FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN Graduate School of Childhood Development and Education
Master Orthopedagogiek Scriptie
2016 - 2017
Student: Janneke Hommes Adres: Zwarte Venstraat 21, 1911TN Woonplaats: Uitgeest
Telefoon: 06-51011368 Studentennummer: 10876170
E-mailadres: Janneke.hommes@student.uva.nl
Onderwerp: Aandacht van baby’s bij het verwerken van emoties Plaats en datum: Amsterdam, juli 2017
Aandacht van baby’s bij het verwerken van emoties
Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen
Universiteit van Amsterdam J. Hommes Begeleiding: Ph.D. E. Aktar & Prof. Dr. S. M. Bögels, Amsterdam, (juli, 2017)
Attention of babies in processing emotions (Abstract English)
The study focused on the relation between mothers with few and many anxiety symptoms and the pupil dilations from babies. The pupil dilation is an index from attention by babies. The
present study investigated the association between pupil dilations while babies watching videos with neutral and anxiety emotions and their mothers with few and many anxiety symptoms. In the Babylab is pupil dilation by babies in the age of 5.00 and 7.5 months old (n
= 86) with eyetracking measured while these babies watching videos of anxiety and neutral emotions. The mothers of the babies filled in the DASS, a self-report questionnaire about
anxiety. The results did not show a significance difference between the pupil dilation by processing anxiety and neutral emotions. We also did not found a relation between mothers with few and many anxiety symptoms and their baby’s pupil dilation by processing anxiety emotions. An explanation for the results is low exposure from anxiety emotions by
six-month-old babies. Follow-up studies should focus on parents with anxiety disorders and a sample of babies from seven months and older, because these babies are possibly more exposed to
anxiety from the environment.
Aandacht van baby’s bij het verwerken van emoties (Abstract Nederlands) De studie onderzocht de relatie tussen moeders met veel en weinig angstsymptomen en pupilverwijding van hun baby’s. Pupilverwijding is een maat om aandacht bij baby’s te kunnen meten. De huidige studie onderzocht pupilverwijding bij baby’s na het verwerken van
angstige en neutrale emoties en hun moeders met veel en weinig angstsymptomen. In het Babylab is pupilverwijding bij baby’s tussen 5.00 en 7.5 maanden oud (n = 86) met behulp
van eyetracking gemeten terwijl deze baby’s video’s van angstige en neutrale emoties bekeken. De moeders van de baby’s vulden de DASS in, een zelfrapportagevragenlijst over angst. De resultaten tonen geen significante verschillen in pupilverwijding van baby’s na het waarnemen van neutrale en angstige emoties. Er is tevens geen verband gevonden bij moeders
met veel en weinig angstsymptomen en pupilverwijding van baby’s na het waarnemen van angstige emoties. Verklaringen voor deze resultaten zijn dat baby’s van zes maanden gering aan angst blootgesteld worden. Voor vervolgonderzoek is geadviseerd om de studie bij ouders
met angststoornissen uit te voeren en een steekproef van baby’s van zeven maanden en ouder te gebruiken, omdat deze baby’s mogelijk meer blootgesteld worden aan angstige emoties uit
Voorwoord
Er zijn verschillende beweegredenen geweest om voor deze scriptieplek te kiezen. De keuze voor de doelgroep is voortgekomen uit mijn geringe ervaring met baby’s. Ik wilde graag meer weten over hoe baby’s reageren op emoties. Middels verschillende experimenten heb ik gezien hoe baby’s reageren op emoties, zowel met de pupillen als met hun
gezichtsmimiek en lichaam. Tijdens de experimenten heb ik geleerd om baby’s op hen gemak te stellen en te amuseren. Deze scriptie is geschreven voor academici die meer willen weten over pupilreacties van baby’s als reactie op angstige emoties in relatie tot moeders met veel en weinig angstsymptomen. Daarnaast kan mijn scriptie een bijdrage leveren aan het herkennen van angstsymptomen in de babyleeftijd. Mijn dank gaat uit naar Evin Aktar, zij heeft mij begeleid tijdens het proces en was altijd beschikbaar voor vragen. Ik heb veel van haar
geleerd zowel tijdens de experimenten als voor het schrijven van de scriptie. Verder gaat mijn dank uit naar Susan Bögels zij heeft mij voorzien van de nodige feedback en begeleiding tijdens het schrijven van de scriptie. Mede door hen is dit product tot stand gekomen.
Inhoudsopgave 1. 2. Methode ... 8 Appendix A..………..…. 20 Appendix B………. 22 1. Introductie
Gezichtsuitdrukkingen zijn belangrijk in het overbrengen van sociale signalen en dienen snel en accuraat herkend te worden (De Haan, 2001). Baby’s zijn in staat om vanaf de eerste levensdagen emoties te herkennen (De Haan, 2001). Deze vaardigheid helpt baby’s om zich te oriënteren in de omgeving en emoties van anderen te coderen (Grossmann & Johnson, 2007). Het mechanisme dat ervoor zorgt dat baby’s emoties herkennen is gedeeltelijk
ervaringsafhankelijk (Lëppanen & Nelson, 2009). 1.1 Aandacht van baby’s voor emoties
Onderzoek toont aan dat baby’s van zeven maanden al onderscheid kunnen maken tussen negatieve emoties, zoals angst en boosheid (Kobiella, Grossmann, Reid, & Striano, 2008; LoBue & De Loache, 2010). Hiernaast zijn baby’s erg gevoelig voor angstige emoties in vergelijking tot blije emoties (Peltola, Leppänen, Mäki & Hietanen, 2009). Baby’s vertonen een toegenomen aandacht en een versnelde reactie en aandachtspanne voor angstige emoties in vergelijking tot blije of neutrale emoties (Kotsoni, De Haan, & Johnson, 2001; Leppänen en collega’s, 2010; Nelson & Dolgin, 1985; Peltola, Leppänen, Palokangas & Hietanen,
2008). Een verklaring hiervoor is dat baby’s langer op zoek zijn naar angstige emoties, omdat baby’s over het algemeen meer blije emoties in hun omgeving zien (Malatesta, Griogoryev, Lamb, Albin & Culver, 1986; Malatesta & Haviland, 1982). Een andere verklaring is dat baby’s langer naar angstige emoties kijken, omdat angstige emoties refereren naar gevaar wat leidt tot alertheid (Nelson, 1993). Bij baby’s in de leeftijd van zeven, negen, 13 maanden en bij volwassenen is een voorkeur voor angst ten opzichte van andere emoties gevonden (Chen & Johnson, 2008; Farroni, Menon, Rigato, & Johnson, 2007; Hoehl & Striano, 2010;
Leppänen, Moulson, Vogel-Farley & Nelson, 2007; Peltola en collega’s, 2009; Peltola en collega’s, 2008).
