Het Opnemen van Misinformatie in het
Geheugen door Reconsolidatie
Bachelorproject Klinische Psychologie
Gayle Possemis Studentnummer: 10564861 Begeleidster: Vanessa van Ast
Datum: 27-5-2016 Aantal woorden: 5457
2
Inhoudsopgave
Abstract ... 3 Introductie ... 4 Methode ... 9 Procedure ... 11 Data-analyse plan ... 14 Resultaten ... 17Conclusie & Discussie ... 20
3
Abstract
Het misinformatie effect is al vele malen onderzocht. Het mechanisme erachter blijft echter onduidelijk. Een vaak aangehaald mechanisme bij de veranderbaarheid van
herinneringen is het reconsolidatie principe (Loftus, 2003; Alberini & LeDoux, 2013). Vandaar dat er in dit onderzoek gekeken wordt naar de mogelijkheid dat misinformatie door reconsolidatie wordt opgenomen in het geheugen. Dit wordt gedaan door een driedaags paradigma, waarbij op dag één de te onthouden voorgrondafbeeldingen getoond worden. Op dag twee worden deze herinneringen wel of niet gereactiveerd, waarna er dezelfde, een gelijkend of een hele nieuwe voorgrondafbeelding wordt getoond. Op dag drie wordt gekeken in hoeverre de dag één voorgrondafbeeldingen zijn onthouden of overschreven door de dag twee voorgrondafbeeldingen. Uit de resultaten bleek er geen sprake te zijn van het opnemen van misinformatie in het geheugen door reconsolidatie. Opvallend is dat het lijkt dat naast de originele herinnering een nieuwe herinnering gevormd is.
4
Introductie
Van herinneringen werd altijd gedacht dat ze waar en betrouwbaar zijn. Mede hierdoor worden verklaringen van ooggetuigen gebruikt in rechtszalen en verhoren. Helaas is gebleken dat door onjuiste ooggetuigenverklaringen onschuldigen veroordeeld zijn geweest en later vrijgesproken op basis van forensische DNA testen (2000, aangehaald in Wells, Olson & Charman, 2002). Eén van die zaken waarin dit het geval is betreft Marvin Anderson, een man die 15 jaar onschuldig vast zat voor een moord. Zijn veroordeling van 210 jaar berustte grotendeels op de misidentificatie van een ooggetuige. Nadat zijn onschuld door DNA onderzoek bewezen, werd hij na 15 jaar weer een vrij man.
(http://www.innocenceproject.org/causes-wrongful-conviction/eyewitness-misidentification). Dit is echter maar één van de vele gevallen waar misidentificatie door ooggetuigen ervoor zorgden dat een onschuldig persoon veroordeeld werd. Mede hierdoor wordt het steeds duidelijker dat herinneringen niet zo betrouwbaar zijn als in eerste instantie werd gedacht.
Een mogelijkheid voor het ontstaan van deze valse ooggetuigenverklaringen kan het misinformatie effect zijn. Het misinformatie effect is de integratie van de misinformatie in herinneringen over het verleden, die ontstaan na blootstelling aan misleidende informatie (Loftus, 2005). Om dit effect te testen is de opzet vaak dat experimentele getuigen eerst een complexe gebeurtenis zien, bijvoorbeeld een auto-ongeluk of een gewelddadige crime. Experimentele getuigen zijn getuigen die een situatie of gebeurtenis te zien krijgen die
gecreëerd wordt door de onderzoeker. Na het zien van deze complexe gebeurtenis ontvangt de helft van de getuigen nieuwe misleidende informatie over de gebeurtenis. Waarna op het einde alle getuigen de originele gebeurtenis proberen te herinneren. Hetgeen wat duidelijk wordt uit deze onderzoeken, is dat mensen die geen misleidende informatie zien hun herinneringen accurater rapporteren dan mensen die de misinformatie wel zien (Wells & Loftus, 2003). Kortom herinneringen waar er sprake kan zijn van misinformatie zijn minder
5 betrouwbaar. Om de betrouwbaarheid van herinneringen van ooggetuigen te vergroten zou er bij verhoren rekening gehouden kunnen worden met het misinformatie effect. Echter is dit momenteel lastig, omdat het onduidelijk blijft wat het mechanisme achter het misinformatie effect kan zijn. Indien het mechanisme achter het misinformatie effect achterhaald kan
worden, valt er misschien wat te veranderen aan protocollen bij het verhoren van ooggetuigen.
Twee mechanismen die vaak aangehaald worden bij de veranderbaarheid van
herinneringen zijn consolidatie en reconsolidatie. Volgens de consolidatie hypothese bevinden nieuwe herinneringen zich eerst in een labiele staat waarin ze veranderbaar zijn, waarna ze met de tijd consolideren en onveranderbaar worden (McGaugh, 2000). Het is echter
ondertussen duidelijk dat eveneens bestaande reeds geconsolideerde herinneringen door vele invloeden veranderbaar zijn (Loftus, 2003). Hierdoor wint het reconsolidatie principe aan steun (Alberini & LeDoux, 2013). Volgens het reconsolidatie principe worden herinneringen door middel van reactivatie in een labiele staat gebracht, waardoor ze vatbaar zijn voor veranderingen (Nader, 2003). Reactivatie van herinneringen is het proces waarin items in het lange termijn geheugen actief worden. De veronderstelling is dat deze items in het lange termijn geheugen voornamelijk in een slapende, inactieve staat aanhouden. Het actief maken kan bijvoorbeeld door het ophalen van herinneringen (Dudai, 2006). Hupbach, Gomez, Hardt en Nadel (2007) kwamen daarnaast met de hypothese dat reconsolidatie het mechanisme is die het misinformatie effect medieert. Indien reconsolidatie een rol bij het misinformatie effect speelt, kan hier rekening mee worden gehouden in de manier waarop verhoren worden afgenomen. Zo zouden er minder suggestieve vragen gesteld dienen te worden, vooral na het ophalen van de herinnering, doordat deze vragen als misinformatie kunnen worden
opgenomen. Echter valt reactivatie van de herinnering van de gebeurtenis niet te omzeilen in een verhoor over die gebeurtenis. Wel zou bij rechtszaken het meetellen van een
6 getuigenverklaringen verminderen. Mede hierdoor is het interessant om te kijken of
misinformatie via reconsolidatie in een bestaande herinnering wordt opgenomen.
