• No results found

Wie op 11 september 1973 afstemde op het programma Ander Nieuws van de NCRV, zag daar een lange bebaarde man tegen het houten hek van een weiland leunen. Op de achtergrond stonden koeien te grazen in de wei tussen wuivende zonnebloemen. Hij vertelde over de instelling voor verstandelijk gehandicapten waarvan hij directeur was. Hij vertelde hoe hij deze groep uit de isolatie had gered, hij en hen in contact had gebracht met de rest van de maatschappij. Hij beschreef een plek van rust, ruimte en verdraagzaamheid, een plek waar weinig kijkers aanstoot aan konden nemen en mogelijk zelfs een kijkje wilde gaan nemen.183

Stabilisering en mediastilte

De hierboven beschreven scène uit het actualiteitenprogramma Ander Nieuws van de NCRV maakt het moeilijk te geloven dat Dennendal een aantal jaren daarvoor steevast in dezelfde adem genoemd werd met drugs, vrije seks en militante revolutie. Dennendal leek zijn

problematische betekenis verloren te hebben. Dit is een van de tekenen dat de Mullerianen het Eerste Dennendal-conflict niet alleen ‘gewonnen’ hadden, in de zin van dat Muller weer werd aangesteld en het bestuur zich gedwongen voelde af te treden, maar ook dat zij niet enkel meer werden geassocieerd met excessen. De symbolen van het eerste conflict, zoals kabouters, langharige mannen, drugs, vrije seks en de Oranje Vrijstaat verloren hun

problematische betekenis. Dennendal werd daar nog wel mee geassocieerd, maar veel minder dan voorheen. De aandacht lag in 1973 veel meer bij de vernieuwingsdrang die Dennendal uitstraalde. Hierdoor werden de andere, minder verdachte, zaken juist interessant.184 Heerma

van Voss zei het al: ‘Wie de wereld wilde verbeteren, en wie op zoek was naar een plek waar

vrijheid en gevoel heersten, wist nu dat hij op Dennendal moest wezen’.185 Ook in de kranten

nam de sensatie voor seks, drugs en rock ’n roll af. Het lijkt erop dat de pers er vanuit ging dat de affaire Dennendal met de terugkomst van Muller, het herintreden van André en het

aftreden van het bestuur afgelopen zou zijn en enkel de losse eindjes nog aan elkaar geknoopt moesten worden.186

Na afloop van het Eerste Dennendal conflict in juli 1971 nam de media-aandacht al snel af. De media-aandacht die er de eerste maanden nog wel was richtte zich met name op het bericht dat de verpleegkundig directeur van Dennendal, Willem André, na zes maanden 183 NCRV, Ander Nieuws, 22 september 1973.

184 Tonkens, Het zelfontplooiingsregime, 150.

185 A.J. Heerma van Voss, De haas en de jager: Psychische stukken (Amsterdam 1993) 166.

186 Het Vrije Volk, 10 augustus 1972., De Telegraaf, 10 augustus 1971., De Tijd: Dagblad voor Nederland, 10 augustus 1971.

afwezigheid weer zou gaan beginnen met werken in dezelfde functie. Ook toen André in november 1971 toch een andere functie aanvaardde binnen de WA-stichting, werd hier enkel kort over bericht en werd het conflict amper genoemd. Op twee zinnen na:

‘De heer André heeft dit voorjaar een rol gespeeld in het conflict rond Dennendal. Zijn

opvattingen over de verzorging en behandeling van de patiënten botsten met die van psychologisch directeur Carel Muller’187

Dat er nog weldegelijk spanningen waren is tussen de regels door goed te lezen. Willem André werkte wel weer op de W.A.-hoeve, maar deed dat maar voor vijftig procent. Ook werkte hij enkel vanuit het hoofdgebouw en niet in de paviljoens van Dennendal. In de krant spraken medewerkers van Dennendal zich hier in de Tijd over uit: “Als je weer aan het werk

wilt gaan, zal je naar Dennendal moeten komen”.188 Het was dus niet zo dat met het aftreden

van het bestuur alles op Dennendal weer pais en vree was en Willem André toevallig een nieuwe functie aangeboden kreeg.

