Lanclbouwhogcschool-V/ageningen
CENTEUIA VOOR LANDBOUWKUNDIG ONDERZOEK IN SURINAME
EEN VERGELIJKEND ONDERZOEK NAAR TWEE METHODEN TER
BEPALING VAN DE OPTIMALE PLANTDICETEEID EN HET
OPTIMALE PLANTVERBAND VAN DE GEWASSEN SOJA,
AARDNOOT, COWPEA EN KATJANG IDJO
(onderzoekprojecten 72/30
t/m
72/33)
J. Klasen
Verslag van een onderzoek verricht onder leiding van
Dr. Ir. J. Ruinard
CELOS rapporten vormen een serie interne ver-slagen van werk verricht door studenten en leden van de wetenschappelijke staf van het Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek in Suriname.
I N H O U D . . - - b i z . 1 . S a m e n v a t t i n g ; 5 2 . Voorwoord . . . . " ' . ' . . . 5
3. Algemene gegevens 5
3.1. 'Inleiding en probleemstelling' 5
3.2. Uitvoering 6
3.2.1. Plantmateriaal . 6
• -3.2.2. Methodiek van het zaaien 7
3.2.3.-Methodiek bij het oogsten 9
3.2.4-. 'Waarnemingen 10
3.2.5. Weersomstandigheden . 10
4. Plantdichtheidsproeven volgens de gebruikelijke
methode * . . 10
4.1. Inlçiding . .. 10
4.2. Uitvoering . 10
4.2.1. Lokatie en bodemomstandigheden . . . 10
4 ..2..2. De zaai en de verzorging van het
ge"was 12
4.2.3. Ziekten en plagen 12
4.2.4. Stand van het gewas en de oogst . . 13
4.3. Resultaten . . . 13
4.4. Discussie en conclusies . 15
4.5. Samenvatting 16
5. Plantdichtheidsproeven volgens de radiaalmethode 16
5.1. Inleiding 16
5.2. Uitvoering 18
5.2.1. Lokatie en bodemomstandigheden . . . 18
5.2.2. Het uitzetten op het raam 19
5.2.3. De zaai en de verzorging van het
gewas 19
5.2.4. Ziekten en plagen 19
5.2.5. Stand van het gewas en oogst . . . . 20
5.3. Resultaten 20
5.4. Discussie en conclusies 25
5.5. Samenvatting 26
6. Plantverbandproeven volgens de gebruikelijke
methode 27
6.1. Inleiding 27
biz,
6.2.1. Lokatie en bodemomstandigheden . . . . 27
6.2.2. De zaai en de verzorging van het gewas 27
6.2.3. Ziekten en plagen 28
6.2.4-. Stand van het gewas en oogst 28
6.3. Resultaten 29
6.4. Discussie en conclusies 30
6.5. Samenvatting 31
7« Plantverbandproef volgens de radiaalmethode . . . 31
7.1. Inleiding 31
7.2. Uitvoering 35
7.2.1. Lokatie en bodemomstandigheden . . . . 35
7.2.2. De zaai en de verzorging van het gewas 35
7.2.3. Stand van het gewas en oogst . . . 35
7.3. Resultaten 35
7.4. Discussie en conclusies . 37
7.5. Samenvatting 37
8. Algemene discussie en conclusies 37
8.1. Plantdichtheidsproeven 37
8.2. Plantverbandproeven 40
9« Enkele aanwijzingen voor het uitvoeren van
radiaal-proeven 40
10. Literatuur 42
5
-1. SAMENVATTING '
Bij vergelijking van twee methoden ter bepaling van de optimale plantdichtheid en het optimale plantverband, bleek dat de radiaalmethode een redelijk alternatief was voor de traditionele methode met gewarde blokkenproeven, voor zover het de katjang idjo betrof. Voor soja, aardnoot
en cowpea was deze conclusie echter niet te trekken, omdat soja in de radiaalproef een te geringe opkomst gaf, cowpea in de gewarde blokkenproef onder dermate slechte omstandig-heden opgroeide dat de opbrengsten niet vergeleken konden worden met die van de radiaalproef, en de resultaten van de
aardnoot niet betrouwbaar waren omdat het gewas door de com-binatie slecht weer en zware grond zich niet optimaal kon ontwikkelen.
In het kader van het onderzoek naar het optimaal plantverband werd voor cowpea een vergelijking gemaakt tussen een radiaalproef en een gewarde blokkenproef. Ook in dit geval had de cowpea in de gewarde blokkenproef zeer
veel last van de slechte weersomstandigheden en moesten de verschillen die gevonden werden nogal dubieus geacht worden.
Voor de aardnoot, soja en katjang idjo werden alleen proeven uitgevoerd volgens de gebruikelijke methode. Soja gaf zo'n slechte opkomst dat de proef moest worden afge-schreven; de resultaten van de aardnootproef werden sterk beïnvloed door de heterogeniteit van het terrein, en alleen voor katjang idjo konden redelijke conclusies worden
ge-trokken.
2. VOORWOORD
Het onderhavige rapport behandelt een onderzoek naar verschillende methoden ter bepaling van het optimale plant-verband en de optimale plantdichtheid voor een viertal peul-gewassen, dat werd uitgevoerd op het Centrum voor Landbouw-kundig Onderzoek in Suriname, door J. Klasen, student in de Tropische Plantenteelt aan de Landbouwhogeschool te Wage-ningen, als onderdeel van zijn praktijktijd van 30 juli 1972 - 29 januari 1973.
Het onderzoek stond onder leiding van Dr. Ir. J. Ruinard.
3. ALGEMENE GEGEVENS
3.1. INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING
De bepaling van de optimale plantdichtheid en het op-timale plantverband volgens de gebruikelijke methode van gewarde blokkenproeven vraagt relatief veel grond. Om na te gaan of de radiaalmethode (BLEASDALE, 1967) een goede ver-vanger zou kunnen zijn van de gebruikelijke methode, werden zij in hetzelfde seizoen op het CELOS-terrein toegepast en vergeleken.
6
-De beide radiaalmethoden, i.e. die ter bestudering van het effect van de plantdichtheid, en die betrekking hebbende op het plantverband, gaan van hetzelfde principe uit. Vanuit een vast punt worden divergerende stralen getrokken waarbij de hoek tussen deze stralen per proef constant is. Voorts worden er vanuit dit vaste punt concentrische cirkels
be-schreven en wel zo dat de straal van elke volgende cirkel steeds gelijk is aan een constante maal de straal van 'de vorige. Op de snijpunten van de stralen met de cirkelbogen komt steeds een plant te staan waardoor het geheel een waaiervormig aanzien krijgt.
Door deze opzet komt bij onderzoek naar het effect van de plantdichtheid, uitgaande van het vaste punt, een steeds groter oppervlak per plant beschikbaar. Bij proeven ter be-studering van het effect van het plantverband wordt, uit-gaande van het vaste punt, een steeds vlakkere rechthoek verkregen, waarbij het oppervlak per plant constant blijft.
Wanneer dergelijke proefopzetten worden toegepast, kunnen op een beperkte oppervlakte een groot aantal plant-dichtheden of plantverbanden vergeleken v/orden. Algemeen geldt dat wanneer meer uiteenlopende waarden van een varia-bele worden getest, men beter in staat is het effect van
deze variabele naar waarde te schatten: men loopt minder risico om naast het werkelijke optimum terecht te komen.
De mogelijkheid van het vergelijken van een groot aan-tal waarden van de variabele op een klein oppervlak geeft de radiaalmethode een voordeel boven de gebruikelijke methode. Een nadeel is dat een zuivere schatting van de variantie,
zoals die bij een gewarde blokkenproef uitgevoerd kan worden, hier niet mogelijk is (NELDER, 1962). Bij dergelijke syste-matische proefopzetten kan echter zeer goed volstaan worden met het in grafiek weergeven van de resultaten (BLEASDALE, 1967)« hetgeen bij de uitgevoerde proeven dan ook steeds is gedaan.
Bij het onderzoek op het CELOS-terrein werden de vier peulgewassen betrokken die regelmatig in het
onderzoek-programma voorkomen, waarbij zoveel mogelijk gebruik gemaakt werd van die cultivars die ook aan eerdere experimenten
onderworpen waren geweest, om eventueel gemakkelijk vergelij-kingen met eerder behaalde resultaten te kunnen maken. Deze gewassen waren: Arachis hypogaea L. (aardnoot), Glycine max Merr. (soja), Vigna unguiculata (L.) Walp. (cowpea) en
Phaseolus aureus Roxb. (katjang idjo).