1.2 Pupilverwijding bij baby’s
Bij baby’s reageren de pupillen als reactie op de omgeving. Studies hebben
aangetoond dat pupilverwijding kan wijzen op verandering van lichtinval, emotie, cognitie of opwinding (Lowenstein & Loewenfield, 1962; Partala & Surakka, 2003; Bradley, Miccoli, Escrig & Lang, 2008; Babiker, Faye & Malik, 2013; Hess, 1972; Lisetti & Nasoz, 2004; Valverde, Lera & Fernandez, 2010). Recente onderzoeken laten zien dat er meer
pupilverwijding plaats vindt bij het zien van negatieve of positieve emoties, dan bij het zien van neutrale emoties (Partala & Surakka, 2003; Bradley, Miccoli, Escrig & Lang, 2008; Geangu, Hauf, Bhardwaj & Bentz, 2011). Onderzoek van Gredebäck, Eriksson, Schmitow, Laeng en Stenberg (2011) toont aan dat baby’s in de leeftijd van 14 maanden weinig pupilverwijding vertonen bij het zien van blije emoties. Deze baby’s vertonen middelgrote pupilverwijding bij het zien van neutrale emoties en vertonen veel pupilverwijding bij het zien van angstige emoties (Gredebäck en collega’s, 2011). Deze bevindingen worden ondersteund uit studies waaruit gebleken is dat er bij baby’s en volwassenen meer pupilverwijding optreedt bij het waarnemen van angstige of boze emoties in vergelijking tot neutrale emoties (Silk en collega’s, 2007; Decety, Michalska & Kinzler, 2012).
1.3 Angst bij baby’s door blootstelling uit de omgeving
Pupilverwijding bij baby’s kan een reactie op emoties zijn. Baby’s nemen emoties uit de omgeving waar om situaties en voorwerpen te begrijpen. Daarnaast zijn zij in staat deze emoties uit de omgeving overnemen (Baldwin & Moses, 1996; Eisenberg, Shea, Carlo & Knight, 1991). Het is bekend dat baby’s een voorkeur hebben voor het gezicht van de moeder in vergelijking tot gezichten van vreemden (Barrera & Maurer, 1981; Fitzgerald, 1968;
Kahana-Kalman & Walker-Andrews, 2001). Mogelijk speelt het een rol dat baby’s het gezicht van de moeder veelvuldig in de omgeving waarnemen (Campos, Kermoian & Zumbahlen, 1992). Montague en Walker-Andrews (2002) toonden aan dat baby’s van 3,5 maanden oud
gevoeliger zijn voor de emoties van moeders dan voor emoties van de vader. Naast de voorkeur voor de emoties van moeders, worden baby’s van zeven maanden veelvuldig blootgesteld aan angstige emoties van ouders. Baby’s kunnen op deze leeftijd kruipen, hierdoor ontstaan er soms gevaarlijke situaties en kunnen ouders angstig reageren (Campos, Kermoian & Zumbahlen, 1992). Studies laten zien dat angstige ouders kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van angst in de kindertijd. Angstige ouders vertonen in onbekende situaties meer angstig gedrag, zoals angstige gezichtsuitdrukkingen en maken onvoldoende gebruik van positieve aanmoediging wanneer de baby een onbekende of potentieel bedreigende situatie nadert (Fisak & Grills-Taquechel, 2007; Murray, Creswell & Cooper, 2009).
Hiernaast zijn er duidelijke aanwijzingen dat psychische aandoeningen bij ouders het risico op verstoring in de ontwikkeling bij kinderen verhoogt (Merikangas, Dierker & Szatmari, 1998; Rutter, 1989). Angststoornissen bij ouders dragen bij aan de ontwikkeling van angst bij kinderen. Omgevingsinvloeden lijken voor de intergenerationele overdracht van
angststoornissen van grotere invloed te zijn dan genetische invloeden (Eley, 2001; Hettema, Neale & Kendler, 2001; Bögels & Brechman-Toussaint, 2006; Murray en collega’s, 2009). Mensen met angststoornissen verwerken negatieve emoties met meer aandacht en
waakzaamheid dan mensen zonder angststoornissen. (Leppänen, 2006; Van Bockstaele en collega’s, 2014). Onderzoek naar aandachttoewijzing voor angstige emoties bij baby’s kan ervoor zorgen dat risico’s voor beginnende angststoornissen opgespoord worden (Aktar en collega’s, 2015). Hiernaast is het van belang de aandacht voor angst op jonge leeftijd te beïnvloeden. Een aandachtvertekening voor angst kan de ontwikkeling van angststoornissen modereren (Eldar en collega’s, 2012). Het toewijzen van aandacht op angstige emoties kan later van invloed zijn op de mate van angstsymptomen en de ernst van angstsymptomen (Pine, Cohen, Gurley, Brook & Ma, 1998).
