• No results found

De Rol van Empathie in de relatie tussen humor en attitudevorming ten opzichte van Syrische vluchtelingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Rol van Empathie in de relatie tussen humor en attitudevorming ten opzichte van Syrische vluchtelingen"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Rol van Empathie in de Relatie tussen Humor en

Attitudevorming ten opzichte van Syrische

Vluchtelingen

Doenya Amraoui

Universiteit van Amsterdam Studentnummer: 10341323 Begeleid door: A. R. Feddes

Studieonderdeel: Bachelorthesis Sociale Psychologie Datum: 30-05-2016

Aantal woorden abstract: 120 woorden Aantal woorden: 4986 woorden

(2)

2 Abstract

De rol van empathie in de relatie tussen humor en attitudevorming tegenover Syrische vluchtelingen werd in deze studie onderzocht. Aan deze studie namen 157 personen deel, die willekeurig werden toegewezen aan een van de drie condities (i.e., controle, donkere en lichte humor). In deze studie werd gekeken naar hoe humor, door grappige stimuli te tonen, attitudes vormt en hoe empathie daarin een rol speelt. Attitudevorming werd gemeten met de Attitudes

toward Immigrants and Immigration questionnaire en empathie met de Empathie Quotiënt.

Uit de resultaten kwam naar voren dat humor geen invloed heeft op attitudevorming en empathie. Empathie heeft echter wel invloed op attitudevorming, zo hangen deze variabelen samen, waarbij een toename in empathie voor een verbetering in attitude zorgt.

(3)

3 Inhoudsopgave

Inleiding………....p. 4 Attitudes ten opzichte van vluchtelingen………...p. 5 De relatie tussen humor en attitudes………..p. 7 Empathie als mediator………....p. 9 Het huidige onderzoek………...p. 11 Pilotstudie……… .p. 12 Hoofdstudie………...p. 14 Methode………...p. 14 Deelnemers……….p. 14 Procedure en design………....p. 15 Materialen………...p. 15 Manipulatiecheck……….p. 15 Attitudes ten opzichte van vluchtelingen……….p. 15 Empathie………..p. 16 Resultaten………..p. 18 Effectiviteit van de manipulatie……….p. 19 Effect van humor………p. 19 Empathie als mediator………p. 20 Discussie………p.21 Conclusie………..……….p. 23 Literatuurlijst……….p. 24 Appendix……….. ……….p. 27

(4)

4 Inleiding

Nederland is een land met een grote migratiegeschiedenis. Zo trokken veel Protestanten tijdens de Tachtigjarige oorlog (1568-1648) door het strenge Katholieke bewind naar Nederland. Later kwamen ook Portugese Joden en Franse Hugenoten naar Nederland, omdat zij vanwege hun geloofsovertuigingen verdreven waren uit hun eigen land. Het opvangen van vluchtelingen speelt momenteel nog steeds, dit komt onder andere door het huidige oorlogsklimaat in het Midden-Oosten. Zo zijn er in Nederland in 2015 alleen al, meer dan 42.000 asielaanvragen gedaan (CBS, 2016). Onderzoek wijst uit dat de intolerantie tegenover deze groeiende vluchtelingenstroom steeds groter wordt. Daarnaast vindt het merendeel van de autochtone Nederlandse bevolking dat er al teveel immigranten en buitenlanders zijn in Nederland (Curşeu, Stoop, & Schalk, 2006). Naar de vorming van attitudes ten opzichte van dit soort outgroups (i.e., groepen waarmee men zich niet identificeert) is veel onderzoek gedaan. In deze onderzoeken is vaak gebruik gemaakt van humor, dit is het vermogen om iets wat als grappig bestempeld wordt aan te voelen, te waarderen of uit te drukken (Humor, z.j.). Humor heeft verschillende vormen, dit kan bijvoorbeeld uitgedrukt worden met lichte humor door zelfspot en imitaties of met donkere humor, zoals leedvermaak. Imitaties zijn het nadoen van een ander op een overdreven en grappige manier. Leedvermaak is het uitlachen van een ander als deze bijvoorbeeld van een stoel valt. Humor gaat vaak gepaard met empathie (e.g., lachen wanneer het gepast is en niemand daar gekwetst van raakt). Empathie is het vermogen om zich in een ander in te leven, wat een belangrijk begin is in de vermindering van de kloof tussen autochtonen en

immigranten. Desondanks is er in de

huidige literatuur vooralsnog geen concreet onderzoek gedaan naar de rol van empathie in de relatie tussen humor en attitudevorming. Deze rol zou daarom verder onderzocht moeten

(5)

5

worden. In het huidige onderzoek wordt de rol van empathie in de relatie tussen humor en attitudevorming ten opzichte van Syrische vluchtelingen onderzocht. Hierin wordt de volgende onderzoeksvraag gesteld: ‘Wordt de relatie tussen humor en attitudes ten opzichte van Syrische vluchtelingen gemedieerd door empathie?’, zie Figuur 1. In de volgende paragraaf wordt eerst gekeken naar attitudes ten opzichte van vluchtelingen. In de daaropvolgende paragraaf wordt de relatie tussen humor en attitudes onderzocht. Tenslotte wordt er in de laatste paragraaf de mogelijke rol van empathie als mediator besproken.

Figuur 1. Schematische weergave mediatie-model van de rol van empathie in de relatie tussen

humor en attitude. Donkere humor zorgt hierin voor een negatievere attitude en minder empathie. Lichte humor daarentegen zorgt voor een positievere attitude en meer empathie.

Attitudes ten opzichte van vluchtelingen

Attitude wordt door Eagly en Chaiken (1993, p.1) gedefinieerd als “..a psychological tendency that is expressed by evaluating a particular entity with some degree of favor or disfavor.”. Attitudes worden dus gevormd door evaluaties, die door cognitieve, affectieve en gedragscomponenten worden gemaakt. Deze componenten vormen samen het

(6)

6

multicomponent model (Eagly & Chaiken, 1993). In dit model refereert het cognitieve

component naar overtuigingen, gedachtes en attributies; het affectieve component naar gevoelens en emoties; en de gedragscomponent naar voorgaande gedragingen en ervaringen, die allen geassocieerd worden met een attitude object (Maio & Haddock, 2010, p. 25).

