• No results found

De invloed van beweging op de lichaamssamenstelling van peuters : De relatie tussen de mate van lichamelijke activiteit en de lichaamssamenstelling van kinderen van tweeënhalf tot drieënhalf jaar op voorscholen van Impuls in Amsterdam Nieuw-West

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van beweging op de lichaamssamenstelling van peuters : De relatie tussen de mate van lichamelijke activiteit en de lichaamssamenstelling van kinderen van tweeënhalf tot drieënhalf jaar op voorscholen van Impuls in Amsterdam Nieuw-West"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De invloed van beweging op de

lichaamssamenstelling van peuters

De relatie tussen de mate van lichamelijke activiteit en de

lichaamssamenstelling van kinderen van tweeënhalf tot drieënhalf jaar

op voorscholen van Impuls in Amsterdam Nieuw-West.

Studenten: Femke Hoogcarspel (500691352) en Eva Koopman (500693070) Klas: 4.1

Docentbegeleider: Martinette T. Streppel Praktijkbegeleider: Nicole Toussaint Opleiding: Bachelor Voeding & Diëtetiek Onderwijsblok: 8

Datum: 9 juni 2017 Versie: 1

(2)
(3)

3

Voorwoord

Na een leerzame periode is het zover: voor u ligt de scriptie ‘’De invloed van beweging op de lichaamssamenstelling van peuters’’ waarmee wij – Eva Koopman (20 jaar) en Femke Hoogcarspel (23 jaar)- de opleiding Voeding en Diëtetiek aan de Hogeschool van Amsterdam afronden. Voor deze scriptie is onderzoek gedaan naar de relatie tussen de mate van lichamelijke activiteit en de lichaamssamenstelling van tweeënhalf- tot drieënhalfjarige kinderen die naar voorscholen van kinderopvangorganisatie Impuls in Amsterdam Nieuw-West gaan. De scriptie is geschreven in het kader van ons afstuderen aan de opleiding Voeding & Diëtetiek aan de Hogeschool van Amsterdam voor het overkoepelende onderzoek PreSchool@HealthyWeight. Van 6 februari 2017 tot 9 juni 2017 zijn wij bezig geweest met het onderzoek en het schrijven van deze scriptie.

Samen met onze praktijkbegeleider, Nicole Toussaint, hebben wij de onderzoeksvraag voor deze scriptie bedacht. Na uitvoerig onderzoek hebben wij de onderzoeksvraag kunnen beantwoorden. Wij hebben deze periode als zeer leerzaam en waardevol ervaren en kijken met trots en een goed gevoel terug op de afgelopen vijf maanden. Gezondheidsbevordering bij jonge kinderen gaat ons aan het hart. Wij zijn van mening dat preventie beter is dan genezen en daarom vinden wij het belangrijk om al op jonge leeftijd te beginnen. Wij hopen dat ons onderzoek voor een deel kan bijdragen aan de oplossing van de groeiende overgewichtsepidemie die zich in Westerse landen voordoet.

Graag willen wij dit voorwoord gebruiken om iedereen te bedanken die een bijdrage heeft geleverd aan de totstandkoming van deze scriptie.

Wij willen de onderzoekers van PreSchool@HealthyWeight bedanken voor de fijne samenwerking, het meedenken over verschillende vraagstukken en het aanleveren van relevante artikelen. In het bijzonder bedanken wij Nicole Toussaint en Martinet Streppel. Wij kregen altijd jullie volledige aandacht tijdens overleg. Zonder jullie uitgebreide en concrete feedback en hulp bij de uitvoering van de statistische analyses was het niet gelukt om dit eindresultaat te behalen.

Sandra Mul en Nicole Toussaint, bedankt voor jullie enthousiasme tijdens de metingen op de voorscholen van Impuls en de opbouwende feedback en het geduld waarmee jullie ons hebben begeleid. Door jullie enthousiasme zijn de afgelopen vijf maanden naast leerzaam ook ontzettend leuk geweest.

Ook willen wij de pedagogisch medewerkers van de voorscholen van Impuls bedanken voor het enthousiasmeren van de ouders/verzorgers om deel te nemen aan het onderzoek. De ouders/verzorgers van de kinderen willen wij bedanken voor de tijd die zij gestoken hebben in het invullen van de beweegdagboeken. De kinderen willen wij bedanken voor het vertrouwen en de medewerking tijdens de metingen.