Kortom, uit verschillende onderzoeken blijkt dat baby’s gevoelig zijn voor angstige emoties en hier tevens een voorkeur voor hebben (Peltola, Leppänen, Mäki & Hietanen, 2009; (Chen & Johnson, 2008; Farroni en collega’s, 2007; Hoehl & Striano, 2010; Leppänen,
Moulson, Vogel-Farley & Nelson, 2007; Peltola en collega’s, 2009; Peltola en collega’s, 2008).). Verder hebben baby’s een versnelde aandacht voor angstige emoties in vergelijking tot blije of neutrale emoties (Kotsoni, De Haan, & Johnson, 2001; Leppänen en collega’s, 2010; Nelson & Dolgin, 1985; Peltola, Leppänen, Palokangas & Hietanen, 2008). Het waarnemen van emoties heeft tot gevolg dat pupillen kunnen verwijden. De pupilverwijding van baby’s in de leeftijd van zes tot 12 maanden neemt toe bij het waarnemen van angstige emoties (Silk en collega’s, 2007; Decety, Michalska & Kinzler, 2012). Verder blijkt dat
baby’s van 14 maanden veel pupilverwijding vertonen bij het zien van angstige emoties in vergelijking tot het waarnemen van neutrale en blije emoties (Gredebäck en collega’s, 2011). Naast een voorkeur voor het waarnemen van angst, hebben baby’s een voorkeur voor het gezicht van hun moeder (Barrera & Maurer, 1981; Fitzgerald, 1968; Kahana-Kalman & Walker-Andrews, 2001; Montague & Walker-Andrews, 2002). Angstige ouders kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van angst in de kindertijd (Eley, 2001; Hettema, Neale & Kendler, 2001; Bögels & Brechman-Toussaint, 2006; Murray en collega’s, 2009).
Angststoornissen bij ouders zijn van invloed op de ontwikkeling van angst bij kinderen (Eley, 2001; Hettema, Neale & Kendler, 2001; Bögels & Brechman-Toussaint, 2006; Murray en collega’s, 2009).
1.4. Het huidige onderzoek
Het huidige onderzocht richt zich op de pupilverwijding van baby’s. Bij baby’s reageren de pupillen als reactie op de omgeving en emoties (Lowenstein & Loewenfield, 1962; Partala & Surakka, 2003; Bradley, Miccoli, Escrig & Lang, 2008; Babiker, Faye & Malik, 2013; Hess, 1972; Lisetti & Nasoz, 2004; Valverde, Lera & Fernandez, 2010). Wij onderzoeken of baby’s meer pupilverwijding vertonen bij het zien van video’s van angstige emoties in vergelijking tot neutrale emoties. Daarnaast wordt er gekeken of de baby’s van moeders met veel angstsymptomen meer pupilverwijding vertonen bij het zien van angstige emoties in verhouding tot baby’s van moeders met weinig angstsymptomen. Het huidige onderzoek kan inzicht geven in de aandachtvertekening van angst bij baby’s. Het is van belang de aandacht voor angst op jonge leeftijd te beïnvloeden, omdat aandachtvertekening voor angst de ontwikkeling van angststoornissen kan modereren (Eldar en collega’s, 2012).
2. Methode 2.1 Participanten
De participanten van het onderzoek zijn baby’s van vijf tot zeven maanden oud (n = 86), M leeftijd = 6,117, SD = 0,50090, range: 5,00 tot 7,50). De baby’s deden mee aan een onderzoek in het Babylab. Van de baby’s die onderzocht werden kwamen 55 met hun moeder, 31 met hun vader en vier baby’s met hun vader en moeder naar het Babylab. De vaders en moeders van deze baby’s deden tevens mee aan het onderzoek in het Babylab. Wanneer zowel de vader als de moeder naar het Babylab toe kwamen, is de enkel de vader onderzocht gezien vaders in de minderheid waren. Hiernaast vulden de moeders een vragenlijst in (n = 81). Van alle deelnemende moeders aan het onderzoek is 75% moeders van Nederlandse afkomst en woonachtig in de omgeving van Amsterdam. Hiernaast had 25% van de moeders een andere culturele achtergrond. De meeste gezinnen bestonden uit tweeoudergezinnen.
2.2 Materialen en procedure
Na de aanmelding via het consultatiebureau of website van het Babylab worden de definitieve uitnodiging en een brochure per mail meegestuurd over het onderzoek. Wanneer zij besluiten mee te doen komt de ouder op bezoek bij het Babylab. Eén van de ouders of beide ouders en de baby komen éénmalig naar de onderzoeksetting toe. Bij binnenkomst van de onderzoeksetting wordt de ouder informed consent over het experiment en tekent de ouder het formulier voor deelname. Daarnaast wordt mondeling toestemming gevraagd voor het gebruik van een camera. Tijdens het onderzoek zit de baby in een op tafel gemonteerde maxi-cosi. In een kamer met dimlicht wordt bij de baby’s met behulp van de EyeLink 1000 eye tracker de oogbewegingen gemeten na het waarnemen van emoties. De eye tracker meet oogbewegingen, aan de hand van een sticker op het voorhoofd. Tijdens het onderzoek wordt de interactie tussen de ouder en de baby gefilmd met een camera die naast de baby staat. De baby kijkt tijdens het onderzoek naar een scherm waar de emoties getoond worden. De baby zit tijdens het experiment maximaal 60 cm van het scherm af. De emoties die op het scherm getoond worden zijn onderdeel van Amsterdam Dynamic Facial Expression Set (ADFES). In het experiment worden vier gezichten van modellen getoond. Twee gezichten van een vrouw en twee gezichten van een man. Deze modellen tonen ieder vijf emoties; blij, boos, verdriet, angst en neutraal. Ieder model laat twee emoties zien. Eén blok bestaat uit vijf emoties van een model. In een blok worden de vier modellen met een emotie gerandomiseerd achter elkaar getoond, hierdoor ziet de baby in een blok niet twee maal hetzelfde model. Ieder blok start met een neutrale emotie, waarna gerandomiseerd de emoties blij, boos, verdriet en angst getoond worden. Gedurende het experiment krijgt de baby twee blokken met emoties te zien.