Na het vertrek van André bij Dennendal zou het een aantal jaren duren voor het grote publiek weer geconfronteerd werd met nieuws uit Dennendal. Uit de paar artikelen die wel verschenen bleek dat Muller zijn beleid, zoals hij dit eigenlijk wilde voeren, grotendeels overboord had moeten gooien om onder de radar te blijven. Wat de zorg betreft bleef hij dezelfde koers varen, waarbij er meer aandacht ging naar de zelfontplooiing van de pupillen. Maar de andere kant van zijn regime: de verdunning, de integratie van de zwakzinnige in de maatschappij en omgekeerd, leek Muller niet meer aan te durven. Dit blijkt met name uit een artikel in Het Vrije Volk van 6 november 1971. Hoewel de titel van het artikel luidde Op

Dennendal gaan ze gewoon door, kwam dat niet overeen met de inhoud. Werd de verdunning

voorheen naar buiten gebracht als een gelijkwaardig onderdeel van de

zelfontplooiingsgedachte, na het Eerste Dennendal conflict gebeurde dit niet meer. Muller zei hierover: ‘Door dat conflict is dit idee een beetje verstikt. […] We zijn een heel stuk naïviteit

kwijtgeraakt en een stuk sceptischer geworden.’189 Het is echter niet zo dat hij niet meer in het

verdunningsideaal geloofde, integendeel zelfs:

187 Nieuwsblad van het Noorden, 10 oktober 1971.

188 De Tijd: Dagblad voor Nederland, 10 augustus 1971.

‘De maatschappij heeft een ontzettende behoefte aan zwakzinnigen. Zwakzinnigen zijn namelijk niet verpest door het intellectualisme en ze passen niet in de competitiedwang die onze maatschappij voortdurend langs de rand van de overspannenheid en hartinfarcten jaagt. De maatschappij heeft zwakzinnigen nodig om telkens geconfronteerd te worden met de eigen idiotie. Want zwakzinnigen kunnen nog met iets anders bezig zijn dan met: hoe verdien ik zo snel mogelijk een grotere auto en waarom ben ik nog geen hoofdreferendaris! Ze hebben gewoon schijt aan die dingen waarvoor de maatschappij zich zo uitslooft. Door hun afwijkend waardepatroon zouden wij wat vaker moeten denken: ben ik wel zo zeker van de dingen die ik najaag?’190

De stemming op Dennendal was, zo vlak na het eerste conflict, zeker niet triomfantelijk. Eerder voorzichtig. Uit het artikel blijkt dat Dennendal zich in de periode na het conflict met name richtte op het zo goed laten functioneren van de zorg voor de pupillen en het zo goed mogelijk begeleiden van de studenten die bij Dennendal hun Z-opleiding volgen. De eerste jaarlaag zou vlak na het verschijnen van het artikel afstuderen.191 Het Eerste Dennendal

conflict had zijn tol geëist en de mediastilte na Dennendal lijkt een bewuste keuze te zijn geweest.

Dennendal zette antipsychiatrie op de kaart

Op Dennendal heerste geen overwinningssfeer na het Eerste Dennendal conflict en ook de

Haagse Post kopte: ‘Winnaars waren er niet of nauwelijks’192. Toch had het conflict hen wel

iets opgeleverd. Muller mocht dan zelf het idee hebben gehad dat zijn regime in de knel zat door de zojuist overgewaaide publiciteitsstorm, hij kreeg wel de kans om zijn ideeën te verspreiden. Na het eerste conflict kende heel Nederland Dennendal en zijn directeur. De grote hoeveelheid verzoeken tot rondleidingen van vooral opleidingen, instellingen uit gezondheidszorg en welzijnswerk waren nauwelijks te verwerken. Ook voor lezingen en stages werd Dennendal veel aangeschreven.193 De groeiende naamsbekendheid en de

geleidelijk afzwakkende negatieve associatie met Dennendal bleken ook uit de hoeveelheid artikelen waarin enkel naar de visie op zorg voor verstandelijk gehandicapten van Dennendal werd verwezen. Een goed voorbeeld is de Haagse Post van november 1971 waar een groot artikel werd gewijd aan psychiatrische instellingen die hun behandeling verder durfden door 190 De Tijd: Dagblad voor Nederland, 10 augustus 1971.

191 Het Vrije Volk, 6 november 1971.

192 De Haagse post, 3 november 1973.

te voeren dan het toedienen van rustgevende medicamenten. Centraal in dit artikel stond het idee dat de opkomst van psychofarmaca patiënten zo makkelijk beheersbaar had gemaakt, dat er aan een constructieve behandeling amper meer gedacht werd. Dit zou komen doordat ‘Het

enige landelijke orgaan dat greep op het geheel heeft [de GGZ] op de centen zit en dreigt de uitbouw van initiatieven te verstikken met bezuinigingsdrift.’194 Toch zag de Haagse Post

verschillende progressieve inrichtingen waar zij verder keken dan ‘het denkbeeld dat

kalmering een vorm van therapie is’195. Voorbeelden die in het artikel werden gegeven zijn

het psychiatrisch centrum St. Bavo te Noordwijkerhout, de Oosthoek in Limmen en de Veluweland in Ederveen.

