• No results found

Dementiescreening bij Surinaamse ouderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Dementiescreening bij Surinaamse ouderen"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Dementiescreening bij

Surinaamse ouderen

Masterthese

Klinische neuropsychologie Universiteit van Amsterdam, Amsterdam

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Afdeling Psychologie

Juni 2014, Amsterdam

Auteur: Jolijn Verduin Studentnummer: 6051324 Begeleider: Dr. B. A. Schmand

(2)

Inhoudsopgave

1. Inleiding ……….. 4 2. Methode ...………...… 8 Design ………... 8 Onderzoeksdeelnemers ……….. 8 Materialen ………... 9 Procedure ……… 16 Statistische analyses ……….. 16 3. Resultaten ……….. 17 Databehandeling ……….….. 17

Demografische gegevens gezonde groep ……….….. 17

Demografische gegevens demente groep ……….. 18

Subtesten Symboltest ………. 20

Specificiteit en sensitiviteit Symboltest ……….. 24

4. Discussie ……….…….. 26

5. Literatuurlijst ……… 32

(3)

Abstract

In de komende jaren zal het aantal allochtone ouderen in Nederland stijgen. Deze masterthese gaat dan ook over een nieuw ontwikkelde dementiescreening voor allochtone ouderen, de Symboltest. In dit onderzoek werd gekeken of de subtesten van de Symboltest goed differentieerden tussen demente en gezonde Surinaamse ouderen. De subtesten zijn gebaseerd op

bestaande testen, maar het materiaal van de Symboltest bestaat alleen uit plaatjes en symbolen. De dementiescreening bevat een geheugentest, een mentale-shift-taak, een responsinhibitie test

en een subtest waarbij men probleem oplossend moest denken. Uit de resultaten kwam naar voren dat alle subtesten goed differentieerden tussen de demente (n=22) en de gezonde groep (n=790) en daarbij een goede specificiteit en sensitiviteit hadden. Met behulp van de Symboltest kunnen nu ook allochtone ouderen zonder hulp van een tolk gediagnosticeerd worden. Dit is een

grote vooruitgang in de neuropsychologie.

(4)

1. Inleiding

Dementie komt door de vergrijzing in Nederland steeds vaker voor. Het aantal mensen met dementie zal over de hele wereld, naar verwacht, verdubbeld zijn naar 81 miljoen in 2040 (Ferri, Prince, Brayne et al., 2005). De prevalentie van dementie varieert van bijna 2% bij mensen van 65 jaar en dit getal verdubbelt zich elke vijf jaar die men ouder wordt, tot ongeveer 50% bij 90 jaar en ouder (Nelson et al., 2011). Om dementie te diagnosticeren bij ouderen zijn er al verschillende Nederlandse testen ontwikkeld. Nu blijkt uit eerder onderzoek dat 20% van de Surinaamse 55-plussers moeite heeft met de Nederlandse taal en daardoor slechter kan scoren op deze dementietesten (Tesser, 1998). Nederland heeft zich ontwikkeld tot immigratieland nadat Suriname onafhankelijk geworden is (WRR, 2001). In 2012 verblijven er 346 797 Surinamers in Nederland (CBS, 2012). Hiervan is 5% ouder dan 65 jaar en valt 24% tussen de 45 en 64 jaar in. In het onderzoek van Tesser uit 1998 wordt het opleidingsniveau van toekomstige ouderen (40-54 jaar) vermeld. De toekomstige ouderen van toen, zijn nu de ouderen die als deelnemer voor de Symboltest in aanmerking komen. Van deze groep heeft 24,9% van de mannen geen onderwijs gehad tot maximaal de basisschool afgerond, bij vrouwen geldt dat voor 38,7% (Tesser, 1998).

Rosselli en Ardila (2003) vergeleken de prestaties van individuen uit eenzelfde culturele groep, maar met een ander opleidingsniveau op non-verbale neuropsychologische testen. Uit de resultaten kwam naar voren dat er een significant verband is tussen de prestatie en het opleidingsniveau. Ook keken zij naar het effect van cultuur op prestaties op non-verbale neuropsychologische testen bij individuen met hetzelfde opleidingsniveau. Er was een verschil te zien tussen de Zuid-Amerikaanse en de Westerse cultuur. Het herinneren van details van een complex figuur ging minder goed bij de Zuid-Amerikanen. Tevens ging een tekentaak bij hen minder goed. Door een laag opleidingsniveau, een niet-westerse cultuur en het niet goed beheersen van de Nederlandse taal zou het zo kunnen zijn dat deze bevolkingsgroep sowieso lager scoort op een dementietest dan een Westerse bevolkingsgroep met een goede kennis van de Nederlandse taal en een hoog opleidingsniveau. In dit onderzoek wordt dan ook onderzocht of de Symboltest beginnende dementie bij Surinaamse allochtone ouderen detecteert. De Symboltest maakt gebruik van symbolen in plaats van woorden, waardoor kennis van de Nederlandse taal niet van belang is. Verder maakt de test gebruik van universele symbolen, die men in elke cultuur dus zou moeten kennen.

(5)

Een dementiescreening is goed voor het snel ontdekken van een vroeg stadium van dementie, maar het kan ook personen zonder dementie ten onrechte als dement classificeren. Dit risico is substantieel hoger voor mensen in etnische groepen. Zes procent van de blanken in de USA was volgens een dementiescreening (MMSE) ‘false positive’ tegen 42% van de zwarte bevolking (Fillenbaum, Hevman, Williams, Prosnitz & Burchett, 1989). Redenen die hiervoor gegeven werden waren een gebrek aan opleiding en de taal waarin de test werd afgenomen; deze hebben mensen uit minderheidsgroepen vaak niet goed onder de knie. Door het taalaspect weg te halen bij een dementiescreening als de Symboltest en te corrigeren voor opleidingsniveau, zou dit verschil er niet meer moeten zijn.

Tevens is er verondersteld dat het effect van cultuur gecontroleerd kon worden door in plaats van verbale testen af te nemen, non-verbale testen te gebruiken. Deze assumptie schijnt echter niet waar te zijn volgens verschillende onderzoekers. Anastasi, Irvine & Berry, en Vernon onderzochten een grote variëteit aan culturele groepen in verschillende landen. Zij observeerden grotere verschillen in prestatie tussen de culturele groepen wanneer zij non-verbale testen maakten dan wanneer zij verbale testen deden. Verbale testen zijn volgens deze onderzoekers dus minder cultuurgebonden (Anastasi, 1988; Irvine & Berry, 1988; Vernon, 1969). Hoewel de Symboltest ook uit non-verbale testen bestaat, is er op een andere manier gecorrigeerd voor invloed van verschillende culturen. Door universele symbolen te gebruiken zou dit probleem wellicht opgelost kunnen worden.

De Symboltest bevat verschillende testen die cultuurvrij zouden moeten zijn. Wanneer de gezonde allochtone groepen (Turken, Marokkanen, Surinamers) goed scoren op deze test, en de allochtone groepen met dementie slecht scoren, kan er gezegd worden dat de test goed differentieert en dat cultuur niet uitmaakt. Rosselli en Ardila (2003) beweren dat een cultuurvrije test maken niet mogelijk is. Uit ander onderzoek is naar voren gekomen dat non-verbale testen, die gebruikt worden in de Symboltest, tevens cultuurgebonden zijn. Wanneer de Symboltest echter een hoge criteriumvaliditeit heeft bij elke allochtone groep, kan er geconcludeerd worden dat de test wel degelijk cultuurvrij is. Het zou dan betekenen dat non-verbale testen ook gebruikt kunnen worden zonder dat deze cultuurgebonden zijn, en dat er geen vertekende resultaten uitkomen.