3.2. UITVOERING
3.2.1. Plantmateriaal
Voor de verschillende proeven werd zoveel mogelijk het-zelfde plantmateriaal gebruikt. Voor soja werd de cultivar Light Speckled (68046) genomen, voor katjang idjo no. 68007 en voor cowpea African Red (68052). Voor aardnoot werd in de plantdichtheidsproeven de cultivar Natal Common (69258) en
in de plantverbandproef Argentine (69257) gebruikt. Al het zaad werd ontsmet met 3 g Ceredon (50% TMTD + 5% COBH) per
7
-3.2.2. Methodiek van het zaaien
Bij de traditionele proeven werden telkens drie zaden per plantgat gezaaid. Langs een plantketting, waarop van te voren de afstanden waren aangebracht, werden met een pootstok gaten genaakt waarna het zaad werd ingeworpen en de gaten werden dichtgedrukt. Een uitzondering op deze alge-mene regel vormde het zaaien van aardnoot. Hier werden in plaats van drie, twee zaden per plantgat gezaaid. De zaai-diepte was in alle gevallen ca. 3 cm.
Ten behoeve van het inzaaien van de radiaalproeven werd een rechthoekig raam van 3 x 6 m gemaakt, waarvan één der hoekpunten als vast punt fungeerde (Figuur 1 ) . Op twee tegenoverliggende rechthoekzijden waren met behulp van spijkers een aantal vaste punten aangegeven, zodanig dat zij samen met het vaste hoekpunt de stralen van de waaier vormden en dat de hoek tussen twee willekeurige, op elkaar volgende stralen constant was. Om de snijpunten van de
cirkelbogen met de stralen te vinden, werd gebruik gemaakt van een lat waarop de plantplaatsen langs een willekeurige straal waren aangegeven. Door deze lat vanuit het vaste hoekpunt langs elk der op de rechthoekzijden aangegeven punten te leggen werden de plantplaatsen op het veld ge-vonden. De plantplaatsen waren op de lat aangegeven door twee spijkers waartussen een plantstok paste, zodat het plantgat precies op de goede plaats terecht kwam. Het raam kon maximaal een halve waaier beslaan en werd, wanneer één helft was ingezaaid, om de lengte-as van de waaier gedraaid voor het inzaaien van de tweede helft. Een nadeel van het gebruikte raam was de geringe stevigheid waardoor het leggen naar de tweede helft nogal eens verschuivingen ver-oorzaakte.
Nadat aardnoot en soja met behulp van het raam waren ingezaaid werd bij de zaai van katjang idjo en cowpea het
raam vervangen door bamboestokjes die op plaatsen, overeen-komend met de spijkers op het raam, in het veld werden neer-gezet. Een nadeel van het gebruik van bamboestokjes was het feit dat dit nogal een tijdrovende bezigheid was.
Om een zo groot mogelijke opbrengst te waarborgen werden bij de radiaalproeven voor aardnoot drie zaden per plantgat gezaaid en bij de overige gewassen telkens vijf.
In Tabel 1 zijn de diverse proeven voor de verschillende gewassen weergegeven.
8
-LEGENOA: A z R A A M B= SPIJKER C = S T E U N L A T T E N
O = BASISLIJN TER BEGRENZING VAN DE WAAIER E = L A T WAARLANGS GEPLANT WORDT
F : V A S T PUNT WAAR E OM DRAAIT G= VOLTOOIDE WAAIERHELFT
Pig. 1. Raaa en plantlat zoals gebruikt tij
hez
-•9
-Tabel 1. De proeven die voor de vier gewassen werden uitgevoerd
Type proef Gewarde "blokkenp roeven 1. plantver-banden So,ja Aardnoot 30x30 cm 30x30 en 45x20 " 45x20 " 60x15 " 60x15 " (15x30)x45 » (15x30)x45 " 30x30 cm 45x20 " 60x15 "
Kat.jang id.jo Cowpea
30x30 cm 40x22,5 45x20 50x18 60x15 (15x30)x45 2. plant-dichtheden
0,04 m
2/ p l 0,04 ni
2/pl 0,04 m
2/pl
0,09 m
2/pl 0,09 m
2/ p l 0,09 m
2/pl
0,16 m
2/ p l 0,16 m
2/ p l 0,16 a
2/ p l
0,04 mVpl
0,09 m
2/ p l
0,16 m
2/pl
Radiaalproeven 1. plant-dichtheden van 0.033-0,269 in2/plant van 0.033-0,269 m2/plant van 0,033-0,269 nVplant van 0,033-0,269 ci2/plant 2. plant-verbanden van 30x30 -60x15 cm3.2.3. Methodiek bi.j het oogsten
Bij alle proeven werd steeds één rij langs de randen der veldjes en waaiers niet meegeoogst. Ontbrak bij de radiaalproeven ergens een plant dan werden bovendien zijn vier naaste buren niet geoogst, ondat deze over meer ruimte hadden beschikt dan de overige planten op de betreffende cirkelbogen.
De katjang idjo werd bij de traditionele proeven in drie keer geoogst; bij de radiaalproef in slechts één keer. Dit had twee oorzaken. In de eerste plaats rijpte het gewas in dit geval veel gelijkmatiger af, en in de tweede plaats was het vrijwel ondoenlijk om de voor de tweede maal te
oogsten planten terug te vinden tussen het vrij grote aantal planten, dat i.v.m. het ontbreken van een of meer buren, in het geheel niet geoogst werd. Het gewas v/as nl. gedeelte-lijk gaan legeren.
10
-De cowpea werd in één keer afgeoogst evenals de aard-noot. Bij het laatste gewas was het oogsten erg moeilijk vanwege de sons zware natte grond. Als regel werd eerst het loof verwijderd en vervolgens werden de planten met een vork losgemaakt en net dehand verder uitgetrokken, waarna de peulen gewassen en vervolgens gedroogd werden. Het laatste vond plaats hetzij op de zondroogvloeren, hetzij in de kunstmatige droger.
Ook de soja werd in één keer geoogst waarbij de hele planten werden afgeknipt en na droging net de hand gedorst werden.
3.2.4-, Waarnemingen
Per veldje werden steeds het aantal planten bij opkomst, het aantal enige tijd na inboeten, en het aantal bij de oogst geteld. Bij de proeven net aardnoot werd deze laatste tel-ling achterwege gelaten behalve bij de radiaalproef. Voorts werd de stand van het gewas visueel beoordeeld. Tenslotte werd do zaadopbrengst op basis van 12% vocht, per veldje of,
zoals bij de radiaalproeven, per cirkelboog bepaald.
3.2.5. Weersomstandigheden
Vanwege het lange aanhouden van de grote regentijd kon pas eind augustus een begin gemaakt worden met de inzaai. Bovendien was de grote droge tijd niet van lange duur. Een gevolg hiervan was dat de oogst voor een gedeelte in de kleine regentijd terecht kwam. De verdeling van de totale regenval in de periode van de zaai van de eerste proef tot
de oogst van de laatste proef alsmede het wekelijks geniddelde percentage zonneschijn zijn weergegeven in Fig. 2.
4. PLANTDICHTHEIDSPROEVEN VOLGENS DE GEBRUIKELIJKE METHODE
4.1. INLEIDING
De plantdichtheidsproeven volgens de gebruikelijke methode werden opgezet om een controle te hebben op de resul-taten van de plantdichtheidsproeven via de radiaalmethode. Zie verder 3.1.
4.2. UITVOERING
4.2.1. Lokatie en bodemomstandigheden
De proeven werden uitgevoerd op vier bolle bedden van 40 m lengte en ca. 6 n breedte in blok 4-zuid van het CELOS-terrein, ten zuiden van het meteoveld. De grond was vnl.
lemige klei op fijn zand. De hoofdgrondbewerking vond plaats met een spitmachine. Hierna werden de bedden net een hak
11 -REGENVAL ( mm ) 4 0 -30 2 0 1 0
-iL
% ZONNESCHIJN 1 0 0 -6 0 ' 20-19/8 18/9 18/10 I 1 1 1 I '"- • -1 17/« 17/12 datum /periodePig. 2. Gemiddeld percentage zonneschijn per decade en de verdeling van de regenval tijdens de proefperiode.
12
-een rotorkopeg -een zaaibed genaakt. Het zaaibed was in alle
gevallen nogal grofkluitig.
Elk gewas werd op een apart bed gezaaid. De proeven
werden opgezet als een gewarde blokkenproef in vier
herha-lingen. De bruto veldjesgrootte bedroeg voor de
plantdicht-heid 0,04 m
2/pl (20 x 20 cm) 12,0 m
2, voor de
plantdicht-heid 0*09 m
2/pl (30 x 30 cm) 17,3 m
2en voor de dichtheid
0,16 mVpl (40 x 40 cm) 23 m
2. Voor het proefschema zie
Bijlage 1.
4.2.2. De zaai en de verzorging van het gewas
Op 1 september werden de soja en de aardnoot ingezaaid.
Op 4 september volgde de cowpea en op 5 september de katjang
idjo. De data waarop de verschillende werkzaamheden met
be-trekking tot het gewas plaatsvonden staan vermeld in Tabel 2.
Tabel 2. Data waarop de diverse werkzaamheden werden
uit-gevoerd in de plantdichtheidsproeven volgens de
gebruikelijke methode
Soja
Aardnoot
Cowpea
Katjang idjo
Zaai
1-9
1-9
4-9
5-9
Inboeten
8-9
11-9
11-9
11-9
Bemesten
12-9
12-9
22-9
21-9/18-10
Uitdunnen
21-9
14-9
22-9
21-9
De bemesting bestond uit een gift van naar rato 300
kg/ha NPK (15+15+15) en werd in geultjes tussen de
plant-rijen toegediend. Op 18 oktober werd de katjang idjo vanwege
de lichte bladkleur nogmaals bemest, ditmaal met naar rato
150 kg/ha HPK (15+15+15).