Er is al aangetoond dat reconsolidatie in het procedureel geheugen voorkomt bij mensen (Walker, Brakefield, Hobson & Stickgold, 2003). Het procedureel geheugen is het onbewuste geheugen, hetgeen betrokken is bij het leren van motorische en bepaalde cognitieve vaardigheden. Misinformatie heeft echter niet met vaardigheden, maar met gebeurtenissen en herinneringen te maken. Vandaar dat er in de huidige studie gekeken zal worden naar het episodische en semantische geheugen. Het episodische geheugen heeft te maken met persoonlijke gebeurtenissen en herinneringen en het semantische geheugen met algemene kennis en kennis over feiten. Deze studie is echter wel interessant, doordat het aantoont dat er in verschillende stadia, wakker en slapen, sprake is van consolidatie en reconsolidatie met betrekking tot het procedureel geheugen. Deze resultaten bieden namelijk de mogelijkheid dat soortgelijke mechanismen bijdragen aan het integreren van episodische herinneringen en het aanpassen van semantische kennis gebaseerd op nieuw verkregen informatie. Zo is er sprake van consolidatie enhancement, het verbeteren van hetgeen eerder geleerd is, tijdens het slapen. Hierdoor kan het handig zijn om bij onderzoeken over
reconsolidatie bij het episodische geheugen een paradigma te verkiezen die over meerdere dagen verspreid wordt.
In één zo’n meerdaags onderzoek van Hupbach, Gomez, Hardt en Nadel (2007) naar reconsolidatie en episodisch geheugen werden reminders gebruikt. In deze studie kregen de deelnemers op dag twee wel of niet een reminder over de leersessie die op dag één plaats vond, waarna een tweede lijst geleerd werd. De reminder zorgde voor reactivatie van de herinnering aan lijst één, waardoor deze in een labiele staat werd gebracht. Terwijl lijst twee diende als nieuwe informatie, die zou kunnen zorgen dat de herinnering aan lijst één werd aangepast. Het geheugen voor de items op lijst één werd meteen op dag twee getest of op dag
7 drie. De deelnemers in de reminder groep toonden meer intrusies van items op lijst twee bij het ophalen van lijst één op dag drie. Er werd gevonden dat reminders een belangrijke rol spelen bij de modificatie van het episodisch geheugen. Echter is het alleen reactiveren of alleen aanbieden van misinformatie niet voldoende. Om een effect te kunnen vinden, zal er zowel reactivatie als het aanbieden van misinformatie moeten plaatsvinden (Wichert, Wolf & Schwabe, 2013). In het onderzoek naar reconsolidatie is het dus noodzakelijk om de
herinnering, voor het aanbieden van de misinformatie, te reactiveren. Hiernaast bleek uit de studie van Hupbach, Gomez, Hardt en Nadel (2007) dat het effect niet direct tot uiting kwam, maar dat het tijd-afhankelijk was. Zodoende dient er in huidig onderzoek naar reconsolidatie en het episodisch geheugen een meerdaags paradigma opgesteld te worden. Een tekortkoming van deze studie is dat er alleen neutrale woorden werden getest. Hierdoor is het nog
onduidelijk of het effect zich beperkt tot verbale en neutrale gebeurtenissen. Vandaar dat het interessant is om te onderzoeken wat het effect is bij visuele gebeurtenissen, zoals
afbeeldingen. Daarnaast stonden er geen beladen items op de lijsten in de studie. Beladen stimuli kunnen relevant zijn, omdat er gedacht wordt dat reconsolidatie moeilijker wordt naar mate de herinnering ouder en sterker is (Alberini & LeDoux, 2013; Wichert, Wolf &
Schwabe, 2013).
Een voorbeeld van sterke herinneringen zijn emotionele herinneringen. Zo worden emotionele herinneringen beter onthouden dan neutrale herinneringen (Kensinger & Corkin, 2003; Levine & Edelstein, 2009). In een studie van Porter, Bellhouse, Mcdougall, ten Brinke en Wilson (2010) betreffende emotionele herinneringen werd onderzocht wat de impact van emotionele inhoud van visuele scenes op de nauwkeurigheid van het geheugen en de
vatbaarheid voor misinformatie over de tijd was. In deze studie bekeken de deelnemers een erg positieve en erg negatieve foto. De helft van de deelnemers werd misleid door
8 verschilde hier enigszins van. Na een week of een maand werden de deelnemers onverwachts vragen gesteld over de foto’s. Het geheugen van de deelnemers die misleid waren, was minder accuraat dan de deelnemers die niet misleid waren. Duidelijk is dat emotionele herinneringen beter onthouden worden dan de neutrale herinneringen. Voor het huidig onderzoek betekent dit dat het interessant is om bijvoorbeeld negatieve afbeeldingen versus neutrale afbeeldingen te testen.