Daarnaast is het van belang dat er een dementiescreening komt die niet in het Nederlands afgenomen hoeft te worden. 20% van de Surinaamse 55-plussers heeft namelijk zeer veel moeite met de

(6)

Nederlandse taal. Wanneer de testen in de moedertaal uitgelegd worden via een computerprogramma, is de uitleg voor iedereen hetzelfde en ook voor iedereen te begrijpen. Bovendien wordt de bevolking steeds ouder en het aantal patiënten met dementie stijgt, dus is het van belang dat de allochtonen in Nederland getest kunnen worden op dementie. Het is dan tijd en geld besparend wanneer ieder bevoegd persoon deze dementiescreening af kan nemen en de testen door iedere bevolkingsgroep gemaakt kunnen worden. De onderdelen van de Symboltest zijn gebaseerd op bestaande testen. Zo is de Zon-Maan taak gebaseerd op de Stroop kleur-woord test. De Stippentaak is gebaseerd op de Trail Making Test en de Kaartsorteertaak op de Wisconsin-Card-Sorting-Test. De onderdelen van deze reeds bestaande testen zijn in de Symboltest vervangen door symbolen in plaats van letters/woorden. Dit is ook het geval voor de objectherkenningstaak. Dit is een meerkeuze herkenningstaak met foto’s van verschillende voorwerpen. Door foto’s en symbolen in plaats van woorden te gebruiken wordt het taalaspect minimaal. Tevens wordt er gebruik gemaakt van universele symbolen, iedere cultuur kent deze afbeeldingen. Zo wordt geprobeerd de invloed van de cultuur op de uitslag zo klein mogelijk te laten zijn.

Verwacht wordt dan ook dat de Symboltest goed differentieert tussen demente en gezonde Surinaamse ouderen. Wanneer dit niet het geval blijkt te zijn, kan het nog wel zo zijn dat de Symboltest voor andere culturele groepen als de Turken en Marokkanen goed differentieert. Aangezien de Symboltest veel non-verbale testen bevat, is er wellicht verschil te vinden tussen verschillende culturen. Als het testresultaat toch nog wordt beïnvloed door cultuur, differentieert de Symboltest mogelijk niet voor alle culturen even goed.

Wanneer gevonden wordt dat de Symboltest voor elke culturele groep goed differentieert zou dit een vooruitgang zijn voor de neuropsychologie. De test is zo ontwikkeld dat iemand die de moedertaal van de proefpersoon niet spreekt, deze toch af kan nemen aan de hand van afspeelfragmenten op de computer. Dit bespaart het inhuren van een professionele tolk en verkleint het risico dat bijvoorbeeld familieleden die fungeren als tolk de patiënt proberen te helpen door extra informatie in de eigen taal te geven. Daarbij is het natuurlijk een vooruitgang dat de allochtone ouderen nu ook in Nederland snel getest kunnen worden om te beoordelen of er sprake is van dementie.

Deze studie heeft tot doel het valideren van de Symboltest bij Surinaamse ouderen. De predictieve, divergente en convergente validiteit zullen onderzocht worden. Tevens zal gekeken worden naar de

(7)

samenhang van enkele onafhankelijke variabelen als leeftijd, opleidingsniveau, geslacht, score op de depressievragenlijst en IQ-code score met de score op de Symboltest omdat deze variabelen wellicht van invloed kunnen zijn op of samen kunnen hangen met de uiteindelijke testscore. Van elke subtest zal ook de sensitiviteit en specificiteit berekend worden. Gezien het feit dat het taalaspect bij de Symboltest minimaal is en de invloed van cultuur zo klein mogelijk is gehouden, wordt er verwacht dat de Symboltest goed differentieert tussen gezonde en demente ouderen.

(8)

2. Methode

Design

Het doel van de gehele Symbol studie is het bepalen van de prevalentie van dementie bij allochtone ouderen. De Symbol testbatterij werd in dat kader afgenomen bij Turkse,

Marokkaanse en Surinaamse ouderen. In dit deelonderzoek worden de resultaten bekeken van de Surinaamse ouderen. De Symbol testbatterij werd afgenomen bij gezonde- en bij demente

Surinaamse ouderen. De onderzoeksopzet biedt de mogelijkheid om verschillende vormen van validiteit onder de loep te kunnen nemen. De predictieve validiteit werd onderzocht door te kijken of demente Surinaamse ouderen significant slechter presteren dan de gezonde Surinaamse ouderen. Daarnaast zou de score op de Symboltest moeten samenhangen met de informatie die de informant heeft verschaft (convergente validiteit). Om de divergente validiteit te onderzoeken werd er gekeken naar de samenhang van de score op de Symboltest en de zelf gerapporteerde klachten op de depressievragenlijst (GDS-15). Naast de validiteit werd ook de correlatie van de score op de Symboltest met onafhankelijke variabelen als opleiding, leeftijd, geslacht nagegaan. Tevens werd de specificiteit en sensitiviteit van de Symboltest berekend.

Onderzoeksdeelnemers

In totaal hebben 832 Surinaamse ouderen van 55 jaar of ouder deelgenomen aan het onderzoek. Van de 832 Surinamers waren er 415 Creools en 417

Surinaams-Hindoestaans. Van de 415 Surinaams-Creoolse ouderen hadden er elf de diagnose dementie, 404 ouderen behoorden tot de gezonde groep. Van de 417 Surinaams-Hindoestaanse ouderen hadden eveneens elf ouderen de diagnose dementie, 406 ouderen behoorden tot de gezonde groep. De deelnemers ontvingen geen beloning voor het onderzoek. De gezonde ouderen zijn benaderd door hun huisarts in het kader van de Symbol studie. Via de arts kregen de allochtone ouderen een brief thuis gestuurd met hierop informatie over het onderzoek. Vervolgens ontvingen de testleiders van de Symbol studie bellijsten met de gegevens van de aangeschreven personen. Deze

(9)

personen werden door de testleiders opgebeld en verder geïnformeerd. Wanneer de personen aangegeven hadden mee te willen werken aan het onderzoek werd er een afspraak gemaakt. Inclusiecriteria voor de gezonde groep waren dat zij 55 jaar of ouder moesten zijn en Surinaams-Creools of Surinaams-Hindoestaans waren. De dementen zijn benaderd door de

geheugenpoliklinieken van het Slotervaart ziekenhuis en het Academisch Medisch Centrum. De inclusiecriteria voor de demente groep waren dezelfde als voor de gezonde groep, echter moest bij deze groep de diagnose dementie onafhankelijk gesteld zijn van de Symboltest. Voorafgaand aan het onderzoek heeft iedere deelnemer schriftelijk toestemming gegeven voor het onderzoek. De Symbol studie is goedgekeurd door de Medisch Ethische Toetsingscommissie van het AMC.

Materialen

VRAGENLIJST DEELNEMER

Geriatrische Depressieschaal-15 (GDS-15)

De GDS-15 is een zelfbeoordelingsvragenlijst voor depressieve klachten. Deze lijst werd gekozen omdat hij snel in te vullen is en een van de meest gebruikte instrumenten is voor depressie (Montorio & Izal, 1996). Een voorbeeld van een vraag is: ‘Voelt u zich meestal wel gelukkig?’. Wanneer de deelnemer hierop nee antwoord wordt er een punt toegekend. De score varieert van 0 t/m 15. Een score van 0 – 4 is normaal, bij 5-9 is de deelnemer licht depressief en bij een score van 10 of hoger is de deelnemer matig tot ernstig depressief.

