• No results found

Cyberpesten : het fenomeen, de invloed op adolescenten en bijbehorende coping strategieën

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Cyberpesten : het fenomeen, de invloed op adolescenten en bijbehorende coping strategieën"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Cyberpesten:

Het Fenomeen, de Invloed op Adolescenten en

Bijbehorende Coping Strategieën

Loes Halfschepel Universiteit van Amsterdam

6120504 Sanne Dobber Sociale Psychologie Woorden: 6985

(2)

Inhoudsopgave

Abstract: 3

Inleiding:

Cyberpesten: Het Fenomeen, de Invloed op Adolescenten en

Bijbehorende Coping Strategieën 4

Paragraaf 1:

Het Verschil tussen Traditioneel Pesten en Cyberpesten 7

Paragraaf 2:

De Invloed van Cyberpesten op de Mate van Zelfvertrouwen en

Gevoelens van Depressie 12

Paragraaf 3:

Coping strategieën bij cyberpesten 16

Conclusies en Discussie 20

Onderzoeksopzet 23

(3)

Abstract

Dit verslag bespreekt een relatief nieuw onderzoeksgebied: cyberpesten. De centrale vraag is hoe het fenomeen cyberpesten bij adolescenten precies vorm krijgt.

Om deze vraag te beantwoorden, wordt de vergelijking met traditioneel pesten gemaakt, wordt er gekeken naar de psychologische gevolgen van cyberpesten en worden coping strategieën besproken. Er blijken in hoge mate overeenkomsten te bestaan tussen traditioneel pesten en cyberpesten, voor zowel pesters als slachtoffers.

Cyberpesten kan net als traditioneel pesten de oorzaak zijn van een laag niveau van zelfvertrouwen bij adolescenten en gevoelens van depressie, die vervolgens kunnen

uitmonden tot suïcidale gedachten. Wanneer zich een situatie van cyberpesten voordoet, passen adolescenten verschillende coping strategieën toe die zich richten op

het voorkomen van, het omgaan met, of het neerleggen bij de situatie. De precieze invloed van deze coping strategieën op verschillende negatieve emoties zullen echter

(4)

Cyberpesten:

Het Fenomeen, de Invloed op Adolescenten en Bijbehorende Coping Strategieën

‘Elk uiterlijk is mooier dan een pestkop’ (Loesje)

“Men beseft nog steeds te weinig hoe snel en ingrijpend de wereld verandert. En we staan nog maar aan het begin van de digitale revolutie”. Dit zegt IT-expert Peter Hinssen in 2013 in een interview in het financieel-economisch weekblad

Trends. In de afgelopen 10 jaar zijn er allerlei nieuwe, elektronische diensten ontstaan zoals facebook, twitter en instagram. De grootste gebruikersgroep van deze diensten zijn jongeren. In 2012 maakte 93% van de 12- tot 18-jarigen (adolescenten) in Nederland gebruik van sociale media (social media), (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2013). De opkomst van social media heeft geleid tot nieuwe vormen van communicatie: iedereen kan door middel van een computer of smartphone gedurende de hele dag op de hoogte blijven van waar iemand is, wat iemand aan het doen is en met wie dat gebeurt.

Een bijkomend probleem is echter dat er door de komst van social media tevens nieuwe deuren zijn geopend voor pestgedrag, genaamd cyberpesten. ‘Traditioneel’ pesten is alom bekend, en wordt omschreven als het tonen van een agressieve, intentionele daad dat herhaaldelijk en over een langere tijd wordt uitgevoerd door een groep of een individu jegens een slachtoffer die zichzelf niet makkelijk kan verdedigen (Whitney & Smith, 1993). Cyberpesten is net zo goed pesten, maar dan op een andere manier. Cyberpesten wordt beschreven als het gebruiken van informatieve- en communicatieve technologieën zoals websites, email en mobiele telefonie om opzettelijk en herhaaldelijk vijandig gedrag te vertonen

(5)

jegens een persoon of groep. Dit gedrag is erop gericht om een ander te beschadigen (Belsey, 2004). In cyberpestsituaties hebben de pester en het slachtoffer geen face-to-face contact met elkaar in tegenstelling tot traditionele pestsituaties.

Op dit moment staat het thema ‘pesten op de middelbare school’ erg in de publieke aandacht; in verschillende televisieprogramma’s staat pesten in de klas centraal. Voorbeelden zijn ‘Gepest’, ‘Project P: stop het pesten’ en ‘Dag tegen

Pesten!’. Deze drie programma’s zijn ofwel op dit moment op de televisie te bekijken of ergens eerder dit jaar. In deze programma’s wordt het duidelijk dat er veel jongeren niet alleen in de klas worden gepest, maar dat wanneer zij thuiskomen het pesten aanhoudt via internet, berichtsturing en websites: cyberpesten. Toch is er nog maar weinig bekend over dit fenomeen. Zoals Beran en Li (2005) opmerkten: “Although many teachers and administrators now recognize the problem of school bullying, few are aware that students are being harassed through electronic communication” (Beran & Li, 2005, p.266).

Cyberpesten snijdt dus een relatief nieuw onderzoeksgebied aan. Onderzoek naar traditioneel pesten echter is veelvuldig gedaan. Clarke & Kiselica (1997) stelden dat agressiviteit op school vooral tijdens de adolescentie een serieus probleem vormt zowel in Europa als in Amerika. Tussen de 14% en 27% van de adolescenten zouden door hun leeftijdgenoten worden gepest (Fekkes, Pijpers, en Verloove-Vanhorick, 2005; Whitney & Smith, 1993).

Adolescentie wordt gezien als een periode van abrupte biologische en sociale veranderingen waarin het van de basisschool naar de middelbare school gaan gepaard gaat met veranderingen in peergroepen, -positie en -status (Pellegrini & Bartini, 2000). Boulton (1999) stelde vast dat de meeste agressiviteit dat zich op school afspeelt, wordt veroorzaakt door leerlingen die hun leeftijdsgenoten pesten. Dedman

(6)

(2001) toonde aan dat in veel school shooting gevallen, pestgedrag een grote rol heeft gespeeld. Hoover & Olsen (2001) rapporteerden dat 15% van de adolescenten op Amerikaanse scholen in ernstige mate werden gepest door hun leeftijdgenoten. In 2005 is er door Beran en Li een inleidend onderzoek verricht waarin een kwart van de ondervraagde adolescenten aangaf wel eens te maken te hebben gehad met

cyberpesten. Er van uitgaande dat deze cijfers correct zijn, zou het percentage

adolescenten dat de maken heeft met traditioneel pesten, niet veel verschillen van het percentage adolescenten dat te maken heeft met cyberpesten.