4.2.3. Ziekten en plagen
Met uitzondering van aardnoot trad in alle gewassen
begin oktober een aantasting op door een kleine kever
(ver-moedelijk Ceratoma variegata). De schade bestond uit het
wegvreten van gedeelten van het jonge blad. De schade was
het grootst in cowpea en op 21 oktober werd dat gewas met
3 g/l Dipterex Sp95 (werkzaam bestanddeel 95% Trichlorphon)
bespoten. Deze bespuiting werd herhaald op 28 en 31 oktober.
De peulen van de cowpea werden uitwendig door een
schim-mel aangetast. Ten tijde van de oogst trad echter,
waar-schijnlijk begunstigd door het natte weer, een andere ziekte
op die tevens het zaad aantastte.
13
-4.2.4-. Stand van het gewas en de oogst
Alle gewassen behalve cowpea stonden er redelijk tot
heel goed bij. Bij de cowpea verschilde de stand nogal. Op
enkele veldjes bereikten de planten een hoogte van ca.
50 cm terwijl op andere de planten niet groter werden dan
ca. 30 cm.
De hoogte van de katjang idjo was over het hele bed
ongeveer gelijk en varieerde tussen de 50 en 60 cm. Ook bij
soja treden geen opvallende variaties aan het licht en
be-droeg de hoogte ca. 60 cm. Ten tijde van de oogst (zie
Tabel 3) was de kleine regentijd begonnen (Fig. 2 ) ; met
name cowpea en soja hebben hiervan sterk te lijden gehad.
Tabel 3. Oogstdata van de plantdichtheidsproeven volgens
de gebruikelijke methode
Katjang
Cowpea
Aardnoot
Soja
idjo
Ie oogst
7-11
15-11
14-12
15-12
2e oogst
21-11
-3e oogst
29-11
-4.3. RESULTATEN
De resultaten zijn in de Tabellen 4 en 5 weergegeven.
Tabel 4. Gemiddelde opbrengst van soja, aardnoot, cowpea
en katjang idjo in kg/ha (12% vocht) voor drie
plantdichtheden. Voor de open plantplaatsen is steeds 100%
compensatie gerekend
plantdichtheid
0,04 m
2/pl (20x20 cm)
0,09 m
2/pl (30x30 »• )
0,16 m
2/pl (40x40 " )
soja
+56
1179
1060
947
aardnoot
+105
1297
1520
1272
cowpea
+62
310
382
166
katjang i
+87
1063
825
749
djo
14
-Tabel 5« Percentages open plaatsen na opkomst en na inboeten, en het aantal en het percentage geoogste planten voor de vier gewassen bij de verschillende plantdichtheden, alles berekend over de gehele proef
plantdichtl
§°Û£
0,04 m2/pl 0,09 n2/pl 0,16 m2/pl Aardnoot 0,04 m2/pl 0,09 m2/pl 0,16 m2/pl Cowpea 0,04 nr/pl 0,09 m2/pl 0,16 m2/pl leden (20x20 (30x30 (40x40 (20x20 (30x30 (40x40 (20x20 (30x30 (40x40 Kat,iang idjo 0,04 m2/pl 0,09 m2/pl 0,16 m2/pl (20x20 (30x30 (40x40 na cm) " ) " ) cm) **) " ) cm) " ) " ) cm) " ) M) % open opkomst 33,2 31,5 31,0 4,2 5,3 9,8 8,8 6,09,5
2,3 7,8 3,0 plaatsen na inboeten 34,2 25,9 25,3 0,5 0,9' 0,7 8,2 9,4 15,35,5
7,8 6,0 geoogs aantal 644 488 219 * ) * ) * ) 651 453 3137^9
537
409 te planten percentage 68,9 87,0 72,8 * ) * )O
73,9 85,4 78,3 74,6 89,2 92,1 *) niet bepaaldDe opkomst van de soja was zelfs na het.inboeten niet bevredigend. Bij de overige gewassen was de opkomst goed tot
zeer goed (aardnoot). Voor soja 0,09 m2/pl (30x30 cm) werd een hoger percentage open plaatsen na het inboeten geteld dan bij de oogst.
De opbrengsten bij soja v/aren aan de lage kant. Er was een tendens naar hogere opbrengst bij een grotere dichtheid, 0,02 m v p l (20x20 cm) was duidelijk beter dan 0,16 m2/pl
(40x40 cm). Voor aardnoot konden geen duidelijke verschillen gevonden worden. Bij cowpea was eveneens een tendens naar hogere opbrengst bij grotere dichtheid; 0,09 m2/pl (30x30 cm) was duidelijk beter dan 0,16 m2/pl (40x40 cm). De opbrengsten
- 15
waren overigens extreem laag. In het geval van katjang idjo werden redelijke opbrengsten verkregen. Ook hier v/as weer de neiging waar te nemen dat de grotere plantdichtheden meer opbrachten; 0,04 m2/pl (20x20 cm) was duidelijk beter dan 0,16 m2/pl (40x40 cm).
4.4. DISCUSSIE EK CONCLUSIES
De lage opbrengst van soja kan een gevolg geweest zijn van de niet optimale weersomstandigheden waardoor er nogal wat uitvallers waren. In totaal bezien is de grootste dicht-heid niet helemaal 0,04 m2/pl geweest, vanwege de vele uit-vallers (ca. 30%). Maar toch werd in dit object de volgende dichtheid, nl. 0,09 m2/pl, bij lange na niet bereikt, zodat wel kan worden geconcludeerd dat er een duidelijke neiging tot opbrengstverhoging bij toenemende plantdichtheid was.
Het grote verschil tussen het percentage geoogste planten en het percentage opgekomen planten bij soja
0,09 m /pi kan behalve door tellingsfouten verklaard worden door het feit dat bij de opkomsttelling het bruto veldje werd geteld en bij de oogsttelling het netto veldje. Ook is het mogelijk dat door een niet volledige dunning na het in-boeten bij de laatste telling te veel planten zijn geteld.
De lage opbrengst van aardnoot (zie WIENK, 1972a) moet verklaard worden door het feit dat dit gewas niet op de ge-eigende grondsoort was geplant nl. op zeer fijn zand en klei i.p.v. op zandgrond. Het proefveld vertoonde een grote mate van heterogeniteit voor wat betreft de bodemgesteldheid. Dit kwam naar voren in de opbrengsten per herhaling die 1,4, 1,3, 1,2 en 1,6 ton/ha bedroegen. De opbrengst per ha was in alle herhalingen voor 0,09 m2/pl het hoogst.
Er zijn drie factoren aan te wijzen die de extreem
lage opbrengst van cowpea kunnen verklaren, nl. het weer, de slechte bodemeigenschappen en insectenvraat. Bij één herha-ling, die er ook in uiterlijk verreweg het beste bijstond, v/aren de opbrengsten redelijk te noemen (zie ÏJIENK, 1972), nl. voor 0,04 m2/pl 678 kg/ha voor 0,09 m V p l 722 kg/ha en voor 0,16 m2/pl 228 kg/ha. De opbrengsten voor 0,16 m V p l lagen in alle gevallen onder die van 0,04 m2/pl en 0,09 nr/pl.
Bij katjang idjo was 0,04 m2/pl in drie van de vier herhalingen beter dan de andere twee dichtheden. De
op-brengsten per herhaling verschilden aanzienlijk, zodat alleen maar geconcludeerd kon worden dat 0,04 m2/pl beter v/as dan
0,16 m^/pl. Er kon geen statistisch duidelijk verschil tussen 0,04 m2/pl en 0,09 m2/pl en 0,09 m2/pl en 0,16 m2/pl worden
16
-4.5. SAMENVATTING
Voor de vier gewassen aardnoot, soja, katjang idjo en
cowpea werden in een gewarde blokkenproef met vier
herha-lingen drie dichtheden vergeleken; de betreffende dichtheden
kwamen overeen metseen oppervlakte per plant van 0,04 m
2(20x20 cm), 0,09 m
2(30x30 cm) en 0,16 m
2(40x40 cm). Bij
vergelijking van de opbrengsten was de tendens waar te
nemen dat de optimale plantdichtheid in de buurt van
0,04 m
2/pl (20x20 cm) of 0,09 m^/pl (30x30 cm) lag. De
dichtheid waarbij het plantverband 40 x 40 cm bedroeg viel
in alle vier gevallen uit de toon. Voor soja en katjang idjo
was de gemiddelde opbrengst het hoogst bij 0,04 m
2/pl
(20x20 cm). Voor cowpea en aardnoot was dit het geval bij
0,09 mvpl (30x30 cm).