Zonder onze opleiding hadden wij niet over de noodzakelijke kennis beschikt die nodig was om deze scriptie tot een goed eindresultaat te brengen. Daarom bedanken wij alle docenten van de opleiding Voeding & Diëtetiek van de Hogeschool van Amsterdam die hebben bijgedragen aan onze educatie. Tot slot bedanken wij onze familie en vrienden voor de interesse die zij hebben getoond in onze bevindingen tijdens het onderzoek en de steun die zij ons hebben geboden tijdens deze drukke periode.

Femke Hoogcarspel en Eva Koopman Amsterdam, 8 juni 2017

(4)
(5)

5

Samenvatting

ACHTERGROND Van de Amsterdamse stadsdelen komt overgewicht en obesitas het meest voor in

Amsterdam Nieuw-West. In dit stadsdeel heeft 9% van de twee- en driejarigen overgewicht en 4,4% obesitas (3, 4). Zowel op korte als op lange termijn gaan overgewicht en obesitas op kinderleeftijd gepaard met negatieve medische en maatschappelijke gezondheidsproblemen (5-9). Het doel van dit onderzoek was om te achterhalen wat de relatie is tussen de mate van lichamelijke activiteit en de lichaamssamenstelling van tweeënhalf- tot drieënhalfjarige kinderen op voorscholen van Impuls in Amsterdam Nieuw-West. Interventies die zich richten op het terugdringen van overgewicht bij tweeënhalf- tot drieënhalfjarigen kunnen de resultaten van dit onderzoek gebruiken in hun interventiestrategie.

METHODE De onderzoekspopulatie bestond uit 71 kinderen met een leeftijd van tweeënhalf tot

drieënhalf jaar die naar voorscholen van kinderopvangorganisatie Impuls in Amsterdam Nieuw-West gaan. De onderzoekspopulatie werd onderverdeeld in groepen: ‘’alle deelnemers’’, ‘’jongens’’, ‘’meisjes’’, ‘’tweeënhalf- tot driejarigen’’, ‘’drie- tot drieënhalfjarigen’’, ‘’tweeënhalf- tot driejarige jongens’’, ‘’drie- tot drieënhalfjarige jongens’’, ‘’tweeënhalf- tot driejarige meisjes’’ en ‘’drie- tot drieënhalfjarige meisjes’’. De Body Mass Index (BMI) is berekend met de formule: gewicht (kg)/lengte (m)2. Het totale lichaamswater (kg) is berekend met de formule: 0,439 * lengte² (cm²) / Resistance (Ω)

+ 0,027 * gewicht (kg) + 4,014. De waarde van Resistance is afkomstig uit de Bio-elektrische Impedantie meting (BIA). De vetvrije massa is berekend met de formule: totale lichaamswater (kg) * hydratieconstante (17). De hydratieconstanten waren 0,775 voor jongens en 0,779 voor meisjes (18). De vetmassa (VM) (kg) is berekend door de vetvrije massa (kg) af te trekken van het totale lichaamsgewicht (kg). De gegevens over de huidige lichamelijke activiteit van de kinderen is verkregen via de door de ouders/verzorgers ingevulde beweegdagboeken. De activiteiten in de beweegdagboeken waren gekoppeld aan MET-waarden (19). Met deze MET-waarden is de PAL-waarde per kind berekend. De relatie tussen de BMI en de PAL-PAL-waarde en de relatie tussen de VM en de PAL-waarde is getoetst met enkelvoudige regressieanalyses en meervoudige regressieanalyses met een P-waarde van 0,05.

RESULTATEN Uit de enkelvoudige regressieanalyses bleek een significante relatie tussen de BMI en de

PAL-waarde (n: 63, ß: -5,215, R2: 0,165, P: 0,001) en tussen de VM en PAL-waarde (n: 50, ß: -3,882, R2:

0,131, P: 0,01). Met een enkelvoudige regressieanalyse is een significante relatie tussen de BMI en de PAL-waarde van drie- tot drieënhalfjarigen (n: 36, ß: -8,04, R2: 0,369, P: <0,0001) aangetoond. Bij drie-

tot drieënhalfjarige jongens was wel een significante relatie te zien tussen de BMI en de PAL-waarde, maar geen significante relatie tussen de VM en de PAL-waarde (n: 13, ß: -6,153, R2: 0,25, P: 0,082). De

relatie tussen de VM en de PAL-waarde van drie- tot drieënhalfjarige meisjes was significant (n: 17, ß: -6,694, R2: 0,412, P: 0,005).