Het huidig onderzoek zal bestaan uit drie sessies op drie achtereenvolgende dagen. Waarbij herkenning van de negatieve en neutrale voorgrondafbeeldingen van dag één op dag drie getest wordt, nadat de misinformatie wel of niet gegeven wordt op dag twee. De
hypothese in de huidige studie is dat misinformatie in het geheugen wordt opgenomen via reconsolidatie. Vandaar dat op dag twee, alvorens de misinformatie aan te bieden, er sprake is van wel of geen reactivatie. Indien er sprake is van opname van misinformatie door
reconsolidatie is de verwachting dat de dag één voorgrondafbeeldingen door misinformatie onder reactivatie beter overschreven worden dan de voorgrondafbeeldingen waar geen
misinformatie onder reactivatie is. De dag één voorgrondafbeeldingen bij misinformatie onder reactivatie zouden hierdoor minder goed onthouden worden op dag drie dan in de andere condities. De dag twee misinformatie voorgrondafbeeldingen zouden onder reactivatie juist
beter overschrijvendan de voorgrondafbeeldingen waar geen sprake is van misinformatie
onder reactivatie. De dag twee voorgrondafbeeldingen bij misinformatie onder reactivatie zouden hierdoor beter onthouden worden op dag drie dan in de andere condities. Hiernaast is een tweede hypothese dat de herinneringen van de negatieve voorgrondafbeeldingen minder vatbaar zijn voor het opnemen van misinformatie door reconsolidatie dan de neutrale
voorgrondafbeeldingen. Dit betekent dat er wel opname van misinformatie bij reconsolidatie plaats vindt, echter minder bij de negatieve voorgrondafbeeldingen. De negatieve
9 misinformatie bij reactivatie dan de neutrale voorgrondafbeeldingen van dag één. De
negatieve dag één voorgrondafbeeldingen zouden hierdoor beter onthouden worden dan de neutrale dag één voorgrondafbeeldingen bij misinformatie onder reactivatie op dag drie. Daarnaast zouden de negatieve voorgrondafbeeldingen van dag twee minder goed
overschrijven bij misinformatie onder reactivatie dan de neutrale voorgrondafbeeldingen. De neutrale dag twee voorgrondafbeeldingen zouden hierdoor beter onthouden worden dan de negatieve dag twee voorgrondafbeeldingen bij misinformatie onder reactivatie op dag drie.
Methode
Deelnemers
Eenendertig studenten tussen de 19 en 26 jaar van de Universiteit van Amsterdam gaven geïnformeerde toestemming en voltooiden deelname aan dit onderzoek. Inclusie criteria, beoordeeld middels zelfrapportage, waren het afgelopen jaar niet in behandeling geweest voor psychologische of psychiatrische klachten en leeftijd tussen de 18 en 35 jaar. Daar kwam bij dat deelnemers die een ernstige traumatische ervaring hadden meegemaakt of psychoactieve medicatie gebruikten werden uitgesloten. De deelnemers zaten in alle
condities, al was de volgorde wel willekeurig. Ze ontvingen 1 proefpersoon punt per uur voor hun deelname.
Vragenlijsten
BDI-II-NL
De ernst van de symptomen van depressie werd gemeten met behulp van de Beck
Depression Inventory-II-NL (BDI-II-NL), ontwikkeld door Beck (1987). De Nederlandse
10 vier-punt schaal kunnen worden beantwoord, variërend van 0 tot 3. Voorbeeldvragen zijn “0. Ik voel me niet verdrietig”, “1. Ik voel me verdrietig”, “2. Ik ben voortdurend verdrietig”, “3. Ik ben zó verdrietig of ongelukkig dat ik het niet meer verdragen kan”. Na omscoring is de maximale score 63, hetgeen overeenkomt met ernstige symptomen van depressie. De minimum score is 0, hetgeen overeenkomt met minimale symptomen van depressie.
STAI-T
Angstdispositie werd gemeten met behulp van de State-Trait Anxiety Inventory-Trait (STAI-T), ontwikkeld door Spielberger, Gorsuch en Lusthene (1970). De STAI-T bestaat uit 20 items die op een vier-punt Likert-schaal kunnen worden beantwoord, variërend van 1 (bijna nooit) tot 4 (bijna altijd). Voorbeeldvragen zijn: “Ik voel me prettig”, “Ik kan een tegenslag maar heel moeilijk verwerken”, “Ik heb gebrek aan zelfvertrouwen”. Na omscoring is de maximale score 80, hetgeen overeenkomt met een hoge angstdispositie. De minimum score is 20, hetgeen overeenkomt met geen of een lage angstdispositie.
PANAS
Algemene gemoedstoestand werd gemeten met behulp van de Positive and Negative
Affect Schedule (PANAS), ontwikkeld door Watson, Clark en Tellegen (1988). De PANAS
bestaat uit 20 woorden die op een vier-punt Likertschaal kunnen worden beantwoord, variërend van 1 (heel weinig) tot 5 (heel veel). De woorden dienen op basis van de vraag “Hoe voelt u zich in het algemeen?” te worden beantwoord. Voorbeeldwoorden zijn: “bedroefd”, “teneergeslagen”, “vastberaden”. Na omscoring is de maximale score 100, hetgeen overeenkomt met een hoog positief affect. De minimum score is 20, hetgeen overeenkomt met een laag positief affect.
11 Toestandsangst werd gemeten met behulp van de State-Trait Anxiety Inventory-State (STAI-S), ontwikkeld door Spielberger, Gorsuch en Lusthene (1970). De STAI-S bestaat uit 20 items die op een vier-punt Likertschaal kunnen worden beantwoord, variërend van 1 (bijna nooit) tot 4 (bijna altijd). Voorbeeldvragen zijn: “Ik voel me kalm”, “Ik voel me zeker”, “Ik ben bang”. Na omscoring is de maximale score 80, hetgeen overeenkomt met een hoge toestandsangst. De minimum score is 20, hetgeen overeenkomt met geen of een lage toestandsangst.