Tegenover vluchtelingen bestaan veelal negatieve attitudes die voortkomen uit vooroordelen. Vooroordelen zijn negatieve affectieve reacties (i.e., meningen, die niet op feiten zijn gebaseerd), die bestaan uit cognitieve evaluaties en emotionele responsen (Stephan & Stephan, 2000). Volgens Schweitzer, Perkoulidis, Krome, Ludlow, en Ryan ontstaan vooroordelen door de perceptie van dreiging van de outgroup (i.e., vluchtelingen). Deze worden gezien als concurrentie, waarbij de angst bestaat dat vluchtelingen het huidige bestaansleven van de ingroup zullen schaden. Het schaden van het bestaansleven kan door het innemen van schaarste middelen (e.g., werkgelegenheid), waardoor de sociaaleconomische status (SES) daalt (Schweitzer et al., 2005).

Het voorgaande wordt door Stephan en Stephan (2000) geformuleerd als de integrated threat theory. Volgens deze theorie zijn realistische en symbolische dreiging, intergroepsangst en negatieve stereotypering de belangrijkste factoren voor het vormen van vooroordelen (Corenblum & Stephan, 2001). Realistische dreiging betreft het afnemen van de economische en politieke macht (i.e., de SES) van de ingroup door leden van de outgroup. Symbolische dreiging refereert naar de waargenomen schending van de symbolische geloofsovertuigingen van de ingroup. Deze geloofsovertuigingen zijn de pre- en proscriptieve normen en waarden over de samenleving. Volgens Coleman en Coleman (1994) geven prescriptieve normen positieve feedback, die bepaalde gedragingen aanmoedigt (e.g., anderen respecteren). Hiertegenover staan proscriptieve normen, die negatieve feedback geven om bepaald gedrag te ontmoedigen (e.g., stelen). Intergroepsangst verwijst naar gevoelens van ervaren ongemak (e.g., vanwege angst

(7)

7

voor afwijzing door deze outgroup) wanneer er met leden van andere groepen wordt geïnteracteerd. Negatieve stereotyperingen komen voort uit gedachtes dat de outgroup een fysieke dreiging voor de ingroup vormt (e.g., de overtuiging dat vluchtelingen vijandig zijn). Het vormen van vooroordelen ten opzichte van vluchtelingen leidt vervolgens tot negatieve attitudes tegenover deze groep (Corenblum & Stephan, 2001).

Volgens de sociale identiteitstheorie (Tajfel & Turner, 1979) ontstaan negatieve attitudes tegenover vluchtelingen, omdat men zich niet met hen identificeert. Vluchtelingen worden gezien als de outgroup terwijl men zichzelf ziet als deel van de ingroup. De ingroup is een groep waartoe de eigen persoon behoort en waarmee men zich ook identificeert. Deze identificatiekloof ontstaat, omdat door een sociale vergelijking de verschillen tussen de in- en outgroup juist worden benadrukt. Hierdoor wordt een positieve evaluatie van de ingroup ten opzichte van de outgroup bevorderd. Dit heeft te maken met de motivatie om een positief groepsgevoel en identiteit te hebben, die onderscheidend is van andere groepen (e.g., vluchtelingen). Dit wordt gedaan door de beschikbare middelen en kansen in en voor de eigen groep te behouden en die van vluchtelingen vervolgens te belemmeren (Esses, Dovidio, Jackson, & Armstrong, 2001). Een manier om barrières tussen groepen te verminderen is door middel van humor. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de relatie tussen humor en attitudes.

De relatie tussen humor en attitudes

Het huidige onderzoek stelt dat humor een mogelijke manier is om de eerder besproken negatieve attitudes ten opzichte van vluchtelingen tegen te gaan. Zo kwam uit het onderzoek van Harm, Vieillard, en Didierjean (2014) naar voren dat humoristische stimuli de mate van stress en angst verlagen. Volgens de integrated threat theory uit de vorige paragraaf waren stress en angst ook een aanleiding voor negatieve attitudes tegenover vluchtelingen. In

(8)

8

het onderzoek van Harm et al. (2014) werden eerst negatieve emoties bij de deelnemers opgewekt door het tonen van afbeeldingen, die erg negatief, gemiddeld negatief of neutraal waren. Vervolgens werd geprobeerd om deze emoties te reguleren door het tonen van afbeeldingen, die grappig, positief of bizar waren. Uit de resultaten kwam naar voren dat negatieve emoties afzwakten door de grappige afbeeldingen. Uit dit onderzoek kon geconcludeerd worden dat humor negatieve emoties kan reguleren. Dit kan zodoende spanningen tussen groepen verminderen en compassie verhogen. Wat vervolgens kan leiden tot een verbeterde attitude ten opzichte van de outgroup.

Uit het onderzoek van Harm et al. (2014) bleek dat humor negatieve emoties kan reguleren. Het is echter niet duidelijk wat voor soort humor hieraan ten grondslag ligt. In de huidige literatuur is hier ook geen doorslaggevend antwoord op. Samson en Gross (2012) hebben geprobeerd een distinctie in humor te maken door deze te scheiden in positieve en negatieve humor. Positieve humor wordt gezien als goedhartige humor (e.g., lachende baby’s) en negatieve humor als leedvermaak (e.g., lachen als iemand tegen een deur loopt). Uit dit onderzoek bleek dat humor op zich al leidt tot meer positieve en minder negatieve emoties. Positieve humor was daarentegen effectiever in het vergroten van positieve emoties en het verkleinen van het effect van negatieve emoties. Het gevonden verschil in humor wordt in dit onderzoek in verband gebracht met het idee dat positieve humor leidt tot een herwaardering van de situatie. Terwijl negatieve humor juist tot een emotionele afstand van de situatie leidt. Hier is echter niet gekeken naar de mogelijke invloed van aandacht voor de situatie. Volgens de Twee-factor theorie van Schachter en Singer (1962), komen emoties voort uit een neutrale staat van opwinding. Deze neutrale staat wordt cognitief gelabeld door omgevingscues en in samenhang daarmee gevormd. Een neutrale staat van opwinding waarvoor geen directe verklaring is, wordt volgens deze theorie verklaard door beschikbare cognities. Deze beschikbare cognities zijn

(9)

9

interpretaties van situaties waarin een individu zich bevindt. Aan dezelfde staat van opwinding kan afhankelijk van de interpretatie van de situatie verschillende labels toegekend worden, die tot verschillende emoties leiden. Een individu kan bijvoorbeeld uit het niets erg blij worden door een stimuli van buitenaf, omdat deze als positief wordt gelabeld (e.g., een grappige film zien). Ergo, de situatie speelt een grote rol in het vertonen van het soort emoties. Gebrek aan aandacht voor de situatie kan leiden tot een foutieve interpretatie hiervan. Deze foutieve cognities sturen vervolgens het labelen van de neutrale staat verkeerd aan wat zo ook tot verkeerde emoties leidt. Het verkeerd interpreteren van een situatie waarbij vluchtelingen betrokken zijn (e.g., als vijandig), kan een neutrale staat labelen als negatief staand tegenover vluchtelingen. Dit leidt vervolgens tot negatieve emoties tegenover deze vluchtelingen. Deze emoties leiden vervolgens tot negatieve vooroordelen, die als gevolg een negatieve attitude ten opzichte van deze groep hebben.