In alle gevallen waren de opbrengsten echter nogal aan
de lage kant. Ook speelde de heterogeniteit van het
proef-veld een belangrijke rol bij het bepalen van het feit of er
gesproken kon worden van statistisch duidelijke verschillen.
5. PLANTDICHTHEIDSPROEVEN VOLGENS DE HADIAALMETHODE
5.1. INLEIDING
Het is moeilijk om precies uit te maken bij welke
plant-dichtheid de hoogste opbrengst zal worden verkregen. Dit is
van veel factoren afhankelijk. Het is echter van veel belang
om enig inzicht te verkrijgen in de reactie van het gewas op
de plantdichtheid. Hiertoe moet een groot aantal dichtheden
vergeleken worden. Bij het toepassen van de gebruikelijke
methode van gewarde blokkenproeven zou dit zeer veel werk,
tijd en grond vergen. Bij radiaalproeven is dit echter niet
het geval. Hier kunnen op een kleine oppervlakte een groot
aantal plantdichtheden vergeleken worden (BLEASDALE, 1967).
Het plantverband is bij de radiaalproeven niet precies
vierkant. Door divergentie van de stralen en het feit dat op
de stralen de planten niet precies midden tussen hun naaste
buren op dezelfde straal staan, treedt er een afwijking op.
In navolging van BLEASDALE .(I.e.) werd bij de proeven op het
CELOS een maximum afwijking van 5% van het midden
toelaat-baar geacht. De waaiers werden in een rechthoek gegoten en
wel zo, dat de middelste cirkelbogen ca. tweemaal zoveel
planten bevatten als de buitenste. Een gevolg hiervan is dat
de halve waaierhoek ca. 30° moet bedragen (BLEASDALE, I.e.).
Als gevolg van het verschil in waterhuishouding tussen
de randen en het midden der bedden, zouden, hoe de waaiers
ook neergelegd werden, bepaalde cirkelbogen steeds in het
voordeel, dan wel het nadeel komen t.o.v. anderen, Bij het
neerleggen van de waaiers in dwarsrichting van het bed b.v.
zouden de uiterste bogen steeds langs de rand en de middelste
steeds voor het grootste deel in het midden van het bed
te-recht komen. Om dit te voorkomen werd besloten de helft van
het aantal waaiers te halveren volgens een lijn loodrecht op
hun as en de ontstane helften van plaats te laten verwisselen.
17
-In verband met de noodzaak van rand plant en w^ï-d er
steeds voor gezorgd dat gerekend vanaf de grootste
plant-dichtheid de achtste boog de laatste v/as en dat in het
stuk met de kleine plantdichtheden de zesde of zevende
boog de eerste was, zodat alle bogen toch geoogst konden
worden. Zie voor het proefschema Bijlage 2.
De_berekening voor het_uitzetten_van_de_waaiers
De verschillende karakteriseringsgrootheden van de
waaier werden berekend volgens BLEASDALE (1967). Er werd
van uitgegaan dat een normaal veldje 6 m lang en 4,5 m
breed zou worden. Volgens een globale berekening zouden
deze maten het beste zijn om de gewenste waaier in te
pas-sen.
De straal van de kleinste cirkel (r ) kan berekend
worden als
ot-
T*n\
r =
A-^-iy = i 75
°
\U
terwijl de grootste cirkel een straal heeft die gelijk is
aan r ^ - = L, waarbij L de lengte en B de breedte van het
veldje is. Onder lengte wordt verstaan de grootte van het
veldje in de richting dwars op de as van de waaier. De
breedte is dan de grootte in de richting van deze as. Deze
formules mogen worden toegepast omdat de halve waaierhoek
ca. 30° is.
Nu kan de vergrotingsfactor v, waarmee elke straal
moet v/orden vermenigvuldigd om het volgende te krijgen, als
volgt berekend worden:
l o s r
n+l "
l o s ro
log v = S U
°-e
N + 1
waarbij N het aantal stappen is van r naar r ,. In het
geval van de proeven op het CELOS werd voor v de waarde van
1,10 gevonden. Volgens BLEASDALE is 1,11 de grootst
moge-lijke waarde van v, indien men geen grotere afwijking van
het vierkantsverband toestaat dan 5%.
Nu kan ook de hoek tussen de stralen (h) berekend
worden volgens h = t (v-l)/V
rv, waarbij t de mate van
recht-hoekigheid is. In dit geval v/as t = 1 omdat met
vierkants-verbanden werd gewerkt. Voor h werd gevonden: 0,095 rad. of
5°26'.
De stralen r-, t/m r, p kunnen berekend worden volgens
r = (r _ ,) x v. De gevonden waarden zijn:
18
-r
Q= 1,73 m
r^
= 2,79 m r
1 Q= 4,49 m
r
1= 1,91 " r
6= 3,07 " r
i x= 4,94 "
r
2= 2,10 » r
?= 3,38 " r
l 2= 5,44 »
r
3= 2,31 " r
8= 3,71 "
r
4= 2,54 » r
9= 4,08
Ç
Om de plaats van de waaier in de rechthoek te bepalen
moet nog de afstand a van de basislijn, dit is de lijn die
het plot aan de onderkant van de waaier begrenst, tot aan
het vaste punt berekend worden. Deze afstand is gelijk aan
r x cos 6h. 6h is gelijk aan 32°36', dit is ca. 30°. In
het onderhavige geval was a: 1,732 x 0,84245 = 1,46 m.
De oppervlakte per plant werd met de volgende formule
berekend:
r
2h (v
2- 1)
0 = -2
2 v
2waarbij 0 de oppervlakte per plant op de n
ecirkelboog is,
r de straal die bij deze boog hoort en h de hoek tussen
de stralen. Voor de diverse cirkelbogen komt dit neer op
het volgende:
C 1 = 0,033 m
20 5 = 0,071 m
2C 9 = 0,152 m
20 2 = 0,040 " C 6 = 0,085 " C 10 = 0,183 "
C 3 = 0,048 " G 7 = 0,104 " C 11 = 0,221 "
C 4 = 0,059 " C 8 = 0,125 " C 12 = 0,269 "
De nummers van de cirkelbogen corresponderen telkens met de
nummers van de stralen r.
(•
5.2. UITVOERING
5.2.1. Lokatie en bodemomstandigheden
De proeven werden uitgevoerd op 2 bolle bedden van ca.
84 m lang en 6 m breed, gelegen in blok 5 van het
CELOS-terrein. Soja en aardnoot werden op het ene bed gezaaid,
cowpea en katjang idjo op het andere. De grond bestaat uit
lemige klei. De hoofdgrondbewerking vond plaats met een
spitmachine, waarna, na bol leggen met de hak, met de
rotor-kopeg een zaaibed werd gemaakt.
19
-5.2.2. Het uitzetten op het raam
De juiste plaats van elke straal werd op het raam aan-gegeven met behulp van een spijker welke of op de boven-zijde of op de zijkant was geplaatst. Voor de bovenboven-zijde werd de hoek tussen de stralen uitgezet door per hoek,
ge-rekend vanaf de waaier-as, de tangens te berekenen en deze met r -, te vermenigvuldigen. Op overeenkomstige wijze werden meï behulp van de cosinus van de hoek vaste punten aangegeven op de zijkant van het raam.
5.2.3. De zaai en de verzorging van het gewas
De data waarop de diverse werkzaamheden werden uitge-voerd zijn vermeld in Tabel 6.
Tabel 6. Data waarop diverse werkzaamheden werden uitgevoerd bij de plantdichtheidsproeven volgens de radiaal-methode Soja Aardnoot Katjang idjo Cowpea zaai 7-9 7-9 20-9 20-9 inboeten 14-9 14-9 26-9 26-9 bemesten 26-9 20-9 20-9 uitdunnen — 22-9 22-9 22-9
De soja werd wegens de zeer slechte opkomst, ook na het inboeten, afgeschreven.
De bemesting bestond uit een gift van naar rato 300 kg/ha NPK (15+15+15) en werd bij aardnoot langs de cirkel-bogen toegediend, zodanig dat steeds per plant evenveel meststof beschikbaar was. Bij cowpea en katjang idjo werd vlak voor de zaai breedwerpig naar rato 300 kg /ha NPK
(15+15+15) gestrooid.
5-2.4. Ziekten en plagen
De katjang idjo en de cowpea werden in lichte mate aan-getast door dezelfde kever die onder 4.3.3 werd genoemd. Er werd geen bestrijding uitgevoerd.
- 20
5.2.5. Stand van het gewas en oogst
De overgebleven drie gewassen stonden er goed bi,j. Bij
de katjang idjo en in iets mindere mate bij de cowpea viel
het op dat de planten bij de nauwste plantverbanden het
hoogst waren, terwijl de hoogte langzaam terugliep bij de
lagere dichtheden. De hoogste planten waren bij katjang
idjo ca. 80 cm, de laagste ca. 60 cm. Deze laatste waren
ook sterk vertakt, terwijl in de nauwe plantverbanden
nauwe-lijks sprake was van enige vertakkingen. Voor wat betreft
de cowpea was de grootste hoogte ca. 70 cm, de kleinste ca.