Onderzoek naar traditioneel pesten is in de afgelopen decennia veelvuldig uitgevoerd. Er is echter tot op heden nog weinig onderzoek verricht naar een nieuwe, virtuele manier van pesten: cyberpesten. Er bestaan dan ook nog geen theorieën waarin cyberpesten centraal staat.

Dat cyberpesten een probleem is dat vandaag de dag onder adolescenten veelvuldig voorkomt, blijkt duidelijk uit de hierboven besproken bronnen. Onduidelijk is nog de precieze aard van cyberpesten, de emotionele invloed die cyberpesten heeft op adolescenten en of er strategieën bestaan om cyberpesten te voorkomen en/of met cyberpesten om te gaan. Om meer inzicht in dit fenomeen te krijgen, zal dit literatuuroverzicht uitvoerig op deze 3 punten in gaan.

De vraag die hier centraal staat is wat de aard van cyberpesten is, wat de emotionele invloed van cyberpesten op adolescenten is en welke strategieën er zijn om situaties waarin cyberpesten plaatsvindt te voorkomen en/of hier mee om te kunnen gaan. Deze vraag zal onderzocht worden middels 3 deelparagrafen. In de eerste paragraaf zal traditioneel pesten vergeleken worden met cyberpesten. In deze paragraaf wordt duidelijk wat nu de precieze aard van cyberpesten is, hier zal de nadruk vooral liggen op de nuances. In de tweede paragraaf wordt de invloed van

(7)

cyberpesten op verschillende emoties besproken. De emotionele invloed van cyberpesten op adolescenten wordt hier duidelijk. Specifiek wordt er ingegaan op zelfvertrouwen en gevoelens van depressiviteit. De derde paragraaf behandelt de manieren die bestaan om cyberpesten te voorkomen en/of met cyberpesten om te kunnen gaan. Hier blijkt dat er verschillende manieren van coping bestaan om de invloed van cyberpesten te doen afnemen. Deze coping strategieën zijn tevens aanbevelingen voor adolescenten die te maken hebben met cyberpesten.

Middels deze paragrafen zal het fenomeen cyberpesten worden ontleed, de invloed ervan worden besproken en zal weergeven worden hoe er met cyberpesten omgegaan kan worden. De resultaten die in deze studie naar voren komen, leiden vervolgens tot de opzet van een onderzoek. De uitwerking van deze onderzoeksopzet volgt na de conclusies en discussie. Het doel van deze studie is inzicht te creëren in dit fenomeen, zodat er in de nabije toekomst op een accurate manier interventies kunnen worden gepleegd.

Het Verschil tussen Traditioneel Pesten en Cyberpesten

Pestgedrag is een probleem van alle tijden; in verhalen uit het Oude Testament van de Bijbel (Genesis ± 2500 v. Chr.) wordt al traditioneel pestgedrag beschreven: de broers van Jozef, die het oogappeltje van hun vader Jakob was, gooiden hem uit jaloezie en frustratie in een waterput. Vandaag de dag is het internet een

veelvoorkomende manier om een ander te treiteren en/of te kleineren. Mensen pesten om bij een groep te willen horen, om stoer te doen of uit angst zelf gepest te worden (Smith, Talamelli, Cowie, Naylor, en Chauhan, 2004). De motieven zijn dus duidelijk. Maar is er verschil tussen de verschillende vormen van pesten? Zijn ‘traditionele

(8)

pesters’ bijvoorbeeld ook vaak ‘cyberpesters’? De precieze aard van cyberpesten en in welke mate cyberpesten overeenkomt met traditioneel pesten wordt in deze paragraaf besproken.

Er blijken meer overeenkomsten dan verschillen te zijn in de vergelijking van traditioneel pesten met cyberpesten. Li (2005) onderzocht de aard van cyberpesten. Aan deze studie deden 177 adolescenten mee van verschillende etniciteiten. Zij dienden allen anoniem een vragenlijst in te vullen aangaande pestgedrag. Uit de resultaten bleek dat 54% van de deelnemers slachtoffer was van pestgedrag en 25% van hen te maken had met cyberpesten. In de traditionele vorm heeft 33% gepest en 14% heeft dit gedaan gebruikmakend van het internet. Tevens werd traditioneel pesten afgezet tegen cyberpesten. Van de vijf mogelijke combinaties (traditioneel pester vs cyberpester, traditioneel pester vs slachtoffer van cyberpesten, slachtoffer traditioneel pesten vs slachtoffer cyberpesten, slachtoffer traditioneel pesten vs cyberpester en cyberpester vs slachtoffer cyberpesten) kwamen drie significantie positieve correlaties naar voren: De correlatie van pester en cyberpester (traditionele pesters bleken, vergeleken met niet-pesters, ook cyberpesters te zijn), de correlatie van slachtoffer van pesten en slachtoffer van cyberpesten (slachtoffers van

traditioneel pesten bleken ook slachtoffer van cyberpesten te zijn) en de correlatie van cyberpester en slachtoffer van cyberpesten (cyberpesters bleken ook vaak het

slachtoffer te zijn van cyberpesten).

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er veel adolescenten op de middelbare school te maken hebben met pestgedrag en dat er sprake is van een overlap tussen zowel pesters als slachtoffers in traditioneel pesten en cyberpesten.

De vragenlijst die de onderzoekers in hun onderzoek hebben gebruikt is echter wat summier (slechts een aantal, zelf opgestelde vragen) en in de vragenlijst wordt

(9)

geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende aspecten van cyberpesten (denk aan tekstberichten, websites maken en foto’s publiekelijk maken). Deze aandacht is echter wel belangrijk aangezien er zo meer inzicht verkregen wordt in hoe dit

fenomeen onder adolescenten precies tot uiting komt. De volgende studie neemt deze aspecten ook in ogenschouw.

Onderzoek van Raskauskas & Stoltz (2007) liet tevens een hoge mate van overlap zien tussen traditioneel pesten en cyberpesten. Deze studie telde 84

deelnemers, allen adolescenten tussen de 13 en 18 jaar van verschillende etniciteiten. De deelnemers dienden anoniem een vragenlijst in te vullen van die was samengesteld uit reeds bestaande vragenlijsten. Vragen over cyberpesten bevatte vragen over

tekstberichten, websites maken en het zonder toestemming publiekelijk maken van foto’s.