Procedure
Dag één
Na aanmelding van de deelnemers namen de onderzoekers contact op om een afspraak te maken over de data voor deelname. Op dag één namen de deelnemers plaats achter de computer, waar ze eerst de informatiebrochure door lazen. Hierna vulden ze de medical
screening vragenlijst in. Waarna aan de deelnemers werd gevraagd de informed consent te
ondertekenen. Na de ondertekening vulden alle deelnemers de STAI-T, de BDI-II-NL, de
PANAS en de STAI-S op de computer in. Na het invullen las de onderzoeker de beschrijving
van de taak van dag één voor uit het protocol. De deelnemers werd gevraagd om zo levendig mogelijk de achtergrond in combinatie met de voorgrondafbeelding in te beelden. Bij de computertaak verscheen allereerst de achtergrondafbeelding voor drie seconden in beeld, waarna de voorgrondafbeelding in de achtergrondafbeelding verscheen voor vier seconden. Nadat beide afbeeldingen uit beeld waren, werd er gevraagd hoe goed het gelukt was om een levendige voorstelling te maken van de inhoud van de voorgrondafbeelding in combinatie met de achtergrondafbeelding. Deelnemers konden de rating aangeven met behulp van een
muisklik op een continue schaal die liep van ‘niet levendig’ tot ‘zeer levendig’. Ze hadden hier drie seconden de tijd voor. Er waren 200 trials waarin zowel evenveel aversieve als neutrale voorgrondafbeeldingen willekeurig getoond werden. Tussen de trials door was er
12 twee seconden een zwart beeld. De computertaak duurde ongeveer 40 minuten in totaliteit. Aan het eind van deze computertaak werden de PANAS en STAI-S weer ingevuld. Na het invullen vroeg de onderzoeker wat de deelnemer van het onderzoek op die dag vond, waarna ze naar huis mochten.
Dag twee
Op dag twee namen de deelnemers eveneens plaats achter de computer. Waarna de deelnemers de PANAS en STAI-S invulden op de computer. Na het invullen las de
onderzoeker de beschrijving van de taak van dag twee voor uit het protocol. Bij deze taak werd tijdens de eerste drie seconden van de achtergrondafbeelding aan de deelnemers gevraagd aan te geven in hoeverre het zien van de betreffende achtergrondafbeelding een gevoel van herbeleving gaf. De mate van herbeleving kon worden aangegeven met behulp van een muisklik op een continue schaal die liep van ‘geen herbeleving’ tot 'veel herbeleving’. Daarnaast waren er enkele achtergrondafbeeldingen onherkenbaar gemaakt, waarbij uiteraard geen herbeleving ervaren werd. De onherkenbare achtergrondafbeeldingen waren de non-reactivatie conditie en de dag één achtergrondafbeeldingen waren de non-reactivatie conditie. Na het verschijnen en beoordelen van de achtergrondafbeelding verscheen er weer voor vier seconden een voorgrondafbeelding in de achtergrondafbeelding. Op dag twee konden er drie verschillende soorten voorgrondafbeeldingen worden getoond, namelijk de consistente, de misinformatie of de nieuwe voorgrondafbeeldingen. De consistente voorgrondafbeeldingen waren dezelfde als de voorgrondafbeeldingen die de deelnemers op dag één hadden gezien, dit waren de oude afbeeldingen. De misinformatie voorgrondafbeeldingen waren nieuwe voorgrondafbeeldingen die leken op de voorgrondafbeeldingen die de deelnemer op dag één had gezien. De nieuwe voorgrondafbeeldingen waren helemaal nieuw in het onderzoek en leken eveneens niet op de dag één voorgrondafbeeldingen. Zowel de misinformatie als de nieuwe voorgrondafbeeldingen werden gezien als nieuw. De deelnemers werd gevraagd om
13 aan te geven hoe zeker zij waren dat een voorgrondafbeelding oud of nieuw was, nadat deze uit beeld verdween. Dit kon aangeven worden op een zespuntsschaal. Waarbij 1 = heel zeker dat de afbeelding nieuw is, 2 = enigszins zeker dat de afbeelding nieuw is, 3 = gok dat de afbeelding nieuw is, 4 = gok dat de afbeelding oud is, 5 = enigszins zeker dat de afbeelding oud is en 6 = Heel zeker dat de afbeelding oud is. Deze schaal verscheen drie seconden in beeld. De taak op dag twee bestond uit 200 trials waarbij er willekeurig 40 evenveel gereactiveerde of non-gereactiveerde consistente voorgrondafbeeldingen werden getoond waarin eveneens evenveel aversieve als neutrale voorgrondafbeeldingen zaten. Van de misinformatie en nieuwe voorgrondafbeeldingen kregen de deelnemers van ieder willekeurig 80 voorgrondafbeeldingen te zien die evenveel of wel of niet gereactiveerd waren. Daarnaast was de verdeling van aversieve of neutrale voorgrondafbeeldingen hier eveneens evenredig verdeeld. In alle condities werden aversieve voorgrondafbeeldingen alleen gekoppeld aan andere of dezelfde aversieve voorgrondafbeeldingen en de neutrale alleen aan andere of dezelfde neutrale voorgrondafbeeldingen. Tussen alle trials door was er twee seconden zwart beeld. De computertaak duurde ongeveer 40 minuten in totaliteit. Aan het eind van deze computertaak werden de PANAS en STAI-S weer ingevuld. Na het invullen vroeg de onderzoeker wat de deelnemer van het onderzoek op die dag vond, waarna ze naar huis mochten.