VRAGENLIJSTEN FAMILIELID/MANTELZORGER

Informant Questionnaire on Cognitive Decline in the Elderly (IQCODE)

Door de informant wordt er een ander instrument ingevuld, de Informant Questionnaire on Cognitive Decline in the Elderly (IQCODE) van Jorm en Jacob (1989). Dit is een vragenlijst, bestaande uit zestien items, waarop de mantelzorger kan aangeven in hoeverre de deelnemer achteruit is gegaan op verschillende cognitieve gebieden in de afgelopen tien jaar. Aan de hand

(10)

van een vijfpuntschaal kan aangegeven worden of iemand slechter, onveranderd of beter functioneert dan 10 jaar geleden. Een score van 1 betekent dat iemand veel beter functioneert dan 10 jaar geleden, 2 betekent beter, 3 onveranderd, 4 iets slechter en bij 5 is het functioneren veel slechter geworden de afgelopen 10 jaar. Alle items beginnen met: ‘Hoe is mevrouw/meneer , vergeleken met 10 jaar geleden, bij:’ gevolgd door onder andere deze vragen:

- leren omgaan met nieuwe huishoudelijke apparaten - beslissingen nemen over alledaagse dingen

- herinneren wat er pasgeleden is gebeurd

De gemiddelde score over de zestien items wordt berekend door alle scores op de vragen bij elkaar op te tellen en dit getal te delen door het aantal ingevulde vragen. De minimumscore is 1, wat betekent dat de deelnemer veel beter functioneert dan 10 jaar geleden en de

maximumscore is 5, wat aangeeft dat de deelnemer erg verslechterd is ten opzichte van 10 jaar terug. De IQCODE correleert hoog met de klinische diagnose van dementie (Jorm, 2004). Deelnemers werden volgens de IQCODE als dement geclassificeerd wanneer zij boven het aanbevolen afkappunt van 3,44 scoorden (Jorm, 2004; de Jonghe et al., 1997).

SUBTESTEN SYMBOLTEST

Objecten-test A

Objecten-test A is een meerkeuze herkenningsgeheugentest. Hierbij krijgt de deelnemer plaatjes te zien. Eerst staan de targets apart afgebeeld; per target krijgt de deelnemer 3 seconde om deze in zich op te nemen. Vervolgens wordt de bladzijde omgeslagen en staan de targets die de deelnemer net heeft gezien tussen veel meer verschillende plaatsjes (de afleiders). De

deelnemers moeten een, twee of drie targets herkennen en aanwijzen tussen de afleiders.

Voorafgaand aan de test worden twee voorbeelden gedaan, zodat de deelnemer snapt wat precies

(11)

de bedoeling is. Het eerste target-item op de eerste pagina wordt aangewezen door de proefleider. Vervolgens wordt de bladzijde omgeslagen en wordt opnieuw het target-item aangewezen. Ook worden de afleiders aangewezen, maar hierbij wordt nee geschud. Bij het tweede voorbeeld wordt gekeken of de deelnemer de bedoeling snapt. Hierna begint het testgedeelte officieel. De

targetitems worden gedurende de hele test aangewezen, zodat het zeker is dat de deelnemer er naar kijkt. Fout aangewezen voorwerpen worden niet verbeterd.

De targets (onthouden)

De targets tussen de afleiders (aanwijzen)

De antwoorden van de deelnemer worden gescoord in een computer programma én op papier. In het computerprogramma wordt het plaatje aangeklikt wat de deelnemer aanwijst, op papier wordt het plaatje gemarkeerd door een cirkel. Bij het computerprogramma verschijnt een groen vlak wanneer het goede target is aangewezen en een rood vak wanneer dit niet het geval is. In

(12)

totaal kan de deelnemer maximaal 30 goed-positieven aanwijzen. Daarnaast kan de proefpersoon maximaal 92 fout-positieven aanwijzen. De maximale score die te behalen is is 122 (namelijk 30 terecht aangewezen plus 92 terecht niet aangewezen).

Zon-Maan Test

Deze test meet de mentale snelheid en responsinhibitie en is geënt op de Stroop kleur-woord test. Bij beide tests wordt een niet-automatische, tegennatuurlijke respons gevraagd. In deel A krijgt de deelnemer een aantal zonnen en manen te zien. Het is de bedoeling dat hij/zij deze zo snel mogelijk in de juiste volgorde opnoemt in de moedertaal. De deelnemer kan één regel oefenen. De tijd wordt bijgehouden met een stopwatch op de computer.

Bij deel B wordt precies hetzelfde verwacht van de deelnemers, alleen moeten zij nu zon tegen maan zeggen, en maan tegen zon. Bij deze conditie zijn er allereerst twee oefenregels. Daarna wordt wederom gevraagd een aantal regels op te noemen en de tijd wordt bijgehouden.

Dit onderdeel dient eerst op het papieren scoringsblad gescoord te worden alvorens het in het digitale programma ingevoerd kan worden. Tijdens deze taak wordt de tijd bijgehouden. Deze wordt gestart wanneer de deelnemer begint met het opnoemen van de zonnen en manen en beëindigd nadat alle vijf de regels genoemd waren. Er wordt dan in het computerprogramma ingevuld hoeveel zelfcorrecties (fouten die de proefpersoon direct zelf verbetert) gemaakt zijn. Daarnaast wordt het aantal niet verbeterde fouten genoteerd.

(13)

De zon-maan test wordt afgebroken wanneer de deelnemer bij deel B achtereenvolgend de voorbeelden die vooraf gegeven worden, niet snapt. Ook wanneer de deelnemer de eerste rij twee keer achtereen fout doet (8 fout), wordt de test afgebroken. De tijd op de interferentieconditie wordt gedeeld door te tijd van de eerste conditie om te meten hoeveel extra tijd het

onderdrukken van de dominante respons kost.

Stippentest

Deze test meet verdeelde aandacht en is gebaseerd op de Trail Making Test. In deel A kreeg de deelnemer een blad voor zich met witte hokjes. In die witte hokjes staan stippen,

oplopend van 1 t/m 9. Het is de bedoeling dat de deelnemer potloodlijnen trekt tussen de hokjes in volgorde van een oplopend aantal stippen.

In deel B is er een extra moeilijkheid aangebracht. Hier krijgt de deelnemer niet alleen witte hokjes te zien, maar ook zwarte. Het is de bedoeling dat de deelnemer lijnen trekt afwisselend tussen witte en zwarte hokjes en in volgorde van oplopend aantal stippen. Dus de deelnemer begint bij een wit hokje met één stip, gaat vervolgens naar een zwart hokje met één stip, dan naar een wit hokje met twee stippen en zo verder.

(14)

Ook bij deze test wordt de tijd opgemeten. Wanneer de deelnemer begint wordt de tijd gestart en deze wordt beëindigd wanneer de deelnemer bij het laatste stippenvak is aangekomen. Het aantal fouten en het aantal aanwijzingen die gegeven zijn tijdens het testen worden in het

scoringsprogramma genoteerd. Wanneer de deelnemer drie fouten achter elkaar maakt of het concept van de test niet lijkt te begrijpen, wordt de test afgebroken.

Kaart-sorteertest

Deze test meet probleemoplossend denken, conceptformatie en mentale flexibiliteit. Ook wordt gekeken naar een eventuele neiging tot persevereren. De kaart-sorteertest is gebaseerd op de Wisconsin-Card-Sorting-Test.

De deelnemers krijgen 4 voorbeeldkaarten te zien:

Het is de bedoeling dat er 48 responskaarten op stapeltjes onder de voorbeeldkaarten gelegd worden. Deze kaarten kunnen op drie verschillende sorteerwijzen onder de voorbeeldkaarten gelegd worden. De drie sorteerwijzen zijn: Vorm (fiets bij fiets), Kleur (blauwe bus bij blauwe vliegtuigen) en Aantal (drie fietsen bij de drie bussen). Wanneer de deelnemer zes keer goed 14

(15)

gesorteerd heeft was er een categorie behaald. Er wordt dan overgegaan op een ander sorteerprincipe. Wanneer de deelnemer altijd meteen het sorteerprincipe doorheeft zijn er in totaal 6 categorieën te behalen (V,K,A,V,K,A).