Uit de resultaten bleek dat 49% slachtoffer was van cyberpesten en dat 21% cyberpester was. In lijn met het hiervoor besproken onderzoek werd duidelijk dat de rol van adolescenten in traditioneel pesten dezelfde rol voorspelt in cyberpesten; 85% van de slachtoffers van cyberpesten waren ook slachtoffers van traditioneel pesten en 94% van de cyberpesters waren ook traditionele pesters. Als laatste bleek dat

tekstberichten met 32% duidelijk de meest gebruikte vorm van elektronisch pesten was, gevolgd door internet of websites (16%) en als laatste het publiekelijk maken van foto’s (9%).

De twee vormen van pesten lijken overduidelijk veel op elkaar, maar de vraag is of deze overeenkomsten ook zo duidelijk naar voren komen wanneer gekeken wordt naar geslacht. Tevens is nog onduidelijk of er een verschil bestaat in beide vormen van pesten in vroege – en late adolescentie. Dit onderzochten Slonje & Smith (2008). Aan hun onderzoek deden 360 deelnemers mee, allen adolescenten tussen de

(10)

12 en 20 jaar. De deelnemers dienden anoniem een reeds bestaande vragenlijst in te vullen. Uit de resultaten bleek dat zowel traditioneel pestgedrag als cyberpestgedrag in hogere mate voorkwam bij adolescenten tot en met 15 jaar (15% en 9%) vergeleken met adolescenten van 15 tot en met 20 jaar (3% en 1%). Er werd geen verschil

gevonden tussen de seksen.

Op basis van dit onderzoek kan dus worden geconcludeerd dat er zowel in de vroege als late adolescentie sprake is van zowel traditioneel pesten als van

cyberpesten. Wel blijkt dat er in de vroege adolescentie, meer pestgedrag vertoond wordt dan in de late adolescentie.

In de voorgaande onderzoeken zijn de sociale aspecten zoals steun van ouders en het aantal vrienden dat iemand heeft nog buiten beeld gelaten. Uit onderzoek van Zimmerman, Glew, Christakis, en Katon (2005) blijkt dat de vroege leefomgeving, waar emotionele steun van familie ook bij hoort, een predictor is van traditioneel pestgedrag. Het is dus aannemelijk dat deze factoren ook invloed hebben op

cyberpestgedrag. De vraag is of (en zo ja, in welke mate) verschillen op deze factoren invloed uitoefenen op de uiting van traditioneel pesten vergeleken met cyberpesten.

Wang, Iannotti, en Nansel (2009) vergeleken de twee vormen van pesten met de mate van steun die adolescenten van hun ouders ontvingen en het aantal vrienden dat zij hadden. Hun onderzoek telde 7.508 adolescenten van verschillende etniciteiten. Alle deelnemers dienden een vragenlijst in te vullen. Hieruit bleek dat hoe meer steun het kind/adolescent kreeg van zijn/haar ouders, hoe minder beide vormen van

pestgedrag vertoond werden. Tevens bleek dat het aantal vrienden dat het kind/adolescent had, positief correleerde met traditioneel pesten, maar niet met cyberpesten. Voor cyberpesten is het blijkbaar minder van belang hoeveel vrienden iemand heeft om over te gaan tot pesten.

(11)

Als laatste bleek dat jongens vooral op een verbale en fysieke manier uiting gaven aan traditioneel pesten, dit in hogere mate dan meisjes. Meisjes gaven aan, uiting te geven aan traditioneel pesten vooral door roddelen en/of sociale uitsluiting, dit in hogere mate dan jongens. Volgens dit onderzoek waren er meer jongens die cyberpesters waren en meer meisjes die het slachtoffer waren van cyberpesten.

Vergeleken met voorgaande studies, blijkt dat er een verschil te noemen is tussen traditioneel pesten en cyberpesten op basis van het aantal vrienden dat iemand heeft. Verder toont dit onderzoek een verschil in zowel traditioneel pestgedrag als cyberpestgedrag bij jongens en meisjes. Bij traditioneel pesten is vooral de

uitingsvorm anders en bij cyberpesten zouden vooral jongens de pesters zijn. Dit resultaat is in tegenspraak met het eerder gevonden resultaat in het onderzoek van Slonje & Smith, 2008).

De verschillen en overeenkomsten tussen traditioneel pesten en cyberpesten zijn nu voor het grootste gedeelte weergegeven. Hetgeen nog onduidelijk is, is in hoeverre de verschillende combinaties van (cyber)pesters en (cyber)slachtoffers berusten op toeval. In het volgende onderzoek worden alle verschillende combinaties onderworpen aan een significantietest om hier uitsluitsel over te geven.

Gradinger, Strohmeier, en Spiel (2009) lieten 761 adolescenten een vragenlijst invullen. Uit deze resultaten bleek dat er meer adolescenten dan kans niveau niets met (cyber)pestgedrag te maken hadden. Verder bleek dat er meer slachtoffers van

traditioneel pesten waren en dat er meer adolescenten gecombineerd pester en slachtoffer waren dan kans niveau deed voorspellen, zowel voor traditioneel- als cyberpesten. Als laatste bleek dat de meeste problemen bij iemand aanwezig waren (zowel mentaal als fysiek) wanneer iemand zowel pester als slachtoffer was.

(12)

Dit onderzoek verschaft duidelijkheid over de aard van pestgedrag. Er kan worden geconcludeerd dat er niet alleen gekeken moet worden naar slachtoffers van pestgedrag, maar zeker ook naar de pesters zelf, omdat pesten en gepest worden blijkbaar vaak samengaan. Bij het opstellen van interventies zal hier onder andere rekening mee moeten worden gehouden.

Deze paragraaf toont aan dat er in hoge mate overlap bestaat tussen

traditioneel pesten en cyberpesten. Toch zijn er ook enkele verschillen te benoemen, denkend aan verschillen in aanwezigheid bij verschillende sociaal-demografische aspecten zoals leeftijd, sekse – nog tegenstrijdige resultaten – en het aantal vrienden dat de adolescent heeft. Het is duidelijk dat cyberpesten een meander vormt van de traditionele vorm van pesten: het doel is hetzelfde, alleen het middel is anders.

In het hierboven besproken onderzoek van Gradinger, Strohmeier, en Spiel (2009) werd al even aangestipt dat er door pesten ook problemen kunnen ontstaan. Onderzoek naar de problemen door traditioneel pesten is reeds uitgevoerd. De invloed van cyberpesten op adolescenten is echter nog een nieuw onderzoeksterrein. Wat hierover bekend is, wordt in de komende paragraaf besproken.