Naast de modellen en emoties, bestaat het experiment uit een reeks van verschillende onderdelen. Er wordt gestart met een video welke fungeert als aandachtstrekker, deze wordt 500 ms getoond. Waar nodig wordt deze tijd verlengd totdat de baby aandacht heeft voor het scherm. Vervolgens ziet de baby een zwart scherm voor 1000 ms. Hierna wordt een vervaagd gezicht van een model op het scherm getoond voor 1500 ms. Deze tijd is nodig om de
helderheid van de pupil vast te stellen. Vervolgens wordt een neutrale emotie getoond voor 0.5 secondes. Waarna de emotie getoond wordt voor 5000 ms. De huidige studie bekijkt enkel de pupilverwijding bij het waarnemen van de neutrale en angstige emoties. Gezien uit
onderzoeken blijkt dat baby’s met veel pupilverwijding op angstige emoties reageren en met weinig pupilverwijding op neutrale emoties reageren. Verwacht wordt dat neutrale en
angstige emoties een groot verschil in pupilverwijding zullen aantonen. Daarnaast start iedere video met een neutrale emotie, hierdoor is ervoor gekozen om de neutrale emoties te
vergelijken met angstige emoties. Voor iedere emotie wordt een standaard gebruikt om de data bruikbaar te maken. De grote van de pupil die tijdens neutrale emoties wordt gemeten geld als het beginpunt van de metingen. Er zijn twee manieren om het beginpunt van de pupil vast te stellen. De eerste werkwijze is door middel van substractie. Bij substractie wordt de gemiddelde pupilscore van de emotionele pupilgrootte afgetrokken. Ten tweede kan de emotionele pupilgrootte gedeeld worden door de gemiddelde pupilgrootte. Nadat de baby is geweest, vindt ditzelfde experiment plaats bij de moeder of vader. De baby bevindt zich tijdens dat experiment in een andere kamer. De onderzoeker blijft bij de baby aanwezig. Het experiment voor de baby’s duurt in zijn totaliteit ongeveer 15 minuten. De baby’s krijgen na afloop van het bezoek een leesboekje en een diploma, als dank voor hen deelname.
2.3 Vragenlijsten
De Depression Anxiety Stress Scale (DASS) is een likert vierpuntsschaal (0 tot 3) zelfrapportage vragenlijst met 42 items. De DASS heeft als meetpretentie angst, depressie en stress. De subschalen depressie, angst en stress bestaan ieder uit 14 items (Lovibond & Lovibond, 1995). Uit onderzoek blijkt dat de schaal angst op de DASS een Crohnbach’s alfa van . 90 heeft (Crawford & Henry, 2003). Voor dit onderzoek wordt enkel de schaal angst gebruikt met een continue score. Er zal gekeken worden naar moeders met veel
angstsymptomen en moeders met weinig angstsymptomen.
2.4 Data analyse
Ten eerste is de power van de studie berekend. Er is gekozen voor een a priori power analyse. Met de T-toets is de minimale steekproefomvang berekend. Er wordt tweezijdig getoetst α = .05, β = .95, ES = . 50. De minimale totale steekproefgrootte is n = 54. De
steekproefgrootte van de huidige studie voldoet hieraan. De pupilverwijding bij het verwerken van angstige en neutrale emoties wordt met elkaar vergeleken. De pupilverwijding van baby’s in de leeftijd van zes maanden is een afhankelijke variabele en de onafhankelijke variabelen zijn de neutrale en angstige emoties die op het scherm getoond worden. Beide variabelen zijn numeriek. De toets die hiervoor gebruikt wordt is de Wilcoxon Gepaarde Rangtekentoets. Vervolgens wordt de relatie tussen moeders met veel en weinig angstsymptomen op de DASS en de mate van pupilverwijding van baby’s bij het zien van angstige emoties met elkaar vergeleken. De afhankelijke variabele is pupilverwijding van baby’s van zes maanden oud na het waarnemen van angstige emoties. De onafhankelijke variabele zijn moeders met veel en weinig angstsymptomen. De toets die hiervoor gebruikt wordt is de Spearman’s Rho
3. Resultaten
De studie heeft moeders en hun baby’s onderzocht. De steekproef bestaat uit gepaarde waarnemingen, moeder en baby hebben een natuurlijke relatie. Van de onderzochte moeders vulde 94 % van de moeders de DASS in (n = 81). Hiervan had 6% deze vragenlijst niet ingevuld (n = 5), zij behoren tot de missende data. Uit de ingevulde vragenlijsten komt naar voren dat 54% van de moeders geen angstsymptomen ervaren (n = 44). De overige 46% moeders (n = 37) rapporteren angstsymptomen met scores tussen één en negen M = 1,06, SD = 1,63. Van deze moeders, behoren de scores van 36 moeders tot normale waardes. Slechts één moeder laat milde zelfgerapporteerde angstsymptomen zien met een score van negen. Hiernaast zijn de scores van de pupilverwijding van de baby’s gemeten. De gemiddelde score van en pupilverwijding na het waarnemen van angstige emoties is M = 416,93 met een SD = 568,62. De gemiddelde score van pupilverwijding na het waarnemen van neutrale emoties is M = 422,60 met een SD = 564,15.