Dag drie
Op dag drie namen de deelnemers plaats achter de computer, waarna de PANAS en
STAI-S weer werden ingevuld door de deelnemers. Na het invullen las de onderzoeker de taak
van dag drie voor uit het protocol. Bij deze taak ging het erom of de deelnemers de
voorgrondafbeeldingen die ze op dag één hadden gezien, herkenden. Er werd gevraagd aan de deelnemers of de voorgrondafbeelding oud of nieuw was. Oude voorgrondafbeeldingen waren de voorgrondafbeeldingen van dag één. De nieuwe voorgrondafbeeldingen waren de
14 voorgrondafbeeldingen van dag twee of voorgrondafbeeldingen die nog niet eerder in het onderzoek waren getoond. De deelnemers konden antwoorden op een zespuntsschaal, waarbij 1 = heel zeker dat de afbeelding nieuw is, 2 = enigszins zeker dat de afbeelding nieuw is, 3 = gok dat de afbeelding nieuw is, 4 = gok dat de afbeelding oud is, 5 = enigszins zeker dat de afbeelding oud is en 6 = Heel zeker dat de afbeelding oud is. Er zat ditmaal geen tijd vast aan
het bekijken en beoordelenvan de voorgrondafbeelding. De taak op dag drie bestond uit 200
trials waarin er willekeurig 40 evenveel gereactiveerde of non-gereactiveerde consistente voorgrondafbeeldingen werden getoond. Hier zaten eveneens evenveel aversieve als neutrale voorgrondafbeeldingen bij. De misinformatie en nieuwe voorgrondafbeeldingen bestonden uit ieder 80 voorgrondafbeeldingen waarvan 40 dag één en 40 dag twee voorgrondafbeeldingen. De helft van de voorgrondafbeeldingen van zowel dag één als dag twee was wel gereactiveerd en de andere helft niet. Daarnaast was de verdeling van aversieve of neutrale
voorgrondafbeeldingen hier eveneens evenredig verdeeld. Aan het eind van de computertaak werden de PANAS en STAI-S weer ingevuld. Hierna werd het exit-interview met vragen over het onderzoek door alle deelnemers schriftelijk ingevuld. Na het invullen debriefte de
onderzoeker de deelnemers over de doel van het onderzoek. Alvorens de deelnemers weg konden, werd gevraagd wat ze van het onderzoek vonden op dag drie en in het geheel.
Data-analyse plan
Dag één analyse
Statische analyses werden uitgevoerd door gebruik te maken van SPSS statistical
software package. Om te weten te komen in hoeverre de dag één voorgrondafbeeldingen in de
verschillende condities onthouden zijn, is er een repeated measures anova uitgevoerd van 2x3x2, waarbij de eerste onafhankelijke factor emotie bestaat uit neutrale en negatieve voorgrondafbeeldingen. De tweede onafhankelijke factor informatie bestaat uit consistente, misinformatie of nieuwe voorgrondafbeeldingen. De derde onafhankelijke factor activatie
15 bestaat uit non-reactivatie en reactivatie van de herinnering. De afhankelijke variabele is het geheugen voor de dag één voorgrondafbeeldingen. De hypothese is dat misinformatie wordt opgenomen in het geheugen via reconsolidatie. De verwachting hierbij was dat de dag één voorgrondafbeeldingen bij misinformatie onder reactivatie beter overschreven werden dan de voorgrondafbeeldingen waar geen misinformatie onder reactivatie was. De dag één
voorgrondafbeeldingen bij misinformatie onder reactivatie zullen hierdoor minder goed onthouden worden dan in de andere condities. Om te zien of er sprake is van misinformatie die wordt opgenomen in het geheugen door reconsolidatie is het daarom belangrijk om te testen op het interactie effect informatie x activatie.
De tweede hypothese was dat de negatieve voorgrondafbeeldingen minder goed te overschrijven zijn door misinformatie onder reactivatie dan de neutrale
voorgrondafbeeldingen. Dit betekent dat de negatieve dag één voorgrondafbeeldingen minder goed overschreven zouden worden dan de neutrale dag één voorgrondafbeeldingen. De negatieve dag één voorgrondafbeeldingen bij misinformatie onder reactivatie zullen hierdoor beter onthouden worden dan de neutrale dag één voorgrondafbeeldingen bij misinformatie onder reactivatie. Om te zien of er sprake is van een verschil tussen het onthouden van negatieve en neutrale voorgrondafbeeldingen bij misinformatie onder reactivatie is het belangrijk te testen op het interactie effect emotie x informatie x activatie.
Indien er een significant interactie effect wordt gevonden dan wel bij informatie x activatie of emotie x informatie x activatie kan er door pairwise comparison gekeken worden naar waar de verschillen tussen de condities zitten en hoe deze zich verhouden tot de
16
Dag twee analyse
Om te weten te komen in hoeverre de dag twee voorgrondafbeeldingen in de
verschillende condities onthouden zijn, is er een repeated measures anova 2x2x2 uitgevoerd. De factoren zijn gelijk aan de test bij dag één, met als enige verschil dat consistent is
weggelaten. De consistente voorgrondafbeeldingen hebben hier geen toegevoegde waarde, omdat deze gelijk zijn aan de dag één consistente voorgrondafbeeldingen. De afhankelijke variabele is het geheugen voor de dag twee voorgrondafbeeldingen. De verwachting was dat de dag twee misinformatie voorgrondafbeeldingen onder reactivatie beter overschreven dan de voorgrondafbeeldingen waar geen sprake is van misinformatie onder reactivatie. De dag twee voorgrondafbeeldingen bij misinformatie onder reactivatie zouden hierdoor beter onthouden worden dan in de andere condities. Om te zien of er sprake is van misinformatie die wordt opgenomen in het geheugen door reconsolidatie is het op dag twee belangrijk om te testen op het interactie effect activatie x informatie.