Het is uit deze paragraaf gebleken dat emoties betrokken zijn in de relatie tussen humor en attitudes. Emoties zijn daarentegen niet geheel losstaand, zo kan het zijn dat humor leidt tot positieve emoties, doordat het empathie opwekt. Dit kan er vervolgens voor zorgen dat men zich gaat inleven in een ander waardoor attitudes veranderd kunnen worden. Deze mogelijke mediërende rol van empathie zal hierna worden uitgewerkt.

Empathie als mediator?

Het huidige onderzoek stelt dat humor negatieve attitudes ten opzichte van vluchtelingen tegen kan gaan. Empathie zou voor positievere attitudes tegenover vluchtelingen kunnen zorgen, omdat het uit een cognitieve en een emotionele component bestaat (Baron-Cohen & Wheelwright, 2004). Het cognitieve component betreft het beter begrijpen van wat anderen doormaken. Dit kan met betrekking tot vluchtelingen door zich in hen te verplaatsen en hun normen en waarden leren te begrijpen. Het emotionele component betreft een emotionele response door de emoties van een ander (e.g., een geëmotioneerde

(10)

10

vluchteling). Stephan en Finlay (1999) onderscheiden het emotionele component in reactieve en parallelle empathie. Reactieve empathie is een reactie op de emotionele ervaring van een ander. Bij het ervaren van dissonantie, tussen de reactie op de emotionele ervaring van de ander en de bestaande attitude over deze ander, vindt een attitudeverandering plaats. Parallelle empathie is een emotionele reactie, die gelijk is aan wat de ander ervaart. Dit leidt tot attitudeverandering door het ervaren gevoelens van onrecht.

Een voorbeeld van cognitieve en parallelle empathie is te lezen in het onderzoek van Nathanson en Cantor (2000). In dit onderzoek zagen deelnemers een grappige cartoon over Woody Woodpecker, die continu verschillende gewelddadigheden (i.e, donkere humor) tegenover een man pleegde. De deelnemers in dit onderzoek waren verdeeld in drie condities: mediatie, geen mediatie en controle. Enkel in de mediatieconditie moesten de deelnemers zich inbeelden hoe de man zich na elke geweldpleging voelde. Uit de resultaten bleek dat de deelnemers uit de mediatieconditie, in vergelijking met de deelnemers uit de andere condities, positiever waren tegenover de man en negatiever tegenover de geweldpleger. Deze mediatie had ook invloed op hoe grappig de stimuli werd beoordeeld. Deelnemers uit de mediatieconditie vonden de cartoon minder grappig dan de deelnemers, die niet over de gevoelens van de persoon moesten nadenken. Door het inleven in een ander en te voelen wat de ander voelt, heeft empathie invloed op de

attitudevorming en humor. Empathie opwekkende

situaties (i.e., reactieve empathie), zoals in het onderzoek van Batson et al. (1997) beschreven, hebben zelfs invloed op attitudevorming tegenover gestigmatiseerde outgroupsleden (e.g., daklozen). In dit onderzoek moesten deelnemers luisteren naar persoonlijke interviewopnames van een outgroupslid. Hierbij werden de deelnemers verdeeld in twee condities, dit waren de lage- en de hoge-empathiecondities. In de lage-empathieconditie moesten deelnemers een objectief standpunt innemen over hetgeen wat zij in het interview te

(11)

11

zien kregen. In de hoge-empathieconditie moesten de deelnemers zich inbeelden hoe de persoon uit het interview zich voelde. Uit de resultaten kwam naar voren dat de deelnemers uit de hoge-empathieconditie de outgroupslid positiever beoordeelden dan de deelnemers uit de lage-empathieconditie. Door de persoonlijke interviewopnames werden de outgroupsleden, hun daden en omstandigheden vanuit een ander perspectief bekeken. Deelnemers hechtten hierna ook meer belang aan het welzijn van de gestigmatiseerde groepen. Deze werden opnieuw gezien als een volwaardig individu met gevoelens waardoor de deelnemers zichzelf ook in die outgroup herkenden. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het opwekken van empathische gevoelens tegenover een enkele outgroupslid zorgt voor identificatie met die outgroup. Wat vervolgens tot een gegeneraliseerde attitudeverandering leidt. Het opwekken van empathie tegenover vluchtelingen kan mogelijk ook voor identificatie met deze outgroup zorgen. Waardoor attitudes tegenover deze groep ook een positievere inslag krijgen.

Het huidige onderzoek

De onderzoeksvraag in het huidige onderzoek luidt als volgt: empathie speelt een rol in de relatie tussen humor en empathie, met de volgende hypotheses:

Humor heeft invloed op attitudevorming (hypothese 1): a. Lichte humor verbetert attitudes tegenover vluchtelingen, b. Donkere humor verslechtert attitudes tegenover vluchtelingen;

Humor heeft invloed op empathie (hypothese 2): a. Lichte humor vergroot de mate van empathie tegenover vluchtelingen, b. Donkere humor verkleint de mate van empathie tegenover vluchtelingen;

Empathie speelt een rol in deze beïnvloeding (hypothese 3):

a. Een grote mate van empathie zorgt voor een betere attitude tegenover vluchtelingen, b. Een kleine mate van empathie zorgt voor een slechtere attitude tegenover vluchtelingen.

(12)

12

Deze hypotheses zijn ook schematisch weergegeven, zie Figuur 1. Om de juiste stimuli te kiezen, die deze hypotheses kunnen testen, is er eerst een pilotstudie gedaan. Deze pilotstudie wordt in de volgende paragraaf besproken.

Pilotstudie

Methode

Deelnemers

Deze pilotstudie is afgenomen onder 63 respondenten, die zijn geworven door aanspraak te doen op het eigen netwerk (e.g., familie en vrienden). Alle respondenten waren 18 jaar of ouder en namen op vrijwillige basis deel aan de studie.