De Invloed van Cyberpesten op de Mate van Zelfvertrouwen en Gevoelens van Depressie

Er blijkt een hogere prevalentie te zijn van depressie en suïcidale gedachten onder adolescenten die gepest worden en adolescenten die zelf pester zijn dan bij adolescenten die niet met pestgedrag in aanraking komen (Kaltiana-Heilo, Rimpelä, Marttunen, Rimpelä, en Rantanen, 1999). Depressie wordt gedefinieerd als een lage, sombere staat, gekenmerkt door periodes van heftig verdriet, laag energielevel, laag

(13)

gevoel van eigenwaarde, schuld, of symptomen die hieraan gerelateerd zijn (DSM-V, 2008). De invloed van cyberpesten op psychologisch vlak is tot nu toe onbesproken gelaten. Aangezien uit de vorige paragraaf is gebleken dat traditioneel pesten en cyberpesten in hoge mate met elkaar overeenkomen, is het aannemelijk dat voor cyberpesten hetzelfde geldt; te verwachten valt een hogere mate van depressieve gevoelens (ook suïcidale gedachten) onder adolescenten die te maken hebben met cyberpesten (zowel pester als slachtoffer). Deze, en andere emotionele uitwerkingen van cyberpesten worden behandeld in de komende paragraaf, waarin de vraag centraal staat welke invloed cyberpesten heeft op de mate van zelfvertrouwen en gevoelens van depressie.

Ortega, Elipe, Mora-Merchán, Calmaestra, en Vega, (2009) deden onderzoek naar de emotionele uitwerking van cyberpesten op adolescenten. De deelnemers waren 1.671 adolescenten, die allen anoniem een vragenlijst hebben ingevuld. Uit de resultaten van de vragenlijst bleek dat er een onderscheid kan worden gemaakt tussen twee groepen die te maken hebben met cyberpesten: een groep dat zegt geen

emotionele schade te ervaren, en een groep die dat wel doet. De groep dat aangaf emotionele schade te ervaren van cyberpesten, noemde allerlei negatieve emoties zoals woede, stress, schaamte, bezorgdheid, angst, weerloosheid, eenzaamheid en depressie. Dit zijn dezelfde emoties die bekend staan bij traditioneel pesten. Hieruit kan worden geconcludeerd dat cyberpesten niet altijd een emotionele invloed hoeft te hebben op adolescenten. Wanneer dit echter wel het geval is, komen dezelfde emoties naar voren die zich voordoen bij traditioneel pesten. Voor dit verslag reikt het te ver om op alle bovengenoemde emoties dieper in te gaan. De rest van deze paragraaf specificeert zich op zelfvertrouwen en op gevoelens van depressie, aangezien

(14)

aangehaald in Patchin & Hinduja, 2010) en depressie gezien wordt als een steeds groter wordend probleem in Nederland (Engels, 2014).

Rosenberg (1965) legt zelfvertrouwen uit als het hebben van een positieve, danwel negatieve houding richting de eigen persoon. Zelfvertrouwen wordt ook gedefineerd als een interne representatie van sociale acceptatie of –afwijzing (Leary & Downs, 1995, aangehaald in Patchin & Hinduja, 2010) Dat cyberpesten inderdaad een negatieve invloed heeft op de mate van zelfvertrouwen in adolescenten

concludeerden Patchin & Hinduja (2010) in hun onderzoek. Zij lieten hun

deelnemers, 1.963 adolescenten een zelfrapportage enquête invullen. Uit de resultaten op de vragenlijst bleek, dat zowel adolescenten die cyberpester waren als

adolescenten die slachtoffer waren van cyberpesten, een lager niveau van

zelfvertrouwen hadden dan adolescenten die geen ervaring hadden met cyberpesten. Uit dit onderzoek komt duidelijk naar voren dat cyberpesten een negatieve invloed heeft op de mate van zelfvertrouwen in adolescenten bij zowel pesters als slachtoffers. Onbesproken is echter nog de invloed van cyberpesten op de gevoelens van depressie.

Wang, Nansel, en Iannotti (2010) onderzochten de mate van depressie onder cyberpesters en slachtoffers van cyberpesten. Tevens werd gekeken naar de mate van depressie en de frequentie van het pestgedrag. Zij lieten hun deelnemers, 7.313 adolescenten van verschillende etniciteiten anoniem een bestaande vragenlijst

invullen. Uit de resultaten van de vragenlijst bleek dat depressie geassocieerd was met cyberpesten, zowel voor cyberpesters als voor slachtoffers van cyberpesten. Tevens bleek dat slachtoffers die frequent op internet werden gepest, een hogere mate van depressie rapporteerden dan adolescenten die aangaven ‘wel eens’ gepest te worden. Zoals verwacht blijkt cyberpesten geassocieerd te zijn met gevoelens van depressie.

(15)

Hoe frequenter het pestgedrag, hoe hoger de gevoelens van depressie onder adolescenten zijn.

Dat depressieve gevoelens de sterkste voorspellers zijn van suïcidale gedachten, blijkt uit onderzoek van Kandel, Raveis, en Davies (1991). Aangezien cyberpesten geassocieerd is met depressieve gevoelens, valt te verwachten dat adolescenten die te maken hebben met cyberpesten, zowel als pester als slachtoffer, meer suïcidale gedachten hebben dan adolescenten die niet gepest worden. Of dit ook daadwerkelijk het geval is, wordt door onderzocht door Hinduja en Patchin (2010).

Zij lieten voor hun onderzoek 1.963 adolescenten van verschillende etniciteiten een vragenlijst invullen. Uit de resultaten van de vragenlijst bleek dat zowel cyberpesters als slachtoffers van cyberpesten eerder suïcidale gedachten hadden dan adolescenten die geen ervaring hadden met cyberpesten. Zoals verwacht blijkt cyberpesten geassocieerd te zijn met gevoelens van depressie, dat vervolgens leidt tot suïcidale gedachten.

Het mag nu wel duidelijk zijn dat cyberpesten een immense invloed kan hebben op het welzijn van adolescenten. Naast gevoelens van depressie en een laag zelfvertrouwen dat hier uitgebreid besproken is, wordt cyberpesten geassocieerd met veel meer negatieve emoties, te lezen in het onderzoek van Ortega et al. (2009). Toch blijkt ook uit dat er een groep adolescenten is, dat voorkomt dat het te maken krijgt met cyberpesten, of hier geen negatieve gevolgen van ondervindt. Zij passen bepaalde strategieën toe die ervoor zorgen dat het pestgedrag niet plaatsvindt, of dat het hen niet zozeer raakt; zogenaamde coping strategieën. Wanneer adolescenten weten hoe deze coping strategieën werken en hoe ze te ontwikkelen zijn, zal dit kunnen leiden tot meer zelfvertrouwen, minder gevoelens van depressie en een algemeen betere

(16)

geestelijke gezondheid. De volgende paragraaf gaat uitgebreid in op deze coping strategieën.