Bij de tweede hypothese was de verwachting dat de negatieve dag twee voorgrondafbeeldingen minder goed zouden overschrijven dan de neutrale dag twee
voorgrondafbeeldingen. De neutrale dag twee voorgrondafbeeldingen zouden hierdoor beter onthouden worden dan de negatieve dag twee voorgrondafbeeldingen. Om te zien of er sprake is van een verschil tussen negatief en neutraal bij misinformatie onder reactivatie is het
belangrijk te testen op het interactie effect emotie x informatie x activatie.
Indien er een significant interactie effect wordt gevonden dan wel bij informatie x activatie of emotie x informatie x activatie kan er eveneens voor dag twee door pairwise
comparison gekeken worden naar waar de verschillen tussen de condities zitten en hoe deze
17
Resultaten
Van de 31 deelnemers was er een no-show op dag één. Daarnaast waren er drie drop-outs op dag twee. Hierdoor bleven er uiteindelijk 27 deelnemers over. Op de data van de overgebleven deelnemers is een repeated measures anova van 2x3x2 over de dag één
herinneringen op dag drie uitgevoerd en een repeated measures anova 2x2x2 over de dag twee herinneringen op dag drie.
Dag één resultaten
Mauchly’s test toonde aan dat de assumptie van sfericiteit bij het interactie effect van
informatie x reactivatie geschonden was, χ2
(2)=6.55, p=.038. Vandaar dat de vrijheidsgraden zijn gecorrigeerd door de Greenhouse-Geisser schatting voor sfericiteit te gebruiken, ε =.81. Echter bleek het interactie effect van informatie x activatie niet significant, F(1.625, 52)=2.18,
p=.134, η2p=.08. Er was geen verschil tussen de herinneringen van de dag één
voorgrondafbeeldingen op basis van het soort informatie in combinatie met wel of geen reactivatie.
Hiernaast was er geen significant interactie effect van emotie x informatie x activatie,
F(2, 52)=1.63, p=.206, η2p=.06. Er was geen sprake van verschil tussen het herinneren van de
neutrale of de negatieve voorgrondafbeeldingen van dag één in combinatie met het soort informatie plaatje en wel of geen reactivatie.
Er werd wel een significant hoofdeffect gevonden voor informatie bij het onthouden
van de dag één voorgrondafbeeldingen, F(2, 52)=208.42, p<.001, η2p=.89 . De pairwise
comparison onthulden dat de herinnering van de dag één voorgrondafbeeldingen beter is bij
de consistente voorgrondafbeeldingen dan bij de misinformatie (𝑀𝑀𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣ℎ𝑖𝑖𝑖𝑖=.276, p<.001) en
18 dag één voorgrondafbeeldingen beter bij de misinformatie dan de nieuwe
voorgrondafbeeldingen, 𝑀𝑀𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣ℎ𝑖𝑖𝑖𝑖=.188, p<.001. Zie figuur 1 voor een visuele voorstelling
hiervan.
Figuur 1. De gemiddelde accuraatheid van het geheugen voor de dag één
voorgrondafbeeldingen op dag drie, overschreven door consistente, misinformatie of nieuwe voorgrondafbeeldingen op dag twee. De error bars tonen één standaarddeviatie rond het
gemiddelde.
Er werden geen significante hoofdeffecten voor emotie en activatie gevonden, F<1. Het zien van neutrale of negatieve voorgrondafbeeldingen maakten geen verschil bij het herinneren van de dag één voorgrondafbeeldingen. Hiernaast maakte het eveneens geen verschil of er wel of niet sprake was van reactivatie bij het herinneren van de dag één voorgrondafbeeldingen.
Dag twee resultaten
Er was een significant interactie effect voor informatie x activatie bij het onthouden
van de dag twee voorgrondafbeeldingen, F(1, 26)=5.33, p=.029, ηp2=.17. De pairwise
0 0,1 0,2 0,3 0,4 0,5 0,6 0,7 0,8 0,9
Consistent Misinformatie Nieuw
geh eu gen d ag één vo or gr onda fbe el di ng en Hoofdeffect informatie
19
comparison onthulden dat de dag twee voorgrondafbeeldingen beter onthouden worden bij
misinformatie in combinatie met reactivatie dan misinformatie in combinatie met
non-reactivatie, 𝑀𝑀𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣ℎ𝑖𝑖𝑖𝑖=.141, p<.001. Hiernaast was er geen significant verschil tussen nieuw en
wel of geen reactivatie, 𝑀𝑀𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣ℎ𝑖𝑖𝑖𝑖=.054, p=.058. Er is dus geen verschil tussen wel of niet
gereactiveerd en het onthouden van de nieuwe voorgrondafbeeldingen. Zie figuur 2 voor een visuele verduidelijking.
Figuur 2. De gemiddelde accuraatheid van het geheugen voor de overschrijvende
misinformatie en nieuwe voorgrondafbeeldingen van dag twee op dag drie. De error bars tonen één standaarddeviatie rond het gemiddelde.
Er was geen significant interactie effect gevonden voor emotie x informatie x activatie,
F(1, 26)=1.29, p=.266, η2p=.047. Er was geen sprake van verschil tussen het herinneren van
de neutrale of de negatieve voorgrondafbeeldingen van dag twee in combinatie met het soort informatie en wel of geen reactivatie.
Er was wel een significant hoofdeffect voor informatie bij het onthouden van de dag
twee voorgrondafbeeldingen, F(1, 26)=25.75, p<.001, η2p=.5. Pairwise comparison onthulden
0 0,1 0,2 0,3 0,4 0,5 0,6 Non--reactivatie Reactivatie Geh eu gen d ag tw ee vo or gr onda fbe el di ng en
Interactie effect informatie x activatie
20 dat de dag twee misinformatie voorgrondafbeeldingen beter onthouden werden dan de nieuwe
dag twee voorgrondafbeeldingen, 𝑀𝑀𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣ℎ𝑖𝑖𝑖𝑖=.127, p<.001.