In dit artikel uit de Haagse Post werd Dennendal herhaaldelijk aangehaald als inspiratiebron. Dit kwam met name naar voren in het artikel wanneer wordt aangegeven dat zij dolgraag dr. W.L. Meijering hadden gesproken, omdat hij door zijn verleden bij Dennendal

‘degene was met wie een zinvol achtergrondgesprek gevoerd kon worden’.196 Het probleem

was alleen dat hij door datzelfde verleden niet meer vrijelijk mocht spreken van het Ministerie van Volksgezondheid. Arend Jan Heerma van Voss, redacteur van de Haagse Post die veel schreef over de psychische gezondheidszorg, gaf dan ook de volgende quote van Meijering: ‘Maar zelfs al stelt het ambtenarengerecht mij in het gelijk, dan blijft er toch nog altijd iets

hangen. Ik weet niet of ik onder die omstandigheden mijn taak als inspecteur zal kunnen blijven uitoefenen.’ 197 Hierop concludeerde Heerma van Voss: ‘Meijering schatte zijn

tegenstanders goed op hun waarde.’ 198 Deze tegenwerking van Meijering om vrijelijk te

mogen praten over een zaak waar het ambtenarengerecht hem in het gelijk had gesteld, en de algemene tegenwerking van Dennendal, zag Heerma van Voss als een van de tekenen van ondemocratisch en regentesk optreden. Een weigering om over te gaan op behandeling en genezing, in plaats van het pappen en nathouden dat nu in stand werd gehouden. Het leek in de reguliere psychiatrie volgens Heerma van Voss meer te gaan om het rustig houden van de patiënten, zodat de rest van de samenleving geen last van hen had, dan hen daadwerkelijk te genezen.199

De periode direct na het Eerste Dennendal conflict was er een van stabilisering. Hoewel aan de ene kant Carel Muller terug in het zadel was gehesen en het regenteske bestuur 194 De Haagse Post, 24 november 1971.

195 Ibidem.

196 Ibid.

197 Ibid.

198 Ibid.

afgetreden was, had aan de andere kant de grote hoeveelheid publiciteit ervoor gezorgd dat de Mullerianen zich terugtrokken op Dennendal en een belangrijk onderdeel van hun

zelfontplooiingsbeleid, de verdunning, niet meer praktiseerde. Uit angst voor nog een conflict. Wel heeft het Eerste Dennendal conflict er voor gezorgd dat Mullers visie op verstandelijk gehandicaptenzorg op de kaart was gezet, verspreid, en zijn negatieve connotatie had verloren.

Groeiende spanningen op Dennendal: het GITP

Hoewel het grote publiek pas vanaf eind oktober 1973 weer dagelijks het wel en wee op Dennendal kon volgen, via krantkoppen als ‘Staf Dennendal zegt vertrouwen in

Interimbestuur op.’200 en ‘Opnieuw conflict bij Dennendal’201, bestonden er gedurende deze

twee jaar van mediastilte weldegelijk verschillende grote geschillen tussen het bestuur en de Mullerianen.

Het interim-bestuur dat werd ingesteld na vertrek van het oude bestuur bestond uit: G. Veldkamp (oud KVP-minister Sociale Zaken en Volksgezondheid), A. Middelhuis en P.L. Hessing (ex-fractievoorzitter van de PvdA in de Utrechtse raad)202. In eerste instantie leek het

interim-bestuur een grote vooruitgang, maar uiteindelijk bleek het vooral een grillige en onduidelijke koers te varen die vaak haaks stond op het zelfontplooiingsregime.203 Met hun

eerste daden wekten de leden van het interim-bestuur het idee modern en democratisch te zijn, en leken zij Muller te ondersteunen. Dit bleek voornamelijk uit het opnieuw aanstellen van Muller aan het einde van het eerste conflict.204 In een interview met het TV-programma

Televizier van de AVRO werd de vraag gesteld of zij nu niet lijnrecht tegen het advies van

commissie Speijer ingingen. Veldkamp antwoordde als volgt: ‘Mijn verantwoordelijkheid is

nu goede zorg voor de patiënten. Wij geloven dat de terugkeer van Muller de juiste beslissing is voor de status quo, omdat dit beter is voor de patiënten.’205 Ook het inhuren van het

Gemeenschappelijk instituut voor Toegepaste Psychologie (GITP) en psychiater Trimbos om een organisatieadvies betreffende de gehele W.A.-stichting te geven, gaf blijk van een zekere welwillendheid ten opzichte van de Mullerianen. Het GITP en met name Trimbos stonden landelijk bekend om hun progressieve aanpak en bijna anti-psychiatrische taalgebruik. 200 De Telegraaf, 11 oktober 1973.