Het sorteren wordt bijgehouden op het papieren scoreformulier. Hier wordt genoteerd wanneer de proefleider een kaart neerlegt en wanneer de deelnemer een kaart neerlegt. Het aantal goed gesorteerde categorieën wordt bij elkaar opgeteld en dit wordt vervolgens in het scoringsprogramma gezet. De maximale score is zes categorieën, de minimale score is geen categorie. Ook het aantal fouten, het aantal perseveratieve fouten en de extra aanwijzingen die door de proefleider gegeven zijn worden in het scoringsprogramma genoteerd. Wanneer de deelnemer tien fouten achter elkaar maakt, wordt er een aanwijzing gegeven. De aanwijzingen zijn erg duidelijk, bijvoorbeeld: ‘het gaat om het aantal afbeeldingen’. Wanneer de deelnemer daarna meteen weer een fout maakt, wordt de test afgebroken.

Objecten-test B

In dit deel is het de bedoeling dat de deelnemer aanwijst welk plaatje hij/zij al eerder heeft gezien. Het wordt na een interval van 20-30 minuten na Objectentaak A getoond. Nu staan de targets tussen andere afleiders:

De deelnemer krijgt de pagina’s achter elkaar te zien en moet dan de targets aanwijzen. Dit wordt weer digitaal en schriftelijk gescoord.

(16)

Procedure

Voorafgaand aan de afname van de Symboltest kregen de deelnemers de vragenlijst toe gestuurd die zij thuis konden invullen. Vervolgens ontmoetten de proefleider en de deelnemer elkaar thuis, in het ziekenhuis of in een huisartsenpraktijk. Hier werd de Symboltest afgenomen in de moedertaal van de deelnemer. De afnameduur is ongeveer een half uur. Nadat alle resultaten in het scoringsprogramma ingevuld waren, kreeg de deelnemer een groen, oranje of rood

stoplicht te zien. Een groen stoplicht betekende dat de deelnemer de test goed voltooid had. Het testmoment was dan afgelopen. Bij een oranje of rood stoplicht werd er naar contactgegevens van een naaste van de deelnemer gevraagd omdat de test niet naar behoren voltooid was. Met de gegevens van de contactpersoon werd er geverifieerd of de deelnemer inderdaad cognitief verval vertoonde in het dagelijks leven of dat het wellicht lag aan de test of het testmoment. De huisarts kreeg vervolgens een terugkoppeling van het resultaat van de Symboltest en de vragenlijst.

Statistische analyses

Allereerst werd er gekeken of er in de data outliers aanwezig waren en of de data normaal verdeeld waren. Wanneer deelnemers de subtesten niet afgemaakt hadden of een sterk afwijkende waarde hadden, werden deze waarden vervangen door de slechtste waarde van de gehele groep. Omdat er niet aan de normaliteit eis voldaan is werd vervolgens door middel van een Kruskal Wallis test gekeken of de subtesten van de Symboltest goed differentieerden tussen de demente en de gezonde groep. De totaalscore van de test is berekend met een logistische regressieformule. Vervolgens is er met de variabele probabilities (d.w.z. de kans dat de betreffende persoon dement

is), die gegenereerd is met de logistische regressieformule, een ROC-analyse gedaan. Hierdoor

kon de specificiteit en sensitiviteit van de gehele test berekend worden. Tevens werd de

specificiteit en de sensitiviteit van de subtesten bekeken door middel van een ROC-analyse. Ook werd er gekeken met de Spearman correlatie of depressie, leeftijd, IQ-CODE, geslacht en opleidingsniveau samenhangt met de testscores op de subtesten.

(17)

3. Resultaten

Databehandeling

Gedurende het onderzoek werden er 810 gezonde Surinaamse ouderen en 22 demente Surinaamse ouderen geworven. Bij 20 gezonde personen werd de test niet afgenomen wegens verschillende redenen, van deze deelnemers zijn alleen de gegevens van de vragenlijst bekend. Er is besloten deze 20 proefpersonen uit de analyse te halen. Hierdoor bleven er 790 gezonde proefpersonen over in de analyse. Voor uitbijters in deze gezonde groep is gecorrigeerd door de deelnemers die de subtesten niet afgemaakt hadden of een heel erg afwijkende waarde hadden te vervangen door de slechtste waarde van de referentiegroep die nog geen uitbijters waren. Van de 22 dementen waren er twee die alleen de vragenlijsten ingevuld hadden, maar de test niet gedaan hadden. Deze personen zijn dan ook niet meegenomen in de analyse, waardoor er 20 demente proefpersonen overbleven. Voor uitbijters in de demente groep is op dezelfde manier

gecorrigeerd als bij de gezonde groep.

Demografische gegevens gezonde groep

Van de 790 overgebleven gezonde proefpersonen waren 394 personen Surinaams-Creools en 396 Surinaams Hindoestaans. Van de 790 proefpersonen was 64,3% vrouw en 35,7% man. De gemiddelde leeftijd is 64,1 jaar (SD= 7,8; range= 54-93). Er was geen verschil in gemiddelde leeftijd tussen mannen en vrouwen. De proefpersonen hebben een gemiddeld opleidingsniveau gelijk aan de ambachtsschool. 1,4% van de proefpersonen heeft nooit op school gezeten. 15,7% heeft de lagere school nooit afgerond, ruim 12% heeft alleen de lagere school afgemaakt, 7,2% heeft na de lagere school nog een opleiding gevolgd maar deze nooit voltooid, 10,1% rondde de ambachtsschool af, 39,3% voltooide de MULO/MAVO, 3,8% voltooide de HBS/VWO en 8,4% heeft een universitaire opleiding afgemaakt. Het gemiddelde opleidingsniveau verschilde niet tussen mannen en vrouwen.

(18)

Depressieve klachten werden gemeten bij 251 proefpersonen door de GDS-15. Gemiddeld lieten de proefpersonen 5,7 depressieve klachten zien. Volgens de classificatie die aanbevolen wordt door de auteurs van de GDS-15 valt daarmee 46,2% in de normale range (0-4), 32,7% valt in de licht depressieve range (5-9) en de overige 21,1% wordt geclassificeerd als depressief (10-15).

Aan een familielid/mantelzorger werd gevraagd de huidige cognitieve status van de proefpersoon te vergelijken met die van tien jaar geleden. De IQCODE werd slechts van 49 gezonde personen verkregen. Van deze proefpersonen was de gemiddelde score 3,24. Deze score ligt tussen onveranderd en iets verslechterd in de afgelopen tien jaar. Volgens het afkappunt 3.44 wordt 77,6% als gezond beschouwd en wordt 22,4% als dement geclassificeerd.

Demografische gegevens demente groep

Van de 20 overgebleven demente proefpersonen waren er tien Surinaams-Creools en tien Surinaams Hindoestaans. Hiervan was 68,2% vrouw en 31,8% man. De gemiddelde leeftijd van deze groep was 76,4 jaar (SD= 9,4; range= 61-88). Er was geen verschil in gemiddelde leeftijd tussen mannen en vrouwen. Er zijn opleidingsgegevens van negen proefpersonen. Vijf van hen hebben de lagere school niet afgerond, twee van hen voltooiden de lagere school, een deelnemer rondde daarna nog de arbeidsschool af en een ander heeft de MULO voltooid.

De gemiddelde score van de depressieve klachten, gemeten door de GDS-15, was bij de demente groep 9.5. Deze vragenlijst werd echter maar door twee personen ingevuld.