60 cm. De hoogte van de aardnoot werd niet gemeten, omdat
het gewas over het hele veld snel ging legeren. Tegen de tijd
dat het gewas geoogst moest worden begon de katjang idjo
vooral op de middelste cirkelbogen te legeren. Op 24 november
werd de katjang idjo geoogst, op 29 november de cowpea en op
20 december de aardnoot.
5.3. RESULTATEN
De resultaten zijn weergegeven in de Tabellen 7 t/m 9»
In verband met de soms grote verschillen tussen herhalingen
zijn de volledige gegevens opgenomen. De gemiddelden van de
herhalingen zijn weergegeven in Fig. 3« In Eig. 4 zijn de
opbrengsten, teruggerekend op hectareniveau, te vinden.
Tabel 7« Katjang idjo. Gemiddelde zaadopbrengst per plant
in grammen (12% vocht) bij de verschillende
dicht-heden en de aantallen planten waaruit deze gemiddelde zijn
berekend
OPP•/El•in m
0,033
0,040
0,048
0,059
0,071
0,085
0,104
0,125
0,152
0,183
0,221
0,269
1*
(8,6)
5,3
4,8
4,8
6,8
8,3
8,8
12,2
14,7
13,4
23,0
23,4
gem. opt2
** 4,4
5,6
4,7
6,1
5,8
6,3
7,8
15,1
17,2
15,1
20,2
26,5
>reng£3
5,8
4,7
-6,8
10,7
7,8
9,8
11,5
15,5
14,0
12,6
24,6
it per plant4
3,6
3,8
4,1
5,8
5,1
7,4
9,4
9,9
12,5
12,9
16,4
10,4
5
4,2
4,8
4,4
4,8
6,6
6,3
8,4
10,6
12,3
17,2
15,5
12,1
6
(7,4)**
6,5
6,7
8,2
5,4
6,1
6,0
9,1
9,8
12,1
9,4
12,6
aantal planten_! _2 _2 _4 J>
1 5 3 8 9
4
10
15
13
10
12
10
12
9
8
6
.12
15
15
17
19
16
12
11
5
5
5
4
-6
4
14
13
9
9
8
5
5
13
14
15
14
12
14
15
11
9
10
10
9
13
15
13
9
13
13
14
10
7
6
L6
1
2
5
4
8
15
14
7
12
9
4
7
* De herhalingen 2, 4 en 5 bestonden uit volledige
waaiers de andere uit telkens twee halve.
Opbrengst per p l a r t in g 30 2 8 25 2 4 20 18 16 U 12 10 3
M i l l — I ! h
/ // / . * a a r d n o o t / * c o w p e a k c t j a n g ic'jO -t" R 1 R 2 R 3 R A R 5 RS R7 R8 R9 R1Q RH R12 0.030 0.050 0.070 0.090 0.110 0.130 0.1 SO 0.170 C.1S0 0.210 0,230 0.250 0.270 Oppervlakte per p'.Grst m cm-g. p. - - i a d i a a l - p l a n t d i c r - t h e i d s p r o e v e n . G-emiddeld
cpbrengster- p e r plani: voer ds gewasser. aa
pea es. ^ a t j a n g i d j c .
— z y — Opbrengst/ha in kg U O O 1 2 0 0 -1000 8 0 0 6 0 0 -\G
O = Opbrengsten verkregen bij de
proeven v o l g e n s de traditionele methode Aardnoot
A
x >A_ . 1800 -i 1600 UOO 1200 1000 -\ \A
\ !\ f
\V-"\
Cowpecv-UOO 1200 1000 800 600
-M i l l — I 1 1 1 h- 1 1
R1R2R3 R4 R5 R6 R7 R8 R9 R10 R11 R12 0.030 0.050 0.070 0.090 0.110 0.130 0;50 0,170 0.190 0.210 0.230 0.250 0,270Opp. per plant in re*
Pig. 4. Radiaal-plantdiehtheidsprceven. Geniddeide opbrengsten per hectare voor de gewassen aard-noot, cowpea en katjjang idjo. ïer vergelijking zijn cok de opbrengsten verkregen in de traditionele pïantdicht-heidsproeven aangegeven.
23
-Tabel 8. Cowpea.
Croniârie'i
de zaadop breng
st per plant in
gruEunen (12% vocht) voor de verschillende
dicht-heden en de aantallen planten waaruit deze gemiddelden
berekend zijn
opp•/pi.
in m
0,033
0,040
0,048
0,059
0,071
0,085
0,104
0,125
0,152
0,183
0,221
0,269
gen. opbrengst per
1* 2 4 5
5,0 4,6 9,1 3,3
9,0
7,4
7,9
13,1
11,0
14,0
14,4
13,5
24,4
21,6
25,1
5,4 4,5(8,6)'
6,3 10,1 5,7
- 5,1 5,4
10,5 10,6 8,4
19,2 18,4 8,6
17,3 15,9 8,6
19,8 19,8 16,1
12,3 18,9 15,5
21,2 19,0 17,3
27,2 28,2 18,9
32,7 29,3 26,9
plant
6
6,3
> * ? ï 77,7
.8,4
8,7
11,8
14,6
17,7
16,3
18,0
13,7
21,5
1
12
8
10
9
5
12
8
7
6
4
4
5
aantal plant
2
11
6
5
-6
5
9
7
4
7
9
9
4
3
6
3
2
2
3
7
4
5
3
5
4
5
5
1
6
6
3
7
7
9
12
10
8
3
en
6
7
12
12
13
9
14
14
9
12
9
9
6
**De herhalingen 2, 4 en 6 bestonden uit volledige
waaiers, die overige uit halve waaiers. Herhaling
3 werd vanwege de slechte stand niet geoogst.
24
-Tabel 9» Aardnoot. Gemiddelde zaadopbrengst per plant in
grammen (12% vocht) voor de verschillende dichtheden
en de aantallen planten waaruit deze gemiddelden berekend zijn
opp./pl.
in m^
0,033
0,040
0,048
0,059
0,071
0,085
.0,104
0,125
0,152
0,183
0,221
0,269
gem. oj
.1* 2
4,5
5,1
5,0
7,0
8,4
11,0
9,6
16,6
22,4
2?,5
23,4
26,8
5,5
3,0
6,9
3,9
7,7
8,1
11,4
10,4
22,5
15,4
21,1
26,5
)brengst per plant
3
^
5
6
6,6 6,7 4,3 8,2
5,3
6,9
4,2
8,6
11,0
12,4
14,7
14,1
11,9
11,8
33,3
4,8
5,9
7,8
7,8
8,9
9,2
13,0
16,6
19,8
29,1
26,4
4,5
4,4
5,0
5,8
8,9
13,5
14,3
16,7
19,6
25,4
27,3
5,5
6,6
8,2
9,5
9,1
11,5
13,9
19,2
22,1
17,8
29,7
aantal
1
10
2
10
3
6
planten
4 5
9 4
14 14 10 13 9
15
15
15
20
17
9
13
13
11
10
11
13
15
20
19
14
14
13
12
11
11
17
19
20
21
9
12
13
12
11
12 10
16 18
16 19
18 21
15 19
14 10
14 13
13 12
11 12
11 11
6
13
15
17
19
19
21
22
18
15
12
8
10
* De volledige waaiers lagen in de herhalingen 2, 4 en 6,
de gehalveerde in 1, 3 en 5«
Tabel 10. Aardnoot. 1000-korrelgewichten bij de verschillende
plantdichtheden
opp. per
0,033
0,040
0,048
0,059
0,071
0,085
plant
1000-korrel
gewicht (g)
301,5
335,0
359,5
359,0
263,5
326,0
opp. per
(m2)
0,104
0,125
0,152
0,183
0,221
0,269
plant
1000-korrel
gewicht (g)
333,0
323,5
338,5
366,5
327,0
331,5
25
-Voor cowpea werd een aanzienlijk hogere opbrengst verkregen dan bij de vergelijkingsproef zoals die onder 4 beschreven is. De gemiddelde opbrengsten per plant namen aanvankelijk ongeveer rechtlijnig tog met een toenemende oppervlakte per plant, om na 0,151 m2 per plant minder sterk te stijgen. Alleen bij een oppervlakte per plant van
0,151 m2 werd een opbrengst verkregen die duidelijk niet op de gevonden lijn paste. Er moet op gewezen worden dat er soms grote verschillen tussen en binnen de diverse her-halingen te zien waren. De netto-opbrengst per hectare ver-toonde een min of meer duidelijk dalende lijn bij een
groter wordende oppervlakte per plant.
Bij aardnoot nam de oppervlakte per plant eveneens vrijwel rechtlijnig toe met een toenemende oppervlakte per plant. Slechts bij een oppervlakte per plant van 0,151 m werd een afwijking geconstateerd, evenals bij de grootste dichtheid die was opgenomen. De variaties binnen en tussen de herhalingen waren niet erg groot. De netto-opbrengsten per hectare waren voor alle dichtheden ongeveer even groot.
In het 1000-korrelgewicht was geen bepaalde lijn te be-speuren.