De normale verdeling van pupilverwijding bij baby’s als reactie op neutrale en angstige emoties is met behulp van de Skewness, Kurtosis en histogrammen getoetst. De variabelen gericht op de angstige en neutrale emoties zijn niet-normaal verdeeld. De Skewness en Kurtosis > 3SD, ditzelfde beeld komt uit de histogrammen naar voren, zie Appendix A. Bij deze variabelen zijn tevens uitbijters aanwezig, zie Appendix B. Deze uitbijters zijn mogelijk als gevolg van meetfouten, verwijderd. Met de Wilcoxon Gepaarde Rangtekentoets is gekeken of baby’s meer pupilverwijding vertonen bij het waarnemen van angstige emoties dan bij het waarnemen van neutrale emoties. De toetsingswaarde toont aan dat er geen significante verschillen zijn in pupilverwijding van baby’s bij het waarnemen van angstige of neutrale emoties Z = -1.165, p = .244. In de data valt op dat slechts 36 baby’s meer pupilverwijding vertonen bij het waarnemen van angstige emoties en 50 baby’s meer pupilverwijding bij het waarnemen van neutrale emoties. Vervolgens is onderzocht of baby’s van moeders met veel angstsymptomen meer pupilverwijding vertonen bij het waarnemen van angstige emoties dan baby’s van moeders met weinig angstsymptomen. Gezien er geen sprake is van een normale verdeling en er uitbijters in de data aanwezig zijn, is er gekozen voor de Spearman’s Rho correlatie. De toets toont aan dat er geen verband is tussen moeders met angstsymptomen en de pupilreacties van hun baby’s bij het waarnemen van angstige emoties rs = -.033, p = .778.
4. Discussie
De huidige studie onderzocht of baby’s tussen 5.00 en 7.50 maanden meer
emoties. Hiernaast is onderzocht of de mate van pupilverwijding van baby’s op angstige emoties in relatie staat met veel en weinig angstsymptomen van hun moeders. De studie kan inzicht geven in pupilreacties van baby’s en eventuele vroege aandachtvertekeningen voor emoties opsporen (Aktar en collega’s, 2015). Allereerst worden de resultaten van de pupilverwijding van baby’s bij het waarnemen van angstige en neutrale emoties
bediscussieerd en vervolgens de pupilverwijding van baby’s bij het waarnemen van angstige emoties en de relatie met moeders met veel en weinig angstsymptomen. Aansluitend worden de sterke kanten, beperkingen, aanbevelingen en conclusie van de studie besproken.
4.1 Resultaten van de studie
De verschillen in pupilverwijding van baby’s bij het waarnemen van angstige en neutrale emoties is onderzocht. De onderzochte baby’s vertoonden geen significante verschillen in pupilverwijding bij het verwerken van angstige en neutrale emoties. Deze bevindingen kwamen niet overheen met eerdere studies over pupilverwijding als reactie op emoties, waarin baby’s middelgrote pupilverwijding vertonen bij het zien van neutrale emoties en veel pupilverwijding bij het zien van angstige emoties (Gredebäck, Eriksson, Schmitow, Laeng & Stenberg, 2011). Volgens Field en collega’s (1998), kan de verminderde pupilverwijding na het zien van angstige emoties wijzen op voorzichtigheid of empathie van de baby ten aanzien van angstige emoties. Naast deze bevindingen is er onderzocht of er een relatie is tussen moeders met veel en weinig angstsymptomen en de pupilverwijding van baby’s bij het verwerken van angstige emoties. Uit de resultaten kwam naar voren dat er geen relatie was tussen moeders met veel en weinig angstsymptomen en pupilverwijding van baby’s bij het verwerken van angstige emoties. Een verklaring voor deze resultaten is dat de onderzochte baby’s een gemiddelde leeftijd van 6,12 maanden hadden. Baby’s leren over het algemeen kruipen als zij zeven maanden oud zijn. Uit verschillende onderzoeken komt naar voren dat baby’s veelvuldig angstige emoties van ouders zien wanneer zij kunnen kruipen of lopen. Onderzoek suggereert dan ook dat baby’s jonger dan zeven maanden weinig
blootgesteld worden aan angstige emoties van hun ouders (Malatesta & Haviland, 1982). Een alternatieve verklaring voor de resultaten is dat de groep moeders met angstsymptomen weinig last hebben van hun angstsymptomen gezien dat bij 36 van de 37 moeders deze symptomen normale waardes zijn. Mogelijk wordt de baby hierdoor gering aan de angst van hun moeders blootgesteld.
4.2 Sterke kanten
Een sterke kant van het onderzoek zijn de video’s waarin de verschillende emoties gepresenteerd worden. De video’s zijn dynamisch, waardoor de verwerking van de emoties
van baby’s dichtbij het verwerken van emoties in werkelijkheid komt en de ecologische validiteit hoog is (Bryman, 2012). Een andere sterke kant is de omvangrijke steekproef van dit onderzoek, dit zorgt voor meer precieze resultaten. Verder zijn de kosten en tijdsinvestering ondanks de grote steekproef voor dit onderzoek relatief laag (Bryman, 2012). Tot slot is een sterke kant dat er onderzoek gedaan is bij baby’s op deze jonge leeftijd.
4.3 Zwakke kanten
Naast deze sterke kanten, heeft deze studie ook een aantal zwakke kanten. Een zwakke kant van deze studie is de homogene steekproef (Bryman, 2012). De steekproef bestond voornamelijk uit Nederlandse twee oudergezinnen uit de omgeving van Amsterdam. Deze steekproef weerspiegeld niet de algehele bevolking of de bevolking binnen Amsterdam (Parfitt, Pike & Ayers, 2013). Vervolgstudies dienen zich te richten op verschillende demografische doelgroepen, zodat de externe validiteit wordt vergroot (Bryman, 2012). Verder is het onderzoeksontwerp cross-sectioneel, dit heeft als voordeel dat in een korte periode veel ouders en hun baby’s onderzocht kunnen worden. Een nadeel van dit
onderzoeksontwerp is dat er geen causaal verband aangetoond kan worden wanneer er een relatie is tussen twee variabelen (Möller, Majdandžić, Vriends & Bögels, 2014). Een ander aspect is dat de steekproef bestaat uit moeders met weinig angstsymptomen. Mogelijk dat de resultaten bij moeders met veel angstsymptomen of waarbij sprake is van stoornis de
pupilverwijding van baby’s bij het verwerken van angstige emoties meer afwijkend zal zijn (Puliafico & Kendall, 2006).