Proefpersoon A had een score van 6 en proefpersoon B een score van 13. Dit betekent dat proefpersoon A mild depressieve klachten ervaart en proefpersoon B ernstigere depressieve klachten ervaart.

(19)

GDS-15

De GDS-15 werd bij 251 gezonde proefpersonen en 2 demente proefpersonen afgenomen. Alle items zijn door deze proefpersonen ingevuld. De interne consistentie (Cronbach’s alpha) voor deze vragenlijst was .866. In onderstaande tabel (3.1) zijn de score-range en de scores op de GDS-15 vermeld voor

gezonde en demente proefpersonen.

Tabel 3.1 Gemiddelde scores op de GDS-15 van gezonde en demente proefpersonen

De items die het meest in depressieve richting beantwoord werden waren: ‘Blijft u liever thuis dan uit te gaan en nieuwe dingen te doen?’ en ‘Bent u met veel interesses en activiteiten opgehouden?’. Het

item die het minst vaak in depressieve richting beantwoord werd is: ‘Vindt u het fijn om te leven?’. IQCODE-16

De IQCODE-16 werd bij 49 van de 810 gezonde proefpersonen afgenomen. De interne consistentie (Cronbachs alpha) voor deze vragenlijst was .96. In onderstaande tabel (Tabel 3.4) staan de gemiddelde scores op de IQCODE voor gezonde proefpersonen vermeld.

Gezond (n=251) Dement (n=2) M (SD) Range M (SD) Range Gemiddelde score GDS-15 5,4 (4,1) 0 – 15 9,5 (4,9) 6 – 13 % Normaal (0-4) 46,2 0,0 % Mild depressief (5-9) 32,7 50,0 % Depressief (10-15) 21,1 50,0 19

(20)

Tabel 3.4 Gemiddelde score op de IQCODE voor gezonde proefpersonen Gezond (n=49) M (SD) Range

Gemiddelde score op IQCODE-16 3,25 (0,6) 1-5 % Score boven afkappunt (≥3.44) 24,2

Tevens is in kaart gebracht op welke items de proefpersonen, volgens de informanten, het meest achteruit gegaan zijn. De bezigheden die gemiddeld het slechtst werden beoordeeld waren:

‘Iets weten te vinden dat niet op z’n gewone plek ligt’ (M=3,59) en ‘Feiten herinneren over familie en vrienden’

(M=3,54). Gemiddeld waren de proefpersonen het minst achteruit gegaan op het item ‘Omgaan met geld voor de boodschappen’ (M=3,02). In het algemeen zijn de verschillen tussen de gemiddelden

op de items klein.

Subtesten Symboltest

OBJECTEN-TEST A & B

De objectentesten A en B werden bij alle 790 gezonde en 20 demente ouderen afgenomen. In totaal kan de deelnemer maximaal 30 goed-positieven aanwijzen en maximaal 30 fout negatieven. Daarnaast kan de proefpersoon maximaal 92 fout-positieven aanwijzen. De maximale score die te behalen is, is 122. De minimale score is geen enkel plaatje goed aangewezen. Bij de gezonde groep was de gemiddelde score op objectentest A 120,6 (SD=2,0). Bij de demente groep was de gemiddelde score 107,6 (SD=7,9). Deze gegevens staan verwerkt in tabel 3.5. Een

non-parametrische test (Kruskal-Wallis) is uitgevoerd op deze gemiddelden. Het verschil in gemiddelde tussen de gezonde – en de demente groep was significant, H(1)=60,1, p<,001.

Bij de gezonde groep was de gemiddelde score op objectentest B 114,9 (SD=6,4). Bij de demente groep was de gemiddelde score 97,0 (SD=9,1). Deze gegevens staan verwerkt in tabel 3.5. Uit de non-parametrische analyse blijkt hier eveneens een significant verschil te zijn tussen de

(21)

gemiddelden van de twee groepen, H(1)=44,9, p<,001. Eveneens werd er een significante

negatieve samenhang gevonden tussen leeftijd en objectherkenning, r=-2,41, p<,001. Ook gold er een negatieve samenhang voor het inprenten van de items en leeftijd, r=-0,276, p<,001. Tevens is er een significante samenhang gevonden tussen de scores op de objectentest B en geslacht, r=0,11, p=,001. Daarnaast is er een positieve samenhang tussen de scores op objectentest A en opleidingsniveau, r=0,27, p<,001 en objectentest B en opleidingsniveau, r=0,30, p<,001. Scores op objectentest A en B hebben eveneens een positieve samenhang met de scores op de GDS, r=0,18, p=,001 voor deel A en r=0,17, p=,001 voor deel B. Er was geen significant effect gevonden tussen de scores op de objectentest A en B en IQCODE-16.

ZON-MAAN TEST

Deze test werd meteen na Objectentest A afgenomen bij alle 790 gezonde

proefpersonen en twintig dementen. De gezonde proefpersonen deden gemiddeld 30,4 (SD=9,6) seconde over deel A en 37,9 (SD=12,7) seconde over deel B. Deel B werd dus gemiddeld 1,25 keer langzamer voltooid dan deel A. De demente proefpersonen deden gemiddeld 58,1

(SD=18,4) seconde over de voltooiing van deel A en 71,7 (SD=26,8) seconde over de voltooiing van deel B. Deel B werd gemiddeld 1,23 keer langzamer voltooid dan deel A. In tabel 3.5 zijn de scores van de gezonde – en demente proefpersonen weergegeven. Uit de Kruskal Wallistest bleek ook bij deze subtest een significant verschil te zijn tussen de gemiddelden van de twee groepen voor zowel deel A, H(1)=44,6, p<,001, als deel B, H(1)=40,3, p<,001.

Ook bij deze subtest bleek er een positieve significante samenhang te zijn met de scores op deel A en leeftijd, r=0,24, p<,001, geslacht, r=0,07, p=,023, en de totaalscore op de GDS, r=0,26, p<,001. Er bleek een negatieve significante samenhang te zijn tussen opleidingsniveau en de scores op deel A, r=-,36, p<,001. Er was een positieve significante samenhang tussen de scores op deel B en leeftijd, r=0,21, p<,001 en de totaalscore op de GDS, r=0,22, p<,001. Een negatieve significante samenhang werd gevonden tussen de scores op deel B en opleiding,

(22)

0,32, p<,001. Er werd geen significante samenhang gevonden met de scores op de Zon-Maantest en IQCODE.

STIPPENTEST

Deze test werd meteen na de Zon-Maan test afgenomen bij alle 790 gezonde proefpersonen en twintig dementen. De gezonde proefpersonen deden gemiddeld 35,7 (SD=24,1) seconde over deel A en 111,7 (SD=74,2) seconde over deel B. Deel B werd dus gemiddeld 3,13 keer langzamer voltooid dan deel A. De demente proefpersonen deden gemiddeld 222,7 (SD=113,9) seconde over de voltooiing van deel A en 441,1 (SD=171,3)

seconde over de voltooiing van deel B. Deel B werd gemiddeld 1,98 keer langzamer voltooid dan deel A. In tabel 3.5 zijn de scores van de gezonde – en demente proefpersonen weergegeven. Uit de analyse van de Kruskal Wallis test bleek eveneens bij deze subtest een significant verschil te zijn tussen de gemiddelden van de twee groepen voor zowel deel A, H(1)=49,7, p<,001, als deel B, H(1)=49,5, p<,001. Ook is er een positieve significante samenhang gevonden tussen de scores op Deel A en leeftijd, r=0,35, p<,001, geslacht, r=0,13, p<,001, en de totaalscore van de GDS, r=0,13, p=,013. Een negatieve significante samenhang werd gevonden tussen de scores op deel A en opleidingsniveau, r=-0,48, p<,001. De scores op deel B hingen positief samen met leeftijd, r=0,34, p<,001, en de totaalscore op de GDS, r=0,15, p=,005. Een negatieve significante

samenhang werd gevonden tussen de scores op deel B en opleidingsniveau, r=0,51, p<,001. Voor de IQCODE werd zowel voor de scores op deel A als op deel B geen significante samenhang gevonden.