201 De Tijd, 11 oktober 1973.

202 De Haagse Post, 3 november 1973.

203 Tonkens, Het zelfontplooiingsregime, 150.

204 De Telegraaf, 8 juli 1971.

Trimbos schreef ooit:

‘Jeugdprotest en wat al niet aan non-conformistisch en deviant gedrag wordt grif als

“ziekelijk” aangeduid, “rijp voor de psychiater” terwijl het in feite gaat om gevolgen van incompetente en tekortschietende maatschappelijke structuren, […] een politiek en sociaal deficit in onze samenleving.’206

Het had zo uit Carel Mullers mond kunnen rollen.

Toch bleek het bestuur uiteindelijk te botsen met de Dennendallers. Dit dispuut concentreerde zich rond drie onderwerpen: te grote bemoeienis van het GITP, de nieuwbouw en de samenstelling van het bestuur. Het GITP kwam in mei 1972 met een voorlopig rapport. De organisatievorm binnen de W.A.-stichting zou volgens het GITP moeten veranderen. De bestuurlijke hervormingen die het GITP voorstelde hadden met name als doel om de macht van het bestuur zelf in te dammen, middels de oprichting van twee democratische organen: een ondernemingsraad en een adviesraad. 207 Het bestuur stelde twee werkgroepen in om deze

inspraakorganen op te zetten: de werkgroep ondernemingsraad (OR) en de werkgroep Wilem Arntsz Raad (WAR).208 Verder zou het woonklimaat voor alle bewoners op korte termijn

moeten worden verbeterd. Dit leek op een eis van de Dennendallers die toen al tijden pleitten voor nieuwbouw.

Het rapport van het GITP werd opgepikt door de media, maar erg verschillend geïnterpreteerd. Uit een artikel over dit rapport in De Tijd kwam vooral naar voren dat de besluitvorming binnen het bestuur van de W.A.-stichting ondoorzichtig was, en er geen duidelijke keuze werd gemaakt tussen centralisatie en decentralisatie. Een beetje van beiden zou niet functioneren.209 De Telegraaf concludeerde, net als De Tijd, dat het GITP vond dat de

topstructuur van de stichting moest worden aangepast, maar waarom en hoe dat moest, bleek niet uit het artikel. De Telegraaf meldde dat volgens het rapport op Dennendal:

‘De nadruk wordt gelegd op het “zelf doen” in plaats van op verzorging en verpleging. […]

Ook vragen de onderzoekers zich af of in het Dennendalpatroon de psychologische sterkeren hun levensfilosofie niet aan de nieuwe medewerkers opdringen of een rol laten spelen bij de selectie.’

206 Tonkens, Het zelfontplooiingsregime, 167.

207 Ibidem.

208 Ibid.

Daarentegen zegt het artikel in De Tijd over Dennendal:

‘Het zoeken naar een verpleging “nieuwe stijl” wordt als zeer belangrijk beschouwd. Men

wenst de sterk op verzorging en somatische behandeling gerichte verpleging zeker niet gehandhaafd te zien’.

De Telegraaf concludeerde na het lezen van het rapport dat de patiënten op Dennendal aan

hun lot werden overgelaten onder het mom van ‘zelf doen’. Ook zou Muller deze visie, die zou leiden tot verwaarlozing, ook doordrukken bij de medewerkers van de oude stempel. De

Tijd daarentegen schreef juist dat het rapport van het GITP positief was over de zorg op

Dennendal, en het nieuwe beleid van ‘zelf doen’ onderschreef. Twee kranten hadden dit rapport totaal verschillend geïnterpreteerd.

Naast dat het onduidelijk was welke hervormingen het GITP wilde doorvoeren op de W.A.-hoeve, zou het ook zo zijn dat het GITP zich in de ogen van Dennendal teveel wilde bemoeien met de zorg. De Haagse post constateerde:

‘De enige afdeling [rapport betrof de hele W.A.-hoeve, niet alleen Dennendal] waar het GITP bot vangt is, hoe kan het ook anders, Dennendal, waar het “organisatie-

ontwikkelingsproject” al in de inleidende beleefdheden blijft steken. De staf moet alleen maar even de frase uitspreken dat men “behoefte heeft aan begeleiding”, maar gaat daar – zoals gebruikelijk – principieel op in en zegt: nee, eigenlijk niet; de potentiele begeleiders durven niet hardop te zeggen dat ze ook maar gestuurd worden (door het bestuur), en vertrekken – verbaasd over de “elitaire” opstelling van Dennendal.”210

Hieruit valt op te maken dat de adviezen van het bureau GITP aan Dennendal ongelezen in de prullenbak verdwenen.