Coping Strategieën bij Cyberpesten

De twee paragrafen hierboven laten zien dat traditioneel pesten en cyberpesten in veel opzichten op elkaar lijken. Wanneer er gekeken wordt naar de manier van coping met cyberpestgedrag, is de vergelijking echter wat minder vanzelfsprekend. Er bestaan al geruime tijd interventieprogramma’s gericht op de bestrijding van traditioneel pesten, waarbij er specifiek gewerkt wordt aan het verbeteren van het schoolbeleid aangaande pestgedrag, het klassenklimaat en ondersteuning vanuit de peer group. Deze programma’s leveren wisselende resultaten (Smith, Ananiadou, Cowie, 2003). Interventieprogramma’s voor cyberpesten bestaan er tot op heden niet. Redenen hiervoor kunnen wellicht worden gezocht in het feit dat cyberpesten een relatief nieuw fenomeen is en de wijze van pesten anders is (vaak buiten school en niet face-to-face), waardoor het moeilijk is om notie te krijgen van wat er precies plaatsvindt. Zoals eerder gezegd passen adolescenten echter ook zonder

interventieprogramma’s strategieën toe om te kunnen omgaan met het pestgedrag. Er moet echter een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen twee manieren van coping: de coping strategieën die adolescenten gebruiken om te kunnen omgaan met cyberpesten en de coping strategieën die adolescenten gebruiken om te voorkomen dat cyberpesten plaatsvindt.

Twee theorieën zijn relevant wanneer er in deze context over coping wordt gesproken: het approach-avoidance model (Roth & Cohen, 1986, aangehaald in

(17)

Parris et al., 2012) en het transactional model (Lazarus & Folkman, 1984, aangehaald in Parris et al., 2012).

Approach strategieën in deze context zijn handelingen, die zullen leiden tot het confronteren van de pester en het conflict aangaan. Avoidance strategieën in deze context zijn handelingen, die zullen leiden tot het verwijderen van nare berichten en het negeren van het pestgedrag. Volgens deze theorie zullen deze strategieën worden toegepast om cyberpestsituaties te voorkomen.

Het transactional model beschrijft coping als de relatie tussen een stressor en de beschikbare bronnen om met de situatie om te gaan. Deze theorie stelt dat wanneer iemand te maken krijgt met een potentiële bedreiging, deze een eerste en tweede schatting zal maken van de situatie. De eerste schatting in deze context zal bijvoorbeeld bestaan uit het krijgen van een tekstbericht en het maken van een schatting of dit al dan niet een bedreiging/stressor vormt (cyberpesten). Vervolgens zal de persoon de beschikbare bronnen om te kunnen omgaan (coping) met de situatie met elkaar afwegen, dit is de tweede schatting. Dit is ofwel problem-focused coping, waarbij er zal worden gewerkt om het probleem op te lossen en te voorkomen dat het nog een keer gebeurt (bijvoorbeeld naar een ouder of docent gaan met de vraag om in te grijpen), danwel emotion-focused coping, waarbij er een emotionele reactie zal plaatsvinden (bijvoorbeeld het verhaal vertellen aan vrienden) zodat er opluchting ontstaat en de persoon minder last zal ervaren. Volgens deze theorie zullen deze strategieën worden toegepast om te kunnen omgaan met cyberpestsituaties.

In deze paragraaf wordt alleen het perspectief van het slachtoffer van cyberpesten belicht. Verwacht wordt dat bij cyberpestsituaties verschillende adolescenten verschillende coping strategieën toepassen, en dat het per situatie

(18)

alle adolescenten de verschillende coping strategieën allemaal toepassen. Hoe coping met cyberpesten precies plaatsvindt is de vraag die in deze paragraaf centraal staat.

Een onderzoek waarbij gekeken is in hoeverre er vraag is naar

preventiemethoden aangaande cyberpesten, is uitgevoerd door Agatston, Kowalski, en Limber (2007). De deelnemers aan hun onderzoek waren 148 adolescenten die op basis van geslacht in twee groepen werden verdeeld en mondeling werden

geïnterviewd. Uit de resultaten van de interviews bleek, dat de deelnemers

cyberpesten ervaren als een probleem, waar op school echter nauwelijks over wordt gesproken. Aangezien het pestgedrag veelal buiten school plaatsvindt, zagen zij school niet als bron van hulp. Zij noemden een aantal strategieën om met cyberpesten om te gaan, zoals het blokkeren van een bepaald persoon op internet of het compleet negeren van het gedrag; ze wisten echter niet hoe ze ongewenste informatie over zichzelf van internet kunnen verwijderen of hoe zij, wanneer ze getuigen zijn van een online pesterij, iemand hulp kunnen bieden. Hieruit kan geconcludeerd worden dat adolescenten zich niet gesteund voelen door hun schoolomgeving en dat zij nog te weinig kennis hebben om het probleem goed aan te pakken.

Het zojuist beschreven onderzoek biedt het een aantal handvatten om met cyberpesten om te gaan, maar coping strategieën worden hier nog niet uitgebreid besproken.

Parris, Varjas, Meyers, en Cutts (2012) deden onderzoek dat zich specifiek richtte op het onderscheiden van verschillende coping mechanismen. Aan dit onderzoek deden 20 adolescenten van verschillende etniciteiten mee, die allen mondeling werden geïnterviewd. Uit de antwoorden werden drie primaire coping strategieën onderscheiden: reactieve coping: het vermijden van situaties waarin cyberpesten plaatsvindt en het verwijderen of negeren van nare berichten, preventieve

(19)

coping: het in gesprek gaan met de persoon die schuldig is aan het pestgedrag en het ‘over je heen laten komen’ coping; niets aan de situatie doen omdat het ‘toch niet te verhelpen is’. Hieruit kan geconcludeerd worden dat wanneer iemand een

cyberpestsituatie wil voorkomen of met een cyberpestsituatie om wil kunnen gaan, er verschillende coping strategieën worden aangewend. Deze coping strategieën passen ook in het aan het begin van de paragraaf genoemde approach-avoidance model en het transactional model.

Verschillende coping strategieën zijn nu besproken. Wat echter nog ontbreekt is de sociale omgeving van het slachtoffer; iets waar het slachtoffer ook steun uit kan halen. In hoeverre social support als coping strategie wordt ervaren, wordt in het onderzoek van Schenk en Fremouw (2012) besproken.