KAART-SORTEERTEST

Deze subtest werd afgenomen bij 790 gezonde - en twintig demente proefpersonen na de stippentest. De gezonde proefpersonen voltooiden gemiddeld 4,1 (SD=1,4) van de zes

categorieën. Demente proefpersonen behaalden gemiddeld 1,8 (SD=1,1) categorie. Deze

(23)

gegevens worden weergegeven in onderstaande tabel (3.5). Tabel 3.5 Gemiddelde scores subtesten

Gezond (n=790) Dement (n=20) M (SD) Range M (SD) Range Gemiddelde score Objecten-

test A 120,6 (1,3) 113-122 107,6 (7,9) 94-120 Gemiddelde score Objecten-

test B 114,9 (6,4) 89-122 97,0 (9,1) 83-114 Zon-Maan Deel A tijd

in seconden 30,4 (9,6) 8-53 58,1 (18,4) 39-99 Zon Maan Deel B tijd

in seconden 37,9 (10,6) 16-84 71,7 (26,8) 40-127 Stippentest Deel A tijd

in seconden 35,7 (24,1) 5-124 222,7 (113,9) 32-348 Stippentest Deel B tijd

in seconden 111,7 (74,2) 17-353 441,1 (171,3) 144-572 Behaalde categorieën

Kaart-sorteer test 4,1 (1,4) 1-6 1,8 (1,1) 1-5

Ook bij deze subtest bleek uit de analyse dat er een significant effect is tussen de score op de kaartsorteertaak van gezonde – en demente proefpersonen, H(1)=38,5, p<,001.Tevens is er een negatieve significante samenhang gevonden tussen de scores op de kaartsorteertest en leeftijd, 0,26, p<,001, en tussen de scores op de kaartsorteertest en de totaalscore op de GDS, r=-0,15, p=,004. Daarnaast is er een positieve significante correlatie tussen de scores op de

kaartsorteertest en opleidingsniveau, r=0,36, p<,001. Er is geen samenhang gevonden tussen de kaartsorteertest en geslacht en IQCODE.

(24)

SPECIFICITEIT EN SENSITIVITEIT SYMBOLTEST

Bovenstaande resultaten hebben bewezen dat hypothese 1, de Symboltest differentieert tussen demente en gezonde Surinaamse ouderen, bevestigd kan worden. De vraag is nu bij welke cut-off scores de subtesten de meest terecht positieve testuitslagen bij dementen (sensitiviteit) en de meest terecht negatieve testuitslagen bij niet dementen (specificiteit) vangen. Dit werd

berekend met een ROC-curve. Bij objectentest A is de ‘ideale’ cut-off score 111,5. De sensitiviteit is dan 0,833 en de specificiteit is 0,813. Voor objectentest B geldt een cut-off score van 99,5. De sensitiviteit is dan 0,833 en de specificiteit 0,771. Bij de zon-maan test liggen de sensitiviteit en de specificiteit hoger dan bij de objectentesten. Bij deel A is bij een cut-off score van 40,5 seconde de sensitiviteit 0,947 en de specificiteit 0,926. Bij deel B en een cut-off score van 43,5 seconde is de sensitiviteit 0,947 en de specificiteit 0,802. Ook de stippentaak komt qua sensitiviteit en specificiteit goed uit de verf. Bij deel A is bij een cut-off score van 49,5 seconde de sensitiviteit 0,947 en de specificiteit 0,911. Bij deel B en een cut-off score van 157 seconde is de sensitiviteit 0,947 en de specificiteit 0,896. Bij de kaart-sorteertest met een cut-off score van 3,5 categorie is de sensitiviteit 0,667 en de specificiteit 0,672. Tevens is de specificiteit en sensitiviteit van de gehele test berekend. Dit is gerealiseerd door allereerst met een logistische regressie analyse de totaalscore (logit) van de test te berekenen. Vervolgens is er met de, door logistische regressie gegeneerde, variabele probabilities een ROC-analyse gedaan. Deze variabele is de kans dat de

betreffende persoon dement is. Die kans p wordt berekend uit de logit: ln (p/(1-p)).

De specificiteit van de gehele test is 0,950 en de sensitiviteit 0,986 bij een cut-off score (logit) van 0,095. In onderstaande figuur zijn de ROC-curves van de verschillende subtesten en de gehele test te zien. In tabel 3.6 staan de AUC en standaardfouten verwerkt.

(25)

Figuur 3.1 ROC-curves van de verschillende subtesten en gehele test

Tabel 3.6 AUC en standaardfouten van de ROC-curves

AUC Standaardfout Objectentest A 0,893 0,043 Objectentest B 0,923 0,038 Zon maan A 0,910 0,030 Zon maan B 0,881 0,051 Stippentest A 0,927 0,067 Stippentest B 0,957 0,021 Kaartsorteer test 0,764 0,099 Gehele test 0,988 0,010 25

(26)

4. Discussie

In dit onderzoek werd onderzocht of de Symboltest beginnende dementie bij Surinaamse allochtone ouderen detecteert. De Symboltest vindt een duidelijk verschil tussen de gezonde en de demente groep op elke subtest. Daarnaast is de sensitiviteit en specificiteit van de

verschillende subtesten en de gehele test vrij hoog, met uitzondering van de kaartsorteertaak. De gezonde controlegroep komt op veel kenmerken overeen met de populatie Surinaamse ouderen in Nederland. Vrouwen zijn in dit onderzoek echter wel iets meer vertegenwoordigd (64,3%); in de Nederlandse populatie Surinaamse ouderen bedraagt het percentage vrouwen 52%. De gemiddelde leeftijd in het onderzoek kwam overeen met de gemiddelde leeftijd van de Surinaamse ouderen in Nederland.Daarnaast kwam ook het opleidingsniveau aardig overeen (Valk, de, Esveldt, Henkens, & Liefboer, 2001). Het percentage vrouwen die maximaal de basisschool af hebben gerond (17,1%) lag wat lager dan de afspiegeling in de populatie van Surinamers in Nederland (38,7%). Dit betekent dat de vrouwen in het onderzoek net iets hoger zijn opgeleid dan de populatie van Surinamers in Nederland. De proefpersonen in het onderzoek gaven veel depressieve klachten aan. 21,1% van de gezonde proefpersonen zou volgens de depressievragenlijst als depressief geclassificeerd worden. Kamperman en de Wit (2010) stellen dat de prevalentie onder Surinaamse Nederlanders echter niet afwijkt van die van autochtone Nederlanders (6,9%). De proefpersonen in dit onderzoek ervaren meer depressieve klachten dan de Nederlandse populatie.

De demente controlegroep is wederom representatief voor de Surinaamse ouderen in Nederland met dementie. Deze groep bestond uit 68,2% vrouw en 31,8% man. Dat de vrouwen oververtegenwoordigd zijn is niet erg, aangezien dementie bij vrouwen 2,2 keer vaker voorkomt dan bij mannen (Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2013).Wel lag het opleidingsniveau van de dementen lager dan het gemiddelde. Zeven van de negen dementen, waar opleidingsgegevens bekend van waren, hebben maximaal de lagere school afgerond.

(27)

Er werd een duidelijk verschil gevonden tussen de gezonde en de demente groep op elke subtest. Gezonde proefpersonen presteerden op elke test aanzienlijk beter dan de demente

proefpersonen. Hypothese 1, de Symboltest differentieert tussen demente- en gezonde Surinaamse ouderen, kan hierdoor aangenomen worden.