4.4 Aanbevelingen
Als gevolg van de bovenstaande beperkingen lijkt het mij van waarde om dezelfde experimenten uit te voeren bij ouders met angststoornissen. Mogelijk is er bij baby’s van moeders met angststoornissen een significante toename van pupilverwijding bij het verwerken van angstige emoties ten opzichte van neutrale emoties zichtbaar (Bögels & Phares, 2008). Bovendien is het belangrijk dat vervolgstudies video’s met emoties van de moeders en vaders gebruiken. Baby’s zien de emoties van hen eigen moeders het meest in hen omgeving,
waardoor deze video’s het meest dicht bij de werkelijkheid komen (Barrera & Maurer, 1981; Fitzgerald, 1968; Kahana-Kalman & Walker-Andrews, 2001). Mogelijk dat de resultaten van het huidige onderzoek niet de daadwerkelijke pupilverwijding van baby’s weerspiegelt wanneer zij angstige of neutrale emoties van hun eigen ouders waarnemen. Tot slot blijkt dat baby’s van zeven maanden veelvuldig bloot staan aan angstige emoties van ouders, omdat baby’s op deze leeftijd kruipen (Campos, Kermoian & Zumbahlen, 1992). Het is denkbaar dat baby’s van zes maanden onvoldoende angstige emoties uit hun omgeving meekrijgen.
Hierdoor is het aannemelijk dat de pupilverwijding minder sterk is dan vanuit de literatuur werd verwacht. Vervolgonderzoek dient zich dan ook te richten op baby’s in de leeftijd van zeven maanden.
4.5 Conclusie
De huidige studie geeft inzicht in pupilreacties van baby’s als reactie op emoties. Uit de bovenstaande resultaten kan geconcludeerd worden dat de deelnemende baby’s aan het onderzoek geen aandachtvertekening voor angstige emoties hebben ten opzichte van neutrale emoties. Baby’s reageren niet met meer pupilverwijding op angstige emoties in vergelijking tot neutrale emoties. Hiernaast blijkt dat de deelnemende baby’s van moeders met veel angstsymptomen geen aandacht vertekeningen voor angstige emoties hebben. Er is geen toegenomen pupilverwijding gemeten bij baby’s van moeders met veel angstsymptomen en vergelijking tot baby’s van moeders met weinig angstsymptomen.
Referenties
Aktar, E., Mandell, D. J., De Vente, W., Majdandžić, M., Raijmakers, M. E. J., & Bögels, S. M. (2015). Infants’ temperament and mothers’, and fathers’ depression predict infants’ attention to objects paired with emotional faces. Journal of Abnormal Child Psychology, 44, 975-990. doi: 10.1007/s10802-015-0085-9
Babiker, A., Faye, I., & Malik, A. (2013). Pupillary behavior in positive and negative emotions. IEEE International Conference on Signal and Image Processing Applications, 379-383. doi: 10.1109/ICSIPA.2013.6708037
Baldwin D. A., & Moses L. J. (1996). The ontogeny of social information gathering. Child Development, 67, 1915–1939. doi: 10.1111/j.1467-8624.1996.tb01835.x
Barrera, M. E., & Maurer, D. (1981). Recognition of mothers photographed face by the 3 month-old infant. Child Development, 52, 714–716.
Bögels, S.M., & Brechman-Toussaint, M. L. (2006). Family issues in child anxiety: Attachment, family functioning, parental rearing and beliefs. Clinical Psychology Review, 26, 834–856. doi: 10.1016/j.cpr.2005.08.001
Bögels, S. M., & Phares, V. (2008). Fathers’ role in the etiology, prevention and treatment of child anxiety: A review and new model. Clinical Psychology Review, 28, 539–558. Bradley, M. M., Miccoli, L., Escrig, M. A., & Lang, P. J. (2008). The pupil as a measure of
emotional arousal and autonomic activation. Psychophysiology, 45, 602–607. doi: 10.1111/j.1469-8986.2008.00654.x
Bryman, A. (2012). Social research methods. Oxford, United States: Oxford University Press. Campos, J. J., Kermoian, R., & Zumbahlen, M. R. (1992). Socioemotional transformations in
the family system following infant crawling onset. In N. Eisenberg & R.A. Fabes (Eds.), Emotion and its regulation in early development. (pp. 25–40). San Francisco: Jossey-Bass.
Chen, F. S., & Johnson, S. C. (2008). Infants’ attention to emotional expressions: Evidence for attachment-based individual differences. Paper presented at the International Conference on Infant Studies, Vancouver, Canada.
Crawford, J. R., & Henry, J. D. (2003). The Depression Anxiety Stress Scales: Normative data and latent structure in a large non-clinical sample. British Journal of Clinical Psychology, 42, 111–131. doi: 10.1348/014466503321903544
Decety, J., Michalska, K. J., & Kinzler, K. D. (2012). The contribution of emotion and
cognition to moral sensitivity: A neurodevelopmental study. Cerebral Cortex, 22, 209-220. doi: 10.1093/cercor/bhr111
De Haan, M. (2001). The neuropsychology of face processing during infancy and childhood. In C.A. Nelson & M. Luciana (Eds.), Handbook of developmental cognitive
neuroscience. Cambridge: MIT Press.
Eisenberg, N., Shea C. L., Carlo G., Knight, G. (1991). Empathy related responding and cognition: A “chicken and the egg” dilemma. In W. Kurtines & J. Gewirtz (Eds.), Handbook of Moral Behavior and Development. (pp.63–68). Hillsdale: Lawrence Erlbaum.