Deze studie telde 799 adolescenten van verschillende etniciteiten die allen op basis van de door hen ingevulde vragenlijst in twee verschillende groepen werden geplaatst; een controlegroep en een groep dat slachtoffer was van cyberpesten. Vervolgens dienden alle deelnemers een nieuwe vragenlijst in te vullen aangaande coping gedrag. Uit de antwoorden uit de vragenlijsten bleek dat slachtoffers van cyberpesten verschillende manieren van coping hadden toegepast: iemand over de situatie vertellen, het vermijden van vrienden, wraak zoeken en stoppen met het naar evenementen gaan. Er kan dus worden gesteld dat social support als coping strategie wordt ervaren maar dat dit niet voor iedereen het geval is. De reden hiervoor kan wellicht worden gevonden in het feit dat er geen directe omstanders zijn bij cyberpesten. Het pestgedrag kan daarom niet direct door anderen worden

waargenomen. Slachtoffers kunnen in een dergelijke situatie dan ook niet concreet geholpen worden, waardoor zij het niet als effectief ervaren om iemand van de situatie

(20)

op de hoogte stellen. De in dit onderzoek genoemde manieren van coping, kunnen allen worden geschaard onder ofwel reactieve coping, danwel preventieve coping.

De literatuur in deze parafraaf besproken, bevestigt de vooraf opgestelde verwachtingen. Er bestaan verschillende coping strategieën om met cyberpesten om te gaan, of om een situatie waarin cyberpesten plaatsvindt te voorkomen: reactieve coping, preventieve coping, en ‘over je heen laten komen’ coping. Dit zijn allemaal vormen van ofwel approach/avoidance strategieën danwel problem-focused/emotion-focused strategieën.

Conclusies en Discussie

De vraag die in dit verslag centraal stond betrof de aard van cyberpesten, de invloed van cyberpesten op adolescenten en strategieën om met cyberpesten om te gaan.

Na de analyse van de literatuur kan gesteld worden dat er in hoge mate overlap bestaat in de prevalentie en de aard van traditioneel pesten en cyberpesten. Tevens werd gevonden dat cyberpesten zorgt voor een lager niveau van zelfvertrouwen bij een adolescent en dat cyberpesten gevoelens van depressie creëert, die vervolgens kunnen leiden tot suïcidale gedachten. Als laatste bestaan er verschillende manieren om cyberpesten te voorkomen of er goed mee om te kunnen gaan; coping strategieën. Deze strategieën zijn verschillend van aard en richten zich op het vermijden, het aangaan, of het neerleggen bij de situatie.

Adolescenten die te maken hebben met traditioneel pesten, zowel als pester als slachtoffer, hebben vaak ook te maken met cyberpesten, en adolescenten hebben over het algemeen dezelfde rol bij traditioneel pesten als bij cyberpesten (beide conclusies

(21)

berusten niet op toeval). Toch zijn er ook enkele nuanceverschillen te benoemen tussen traditioneel pesten en cyberpesten. Het aantal vrienden dat iemand heeft speelt bijvoorbeeld alleen een rol in traditioneel pesten en onderzoek naar de rol van sekse in beide vormen van pesten levert tegenstrijdige resultaten.

Zoals verwacht, komen de psychologische problemen die zich voordoen bij cyberpesten overeen met de problemen die adolescenten ervaren bij traditioneel pesten. Cyberpesten veroorzaak specifiek een lager niveau van zelfvertrouwen en meer gevoelens van depressiviteit, die ertoe kunnen leiden dat adolescenten suïcidale ideeën ontwikkelen.

De vooraf opgestelde verwachtingen aangaande coping strategieën zijn bevestigd: verschillende coping strategieën bestaan om met cyberpesten om te gaan, of om een dergelijke situatie te voorkomen. De drie coping strategieën die bij cyberpesten worden onderscheiden (reactieve, preventieve en ‘over je heen laten komen’ coping) passen in de twee theorieën die bestaan rondom coping, waar approach/avoidance en problem-focused en emotion-focused strategieën centraal staan. Niet alle adolescenten passen alle drie de coping strategieën toe in het geval van cyberpesten.

Een punt van discussie op de hierboven beschreven literatuur is dat ieder onderzoek middels een vragenlijst of een interview is uitgevoerd. Deze manier van data verzamelen, biedt de kans aan de deelnemers tot het geven van sociaal wenselijke antwoorden; iets wat de resultaten van het onderzoek kan vertroebelen. Toch is deze manier van afname in dit geval noodzakelijk; om aan data te komen moet er wel aan zelfrapportage worden gedaan. Een cyberpestsituatie simuleren is een mogelijkheid, daar er vervolgens snel tegen problemen in ethiek zal worden aangelopen.

(22)

Een tweede punt van discussie is dat er nog veel onduidelijkheid bestaat over de rol van sekse in cyberpestgedrag. Jongens lijken pestgedrag op een andere manier te vertonen dan meisjes (Li, 2005); toch leveren andere onderzoeken

tegenovergestelde resultaten (Slonje & Smith, 2008). De manier van coping is

volgens Schenk & Fremouw (2012) ook verschillend tussen jongens en meisjes; ander onderzoek kan hier geen verschil tussen de seksen benoemen (Parris et al., 2012). Al met al is het tot op heden onduidelijk of sekse een rol speelt in cyberpestgedrag.

Een derde punt van discussie is dat er tot op heden nog niet gekeken is naar de daadwerkelijke invloed van de verschillende coping strategieën op de negatieve gevoelens die zich bij cyberpesten voordoen; zowel op korte- als op lange termijn is hier nog niets over bekend. Aangezien de verschillende coping strategieën veelvuldig worden toegepast door adolescenten, is het relevant te weten of de toepassing van verschillende strategieën ook leidt tot verschillende ervaringen in mate van negatieve emoties. Deze punten worden wel meegenomen in het onderzoek dat later zal worden besproken.

Dat cyberpesten een fenomeen is dat vandaag de dag bij veel adolescenten een probleem vormt, mag nu duidelijk zijn. Het doel van dit verslag was om meer inzicht te geven in dit relatief nieuwe fenomeen waar nog weinig onderzoek naar is verricht, met als doel het creëren van een completer beeld van cyberpesten en ervoor te zorgen dat cyberpesten gezien wordt als een serieus probleem met serieuze gevolgen. Nu het duidelijk is wat cyberpesten precies inhoudt, welke invloed het heeft op adolescenten en hoe met cyberpestsituaties kan worden omgegaan, zijn andere belangrijke vragen nog onbeantwoord gebleven; geven jongens en meisjes op dezelfde manier uiting aan hun coping strategieën? Welke invloed hebben de verschillende coping strategieën op

(23)

de ervaring van negatieve emoties, zowel op korte- als lange termijn? Voor het

antwoord op deze vragen is vervolgonderzoek nodig, dat hieronder besproken wordt.