Eveneens werd er een samenhang gevonden tussen leeftijd en de subtesten zon-maan A en B, stippentest A en B, objectentest A en B en de kaartsorteertest. Hoe hoger de leeftijd, hoe slechter de score. Daarnaast is er een samenhang gevonden tussen het opleidingsniveau en alle subtesten. Hoe hoger het opleidingsniveau was, hoe beter de deelnemers presteerden. Ook is gebleken dat vrouwen op de objectentest B, zon-maan test A en stippentest A beter presteren dan de mannen. Als laatste is er een samenhang gevonden tussen de totaalscore op de GDS en alle subtesten. Hoe depressiever de deelnemer was, hoe slechter zijn/haar score op de subtesten stippentest A en B, zon-maan test A en B en de kaartsorteertest. Op de objectentest A en B doen de deelnemers met meer depressieve klachten het overigens beter dan de deelnemers met minder of geen depressieve klachten.

De sensitiviteit en de specificiteit van de subtesten en de gehele test was vrij hoog. De objectentest, stippentest en de zon-maan test hebben een hoge sensitiviteit en specificiteit. Van deze testen kan gezegd worden dat zij een hoog aantal terecht positieve testuitslagen van

dementen en de terecht negatieve testuitslagen van gezonden in een hoge mate vangen. De kaart-sorteertest had een lage sensitiviteit (0,667) en specificiteit (0,672), wat betekent dat er vaker fout geclassificeerd wordt.

Een verklaring zou kunnen zijn dat de proefpersonen hun aandacht niet bij de kaart-sorteertest konden houden. De objectentest, zon-maan test en de stippentest zijn testen waarbij de proefpersoon erg moet opletten en zelf actief deelneemt. De kaart-sorteertest gaat niet op tijd, waardoor de proefpersoon wellicht kan afdwalen tijdens het afnemen. Daarbij is de afname wat ingewikkeld. De proefleider moet veel dingen tegelijkertijd doen, waardoor er fouten gemaakt kunnen worden. Dit komt dan ook de sensitiviteit en specificiteit van de test niet ten goede. Ook

(28)

speelt het mogelijkerwijs mee dat deze test als een van de laatsten wordt afgenomen, waardoor de concentratie van de proefpersoon mogelijk verslechterd is. Hierdoor kan het zijn dat de motivatie bij enkele proefpersonen wellicht niet optimaal was en dit kan ervoor hebben gezorgd dat de testresultaten, en hiermee de specificiteit en sensitiviteit, wat vertekend zijn. Een tweede

verklaring kan zijn dat de gezonde proefpersonen toch wat cognitieve beperkingen hadden op het gebied van probleemoplossend denken, conceptformatie en mentale flexibiliteit. Hun

familieleden beoordeelden sommige proefpersonen namelijk met dat zij cognitief achteruit gegaan waren de afgelopen 10 jaar. Mogelijk is de kans op cognitieve achteruitgang of dementie groter in de Surinaamse populatie door de beperkt genoten scholing en dus weinige cognitieve reserves. Daarbij is uit de eerste voorlopige bevindingen van de Heliusstudie (2013) gekomen dat Surinamers veel vaker een hoge bloeddruk hebben dan autochtone Nederlanders. Zij lopen hiermee een veel groter risico op hart- en vaatziekten, wat weer kan samenhangen met dementie. Toch is het onwaarschijnlijk dat veel gezonde proefpersonen last hadden van een beginnende dementie aangezien de proefpersonen nog erg zelfstandig en helder overkwamen en zij de overige subtesten over het algemeen goed voltooiden.

Bij de subtesten zon-maan test A en B en stippentest A en B is er een positieve

samenhang gevonden met leeftijd. Dus hoe hoger de score, hoe ouder de deelnemer is. Dit is vrij logisch omdat deze testen beiden om snelheid gaan. Algemeen bekend is dat ouderen langzamer zijn dan jongere mensen, wat de samenhang ondersteunt. Een negatieve samenhang werd

gevonden tussen leeftijd en de subtesten objectentest A en B en de kaartsorteertest.Hier betekent dat dat de jongere ouderen een hogere score behalen. Ook dit effect is te verklaren. Bij relatief jongere ouderen is de normale veroudering nog niet zo ver gevorderd. Hoe ouder men wordt, hoe meer normale veroudering er optreedt. Waarschijnlijk is het leeftijdseffect een afspiegeling van de normale veroudering.

Bij objectentest B, zon-maan test A en stippentest A werd een samenhang gevonden met geslacht. Gemiddeld presteren vrouwen op alle subtesten net iets beter dan mannen. Dit kan

(29)

wellicht komen doordat het gemiddelde opleidingsniveau van de vrouwen hoger ligt dan dat van de mannen. Opleiding bleek namelijk ook positief samen te hangen met objectentest A en B en de kaartsorteertest en had een negatieve samenhang met zon-maan test A en B en de stippentest A en B. Hoe hogere opleiding men genoten heeft, hoe beter men de test over het algemeen voltooit. In de literatuur is dit gegeven bekend, onder andere Rosselli en Ardilla (2003) vonden eveneens een samenhang tussen opleidingsniveau en de prestaties op neuropsychologische testen. De Symboltest is er helaas niet in geslaagd deze samenhang weg te nemen. Het zou daarom juist zijn als in het vervolg bij het berekenen van de testscores van de Symboltest gecorrigeerd wordt voor opleidingsniveau.

De totaalscore op de GDS hing met elke subtest positief samen, behalve bij de

kaartsorteertaak waar een negatieve samenhang te zien was. Dit betekent dat hoe depressiever de deelnemer is, des de slechter deze presteert op de stippentest A en B, zon-maan test A en B en de kaartsorteertest. Op de objectentest A en B doen de deelnemers met meer depressieve klachten het overigens beter. Dit is opmerkelijk, aangezien bij depressieve personen juist het visuele geheugen achteruit gaat (Boone et al., 1995). Deze discrepantie kan zijn ontstaan doordat er slechts door ongeveer een vierde van de deelnemers een depressievragenlijst is ingevuld. Dit effect was er mogelijk niet geweest wanneer iedere deelnemer de vragenlijst had vervolledigd. Bovendien is er geen controle geweest op de antwoorden die de deelnemers ingevuld hadden. Het kan namelijk ook zo zijn dat de ouderen door lichamelijke problemen beperkingen ervaren, waardoor ze enkele items op de depressievragenlijst positief invullen. Er is hier dan geen sprake van een geestelijke oorzaak. Hoewel de makers van de GDS hier zoveel mogelijk voor hebben willen waken, bevat de vragenlijst toch een aantal items waarbij de deelnemer onterecht positief kan scoren zonder geestelijke oorzaak. Het kan dus zo zijn dat het grotendeel van de deelnemers mentaal gezond was, maar toch als depressief uit de vragenlijst kwam. Dit kan allicht ook een vertekening hebben gegeven in de resultaten.