Procedure en design

De respondenten kregen via een elektronische Qualtrics-link van de pilotstudie opgestuurd en beoordeelden zo de stimuli (i.e., 10 seconden filmpjes) via een laptop op vijf aspecten. Deze vijf aspecten waren de volgende: de mate van grappigheid; complexiteit; interesse; agressiviteit; en het soort humor (i.e., controle, licht of donker), zie Tabel 1. Donkere humor werd hierbij gezien als negatief en lichte humor als positief. Van elk soort humor werden drie filmpjes getoond, met in totaal negen filmpjes. Hiervan zijn uit elke categorie uiteindelijk de grappigste filmpjes1 gekozen, die in het daadwerkelijke onderzoek zijn opgenomen. De studie was een within-subjects design, omdat alle respondenten dezelfde negen stimuli en vijf items kregen, die met elkaar werden vergeleken. De keuzemogelijkheden op de eerste drie items varieerden van ‘helemaal niet mee eens’ tot

(13)

13

‘helemaal mee eens’; op het vierde item varieerde dit van ‘licht tot donker’; en op het vijfde item van ‘helemaal niet agressief’ tot ‘heel agressief’.

Resultaten en discussie

De uit deze pilotstudie gekozen stimuli waren de grappigste filmpjes uit elke categorie. Van deze stimuli zijn de gemiddelden en standaarddeviaties te zien in Tabel 1. De resultaten op deze dimensie waren als volgt: controle conditie (M = 1.44, SD = 0.81); lichte humor (M = 4.08, SD = 0.71); en donkere humor (M = 2.92, SD = 1.17). Uit een

Paired-samples t-test is vervolgens gebleken dat de uitgekozen lichte en donkere stimuli (M = 1.16, SD = 1.38) significant in de mate van humor verschillen, t(60) = 6.59, p < .001. De resultaten

van de pilotstudie laten zien dat lichte humor in vergelijking met donkere humor als grappiger wordt beschouwd.

Tabel 1

Gemiddelde Scores en Standaard Deviaties (tussen Haakjes) van de Pilot Studie op de Neutrale, Lichte en Donkere Stimuli

Item Neutrale stimuli Lichte stimuli Donkere stimuli

M (SD) M (SD) M (SD) 1. Grappigheid 1.44 (0.81)a 4.08 (0.71)b 2.92 (1.17)c 2. Complexiteit 1.85 (0.98)a 1.75 (0.79)b 2.03 (0.88)a 3. Interesse 1.85 (1.02)a 3.20 (0.89)b 2.38 (1.02)c 4. Agressie 2.88 (0.56)a 1.40 (0.67)b 3.60 (0.92)c 5. Humor beoordeling 1.69 (0.92)a 1.43 (0.85)a 2.54 (0.95)b

Noot. De kleine letters in de tabel, die overeenkomen geven weer welke stimuli niet

(14)

14 Hoofdstudie

Methode Deelnemers

Tweehonderdeenenzestig deelnemers (M = 26.74 jaar, SD = 11.66), werden via Facebook geworven om deel te nemen aan dit onderzoek. Hiervan zijn 104 deelnemers om onbekende redenen niet verder gegaan met het onderzoek en zijn 2 deelnemers verwijderd. Een outlieranalyse suggereerde dat deze deelnemers afweken. Daarnaast bleek uit de gegeven antwoorden ook een inconsistent antwoordpatroon. Verder hadden enkele deelnemers niet het gehele onderzoek doorlopen. De resterende data van deze deelnemers is wel meegenomen in de analyses. Alle deelnemers waren achttien jaar of ouder (18 – 81 jaar) en deelname aan het onderzoek was op vrijwillige basis. De deelnemers werden door random toewijzing van de stimuli in een van de drie condities ingedeeld: controle (M = 26.46 jaar, SD = 11.54), lichte (M = 26.40 jaar, SD = 10.12), en donkere humor (M = 27.31 jaar, SD = 13.21).

Procedure en design

Deelnemers werden geworven via Facebook. Via een elektronische Qualtrics-link konden deelnemers de vragenlijst invullen. Alle deelnemers kregen voorafgaand aan het onderzoek online de informed consent verklaring, waar zij voor deelname akkoord mee

(15)

15

moeten gaan. Hierin werd beschreven dat zij deelnamen aan twee losstaande studies. Waarvan de eerste studie een evaluatie zou zijn over hoe grappig bepaalde filmpjes worden gezien voor een ander onderzoek waar ook aan wordt gewerkt. In de tweede zou vervolgens gekeken worden naar attitudes ten opzichte van Syrische vluchtelingen. Deze misleiding was nodig om ervoor te zorgen dat het doel van het onderzoek niet overduidelijk zou zijn. In het onderzoek diende attitude als within-subject variabele en conditie (i.e., controle, lichte, en donkere humor) als between-subject variabele. Deelnemers werden bij het openen van de Qualtrics-link willekeurig ingedeeld in een van die drie condities. De deelnemers kregen naast hetgeen wat in de vragenlijst stond geen verdere instructies. Na afloop van het onderzoek kregen de deelnemers een debriefing waarin het werkelijk doel van het onderzoek werd uitgelegd. Verder konden zij bij interesse meer over het onderzoek te weten konden komen door per e-mail vragen te stellen. Voor dit onderzoek is op grond van de complete vragenlijst2 met achtergrond informatie (e.g., betrouwbaarheden), een aanvraag gedaan bij de commissie ethiek van de Universiteit van Amsterdam. Na goedkeuring van deze aanvraag heeft dit onderzoek 2016-SP-6709 als kenmerk gekregen.

Materialen

Deelnemers namen op eigen gelegenheid deel aan dit onderzoek met behulp van een computer of laptop. Alle deelnemers vulden na het zien van de stimuli (onafhankelijke variabele), die bepaalden in welk van de drie condities (controle, lichte en donkere humor) zij zaten, dezelfde vragenlijsten en exit-vraag over politieke voorkeur in.

Manipulatiecheck. De vraag over hoe grappig men de stimuli vond, was de manipulatiecheck. De mate van grappigheid werd gemeten met een vijf-punt-Likertschaal (1 = helemaal niet mee eens, 5 = helemaal mee eens).