Ook bij katjang idjo werd een vrijwel rechtlijnige toename van de opbrengst per plant met het toenemen van de oppervlakte per plant geconstateerd. Vooral bij 0,221 m2 en 0,269 m2 per plant was er een grote spreiding binnen en
tussen de herhalingen waarneembaar. De netto-opbrengst per hectare vertoonde een zeer duidelijke daling. Voor het
totaalbeeld van deze proef kan^nog opgemerkt worden dat de opbrengsten, er werd slechts éénmaal geoogst, goed genoemd kunnen worden, nl. 0,8-1,4 ton per hectare.
5.4. CONCLUSIES EN DISCUSSIE
De opbrengst van cowpea verschilde niet veel van re-sultaten behaald in eerdere proeven met deze cultivar (WIENK, 1972b). Ze waren zelfs iets beter. De vreemde sprong in de grafiek van Fig. 3 bij de oppervlakte van 0,151 m2 is moeilijk te verklaren, omdat door alle herha-lingen heen dit verschijnsel werd geconstateerd ook bij de herhalingen met de volledige waaiers. De proef was eigenlijk nog niet uitgebreid genoeg. Het punt waarop de planten
elkaar niet meer hinderden, werd niet gevonden. In dit val had de grafiek horizontaal moeten gaan lopen. Dit ge-beurde echter niet. Ook werd geen duidelijk maximum gevon-den voor v/at betreft de opbrengsten per hectare (zie Pig. 4-). De proef zou bij de eventuele herhaling dan ook nog naar de kant van de grote dichtheden uitgebreid moeten worden.
Ook bij aardnoot waren enkele duidelijke afwijkingen te zien in de curve voor het verband opbrengst per plant -oppervlakte per plant. De uitschieter bij 0,151 m2 kon niet worden verklaard. Een mogelijke verklaring voor het feit dat de opbrengst bij 0,033 m2 hoger was dan bij 0,040 is, dat er hier waarschijnlijk sprake was van een randeffect. De planten van de tweede cirkelboog lagen gedeeltelijk over
26
-die van de eerste heen. Bij aardnoot zouden dan ook twee in plaats van één randrij aangehouden moeten worden. Het rand-effect kan ook een verklaring zijn voor het stijgen van de curve bij de grootste oppervlakte per plant zowel in het ge-val van aardnoot als dat van cowpea. De grond waarop de
proef was uitgevoerd was niet de meest ideale vóór aardnoot. In het 1000-korrelgewicht was geen duidelijke lijn te her-kennen; de verschillen tussen de "bepalingen waren soms nogal aanzienlijk. Waarschijnlijk zijn in alle dichtheden als ge-volg van de zware natte grond niet alle peulen volledig
uitgegroeid.
Behoudens een enkele uitschieter "bij 0,151 m^ vertoonde de opbrengst per hectare uitgezet tegen de beschikbare opper-vlakte per plant bij aardnoot een vrijwel horizontaal lopende rechte lijn. De verwachting was echter dat er een duidelijke daling in de curve te zien zou zijn bij toenemend oppervlak per plant, dus dalende dichtheid (zie TER HORST, 1959). Dat dit niet het geval was, moet vermoedelijk geweten worden aan de voor aardnoot verkeerde grond, waardoor als gevolg van een geringere mogelijkheid tot vruchtzetting, de planten sterker in de bovengrondse delen zijn gaan groeien, wat weer tot gevolg had een grotere concurrente dan normaal, waardoor ook daar waar per plant een grote oppervlakte beschikbaar was de planten nog niet vrij uit konden groeien en elkaar hinderen. De opbrengsten lagen in de vergelijkbare dicht-heden ook aanzienlijk beneden die welke bij eerdere proeven
zijn gevonden (WIENK, 1972a).
Bij katjang idjo lagen om niet verklaarbare redenen de opbrengsten van 0,125 m en 0,151 m2 ook iets te hoog; dit kwam vooral tot uitdrukking toen de opbrengsten per ha tegen de toenemende oppervlakte per plant werden uitgezet. Afge-zien van dit feit vertoont de laatstgenoemde curve een duide-lijke daling. Uit deze gegevens zou dan ook geconcludeerd moeten worden dat het werkelijke optimum nog niet gevonden
is. Dit ligt waarschijnlijk nog wat verder naar de kant van een kleinere oppervlakte per plant. Het is daarom aanbevelsn-waardig om de waaier bij verdere proeven uit te breiden naar die kant. Ook zou enige uitbreiding naar de kant met grote oppervlakte per plant zinvol zijn.
5.5. SAMENVATTING
Als methode voor het bepalen van de optimale plant-dichtheid gaven de radiaalproeven in de fase van de opzet en inzaai vrij veel werk. Naderhand werden voor de gewassen cowpea en katjang idjo redelijk bevredigende resultaten ver-kregen. De verwachtingen omtrent het verloop van de
op-brengsten bleken niet geheel uit te komen. Het optimum kon in geen van de gevallen bepaald worden omdat dat waarschijn-lijk buiten het door de proef omsloten gebied lag. Ook werd niet duidelijk het punt bereikt waarop de planten in het geheel geen hinder meer van elkaar ondervonden.
Voor soja mislukte de proef door een te geringe op-komst. Voor aardnoot waren de resultaten in het geheel niet overeenkomstig de verwachtingen. Dit moet echter
waarschijn 27 waarschijn
-3 i jk aan de combinatie van het slechte weer en de voor aardnoot niet optimale grond worden toegeschreven.
6. PLANTVERBANDPROEVEN VOLGENS DE GEBRUIKELIJKE METHODE 6.1. INLEIDING
Terwijl bij plantdichtheidsproeven verschillende aan-tallen planten per oppervlakte-eenheid worden vergeleken, wordt bij plantverbandproeven het aantal planten per
oppervlakte-eenheid constant gehouden en wordt slechts het onderlinge verband van de planten in het veld vergeleken. Plantverbandproeven worden noodzakelijk indien b.v. in ver-band met mechanisatie andere plantverver-banden nodig zijn dan de gebruikelijke. Men is dan geinteresseerd in het feit of deze andere plantverbanden een opbrengstverandering geven of niet. De proeven werden uitgevoerd met de gewassen
aardnoot, soja, cowpea en katjang idjo, elk in 6 herhalingen met de plantverbanden die voor de verschillende gewassen in Tabel 1 (p. 9) vermeld staan. Zie voor het proefschema Bijlage 3.
6.2. UITVOERING
6.2.1. Lokatie en bodemomstandigheden
De gewassen waren geplant in blok 2-zuid en blok 4-zuid van het CELOS-terrein. In blok 2-zuid stond soja op 3 bolle bedden van ca. 6 m breed en 44 m lang. De grond was hier
lemige klei met vrij veel zeer fijn zand. De aardnoot en de katjang idjo proeven waren respectievelijk op 5 en 4 bolle bedden gelegen in blok 2-zuid. De breedte van de bed-den was ca. 6 m; de lengte varieerde van 27 m voor het
langste aardnootbed tot 22 m voor het kortste katjang idjo bed. De grond was hier lemige klei. De cowpea was gezaaid op 4 bolle bedden in blok 2-zuid. Het grootste bed was 54 m lang, het kleinste ca. 43 m. De breedte bedroeg in alle gevallen ca. 6 m.
Bij alle vier proeven bestond de hoofdgrondbewerking uit spitten met de spitmachine. Alleen de twee oostelijke cowpea-bedden werden met de risterploeg geploegd. Na het ploegen en het bol leggen werd met de rotorkopeg een zaai-bed gemaakt. De twee westelijke katjang idjo zaai-bedden en de beide middelste cowpea bedden bleken zeer slecht te ontwa-teren waardoor ze uitzonderlijk nat bleven hetgeen zich vaak openbaarde in water op de bedden met name in de trek-kersporen.
6.2.2. De zaai en de verzorging van het gewas
De data van de diverse werkzaamheden zijn in Tabel 11 weergegeven.
28
-Tabel 11. Data van de div<--rSe Werkzanuih^en in plant verband proeven volgens de ^-br-niic^"! ijke methode
Soja Aardnoot Katjang idjo Cowpea zaai 28-8 15-9 16-9 19-9 inboeten 6-9 26-9 26-9 27-9 bemesten 8-9 29-9 5-10/1-11 5-10/1-11 uitdunnen 18-9 30-9 6-10 6-10
Bij de zaai waren de eerder genoemde slecht ontwaterende bedden zeer nat waardoor, wanneer met de pootstok een gat
was gemaakt, het zaad soms in het water terecht kwam. De bemesting bestond uit een gift van naar rato 300 kg/ha NPK (15+15+15) en werd in geultjes tussen de plant-rijen toegediend. Op 1 november werd vanwege de matige stand van cowpea en katjang idjo in deze gewassen een extra gift van naar rato 150 kg/ha NPK (15+15+15) gegeven.