Hiernaast werd er een significant hoofdeffect voor activatie bij het onthouden van de
dag twee voorgrondafbeeldingen gevonden, F(1, 26)=19.78, p<.001, η2p=.43 Pairwise
comparison onthulden de dag twee gereactiveerde voorgrondafbeeldingen beter onthouden
werden dan de non-gereactiveerde voorgrondafbeeldingen, 𝑀𝑀𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣ℎ𝑖𝑖𝑖𝑖=.097, p<.001.
Conclusie & Discussie
Het doel van de huidige studie was om te kijken of misinformatie via reconsolidatie wordt opgenomen. Als tweede hypothese werd gesteld dat de negatieve
voorgrondafbeeldingen minder goed te overschrijven zijn door misinformatie dan de neutrale voorgrondafbeeldingen. In deze studie lijkt het erop dat er geen sprake was van het opnemen van de misinformatie in het geheugen door reconsolidatie. Daarnaast bleken negatieve of neutrale voorgrondafbeeldingen niet relevant bij het opnemen van de misinformatie door reconsolidatie. In de data werd echter wel gevonden dat misinformatie in combinatie met reactivatie beter onthouden werd dan misinformatie in combinatie met non-reactivatie voor de dag twee voorgrondafbeeldingen. Überhaupt werden gereactiveerde voorgrondafbeeldingen van dag twee beter onthouden dan niet gereactiveerde voorgrondafbeeldingen. Daarnaast bleek eveneens dat de misinformatie voorgrondafbeeldingen beter onthouden werden dan de nieuwe voorgrondafbeeldingen van dag twee. Deze data suggereren dat er wel sprake was van de vorming van een herinnering waarin reactivatie een rol speelt. Het lijkt echter dat er naast de originele herinnering van dag één een tweede herinnering gevormd is van dag twee. Zo werd in een eerdere replica studie naar reconsolidatie gevonden dat het ophalen van de
21 wordt door reconsolidatie (Hardwicke, Taqi & Shanks, 2016). Dit komt overeen met de data gevonden in de huidige studie. Het kan zijn dat zowel de originele herinnering als de nieuwe herinnering naast elkaar bestaan in plaats van dat de één de ander vervangt of update. Doordat reactivatie hier een rol in lijkt te spelen, kan er nog steeds sprake zijn van reconsolidatie. Zo bestaat er een discussie of reconsolidatie zorgt voor het updaten en overschrijven van een originele herinnering of dat deze herinnering versterkt wordt door reconsolidatie (Alberini, 2011). Het kan voor vervolgonderzoek interessant zijn om te onderzoeken of en wanneer reconsolidatie zorgt voor updaten van de herinnering of het sterker maken van de herinnering, zodat er nog meer over reconsolidatie en boundary conditions bekend wordt. Boundary
conditions zijn grenscondities waarin iets wel of niet optreedt. Indien de boundary conditions
verder ge-exploreerd worden, kan er op den duur rekening gehouden worden met de omstandigheden waarin reconsolidatie optreedt en hoe deze van invloed kan zijn op het geheugen. Daarnaast kan er verduidelijking komen over de onderliggende mechanismen en functies bij reconsolidatie.
Eén van deze onderliggende mechanismen is reactivatie. Reactivatie is een vereiste voor het principe van reconsolidatie (Nader, 2003). In de huidige studie kan het zijn dat er continu sprake was van reactivatie. Zo kan dezelfde onderzoeker, hetzelfde gebouw, dezelfde onderzoeksruimte in zowel de reactivatie als non-reactivatie conditie ervoor gezorgd hebben dat de herinneringen gereactiveerd werden. Het kan zijn dat hierdoor geen significant effect werd gevonden voor de herinneringen aan de dag één voorgrondafbeeldingen. In
vervolgonderzoek kan dit tegen gegaan worden door elke keer een andere onderzoeker en onderzoeksruimte voor de deelnemers te gebruiken. Op deze manier wordt de kans vergroot dat er een effect voor het opnemen van misinformatie door reconsolidatie gevonden wordt.
Echter kan er ook sprake zijn van source confusion, doordat de omgevingscontext tijdens het leren van de dag één voorgrondafbeeldingen gelijk was aan de omgevingscontext
22 bij het leren van de dag twee voorgrondafbeeldingen (Hupbach, Gomez, Hardt & Nadel, 2007; Hupbach, Gomez & Nadel, 2009). Source confusion is het verwarren van bronnen van herinneringen, bijvoorbeeld het minder goed onthouden of iets tijdens een eerste of tweede sessie werd getoond. Om source confusion zoveel mogelijk tegen te gaan is het belangrijk om in vervolgonderzoek de omgevingscontexten over de sessies te variëren van elkaar. Indien er dan een effect gevonden wordt zal dit hoogstwaarschijnlijk liggen aan reconsolidatie en niet aan source confusion (Forcato, Argibay, Pedreira & Maldonado, 2009).