Attitude ten opzichte van vluchtelingen. Attitudes met betrekking tot Syrische

2

(16)

16

vluchtelingen werden gemeten met een aangepaste en vertaalde versie van de Attitudes

toward Immigrants and Immigration questionnaire, ontwikkeld door Tougas, Sablonnière,

Lagace, en Kocum (2003). Deze test bestaat uit zeven items, die op een vijf-punt-Likert-schaal beantwoord kunnen worden (1 = helemaal niet mee eens, 5 = helemaal mee eens). Een voorbeeld item hierbij is “Ik ben voorstander van het openen van de grenzen voor Syrische vluchtelingen”. Na omscoring van de negatieve item werden de item scores gesommeerd en gedeeld door het aantal items, waarbij een hoge score een zeer positieve attitude ten opzichte van Syrische vluchtelingen.

Analyse attitudeschaal. Een Principale componentenanalyse is uitgevoerd over

de 6 empathie items door middel van een oblique rotatie (direct oblimin). Dit werd gedaan om te controleren of deze verschillende items daadwerkelijk een schaal vormen. Uit de analyse over de attitude items is gebleken, dat volgens de Kaiser-Meyer-Olkin methode de steekproef adequaat was, KMO = .87 (meritorious; Field, 2013). Daarnaast waren de KMO-waardes van alle individuele items groter dan .83. Verder werd er een factor geëxtraheerd, omdat deze een eigenwaarde groter dan 1 had, deze factor verklaarde 52% van de variantie. Over deze schaal werd vervolgens een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd om de interne consistentie van de gekozen items te bepalen, waaruit een hoge betrouwbaarheid naar voren kwam, α = .84.

Empathie. Empathie werd gemeten op basis van een aangepaste versie van de Empathie Quotiënt (EQ), ontwikkeld door Baron-Cohen en Wheelwright (2004). Deze vragenlijst had zes items, die op een vijf-punt-Likert-schaal gemeten worden (1 = helemaal

niet mee eens, 5 = helemaal mee eens), werd gevormd. Een voorbeeld item hierbij is “Ik vind

het moeilijk om te begrijpen waarom bepaalde dingen Syrische vluchtelingen zo erg van streek maken.”. Na omscoring van de negatieve items werden de item scores gesommeerd en gedeeld door het aantal items, waarbij een hoge score een grotere mate van empathie aangeeft. Analyse empathieschaal. Een Principale componentenanalyse is

(17)

17

ook uitgevoerd over de 6 empathie items door middel van een oblique rotatie (direct oblimin). Uit de analyse is ook gebleken, dat de steekproef adequaat was, KMO = .75 (middling; Field, 2013). Daarnaast waren de KMO-waardes van alle individuele items groter dan .62. Verder werden er twee factoren geëxtraheerd, omdat deze een eigenwaarde groter dan 1 hadden, deze factoren verklaarden 62% van de variantie. De eerste factor werd geïnterpreteerd als “emotionele uitlatingen”, waarop items 1 - 4 en 6 scoorden, zie Appendix. De tweede factor werd geïnterpreteerd als “inlevingsvermogen”, waarop item 1 en 5 scoorden, zie Appendix. Om de interne consistentie van de gekozen items te bepalen werd een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd waaruit een hoge betrouwbaarheid naar voren kwam, α =

.74. Biografische gegevens deelnemers. Deelnemers

kregen verder nog vijf vragen over hun geslacht; leeftijd; opleiding; etnische achtergrond; en politieke voorkeur, zie Tabel 2.

Tabel 2.

Sociaal demografische Gegevens van de Deelnemers in de Controle en Lichte en Donkere Humor Condities

Demografische variabelen Controle Lichte humor Donkere humor

n M (SD) n M (SD) n M (SD) Geslacht: Man Vrouw 16 30 13 34 18 33 Leeftijd Opleiding3 Geen (0) Laag (1) Midden (2) Hoog (3) Etnische achtergrond4: Autochtoon (0) Eerste generatie (1) 26.46 (11.54) 46 2.63 (0.61) 0 3 11 32 38 2 26.40 (10.12) 47 2.53 (0.75) 1 4 11 31 35 5 27.31 (13.21) 51 2.65 (0.63) 1 1 13 36 48 1

3 Beide ouders en zelf in Nederland geboren = 0; zelf in het buitenland geboren = 1; een of beide ouders

buitenland geboren = 2

4

(18)

18 Tweede generatie (2) Politieke voorkeur5: Geen idee (0) Links (1) Rechts (2) 6 9 15 20 7 11 19 16 2 16 18 15

Politieke voorkeur. Politieke voorkeur werd als laatst gemeten door middel van een open vraag, namelijk “Als er morgen verkiezingen zouden zijn, naar welke politieke partij gaat dan uw voorkeur?” (Nieuwbeerta & De Graaf, 1986). Deze voorkeur werd op een drie-puntschaal gemeten (0 = geen idee, 1 = links, 2 = rechts), zie Tabel 2.

Resultaten

Mogelijke invloed achtergrond variabelen. Voorafgaand aan de hoofdanalyses is er door middel van een ANCOVA gecontroleerd voor de invloed van de achtergrondvariabelen (i.e., leeftijd; opleiding; geslacht; etnische achtergrond; en politieke voorkeur) op attitude en empathie. Deze controles zijn noodzakelijk om uit te sluiten dat het effect (i.e., attitudevorming ten opzichte van vluchtelingen) door de experimentele manipulatie komt en niet door andere verschillen tussen de deelnemers. Uit de analyses bleek alleen een significant resultaat voor leeftijd (F(1, 144) = 5.130, p = .025) en opleiding (F(1, 144) = 7.004, p = .009) over attitude. Hierdoor zijn deze als covariaten meegenomen in de verdere analyses. Correlaties zijn weergegeven in Tabel 3. Te zien valt dat er een samenhang is tussen attitude en empathie, r = .181, p = .014; attitude en leeftijd, r = .189, p = .012; en attitude en opleiding. r = - .209, p = .006.

Tabel 3.

Correlaties Gemeten tussen Attitude- en Empathieschaal en over de Covariaten.