Onderzoeksopzet

Zoals eerder is besproken brengt cyberpesten een groot aantal negatieve emoties met zich mee. Aangezien depressiviteit een fenomeen is dat vooral het laatste decennium veel wordt onderzocht en waarvan voorspeld wordt dat het ‘volksziekte nummer 1 zal worden in Nederland’ (Engels, 2014), richt dit onderzoek zich specifiek op de invloed van verschillende coping strategieën op de mate van het ervaren van depressiviteit.

Om te kunnen omgaan met cyberpesten werd er gesproken over een drietal coping strategieën: reactieve coping, preventieve coping en ‘over je heen laten komen’ coping. Een voorbeeld van reactieve coping is het vermijden van

cyberpestsituaties en het verwijderen of negeren van nare berichten. Een voorbeeld van preventieve coping is het in gesprek gaan met de persoon die schuldig is aan het pestgedrag. In de ‘over je heen laten komen’ manier van coping wordt er

geconcludeerd dat er niets aan de situatie te doen valt omdat ‘pestgedrag toch niet te verhelpen is’. Tot op heden is er nog geen onderzoek gedaan naar de invloed van verschillende coping strategieën op de mate van het ervaren van depressiviteit.

In dit onderzoek wordt de mate van depressiviteit vergeleken in adolescenten die verschillende coping strategieën toepassen in het geval er sprake is van

slachtofferschap van cyberpesten. Tevens worden korte- en lange termijn effecten onderzocht en worden jongens en meisjes met elkaar vergeleken. Er wordt

(24)

coping strategieën, een verschillende mate van depressiviteit laat zien, zowel bij jongens als bij meisjes. Verwacht wordt wanneer jongens en meisjes te maken krijgen met cyberpesten en hier mee omgaan door of reactieve coping, of preventieve coping, of ‘over je heen laten komen’ coping toe te passen, zij, afhankelijk van de toegepaste coping strategie, op de vragenlijst aangeven in verschillende mate depressieve gevoelens te ervaren.

Methode Deelnemers

Aan het onderzoek doen 1200 adolescenten mee - verdeling jongens en meisjes zo gelijkwaardig mogelijk - van 12 tot en met 18 jaar, van verschillende etniciteiten. De deelnemers worden geworven van verschillende scholen uit het voortgezet onderwijs in Nederland. Deelname aan het onderzoek brengt geen verdere beloning met zich mee. Het onderzoek telt slechts één conditie waarin iedereen deelneemt.

Materialen

De demografische gegevens van de deelnemers en de aanwezigheid van slachtofferschap van cyberpesten wordt middels de Internet Experiences Questionnaire getest. Deze vragenlijst bestaat uit totaal 28 open, tweekeuze of meerkeuze vragen. Wanneer een deelnemer de eerst twee vragen aangaande cyberpesten achter elkaar met ‘ja’ beantwoordt, wordt gesteld dat er sprake is van slachtofferschap van cyberpesten en wordt er verder gekeken naar de intensiteit van het pestgedrag. Voorbeelditem tweekeuzevraag: Ben je gedurende deze 30 dagen een keer gepest door middel van een tekstbericht op de telefoon? Voorbeelditem

(25)

keer, 1-2 keer, 3-5 keer, 6-10 keer, 11-15 keer, 16 keer of vaker. In deze vragenlijst is ook een vraag opgenomen die nagaat hoe lang iemand al slachtoffer is van

cyberpesten. Dit om de lange termijn invloed van verschillende coping strategieën te kunnen nagaan.

Het toepassen van de verschillende coping strategieën wordt gemanipuleerd door hier een aparte vragenlijst aan te wijden. Dit is de reeds bestaande vragenlijst van Schensul, Schensul & LeCompte uit 1999, die speciaal voor cyberpesten is aangepast door Parris, Varjas, Meyers en Cutts in 2012. De vragenlijst bestaat uit 10 items aangaande cyberpesten waarop de deelnemers steeds voor zeven antwoorden dienen aan te geven in hoeverre dit bij hen past. Voorbeelditem: Hoe ga jij met een dreigende elektronische situatie om? Voorbeeld van antwoorden: 1. Ik verwijder de inhoud hiervan zodat ik er niet mee word geconfronteerd. 2. Ik laat het los en ga verder zonder er meer bij stil te staan. 3. Ik zie het als zwak en kinderachtig dat iemand mij niet face-to-face durft aan te spreken, het doet mij daarom weinig. 4. Ik ga het liefste naar iemand toe die ik goed ken en doe daar mijn verhaal. 5. Ik ga het liefste met de zender van de informatie in gesprek zodat mogelijke misverstanden kunnen worden verholpen. 6. Ik zorg ervoor ik goed kijk of mijn

beveiligingsinstellingen goed ingesteld zijn en verbeter deze waar nodig. 7. Niets, er valt weinig tegen te doen. Als mensen willen pesten vinden ze altijd wel een manier. De eerste vier antwoordmogelijkheden duiden op de toepassing van reactieve coping. De antwoordmogelijkheden vijf en zes duiden op de toepassing van preventieve coping. Antwoordmogelijkheid zeven duidt op de toepassing van ‘over je heen laten komen’ coping. Voor elke antwoordmogelijkheid dienen de deelnemers middels een zevenpuntsschaal aan te geven in hoeverre dit antwoord bij hen past: ‘past helemaal niet’ (0) tot ‘past helemaal’ (7).

(26)

Depressie wordt gemeten middels de Health Behavior in School-Aged Children 2005 Survey (Cronbach’s alpha = 0.80). In deze vragenlijst wordt door middel van zes items getest of de deelnemers in de afgelopen 30 dagen last hebben gehad van depressieve gevoelens. Voor ieder item dienen de deelnemers de frequentie aan te geven op een vijfpuntsschaal. Voorbeelditem: In hoeverre heb je je in de

afgelopen 30 dagen erg verdrietig gevoeld? Antwoordmogelijkheden: nooit (1), zelden (2), soms (3), vaak (4), altijd (5).

Procedure

Alle deelnemers jonger dan 18 jaar dienen voorafgaand aan het onderzoek toestemming van hun ouders te krijgen, middels een handtekening op een informed-consent. Uitleg over het fenomeen cyberpesten en verdere informatie rond dit onderwerp wordt niet aan de deelnemers verstrekt. Vervolgens worden drie

vragenlijsten achter elkaar afgenomen op de verschillende scholen van de deelnemers, in een rustige ruimte. Allereerst dienen de deelnemers de demografische gegevens in te vullen in de Internet Experiences Questionnaire. Vervolgens vullen zij The Internet Experiences Questionnaire verder in en daaropvolgend de vragenlijst aangaande coping strategieën en de Health Behavior in School-Aged Children 2005 Survey. De duur van het onderzoek bedraat ongeveer 30 minuten.