Hiernaast werd er eerder al gesproken over de boundary conditions. Eén van de
boundary conditions bij het opnemen van misinformatie in het geheugen is de leeftijd van de
herinnering. Hoe ouder de herinnering hoe minder vatbaar voor verandering door
reconsolidatie (Dudai, 2006). Een probleem in de huidige studie kan zijn dat de originele herinneringen nog niet oud genoeg waren. Hierdoor had de reactivatie geen effect aangezien de herinneringen nog te vers in het geheugen lagen. In studies waar wel een effect werd gevonden zaten er meerdere dagen tussen het leren, manipuleren en testen in (Hupbach, Gomez, Hardt & Nadel, 2007; Hupbach, Gomez & Nadel, 2009). Misschien dat voor
vervolgonderzoek het driedaagse paradigma kan worden uitgebreid naar vijf of zes dagen, met tussenpozen van één of twee dagen. Op deze manier kan de herinnering ouder en sterker worden en is het waarschijnlijker dat er een effect voor het opnemen van misinformatie in het geheugen door reconsolidatie gevonden wordt.
Een andere boundary condition is de sterkte van de herinnering, waarbij emotionele herinneringen gezien worden als sterkere herinneringen (Kensinger & Corkin, 2003; Levine & Edelstein, 2009). Het kan zijn dat er geen verschil tussen neutraal en negatief voor de dag één voorgrondafbeeldingen is gevonden, omdat de twee condities ongeveer even vatbaar waren voor misinformatie. In vervolgonderzoek is het misschien interessanter om te kijken naar positieve voorgrondafbeeldingen versus neutrale voorgrondafbeeldingen, aangezien
23 positieve herinneringen minder vatbaar lijken voor misinformatie dan de negatieve
herinneringen (Porter, Bellhouse, Mcdougall, ten Brinke & Wilson, 2010). Hierdoor kan het zijn dat als positieve en neutrale voorgrondafbeeldingen gebruikt worden er wel een effect gevonden wordt voor het opnemen van misinformatie door reconsolidatie bij emotionele en neutrale voorgrondafbeeldingen.
Voor nu is de conclusie dat er in dit onderzoek geen sprake is van het opnemen van misinformatie door reconsolidatie en dat hierbij negatieve of neutrale voorgrondafbeeldingen niet uit maken. Wat wel al bekend is, is dat herinneringen niet zo betrouwbaar zijn als
gedacht. Vandaar dat het belangrijk blijft om getuigenverklaringen in rechtszaken niet te zwaar mee te laten wegen. Er kunnen echter nog geen concrete aanpassingen in de protocollen bij getuigenverhoren worden doorgevoerd. Dit komt doordat er nog veel discussie is omtrent de boundary conditions, onderliggende mechanismen en functies. Vandaar dat in
vervolgonderzoek het interessant is om nog meer rekening te houden met de boundary
24
Literatuurlijst
Alberini, C.M. (2011). The role of reconsolidation and the dynamic process of long term memory formation and storage. Frontiers in Behavioral Neuroscience, 5, 1-10. DOI:10.3389/fnbeh.2011.00012
Alberini, C. M. & LeDoux, J. E. (2013). Memory reconsolidation. Current Biology, 23, 746-750. DOI:10.1016/j.cub.2013.06.046
Dudai, Y. (2006). Reconsolidation: the advantage of being refocused. Current Opinion in
Neurobiology, 16, 174-178. DOI 10.1016/j.conb.2006.03.010.
Forcato, C., Argibay, P. F., Pedreira, M. E. & Maldonado, H. (2009). Human reconsolidation does not always occur when a memory is retrieved: The relevance of reminder
structure. Neurobiology of Learning and Memory, 91, 50-57. DOI:10.1016/j.nlm.2008.09.011
Hardwicke, T. M., Taqi, M. & Shanks, D. R. (2016). Postretrieval new learning does not reliably induce human memory updating via reconsolidation. PNAS Early Edition,
113, 1-6. DOI:10.1073/pnas.1601440113
Hupbach, A., Gomez, R., Hardt, O. & Nadel, L. (2007). Reconsolidation of episodic memories: A subtle reminder triggers integration of new information. Learning &
Memory, 14, 47-53. DOI:10.1101/lm.365707.
Hupbach, A., Gomez, R. & Nadel, L. (2009). Episodic memory reconsolidation: Updating or source confusion?. Memory, 17, 502-510. DOI: 10.1080/09658210902882399.
Kensinger, E. A. & Corkin, S. (2003). Memory enhancement for emotional words: Are
emotional words more vividly remembered than neutral words?. Memory & Cognition,
25 Levine, L. J. & Edelstein, R. S. (2009). Emotion and memory narrowing: A review and
goal-relevance approach. Cognition and Emotion, 23, 833-875. DOI:10.1080/02699930902738863
Loftus, E. F. (2003). Our changeable memories: Legal and pratical implications. Nature
Reviews Neuroscience, 4, 231-234. DOI:10.1038/nrn1054.
Loftus, E. F. (2005). Planting misinformation in the human mind: A 30-year investigation of the malleability of memory. Learning & Memory, 12, 361-366.
DOI:10.1101/lm.94705.
McGaugh, J. L. (2000). Memory--a century of consolidation. Science 287, 248-251. DOI:10.1126/science.287.5451.248.
Nader, K. (2003). Memory traces unbound. TRENDS in Neurosciences, 26, 65-72. DOI:10.1016/S0166-2236(02)00042-5.
Porter, S., Bellhouse, S., Mcdougall, A., ten Brinke, L. & Wilson, K. (2010). A prospective investigation of the vulnerability of memory for positive and negative emotional scenes to the misinformation effect. Canadian Journal of Behavioural Science, 42, 55-61.
Walker, M. P., Brakefield, T., Hobson, J. A. & Stickgold, R. (2003). Dissociable stages of human memory consolidation and reconsolidation. Nature, 425, 616-620.
Wells, G. L., Olson, E. A. & Charman, S. D. (2002). The confidence of eyewitnesses in their identifications from lineups. Current Directions in Psychological Science, 11, 151-154.
26 Wichert, S., Wolf, O. T. & Schwabe, L. (2012) Changing memories after reactivation: A