5 Geen idee = 0; Links = GroenLinks, SP, 50plus, PvdA, en PvdD; Rechts = PVV, CDA, D66, VVD, en

(19)

19

Attitude Empathie Leeftijd Opleiding

Attitude … .181* .189* -.209*

Empathie … .118 -.058

Noot. * correlatie significant bij p < .05, ** correlatie significant bij p < .001

Effectiviteit van de manipulatie. Een ANOVA is gebruikt om te toetsen of de humor manipulatie heeft gewerkt. Uit de resultaten van deze analyse bleek dat de mate van grappigheid verschilde over de drie condities (F(2,152) = 91.63, p < .05). Deelnemers uit de lichte humor conditie (M = 3.94, SD = 0.97) vonden de stimuli grappiger dan deelnemers uit de donkere humor (M = 2.73, SD = 1.14) en de controle conditie (M = 1.32, SD = 0.63), zie Tabel 4. Hieruit kan opgemaakt worden dat de manipulatie van humor heeft gewerkt. Echter had dit geen invloed op attitudevorming ten opzichte van Syrische vluchtelingen (F(2, 142) = 0.637, p = .530).

Tabel 4.

Gemiddelden en Standaard Deviaties (tussen Haakjes) voor Attitude en Empathie in de

Controle, Lichte en Donkere Humor Condities.

Effect van Humor. Door middel van een Multivariate ANOVA is het gehele model van de invloed van humor op attitude en empathie getest. Leeftijd en opleiding zijn als covariaten in deze analyse meegenomen. De resultaten laten zien dat er geen effect was van Variabele Controle M (SD) Lichte humor M (SD) Donkere humor M (SD) Attitude 2.62 (0.80) 2.64 (0.69) 2.47 (0.88) Empathie 2.62 (0.37) 2.53 (0.35) 2.60 (0.47)

(20)

20

conditie op attitude (F(2, 144) = 0.894, p = .411); en van conditie op empathie (F(2, 144) = 0.903, p = .408). Het effect van humor op attitude en empathie is ook apart per conditie bekeken met een One-way ANOVA, waarbij er drie contrasten zijn gedaan. Dit waren controle vs. lichte humor, t(142) = -0.88, p = .379; controle vs. donkere humor, t(142) = 0.15,

p = .885; en licht vs. donkere humor, t(142) = -1.05, p = .295. Uit deze resultaten is gebleken

dat er ook geen verschil is in de invloed van het soort humor op attitudes. Voor empathie was er eveneens geen verschil in humor: controle vs. lichte humor, t(146) = -1.26, p = .209; controle vs. donkere humor, t(146) = 0.91, p = .365; en licht vs. donkere humor, t(146) = -0.38, p = .705. Empathie als mediator. Deelnemers uit de lichte humor conditie zouden volgens de hypothese meer empathie tonen tegenover vluchtelingen dan de deelnemers uit de donkere humor en controle conditie. Dus om te controleren of empathie daadwerkelijk een rol speelt in de relatie tussen humor en attitudes is een mediatie analyse uitgevoerd. Hier kwam naar voren dat er geen significante associatie tussen humor en empathie was (β = -.013, p = .761). Daarnaast werd ook geen relatie gevonden tussen humor en attitude (β = .030, p = .713). Alleen de relatie tussen empathie en attitude bleek significant te zijn (β = .36, p = .028). Een gelijktijdige regressie van humor, attitude en empathie verzwakte de relatie tussen humor en attitude verder (β = .025, p = .759). Dit geheel is ook schematisch weergegeven in Figuur 2. De bootstrap betrouwbaarheids-intervallen van empathie (.040 tot .685) laten een significant indirect effect van x op y zien, want de 0 ligt hier niet tussen.

(21)

21

Figuur 2. Schematische weergave mediatie-model van de rol van empathie in de relatie tussen

humor op attitudevorming met de bijbehorende coëfficiënten en p-waarden.

Empathie en attitude. De mate van empathie zou volgens de hypotheses samenhangen met attitudevorming. Uit de regressieanalyse bleek een positieve significante correlatie tussen empathie en attitude (β = .36, p = .028). Dus hoe meer empathie hoe beter de attitude ten opzichte van vluchtelingen (F(1, 145) = 4.91, p = .028).

Discussie

In dit onderzoek werd de rol van empathie in de relatie tussen humor en attitudevorming onderzocht. Uit de resultaten blijkt dat humor geen invloed heeft op attitudevorming ten opzichte van Syrische vluchtelingen, terwijl er wel een significant verschil was gevonden in de mate van grappigheid. Dit is niet in overeenstemming met eerder onderzoek, zo vonden Harm et al. (2014) dat negatieve emoties werden gereguleerd door grappige afbeeldingen. In het huidige onderzoek werd deze regulatie in verband gebracht met een verbetering in attitudes, omdat die ook uit een affectief component bestaan (Maio &

(22)

22

Haddock, 2010). Echter is deze verbetering in het huidige onderzoek niet naar voren gekomen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat het reguleren van emoties geen directe invloed op attitudevorming heeft, maar dat het de relatie tussen humor en attitudes gemedieerd. Humor had ook geen invloed op de mate van empathie, waarin wederom geen verschillen tussen lichte en donkere humor zijn gevonden.

Dit is ook niet in lijn met eerder onderzoek, Samson en Gross (2012) vonden dat positieve (i.e., lichte) humor voor meer positieve emoties en minder negatieve emoties zorgde, wat een belangrijk onderdeel is van empathie. Een verklaring hiervoor is dat er tegenover vluchtelingen hardwired (vaststaande) attitudes en empathische gevoelens bestaan. Zo kan het zijn dat Syrische vluchtelingen daadwerkelijk een dreiging vormen, zoals beschreven staat in integrated threat theory, voor de overwegend autochtone deelnemers uit het huidige onderzoek. Waardoor humor op geen enkele manier invloed zal hebben op de mate van empathie. Empathie had daarentegen wel invloed op attitude, zo was een grotere mate van empathie gerelateerd aan een positievere attitude ten opzichte van vluchtelingen. Dit is ook in overeenstemming met eerder onderzoek. Zo bleek uit eerder onderzoek (Batson et al., 1997) dat empathie voor een attitudeverandering zorgt. In dit onderzoek werd empathie echter gemedieerd door identificatie met de outgroup. Het onvermogen om met een outgroup te identificeren, was volgens Tajfel en Turner (1979) ook de oorzaak voor een negatieve attitudevorming tegenover een outgroup. Hoe de in dit onderzoek gevonden (in)directe relatie tussen empathie en attitude is gevormd, is tot dusver onduidelijk. Het kan dat deze relatie door identificatie met de outgroup komt, maar dat is nog onzeker. Hierdoor zou in vervolgonderzoek identificatie als variabele meegenomen moet

worden. Beperkingen en vervolgonderzoek. Uit

de resultaten bleek dat de manipulatie van humor was geslaagd. Lichte humor werd in vergelijking met donkere humor grappiger gevonden., maar vooralsnog had dit geen invloed