Wijze van toetsing

Middels een chi-square toets wordt er getest of er een verschil is tussen de antwoorden die jongens en meisjes hebben gegeven op de vragenlijsten. Op deze manier kan er worden nagegaan of er sekseverschillen zijn in het toepassen van verschillende coping strategieën en de mate van depressie die daarmee samenhangt.

Op basis van de antwoorden die worden gegeven in de vragenlijsten, kunnen er middels een regressie-analyse voorspellingen worden gedaan aangaande het

(27)

toepassen van verschillende coping strategieën en de mate van depressiviteit die daarmee samenhangt, zowel op korte- als op lange termijn.

De resultaten van dit onderzoek zijn essentieel voor het krijgen van een meer compleet beeld aangaande cyberpesten, namelijk de invloed die verschillende coping strategieën hebben op depressiviteit bij adolescenten. Wanneer blijkt dat een bepaalde vorm van coping leidt tot het ervaren van minder depressieve gevoelens dan andere vormen van coping, kan er in de ontwikkeling van een interventieprogramma rond cyberpesten gestuurd worden op een specifieke aanpak. Wanneer helder is op welke manier adolescenten coping strategieën toepasssen en wat de precieze invloed van deze coping strategieën is, kunnen zij op een persoonlijke, effectieve manier worden geholpen tot het punt waarop zij zich geen slachtoffer meer voelen van

cyberpestgedrag. Dit betekent een grote stap in de goede richting, namelijk de weg naar de eliminatie van cyberpesten.

(28)

Literatuurlijst

Akkermans, M. (2013). Zeven op de tien gebruiken sociale media. CBS, 2013. Opgehaald van http://www.cbs.nl.

Agatston, P. W., Kowalski, R., Limber, S. (2007). Students’ perspectives on cyberbullying. Journal of Adolescent Health, 41, 59-60.

Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-IV, 2000). Columbia, : American Psychiatric Association.

Engels, R. (2014). Depressie wordt een volksziekte. Trimbos Instituut, 2014. Opgehaald van http://www.trimbos.nl.

Gradinger, P., Strohmeier, D., & Spiel, C. (2009). Traditional bullying and cyberbullying. Journal of Psychology, 217(4), 205-213.

Hinduja, S., & Patchin, J. W. (2010). Bullying, cyberbullying and suicide. Archives of Suicide Research, 14, 206-221.

Kaltiala-Heino, R., Rimpelä, M., Marttunen, M., Rimpelä, A., & Rantanen, P. (1999). Bullying, depression, and suicidal ideation in Finnish adolescents: school survey. BMJ, 319, 348-351.

Kandel, D. B., Raveis, V. H., & Davies, M. (1991). Suicidal ideation in adolescence: depression, substance use, and other risk factors. Journal of Youth and Adolescence, 20(2), 289-309.

Li, Q. (2007). New bottle but old wine: a research of cyberbullying in schools. Computers in Human Behavior, 23, 1777-1791.

Ortega, R., Elipe, P., Mora-Merchán, J. A., Calmaestra, J., & Vega, E. (2009). The emotional impact on victims of traditional bullying and cyberbullying. Journal of Psychology, 217(4), 197-204.

(29)

Parris, L., Varjas, K., Meyers, J., & Cutts, H. (2012). High school students’ perceptions of coping with cyberbullying. Youth & Society, 44(2), 284-306.

Patchin, J. W., & Hinduja, S. (2010). Cyberbullying and self-esteem. Journal of School Health, 80(12), 614-621.

Raskauskas, J., & Stoltz, A. D. (2007). Involvement in traditional and electronic bullying among adolescents. Developmental Psychology, 43(3), 564-575.

Schenk, A. M., & Fremouw, W. J. (2012). Prevalence, psychological impact, and coping of cyberbully victims among college students. Journal of School Violence, 11, 21-37.

Slonje, R., & Smith, P. K. (2008). Cyberbullying: another main type of bullying? Scandinavian Journal of Psychology, 49, 147-154.

Smith, P. K., Ananiadou, K., & Cowie, H. (2003). Interventions to reduce school bullying. The Canadian Journal of Psychiatry, 48(9), 591-599.

Smith, P. K., Talamelli, L., Cowie, H., Naylor, P., & Chauhan, P. (2004). Profiles of non-victims, escaped victims, continuing victims and new victims of school bullying. British Journal of Educational Psychology, 74, 565-581.

Wang, J., Iannotti, R. J., & Nanssel, T. R. (2009). School bullying among adolescents in the United States: psysical, verbal, relational, and cyber. Journal of Adolescent Health, 45, 368-375.

Wang, J., Nansel, T. R., & Iannotti, R. J. (2010). Cyber and traditional bullying: differential association with depression. Journal of Adolescent Health, 48, 415-417.

Zimmerman, F. J., Glew, G. M., Christakis, D. A., & Katon, W. (2005). Early cognitive stimulation, emotional support, and television watching as predictors of

(30)

subsequent bullying among grade-school children. American Medical Association, 159, 384-388.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

From the data, it can be concluded that there is no strong influence of the sintering atmosphere on the char- acteristic strength for the 1000 ◦ C sintered sample. This loss of

Although the potential diagnostic value of serum MHPG in relation to the clinical status of dementia could not be confirmed in plasma/CSF, an overall monoaminergic deficit

De oorspronkelijke insteek van dit onderzoek was om Meduza in Riga te bezoeken en ter plaatse veldonderzoek te doen en interviews te houden met de journalisten aldaar. Door

In dit hoofdstuk van mijn scriptie zal ik mijn onderwerp in context plaatsen door allereerst te kijken hoe journaals gericht op volwassenen omgaan met heftige gebeurtenissen. Dit

In her early poetry collections The Circle Game (1966) and The Journals of Susanna Moodie (1970), Atwood discusses female victimhood through images of invisibility and entrapment

Important constants are integer PDELAY for the expected network delay, and integer array POOL RATES[POOLS], which contains for each miner the rate at which it finds blocks.. The

With the increasing use of electronic devices in our society, the role of MSCs in emerging applications such as autono- mous sensors, actuators and flexible consumer electronics

The logs include the filtered part of the case study as presented in the paper “An agent-based process mining architecture for emergent behavior analysis” by Rob Bemthuis, Martijn