Groeiende spanningen op Dennendal: nieuwbouw op Dennendal

Zoals het voorlopige rapport van het GITP al aangaf, was er behoefte aan acceptabelere woonvoorzieningen voor de patiënten. Dit was van meet af aan een van de grootste

speerpunten van Dennendal en bovendien het tweede onderdeel van de spanningen tussen het bestuur en Dennendal. Op Dennendal waren Muller en de zijnen al sinds 1970 samen met 210 De Haagse Post, 3 november 1973.

architect Van Klingeren en tuinarchitect Le Roy bezig met de architectonische uitwerking van de verdunningsideeën. Net zoals de doctrine van spontane zelfontplooiing van de verzorgers eiste dat zij de pupillen niet aan de hand meenamen, gold dat ook voor de tuin. De natuur moest niet beheerst moest worden maar zoveel mogelijk zijn eigen gang moest kunnen gaan. Kunstmest en bestrijdingsmiddelen zouden een gevaarlijke poging zijn de natuur te

beheersen. De architect stond, geheel in lijn met de zelfontplooiingsgedachte, bekend om gebouwen die aanleiding moesten geven tot ontmoeting en informeel gedrag. Gebruikers moesten zich er thuis en op hun gemak voelen. Van Klingeren onderschreef ook het idee van verdunning, want, zo stelde hij: ‘Een geestelijk gehandicapte is een mens, maar dertig bij

elkaar gelden als een stelletje gekken’.211

Deze ideeën werden gepresenteerd aan het toenmalige bestuur en Van Klingeren en Le Roy werden in 1970 in dienst genomen.212 Deze ideeën vonden bij het nieuwe

(interim)bestuur geen gehoor en in november 1971 werd Van Klingeren en Le Roy de deur gewezen. In plaats daarvan werd projectontwikkelaar Bonifex ingeschakeld, bekend als ontwikkelaar van grootschalige (ziekenhuis)bouw. De Haagse Post schreef over Bonifex in het eerder aangehaalde artikel uit november 1973: ‘Bonifex is een koele ziekenhuisbouwer,

die een glimmende folder verspreidt met afbeeldingen van efficiënt op weilanden geplaatste medische hoogbouwprjocten (leuze: menselijkheid/deskundigheid/know how)213. Dit ging

dwars tegen de kleinschaligheidsfilosofie van Dennendal en de aldaar gekoesterde waardering voor de existentiële betekenis van de plek in.214 Het is dan ook niet vreemd dat de Mullerianen

er geen vertrouwen in hadden dat Bonifex open zou staan voor vernieuwingen als verdunning.215 In Utrecht, nabij Den Dolder, werd het betonmonster Hoog Catherijne

gebouwd dat in september 1973 geopend zou worden. Bouwgigant Bredero had toestemming gekregen om de oude stationswijk met zijn statige panden te slopen om daar zijn betonkolos over het spoor op te trekken waarvan de tentakels tot ver in de oude stad zouden reiken. 216 Dat

in Utrecht de volksvertegenwoordigers de binnenstad over hadden geleverd aan een op macht en winst belust bouwbedrijf moet een schrikbeeld zijn geweest voor Dennendal, waardoor zij dit koste wat kost wilden voorkomen op hun eigen terrein.217

211 M. de Rooy en T. Steers, Hoe mis het is: een studie over maatschappij en inrichting (Groningen 1972) 14.

212 Tonkens, Het zelfontplooiingsregime, 111.

213 De Haagse Post, 3 november 1973.

214 I. Weijers, ‘De slag om Dennendal: een terugblik op de jaren vijftig vanuit de jaren zeventig’ in: P. Luykx en P. Slot e.d., Een stille revolutie? Cultuur en mentaliteit in de lange jaren vijftig (Hilversum 1997) 64.

215 Tonkens, Het zelfontplooiingsregime, 167.

216 Weijers, ‘De slag om Dennendal’, 64.

217 T. Verlaan, ‘Stadsvernieuwing, ideologie en buitenparlementaire actie: mobilisering van onbehagen in de strijd tegen Hoog Catherijne’ in: Van Dam, Turpijn en Mellink e.d., Onbehagen in de Polder: Nederland in conflict sinds 1795

Mogelijk wisten de media niet van de spanningen over de nieuwbouw tussen Dennendal en het bestuur af, maar in ieder geval gingen deze hier, aanvankelijk, niet op in.