(23)

23

op attitudevorming. Een verklaring hiervoor kan zijn dat men de stimuli niet daadwerkelijk heeft bekeken. De beoordeling van de stimuli werd wellicht aan de hand van de foresight bias (Koriat & Bjork, 2005) gedaan. Dit is het beoordelen van een filmpje over lachende baby’s als grappig, omdat aangeleerd is dat lachende baby’s positieve emoties opwekken. Ergo, (erg) grappig moet het gewenste antwoord zijn. Het bekijken van de stimuli hebben wij geprobeerd te controleren, doordat men minimaal 10 seconden op de pagina moet blijven. Na deze 10 seconden kwam de knop om verder te gaan tevoorschijn. Dit werd gedaan, omdat de stimuli 10 seconden duurde, dit kon echter gemanipuleerd worden door tweemaal op het filmpje te drukken. Hierdoor verstreek de tijd en kwam de knop tevoorschijn, terwijl men wellicht het gehele filmpje niet gezien heeft. In vervolgonderzoek kan dit verholpen worden door veldonderzoek te doen en men de stimuli daadwerkelijk te laten zien, waarna zij de vragen moeten beantwoorden. Een laatste beperking van het huidige onderzoek is dat er geen baselinemeting is gedaan over de attitudes en mate van empathie tegenover vluchtelingen. De huidige conclusie is nu dat humor geen invloed heeft, maar het is mogelijk dat attitudes en de mate van empathie ten opzichte van de hypothetische baseline wel verbeterd of verslechterd zijn. Dit zou vervolg onderzoek moeten uitwijzen door deelnemers voor de manipulatie een Implicit Assosciation Test (IAT; Greenwald, McGhee, & Schwartz, 1998; Maio & Haddock, 2010) te geven. Deze test geeft de bestaande impliciete attitudes tegenover vluchtelingen weer. De gegeven antwoorden kunnen vervolgens met die van de attitudevragenlijst na de manipulatie vergeleken worden. Empathie kan voor de manipulatie gemeten worden door dit op een vijf-punt-Likertschaal aan te geven. Na de manipulatie kan empathie gemeten worden door opnieuw de EQ (Baron-Cohen &

Wheelwright, 2004) te gebruiken. Conclusie. Uit dit

onderzoek kan geconcludeerd worden dat empathie geen mediator in de relatie tussen humor en attitude is. Hierdoor is er in dit onderzoek ook geen invloed van het soort humor (licht vs.

(24)

24

donker) op attitudes gevonden. Het is voorlopig echter te voorbarig om de conclusie te trekken dat humor geen invloed op attitudes heeft. Het is belangrijk dat er meer onderzoek naar deze relatie wordt gedaan. Waardoor duidelijk wordt wat de verklarende factoren van deze relatie zijn en wanneer humor attitudevorming beïnvloedt. Het belangrijkste resultaat uit dit onderzoek is dat empathie een invloed heeft op attitudes. Hoe deze (in)directe relatie tussen empathie en attitudevorming precies wordt gevormd, zal uit vervolgonderzoek moeten blijken. Dit kan voor meer inzicht in de voorspellers van attitudevorming zorgen, waardoor de kloof tussen de autochtone en de immigrante bevolking kleiner kan worden.

Literatuurlijst

Asielzoekers per inwoner in 2015 op EU-gemiddelde (2016). Opgehaald van https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2016/13/asielzoekers-per-inwoner-in-2015-op-eu-gemiddelde

Baron-Cohen, S., & Wheelwright, S. (2004). The empathy quotient: an investigation of adults with Asperger syndrome or high functioning autism, and normal sex differences.

Journal of Autism and Developmental Disorders, 34, 163-175.

Batson, C. D., Polycarpou, M. P., Harmon-Jones, E., Imhoff, H. J., Mitchener, E. C., Bednar, L. L., ... & Highberger, L. (1997). Empathy and attitudes: Can feeling for a member of a stigmatized group improve feelings toward the group?. Journal of Personality and

(25)

25

Coleman, J. S., & Coleman, J. S. (1994). Foundations of social theory. Harvard university press.

Corenblum, B., & Stephan, W. G. (2001). White fears and native apprehensions: An integrated threat theory approach to intergroup attitudes. Canadian Journal of

Behavioural Science/Revue Canadienne des Sciences du Comportement, 33, 251.

Curşeu, P. L., Stoop, R., & Schalk, R. (2007). Prejudice toward immigrant workers among Dutch employees: Integrated threat theory revisited. European Journal of Social

Psychology, 37, 125-140.

Eagly, A. H., & Chaiken, S. (1993). The psychology of attitudes. Harcourt Brace Jovanovich College Publishers.

Esses, V. M., Dovidio, J. F., Jackson, L. M., & Armstrong, T. L. (2001). The immigration dilemma: The role of perceived group competition, ethnic prejudice, and national identity. Journal of Social issues, 57, 389-412.

Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics. Sage.

Harm, J., Vieillard, S., & Didierjean, A. (2014). Using humour as an extrinsic source of emotion regulation in young and older adults. The Quarterly Journal of Experimental

Psychology, 67, 1895-1909.

Humor. (z.j.). In Wikipedia. Opgehaald 10 april, 2016, van https://nl.wikipedia.org/wiki /Humor

Koriat, A., & Bjork, R. A. (2005). Illusions of competence in monitoring one's knowledge during study. Journal of Experimental Psychology: Learning, Memory, and

Cognition, 31, 187.

(26)

26

Nathanson, A. I., & Cantor, J. (2000). Reducing the aggression-promoting effect of violent cartoons by increasing children’s fictional involvement with the victim: A study of active mediation. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 44, 125-142.

Nieuwbeerta, P., & De Graaf, N. D. (1993). Intergenerational class mobility and political preferences between 1970 and 1986 in the Netherlands. Netherlands Journal of Social

Sciences, 29.

Samson, A. C., & Gross, J. J. (2012). Humour as emotion regulation: The differential consequences of negative versus positive humour. Cognition & Emotion, 26, 375-384.

Schachter, S., & Singer, J. (1962). Cognitive, social, and physiological determinants of emotional state. Psychological Review, 69, 379.

Schweitzer, R., Perkoulidis, S., Krome, S., Ludlow, C., & Ryan, M. (2005). Attitudes towards refugees: The dark side of prejudice in Australia. Australian Journal of

Psychology, 57, 170-179.

Stephan, W. G., & Finlay, K. (1999). The role of empathy in improving intergroup relations.