(30)

Bovenstaande resultaten in ogenschouw nemend kan gesteld worden dat de subtesten van de Symboltest goed differentiëren tussen gezonde – en demente deelnemers. Al met al zijn er natuurlijk wel enkele suggesties voor verbetering. Allereerst zou er meer controle moeten worden uitgevoerd op het verzamelen van alle informatie. In dit onderzoek zijn bijvoorbeeld de

depressievragenlijst en de vragenlijst voor de informant vaak niet ingevuld. In de toekomst zou men hier meer alert op kunnen zijn. Wanneer deze vragenlijsten ontbreken zou de proefleider op het testmoment aan de proefpersoon kunnen vragen om de depressielijst alsnog in te vullen. Wanneer er een familielid is meegekomen naar de afspraak zou deze de vragenlijst voor de informant in kunnen vullen. Het beste zou zijn dat de proefleider de depressievragenlijst doorneemt met de proefpersoon. De items die het meest in depressieve richting beantwoord werden waren: ‘Blijft u liever thuis dan uit te gaan en nieuwe dingen te doen?’ en ‘Bent u met veel interesses en activiteiten opgehouden?’. De vraag is of de proefpersonen liever thuis blijven en interesses en

activiteiten hebben laten varen omdat zij dit lichamelijk of geestelijk niet meer aan konden. Wanneer de proefpersonen dit eigenlijk nog wel willen, maar hierin worden beperkt door hun lichamelijke ongemakken, behoort de proefpersoon op deze items geen positieve score te behalen. Met behulp van een gesprek kan er verduidelijking gecreëerd worden en kunnen er eerlijkere scores berekend worden. Hierdoor vallen er waarschijnlijk minder proefpersonen in de depressieve range. Om er zeker van te zijn dat de in dit onderzoek depressieve mensen ook daadwerkelijk depressief zijn, is het afnemen van een GDS-15 niet voldoende. Een gestructureerd interview waarbij de DSM-criteria afgegaan worden, zoals bij de SCID-1, zou een

representatiever beeld geven over de geestelijke gesteldheid van de deelnemer. In het vervolg zou het handig zijn wanneer er voor depressie gecorrigeerd zou kunnen worden. Hiervoor moeten echter wel andere vragenlijsten gebruikt worden dan alleen de GDS-15.

Als laatste zou het beter zijn om in de toekomst voor verschillende subgroepen de sensitiviteit en specificiteit te berekenen. Dit kan bijvoorbeeld gedaan worden voor elke

(31)

leeftijdscategorie, geslacht en opleidingsniveau. Wellicht heeft de kaartsorteer-test dan een betere specificiteit en sensitiviteit.

Concluderend kan gesteld worden dat de Symboltest op alle subtesten en in zijn geheel goed differentieert. In de komende jaren zal het aantal allochtone ouderen in Nederland alleen maar stijgen. Met behulp van de Symboltest kan nu ook deze groep mensen zonder tolk gediagnosticeerd worden. Dit is een grote vooruitgang in de neuropsychologie.

(32)

5. Literatuurlijst

Boone, K. B, Lesser, I. A., Miller, B. L., Wohl, M., Berman, N., Lee, A., Palmer, B., & Back, C. (1995). Cognitive functioning in older depressed outpatients: relationship of presence and severity of depression to neuropsychological testscores. Neuropsychology, 9, 390-398.

Ferri, C. P., Prince, M., Brayne, C., Brodaty, H., Fratiglioni, L., Ganguli, M. et al. (2005). Global prevalence of dementia: a delphi consensus study. Lancet, 366, 2112 – 2117.

Fillenbaum, G., Heyman, A., Williams, K., Prosnitz, B., & Burchett, B. (1990). Sensitivity and specificity of standardized screens of cognitive impairment and dementia among elderly black and white community residents. Journal of Clinical Epidemiology, 43, 651 – 660.

de Jonghe, J. F., Schmand, B.,Ooms, M. E. and Ribbe,M.W. (1997). Abbreviated form of the Informant Questionnaire on Cognitive Decline in the Elderly. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, 28, 224–229.

Jorm, A. F. (2004). The informant questionnaire on cognitive decline in the elderly (IQCODE): a review. International Psychogeriatrics, 16, 275-294.

Jorm, A. F., & Jacomb, P. A. (1989). The informant questionnaire on cognitive decline in the elderly (IQCODE): socio-demographic factors, reliability, validity and some norms.

Psychological Medicine, 19, 1015-1022.

Kamperman, A., & de Wit, M., Jr. (2010). Handboek culturele psychiatrie en psychotherapie.

Utrecht: De Tijdstroom

Lange de, J., Poos, M. J. J. C., & Schoemaker, C. (2010). Hoe vaak komt dementie voor en hoeveel mensen sterven eraan? Volksgezondheid toekomst verkenning, Nationaal kompas volksgezondheid. Bilthoven:

RIVM.

(33)

Montoria, I., & Izal, M. (1996). The geriatric depression scale: a review of its development and utility. International Psychogeriatrics, 8, 103-112.

Nelson, P. T., Head, E., Schmitt, F. A., Davis, P. R., Neltner, J. H., Jicha, G. A., Abner, E. L, Smith, C. D., Van Eldik, L. J., Kryscio, R. J., & Scheff, S. W. (2011). Alzheimer’s disease is not “brain aging”: neuropathological, genetic, and epidemiological human studies. Acta Neuropathologica, 121, 571-587.

Parker, C., & Philp, I. (2004). Screening for cognitive impairment among older people in black and minority ethnic groups. Age and Ageing, 33, 447 – 452.

Persijn, J. P., & Jonker, J. J. C., Jr. (2002). SAN-handboek: Een handleiding voor diagnostiek in eerste lijn. Baarn: Bakker.

Rosselli, M., & Ardila, A. (2003). The impact of culture and education on non-verbal neuropsychological measurements: a critical review. Brain and Cognition, 52, 326-333.

Sevil, M. (2013). Eerste resultaten Heliusstudie leggen grote gezondheidsverschillen bloot: Vaker hartziektes bij Surinamer en Ghanees. Parool. Opgehaald 8 januari 2014, van

http://www.heliusstudie.nl/upload/Parool%20zaterdag%206%20april%202013%20%28comple et%29.pdf

Schrijvers, E. M. C., Verhaaren, B.F. J., Koudstaal, P. J., Hofman, A., Ikram, M. A., & Breteler, M. M. B. (2012). Is dementia incidence declining? Trends in dementia incidence since 1990 in the Rotterdam study. Neurology, 78, 1456 – 1463.

Tesser, P. T. M., Dugteren, van F. A., & Merens, J. G. F. (1998). Rapportage minderheden 1998. Sociaal en Cultureel planbureau, november 1998. Den Haag.

Valk, de H. A. G., Esveldt, I., Henkens, K, & Liefboer, A. C. (2001). Oude en nieuwe allochtonen in Nederland, een demografisch profiel. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, juli 2001. Den Haag.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zo niet de Nederlander, die zich laat meeslepen en die meespeelt omdat hij het niet kan hebben dat zijn buurman meer wint,3 zonder zich te realiseren hoe miniem de winstkansen

Steeds meer waarnemingen An- derzijds duiden deze gegevens, samen met alle andere waarnemingen, ontegenspreke- lijk op lokale vestiging – terwijl we daarover, tot minder dan

De in deze evaluatie gepresenteerde bevindingen bevestigen ook dat het structureel verbinden van waterveiligheidsopgaven met ruimtelijke opgaven in een gebied alleen mogelijk is

Indeling in nDxgroep 175 is gebaseerd op in de tabel genoemde DBC-diagnosecodes van alle DBC’s (poliklinisch, dagopname en klinisch). Indeling in de overige nDxgroepen is gebaseerd

 The homogenization of the fuel compact underestimates the reference double-heterogeneous model k inf. in the order of several hundred pcm.  The infinite

Marten Westerman, Lierzang aan de Amsterdamsche schutterij, bij derzelver terugkomst van de belegering van Naarden.!. [Lierzang aan de

Voor deze ouderen geldt dat er geen andere manieren zijn om zich autonoom te verplaatsen dan de scootmobiel.. Ze beleven plezier aan het rijden op hun scootmobiel: liefst 86%

OmO Omgekeerd kunnen we de specificiteit verhogen door de grenswaarde te verhogen tot er geen FP meer zijn, maar dan komen er veel FN uitslagen.. Gevoeligheid (of sensitiviteit)