6.2.3. Ziekten en plagen
De cowpea en in mindere mate ook de katjang idjo werden ook in deze proeven aangetast door (vermoedelijk) Ceratoma variegata. De aantasting in de cowpea was van zodanige aard dat er met 3 g/l Dipterex SP 95 moest v/orden gespoten. Dit vond plaats op 25 oktober voor het gehele veld; op 28 oktober werden alleen de meest aangetaste plekken behandeld en op 30 oktober alleen het westelijke bed en op 31 oktober nog een keer het gehele veld. De aantasting was opvallend zwaar op de meest westelijke bedden. Het vermoeden bestond dat' de kevers afkomstig waren uit de kudzu (Pueraria phaseoloides). De katjang idjo werd i.v.m. de geringe aantasting niet be-spoten.
6.2.4. Stand van het gewas en oogst
De opkomst van de soja was zeer slecht, zelfs na
in-boeten. Dit werd waarschijnlijk veroorzaakt door een sterke mate van wateroverlast. De overlevende planten stonden er echter goed bij. Hun hoogte was ca. 60 cm. Vanwege de slechte stand werd deze proef afgeschreven. Ee aardnoot en katjang idjo stonden er goed bij behalve het westelijke katjang idjo veld v/aar de plantjes duidelijk kleiner waren dan elders. Ook bij cowpea was dit verschijnsel waar te nemen, hoewel hier ook binnen de veldjes hoogteverschillen optraden. De hoogte varieerde binnen de veldjes soms van 35 tot 55 cm. De katjang idjo werd in drie keer geoogst nl. op 21 en 29 november en 8 december. De cowpea werd op 27 november geoogst, de soja op 18 december en de aardnoot tussen 27 december en 3 januari. Het oogsten van het laatste gewas verliep zeer moeizaam van-wege de zware grond.
29
-6.5. RESULTATEN
De resultaten van de telling bij de oogst zijn in
Tabel 12 weergegeven. De cijfers van de andere beide
tel-lingen (zie onder 5.2.4) zijn helaas in het niet verdwenen,
zodat deze niet vermeld kunnen worden.
Tabel 12. Gemiddeld aantal planten bij de oogst, en het
percentage hiervan t.o.v. het aantal
plant-plaatsen
50 x 50
40 x 22,5
45 x 20
50 x 18
60 x 15
(15x50)x45
cm
» H H H Hkatjan
aantal
1280
1245
1156
g idjo
percen-tage
90
90
85
cowpea
aantal
1154
1144
1190
1165
1012
1075
percen-tage
86
85
86
82
78
78
SCaantal
728
756
757
812
Ja
percen-tage
67
75
75
69
Aardnoot werd niet geteld, omdat de planten te dicht
opeen stonden om nog een telling mogelijk te maken. Maar
zien de dichte stand mag aangenomen worden dat het aantal
ge-oogste planten niet minder dan 90% van het aantal
plant-plaatsen was.
Tabel 15. Gemiddelde opbrengst in kg/ha (12% vocht) van de
gewassen katjang idjo, cowpea en aardnoot bij de
gebruikte plantverbanden
50 x 50
40 x 22,5
45 x 20
50 x 18
60 x 15
(15x50)x45
cm
katjang
±55,
622
778
656
idjo
4
cowpea
+45,5
588
555
480
569
278
352
aardnoot
+218,1
1557
1601
1655
1569
30
-Hot plantverband dat bij katjang idjo het meest
op-bracht was 45 x 20 cm. In vijf van de zes herhalingen was
dat het geval. Bij cowpea behoorden 30 x 30 en 45 x 20 cm
tot de uitschieters. De overige plantverbanden verschilden
niet veel van elkaar. Er moet wel opgemerkt worden dat de
opbrengsten aan de lage kant waren (zie WIENK, 1972b). Voor
wat betreft aardnoot waren de opbrengsten eveneens aan de
lage kant (zie WIENK, 1972a). Het blokeffect was groter
dan het behandelingseffect.
6.4. CONCLUSIES EN DISCUSSIE
In het geval van katjang idjo bracht de wijziging van
het plantverband een duidelijk verschil in opbrengst te
weeg; 45 x 20 cm lag duidelijk boven de andere twee (30 x 30
en 60 x 15 cm) die onderling niet veel verschillen. Het is
echter de vraag of het gewas, wanneer het onder optimale
groei-omstandigheden verkeerd zou hebben, hetzelfde beeld
te zien zou hebben gegeven. Het gewas was in deze proef nl.
aan de kleine kant vergeleken met de beide
vierkantsver-bandproeven.
De lage opbrengst van cowpea moet aan slecht weer,
slechte bodemomstandigheden en insectenvraat worden geweten,
waarbij vooral de slechte bodemomstandigheden een rol
speel-den. De bedden waren ten tijde van de zaai en enige tijd
daarna uitermate nat. Wanneer er slecht ontwaterde plekken
in het terrein voorkomen, zal, indien deze plekken in de
richting van de rij liggen, een plantverband met een dichte
stand in de rij kwetsbaarder zijn dan wanneer alle planten
zo regelmatig mogelijk over het bed verspreid zijn, zoals
bij een vierkantsverband. Als een rij op een dergelijke
slechte plek ligt zal in het geval van meer planten per rij
een groter aantal planten schade ondervinden dan in het
andere geval. Dit is misschien een verklaring voor de
slechte resul taten van de p] rotverbaiiden i^ot grote
rij-afstand en kleine rij-afstand in de rij.
Opvallend was dat de drie herhalingen die op de
ge-ploegde bedden lagen, een grotere opbrengst gaven dan de
herhalingen op de gespitte bedden, nl. 671, 457 en 419 kg/ha
tegenover 377» 300 en 198 kg/ha. Alhoewel dat een duidelijk
verschil is, kan op grond van deze resultaten niets
gecon-cludeerd worden met betrekking tot de grondbewerking,
aange-zien een eventueel grondbewerkingseffect gestrengeld is met
een blokeffect. Het feit dat het blokeffect bij aardnoot
groter was dan het behandelingseffect, en het feit dat de
opbrengst zeer laag was, is weer een gevolg van de
bodemge-steldheid. Niet alleen was de variatie binnen het proefveld
groot; de grondsoort was voor aardnoten in feite zelfs
on-geschikt.
31
-6.5- SAMENVATTING
De plantverbandpx-ocven volgens de gebruikelijke methode hebben in zeer sterke mate te lijden gehad van de slechte
weersomstandigheden, en als gevolg daarvan van de slechte toestand van de grond. Ook veroorzaakte de heterogeniteit van de grond grote moeilijkheden bij de beoordeling van de
resultaten.
De proef voor soja mislukte geheel door de zeer slechte opkomst. Opmerkelijk was dat het plantverband 45 x 20 cm zowel bij katjang idjo als ook bij cowpea en in
mindere mate bij aardnoot tot de beste opbrengers behoorde.
7. PLANTVERBANDPROEF VOLGENS DE RADIAALMETHODE
7.1. INLEIDING
De proef werd uitgevoerd met cowpea (zie Tabel 1, p. 9 ) . Evenals bij de plantdichtheidsproeven volgens de radiaal-methode is ook bij plantverbandproeven de hoek tussen de stralen steeds constant. Bij plantverbandproeven echter blijft het oppervlak per plant steeds gelijk. Gerekend van-uit het centrum, neemt de mate van rechthoekigheid geleide-lijk toe, waarbij onder de mate van rechthoekigheid wordt verstaan het quotiënt van grootste en kleinste
rechthoek-zijde. Om het verschil in waterhuishouding tussen de rand en het midden van het bed te elimineren werden alle waaiers gehalveerd. In de helft van de gevallen verwisselden de beide helften van plaats, i n d e andere gevallen bleven ze op hun plaats liggen. De waaiers werden niet in een recht-hoek gegoten maar gewoon als waaier neergelegd met een totaal van 13 stralen (zie Pig. 5 ) .
Berekening voor_>het_uitzetten
De berekening vond plaats aan de hand van NELDER
(1962). Voor de diverse grootheden worden de volgende sym-bolen gebruikt:
r = lengte van de straal behorende bij de ne cirkelboog N = totaal aantal cirkelbogen
h = hoek tussen twee stralen A = oppervlakte per plant
t = mate van rechthoekigheid voor.de planten op de ne cirkelboog
n = het aantal cirkelbogen gerekend vanuit het centrum van de waaier
a = constante t> = constante
32 325 X S p i e g e l b e e l d van r e c h t e r h e l f t R R R R R R R R 9 * 8 j 7 * 6Ï 3 f 2 | R 1 r
• . .7
• ._^7O--_—=-—---jr . 4 2 5 . JL Spiegelbeeld von rechter h e l f t 7 0 0 -R 19 R 18 5 0 0 -17 16 15 1 4 ! 1 3 ' 12 11 R 10 500-180 400-i o!te maten in c m 300-2001 1Û0H 'Iff.5. 'Twee w a a i a r ï i e l f t e n u i t de r a d i a a l o l a r v t v e r
-oanci.'orcex
33
-De symbol fin worden t e r u g g e v o n d e n i n de v o l g e n d e forum! os ; .
r
n= \/(an
+b)
X(1)
A = f (2)
t
n= ijilanibi
( 3 )Wanneer we in het centrum van de waaier een
vierkants-verband nemen, wordt t-, = 1 bij n = 1; uit (3) volgt dan:
h = — - (4)
2(a+b)
uit (2) en (4) volgt nu:
en uit (3) en (4) volgt:
t = SS±g (6)
n a+b
A is een bekende, die van te voren wordt vastgesteld (opp.
per plant), t is eveneens voor de uitersten bekend, omdat
die ook willekeurig gekozen kunnen worden, en N is het
totaal aantal in de proef meetellende cirkelbogen.