Journal of Social issues, 55, 729-743.

Stephan, W. G., & Stephan, C. W. (2000). An integrated threat theory of prejudice. Reducing

Prejudice and Discrimination, 23-45.

Tajfel, H., & Turner, J. C. (1979). An integrative theory of intergroup conflict. The Social

Psychology of Intergroup Relations, 33, 74.

Tougas, F., Sablonnière, R., Lagace, M., & Kocum, L. (2003). Intrusiveness of Minorities: Growing Pains for the Majority Group? Journal of Applied Social Psychology, 33, 283-298.

(27)

27

Appendix6

Humor manipulatievraag:

1. Ik vond het filmpje grappig.

Modified Differential Emotions Scale (mDES, 2003), Fredrickson, Tugade, Waugh, en Larkin:

2. In welke mate voelt u zich ... vreugdevol; blij; gelukkig; verdrietig; schuldig; angstig.

Economische en culturele dreiging schaal (2012), De Jong:

3. Het is beter voor de samenleving als Syrische vluchtelingen zich aanpassen aan de Nederlandse cultuur.

4. De Nederlandse cultuur wordt ondermijnd door Syrische vluchtelingen. 5. Syrische vluchtelingen nemen de banen van autochtone Nederlanders in. 6. Syrische vluchtelingen zijn een belasting voor het uitkeringsstelsel

7. In de toekomst vormt het grote aantal Syrische vluchtelingen een bedreiging voor de Nederlandse veiligheid

The intergroup anxiety towards african americans scale (1996), Britt, Boniecki, Vescio,

Biernat, en Brown:

8. Ik weet niet wat ik kan verwachten van Syrische vluchtelingen.

(28)

28

9. Ik zou me enigszins angstig voelen als ik de enige autochtone Nederlander was in een kamer vol met Syrische vluchtelingen.

10. Ondanks dat ik mijzelf niet als racistisch beschouw, weet ik niet hoe ik me moet gedragen in het bijzijn van Syrische vluchtelingen.

11. Ervan uitgaande dat we elkaar verstaanbaar kunnen maken zou ik er geen probleem mee hebben een gesprek te beginnen met een Syrische vluchteling.

MacArthur Scale of Subjective Social Status (2001), Goodman, Adler, Kawachi, Frazier,

Huang, en Colditz:

12. Denk na over de Nederlandse bevolking als een ladder. Mensen hoog op de ladder hebben het meeste geld, de hoogste opleiding en de meest respectvolle banen. Onderaan staan de mensen met het minste geld, geen of een geringe opleiding en banen die niemand wil of respecteert. Denk nu aan Syrische vluchtelingen. Waar zou je de doorsnee Syrische vluchteling plaatsen op deze ladder?

13. Denk na over de Nederlandse bevolking als een ladder. Mensen hoog op de ladder hebben het meeste geld, de hoogste opleiding en de meest respectvolle banen. Onderaan staan de mensen met het minste geld, geen of een geringe opleiding en banen die niemand wil of respecteert. Denk nu over jezelf na. Waar zou je jezelf plaatsen op deze ladder?

Aangepaste Empathie Quotiënt (EQ, 2012) mediator, Baron-Cohen:

14. Ik vind het moeilijk om te begrijpen waarom bepaalde dingen Syrische vluchtelingen zo erg van streek maken.

15. Syrische vluchtelingen zien huilen raakt me niet echt.

16. Indien ik iets zeg waardoor Syrische vluchtelingen zich beledigd voelen, dan is dat hun probleem, niet het mijne.

17. Ik ben geneigd om emotioneel betrokken te raken bij de problemen van Syrische vluchtelingen.

18. Ik vind het gemakkelijk om me in de positie van Syrische vluchtelingen te verplaatsen. 19. Ik raak van streek als ik Syrische vluchtelingen zie lijden in nieuwsuitzendingen.

Attitude Importance Refugee Scale (AIRS, 1993), Krosnick, Boninger, Chaung, Berent, en

Carnot:

20. De Syrische vluchtelingenkwestie is voor mij persoonlijk belangrijk 21. Ik geef persoonlijk veel om de Syrische vluchtelingenkwestie

22. De mening van een politieke kandidaat over de Syrische vluchtelingenkwestie weegt zwaar mee in de keus of ik voor hem/haar zal stemmen

(29)

29

Attitudes afhankelijke variabele, (2003). Tougas, Sablonnière, Lagace, en Kocum:

24. Ik ben voorstander van het openen van de grenzen voor Syrische vluchtelingen 25. Ik zou voorkeur geven aan een beleid waarbij de grenzen worden gesloten

26. Ik zou een petitie ondertekenen die de terugkeer van criminele Syrische vluchtelingen naar hun oorspronkelijke land eist

27. Ik zou een petitie ondertekenen die eist dat de overheid strikter moet zijn in de selectie van Syrische vluchtelingen

28. Ik geef voorkeur aan een beleid dat Syrische vluchtelingen dwingt om zich aan te passen aan onze cultuur

29. Ik zou een petitie ondertekenen die erg strikte regels hanteert met betrekking tot Syrische vluchtelingen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Supplementary Materials: The following are available online at www.mdpi.com/2072-4292/9/9/885/s1 , Figure S1: The estimation results of c and m for FCM classification; Table S1:

supporting or contesting the positive impact of regulation on innovation, we identify the role of rules during the uptake of two systems: the 'KLIC utility register' and the 'Ground

The Black Economic Empowerment Act 17 of 2003, largely failed to meet its objectives - even after being changed to broad based, it failed to address the ownership patterns

Aangesien hierdie instrument nie h psigoloRiese toets in die ware sin van die woord verteenwoordig nie, word dit nie volgens die standaard= skema bespreek nie. Slegs h

Mense moet dus gemotiveer word om hulle status bekend te maak terwyl die gemeenskap onderrig moet word rakende MlVNlGS sodat hulle persone wat met die virus leef, kan

Mijn dank gaat verder uit naar de overige collega’s van de Heelkunde. Ik was een beetje een ‘vreemde vogel’ als onderzoeker op het secretariaat. Maar jullie waren altijd bereid om

We expected that negative cognitions (about one’s self, life, future, and catastrophic misinterpretations of one’s own grief reactions) and anxious and depressive avoidance

As our main result, we quantitatively measured the ISB point cloud accuracy using a reference point cloud obtained with a tripod-mounted FARO Focus 3D laser scanner.. The accuracy