Eldar, S., Apter, A., Lotan, D., Edgar, K., Naim, R., Fox, N., … Bar-Haim, Y. (2012). Attention bias modification treatment for pediatric anxiety disorders: A randomized controlled trial. The American journal of psychiatry, 169, 213-220. doi:
10.1176/appi.ajp.2011.11060886
Eley, T. C. (2001). Contributions of behavioural genetics research: Quantifiying genetic, shared environmental and non-shared environmental influences. In M. W. Vasey & M. R. Dadds (Eds.), The developmental psychopathology of anxiety (pp. 45–59). New York: Oxford University Press.
Farroni, T., Menon, E., Rigato, S., & Johnson, M. H. (2007). The perception of facial expressions in newborns. European Journal of Developmental Psychology, 4, 2–13. doi: 10.1080/1740562060104683
Field, T., Pickens, J., Fox, N. A., Gonzalez, J., & Nawrocki, T. (1998). Facial expression and EEG responses to happy and sad faces/voices by 3‐month‐old infants of depressed mothers. British Journal of Developmental Psychology, 16, 485-494. doi:
10.1111/j.2044 835X.1998.tb00766.x
Fisak, B., & Grills-Taquechel, E. A. (2007). Parental modelling, reinforcement, and
information transfer: Risk factors in the development of child anxiety? Clinical Child and Family Psychology, 10, 213–231. doi: 10.1007/s10567-007-0020-x
Fitzgerald, H. E. (1968). Autonomic pupillary reflex activity during early infancy and its relation to social and nonsocial visual stimuli. Journal of Experimental Child Psychology, 6, 470–482. doi: 10.1016/0022-0965(68)90127-6
Geangu, E., Hauf, P., Bhardwaj, R., & Bentz, W. (2011). Infant pupil diameter changes in response to others' positive and negative emotions. PLoS ONE, 6, 1-10. doi: 10.1371/journal.pone.0027132
Gredebäck, G., Eriksson, M., Schmitow, C., Laeng, B., & Stenberg. G. ( 2011). Individual differences in face processing: Infants’ scanning patterns and pupil dilations are influenced by the distribution of parental leave. Infancy, 17, 79-101. doi:
10.1111/j.1532-7078.2011.00091.x
Grossmann, T., & Johnson, M. H. (2007). The development of the social brain in human infancy. European Journal of Neuroscience, 25, 909-919. doi: 10.1111/j.1460 9568.2007.05379.x
Hess, E. H. (1972). Pupillometrics: A method of studying mental, emotional and sensory processes. In N. Greenfield & R. Sternbach, (Eds.), Handbook of Psychophysiology, (pp. 491–531). Cambridge: University Press.
Hettema, J. M., Neale, M. C., & Kendler, K.S. (2001). A review and meta-analysis of the genetic epidemiology of anxiety disorders. American Journal of Psychiatry, 158, 1568–1578. doi: 10.1176/appi.ajp.158.10.1568
Hoehl, S., & Striano, T. (2010). The development of emotional face and eye gaze processing. Developmental Science, 13, 813–825. doi: 10.1111/j.1467-7687.2009.00944.x
Kahana-Kalman, R., & Walker-Andrews, A. S. (2001). The role of person familiarity in young infants’ perception of emotional expressions. Child Development, 72, 352–369. doi: 10.1111/1467-8624.00283
Kobiella, A., Grossmann, T., Reid, V., & Striano, T. (2008). The discrimination of angry and fearful facial expressions in 7-month-old infants: An event-related potential study. Cognition & Emotion, 22, 134-146. doi: 10.1080/02699930701394256
Kotsoni, E., De Haan, M., & Johnson, M. H. (2001). Categorical perception of facial
expressions by 7-month-old infants. Perception, 30, 1115–1125. doi: 10.1068/p3155 Leppänen, J. M. (2006). Emotional information processing in mood disorders: A review of
behavioral and neuroimaging findings. Current Opinion in Psychiatry, 19, 34–39. Leppänen, J. M., Moulson, M. C., Vogel-Farley, V. K., & Nelson, C. A. (2007). An ERP
study of emotional face processing in the adult and infant brain. Child Development, 78, 232–245. doi: 10.1111/j.1467-8624.2007.00994.x
Leppänen, J. M., & Nelson, C. A. (2009). Tuning the developing brain to social signals of emotion. Nature Reviews Neuroscience, 10, 37–47. doi: 10.1038/nrn2554
Leppänen, J., Peltola, M. J., Mantymaa, M., Koivuluoma, M., Salminen, A., & Puura, K. (2010). Cardiac and behavioral evidence for emotional influences on attention in 7 month-old infants. International Journal of Behavioral Development, 34, 547-553. doi: 10.1177/0165025410365804
Lisetti, C. L., & Nasoz. F. (2004). Using noninvasive wearable computers to recognize human emotions from physiological signals. EURASIP Journal of Applied Signal Processing, 11, 1672–1687. doi: 10.1155/S1110865704406192
LoBue, V., & De Loache, J. S. (2010). Superior detection of threat-relevant stimuli in infancy. Developmental Science, 13, 221-228 . doi: 10.1111/j.1467-7687.2009.00872.x
Lovibond, S. H., & Lovibond, P. H. (1995). Manual for the depression anxiety stress scale. (2nd Ed.). Sydney: Psychology Foundation of Australia.
Lowenstein O., & Loewenfeld, I. E. (1962).The pupil. In H. Davidson (Ed.), The Eye Muscular Mechanisms (pp. 227-227). New York: Academic Press.