De onbekenden h, a en b kunnen nu in bekende symbolen
worden uitgedrukt:
Vi n n =2(N-i;
a =
2A'
h
b =
_ A(l-2 h )
h
2Voor t werd als maximum 4 genomen wat overeenkomt met een
plantverband van 60 x 15 cm. Voor N werd 19 genomen.
h wordt dan -- = 0,084 rad. of 4° 48'.
2(N-1)
De halve waaierhoek bh ia dus 28° 48' en de cosinus
hiervan is 0,8763. Zoals onder 5.2 vermeld werd, is hieruit
weer de afstand van de onderkant van de waaier tot het vaste
punt te berekenen. Dit bleek 2,85 m "te zijn.
Voor de afstand van de onderrand van de bovenste halve
waaier tot het vaste punt werd 4,79 m gevonden.
34
-Met de bovenstaande formules werden a en b berekend als
2,14 en 10,64. Nu deze waarden berekend v/aren, konden de
stralen van de cirkels berekend worden. In Tabel 14 zijn
deze waarden weergegeven.
Tabel 14. De grootte van de stralen der concentrische
cirkels in meters
r
o
= 5,26 r
6= 4,84 r
n= 5,85 r
1 6= 6,70
v
1= 3,57 r
?= 5,06
v^
2= 6,03 r
1 ?= 6,86
r
2= 3,86 r
8= 5,26 r-^ = 6,20 r
l 8= 7,01
v
3= 4,13 r
9= 5,47 r
1 4= 6,37 r
1 9= 7,16
'
4= 4,38
r
5- 4,62
r
4= 4,38 r
1Q= 5,66
r^ =
6,54 r
2 Q= 7,31
In Tabel 15 is de mate van rechthoekigheid (zoals die
volgens formule 6 is berekend) voor de plantverbanden op de
verschillende cirkelbogen weergegeven.
Tabel 15. Mate van rechthoekigheid (t ) voor de
plantbanden behorende bij de planten van de
ver-schillende cirkelbogen
*a
r, = 1
r
2= 1,17
r
3= 1,34
r
4= 1,50
r^ = 1,67
r6 *
r7
= r8 *
r9
= rio
=*a
1,84
2,00
2,17
2,34
2,51
*a
r
n= 2,67
r
1 2= 2,84
r
1 3.- 3,01
r
1 4= 3,18
r
1 5= 3,34
*n
r16 - 5,51
r
1 7= 3,68
r
1 8- 3,85
r
1 9= 4,01
De kleinste halve waaiers waren aan de basis 3,40 m, en
aan de top 6,50 m breed, terwijl de afstand top-basis 2,85 m
bedroeg. De grootste halve waaiers waren aan de basis 5,60 m
en aan de top 8,50 m breed, terwijl de afstand basis-top
2,60 m was. Zie voor proefschema Bijlage 4.
35
-7.2. UITVOERING
7.2.1. Lokatie en bodemomstandigheden
De proef werd uitgevoerd op bed 5 van blok 5 van het
CELOS-terrein. De grond bestond uit lemige klei niet zeer
fijn zand. De hoofdgrondbewerking gebeurde met de
spit-machine, terwijl na het bol leggen met de hak met de
rotor-kopeg een zaaibed werd genaakt. De proef werd in 12
herha-lingen uitgevoerd, waarvan er later i.v.m. de slechte
stand van het gewas drie moesten worden afgeschreven.
7*2.2. De zaai en de verzorging van het gewas
Het uitzetten ten behoeve van de zaai gebeurde d.m.v.
bamboestokjes die op veste af
r'-nr.de,1 vanuit het midden langs
de bovenkant van de waaiers worden gezet. Vanuit het vaste
punt werd dan de plantlat langs deze bamboestokjes gelegd.
Deze vaste afstanden werden op dezelfde manier verkregen
als onder 5*2.2 is vermeld.
Op 22 september werd gezaaid, op 50 september werd
in-geboet en op 14 oktober werd bemest en gedund. De bemesting
bestond uit een gift van naar rato 300 kg NPK (15+15+15)
per ha, en werd per cirkelboog toegediend, waarbij gezorgd
werd dat elke plant over evenveel mest kon beschikken.
7.2.3. Stand van het gewas en oogst
De cowpea had nauwelijks van ziekten of plagen te lijden
en stond er dan ook goed bij. De hoogte bedroeg ca. 70 cm.
De oogst vond plaats op 30 november.
7.3. RESULTATEN
De resultaten zijn weergegeven in Tabel 16 en Fig. 6.
Tabel 16. Opbrengst in kg/ha (12% vocht) per mate van
rechthoekigheid t
0n
*n
1,00
1,17
1,34
1,50
1,67
1,86
2,00
opbr./ha
1277
1360
11
r'-iiic
us:.
1170
1294
*n
2,17
2,34
2,51
2,67
2,85
3,01
3,18
opbr./ha
1246
1227
I.I.071044
IO52
1186
1144
*n
3,34
3,51
3,68
3,58
4,01
opbr./ha
1268
1137
1167
II52
1082
M O 1 O -P ?•
S
O H h ri - p C) c •-M S J C r~"i O -r3 O .»-f C? M x> p. P--r3 'o £Zc.
n' > <tf • H ' " l Ä ÎÇ *r-i ^ "GJ o *s J J O Ä o ••ö H O ' S H3 •ril S 5 # <H O Q « ft ~^J *-t tri M •v > o c %-\B
C j ï> o -P - V 0 'CJ *•* H O ?• c* H • P O *-: (—1 Pi t rH Cf Cl -t^;' e Cw U< - f ü «ï ö c 0 co' S ,M O S> 0 >37
-De verkregen opbrengsten zijn goed te noemen (zie WIENK, 1972b en ERDMAN, 1971). Er was echter geen duidelijk verloop in de opbrengst te constateren met het wijzigen van het plantverband (zie Fig. 6 ) . Om na te gaan of er
sprake was van een verloop zijn de voortschrijdende gemiddel-den berekend over telkens zes opeenvolgende plantverbangemiddel-den
(Fig. 7 ) . Hieruit blijkt dat er aanvankelijk bij groter wordende rechthoekigheid een daling in de opbrengst optrad
en dat deze daling op een gegeven ogenblik in een stijging overging.
7.4. DISCUSSIE EN CONCLUSIES
De stijging die op de daling volgt in de figuur van de
voortschrijdende gemiddelden kan niet worden toegeschreven aan het halveren van de waaier, omdat het betreffende mini-mum niet overeenkomt met het punt waarop de waaier gedeeld werd. Het gevonden verloop is dan ook niet verklaarbaar. Wel kan geconcludeerd worden dat het gebruikte ras blijk-baar een dermate grote flexibiliteit bezit dat het zich niets aantrekt van verschillen in plantverband zoals die in de proef werden vergeleken. Een ander ras zou misschien anders
gereageerd hebben. Daarom is het raadzaam om bij dit soort proeven in de toekomst meerdere rassen van één gewas te vergelijken.
7.5. SAMENVATTING
Bij de plantverbandproef volgens de radiaalmethode werd een goede opbrengst verkregen. Hoewel in het begin werd uitgegaan van 12 herhalingen werden er in de loop van de tijd drie afgekeurd vanwege de duidelijke slechtere stand van het gewas.
Uit de opbrengstcijfers kon niet geconcludeerd worden dat een wijziging in het plantverband leidde tot een wijzi-ging in opbrengst.
8. ALGEMENE DISCUSSIE EN CONCLUSIES 8.1. PLANTDICHTHEIDSPROEVEN
Het doel van de verschillende proeven was een verge-lijking van de radiaalmethode met de methode der gewarde
blokkenproeven. De resultaten van de plantdichtheidsproeven waren in drie van de vier gevallen zodanig dat deze
verge-lijking moeilijk dan wel onmogelijk bleek. In het geval van soja mislukt de radiaalproef door een te geringe opkomst. Voor aardnoot kon geen goede vergelijking worden gemaakt, omdat de proeven op grondsoorten lagen die niet alleen onder-ling verschilden, maar ook in combinatie met het slechte weer verre van optimaal voor de verbouw van aardnoot waren. Dit leidde er toe dat de planten zich niet normaal konden
- 38 Opbrengst /ha in kg 1220-1200 1180 - 1160- 1140- 1120- 1100- 1000-T — i — i — i — i — i — i — i — i — i — i — i — i — i — i — i — i — i — r WO 1.34 1,67 2.00 2.34 2.67 3.01 3.34 3.68 4.01 in