Malatesta, C. Z., Grigoryev, P., Lamb, C., Albin, M., & Culver, C. (1986). Emotion socialization and expressive development in preterm and full-term infants. Child Development, 57, 316–330. doi: 10.2307/1130587
Malatesta, C. Z., & Haviland, J. M. (1982). Learning display rules: The socialization of emotion expression in infancy. Child Development, 53, 991–1003.
doi: 10.2307/1129139
Merikangas, K. R., Dierker, L. C., & Szatmari, P. (1998). Psychopathology among offspring of parents with substance abuse and/or anxiety disorders: A high–risk study. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 39, 711-720.
Möller, E., Majdandžić, M., Vriends, N., & Bögels, S. (2014). Social referencing and child anxiety: The evolutionary based role of fathers’ versus mothers’ signals. Journal of Child and Family Studies, 23, 1268-1277. doi: 10.1007/s10826-013-9787-1
Montague, D. R., & Walker-Andrews, A. S. (2002). Mothers, fathers, and infants: The role of person familiarity and parental involvement in infants’ perception of emotion
expressions. Child Development, 73, 1339–1352. doi: 10.1111/1467-8624.00475 Murray, L., Creswell, C., & Cooper, P. J. (2009). The development of anxiety disorders in
childhood: An integrative review. Psychological Medicine, 39, 1413–1423. doi: 10.1017/S0033291709005157
Nelson, C. A. (1993). The recognition of facial expressions in infancy. In B. De Boysson Bardies, S. De Schonen, P. Jusczyk, P. MacNeilage, & J. Morton (Eds.),
Developmental neurocognition: Speech and face processing in the first year of life (pp. 187–198). London: Kluwer Academic Press.
Nelson, C. A., & Dolgin, K. (1985). The generalized discrimination of facial expressions by 7 month-old infants. Child Development, 56, 58–61. doi: 10.2307/1130173
Parfitt, Y., Pike, A., & Ayers, S. (2013). The impact of parents’ mental health on parent–baby interaction: A prospective study. Infant Behavior and Development, 36, 599–608. doi: /10.1016/j.infbeh.2013.06.003
Partala, T., & Surakka, V. (2003). Pupil size variation as an indication of affective processing. International Journal of Human-Computer Studies, 59, 185–198. doi:10.1016/S1071 5819(03)00017-X
Peltola, M. J., Leppänen, J. M., Mäki, S., & Hietanen, J. K. (2009). The emergence of enhanced attention to fearful faces between 5 and 7 months of age. Social Cognitive and Affective Neuroscience, 4, 134–142. doi: 10.1093/scan/nsn046
Peltola, M. J., Leppänen, J. M., Palokangas, T., & Hietanen, J. K. (2008). Fearful face modulate looking duration and attention disengagement in 7-month-old
infants. Developmental Science, 11, 60-68. doi: 10.1111/j.1467 7687.2007.00659.x Pine, D. S., Cohen, P., Gurley, D., Brook, J., & Ma, Y. J. (1998). The risk for early-adulthood
anxiety and depressive disorders in adolescents with anxiety and depressive disorders. Archives of General Psychiatry, 55, 56–64. doi: 10.1001/archpsyc.55.1.56
Puliafico, A. C., & Kendall, P. C. (2006). Threat-related attentional bias in anxious youth: A review. Clinical Child and Family Psychology Review, 9, 162–180. doi:
10.1007/s10567-006-0009-x
epidemiology. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 28, 633. doi:10.1097/00004583-198909000-00001
Silk, J. S., Dahl, R. E., Ryan, N. D., Forbes, E. E., Axelson D. A., Birmaher, B., …. Greg, J. (2007). Pupillary reactivity to emotional information in child and adolescent
depression: Links to clinical and ecological measures. American Journal of Psychiatry, 164, 1873–1880. doi: 10.1176/appi.ajp.2007.06111816
Valverde, L., Lera, E. D., & Fernandez, C. (2010). Inferencing emotions through the triangulation of pupil size data, facial heuristics and self-assessment techniques. Second International Conference on Mobile, Hybrid, and On-Line Learning, 147-150. doi: 10.1109/eLmL.2010.37
Van Bockstaele, B., Verschuere, B., Tibboel, H., De Houwer, J., Crombez, G., & Koster, E. H. (2014). A review of the current evidence for the causal impact of attentional bias on fear and anxiety. Psychological Bulletin, 140, 682–721. doi: 10.1037/a0034834 Vuilleumier, P. (2005). How brains beware: Neural mechanisms of emotional attention.
Trends in Cognitive Sciences, 9, 585–594. doi: 10.1016/j.tics.2005.10.011
Appendix A
Diagrammen van de gemiddelde scores van moeders op de DASS en de
pupilverwijding van baby’s na het waarnemen van angstige en neutrale emoties. De lijn door het diagram heen demonstreert de normale verdeling.
Figuur 1. Het diagram laat de gemiddelde DASS scores van de moeders zien. Op de
horizontale as zijn de scores van de DASS getoond. De verticale as toont het aantal moeders met deze DASS scores. De lijn demonstreert de normale verdeling.
Figuur 2. Het diagram laat de pupilverwijding van baby’s na het verwerken van angstige emoties zien. Op de horizontale as is de hoeveelheid pupilverwijding na het verwerken van
angstige emoties getoond. De verticale as toont het aantal baby’s met deze pupilverwijding. De lijn demonstreert de normale verdeling.
Figuur 3. Het diagram laat de pupilverwijding van baby’s na het verwerken van neutrale emoties zien. Op de horizontale as is de hoeveelheid pupilverwijding na het verwerken van neutrale emoties getoond. De verticale as toont het aantal baby’s met deze pupilverwijding. De lijn demonstreert de normale verdeling.
Appendix B
Boxplots van de pupilverwijding van baby’s tijdens het verwerken van angstige en neutrale emoties.
Figuur 4. Een boxplot van de pupilverwijding van baby’s tijdens het verwerken van angstige emoties met de aanwezige uitbijters in de data.
Figuur 5. Een boxplot met de pupilverwijding tijdens het verwerken van neutrale emoties met de aanwezige uitbijters in de data.