CONCLUSIE De lichaamssamenstelling van drie- tot drieënhalfjarigen wordt mogelijk gunstig beïnvloed

door een hogere mate van lichamelijke activiteit. De resultaten zijn gebaseerd op gegevens van een kleine onderzoekspopulatie. Meer onderzoek is nodig om de uitkomst te generaliseren naar drie- tot drieënhalfjarigen buiten de onderzoekspopulatie.

(6)
(7)
(8)

8

Inhoud

Voorwoord ... 3 Samenvatting ... 5 1. Inleiding ... 10 1.1 Aanleiding ... 10

1.2 Wetenschappelijk gerelateerde onderzoeken ... 10

1.3 Relevantie onderzoek ... 10 1.4 Hypothese ... 11 2. Methode ... 12 2.1 Doelgroep ... 12 2.2 Dataverzameling ... 12 2.3 Statistiek ... 13 3. Resultaten ... 14 3.1 Karakteristieken onderzoekspopulatie ... 14

3.2 BMI en de mate van lichamelijke activiteit ... 14

3.3 Vetmassa en mate van lichamelijke activiteit ... 16

4. Discussie ... 18

4.1 Resultaten onderzoek... 18

4.2 Resultaten vs. hypothese en literatuur ... 18

4.3 Sterktes en beperkingen... 19 5. Conclusie en aanbevelingen ... 22 5.1 Conclusie ... 22 5.2 Aanbevelingen ... 22 Literatuurlijst ... 24 Bijlage I: Beweegdagboek ... 26

(9)
(10)

10

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

Het aantal kinderen met overgewicht en obesitas is wereldwijd toegenomen. Dit zien we ook in Nederland terug. In 2015 had 7,1% van de twee- en driejarigen in Amsterdam overgewicht en 1,4% obesitas (1, 2). Van de Amsterdamse stadsdelen komt overgewicht en obesitas het meest voor in Amsterdam Nieuw-West. In dit stadsdeel heeft 9% van de twee- en driejarigen overgewicht en 4,4% obesitas (3, 4).

Zowel op korte als op lange termijn gaan overgewicht en obesitas op kinderleeftijd gepaard met negatieve medische en maatschappelijke gezondheidsproblemen. Een groeistudie van the New York Obesity Research Centre laat zien dat driejarigen met overgewicht op achttienjarige leeftijd 50% vaker overgewicht hebben dan driejarigen met een gezond gewicht (5). Jonge kinderen met overgewicht hebben vaker een negatief zelfbeeld dan leeftijdgenoten met een gezond gewicht en een verhoogde kans op het ontwikkelen van depressies op latere leeftijd (6). Bovendien zorgen overgewicht en obesitas voor een verhoogde kans op het ontwikkelen van verschillende aandoeningen, waaronder: Diabetes Mellitus type 2, hart- en vaatziekten, het metabool syndroom en verschillende soorten kanker (7-9).

Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) verwacht dat het percentage van het aantal mensen met overgewicht in Nederland niet verder zal toenemen, maar op een hoog niveau van 48% zal blijven (10). Hierbij is de Body Mass Index (BMI) als maatstaf voor overgewicht genomen.

1.2 Wetenschappelijk gerelateerde onderzoeken

Uit onderzoek van professor Westerterp van de Universiteit van Maastricht is gebleken dat enkel het verhogen van de mate van lichamelijke activiteit zonder het maken van aanpassingen in de energie-inname onvoldoende zou zijn voor significant gewichtsverlies. De vetvrije massa neemt wel minder af bij volwassenen die naast het aanpassen van hun voedingspatroon ook de mate van lichamelijke activiteit verhogen (11). Een meta-analyse van zes prospectieve studies naar de relatie tussen de mate van lichamelijke activiteit en de vetmassa (VM) van drie- tot elfjarige kinderen in de Verenigde Staten, geeft overeenkomende resultaten wat betreft ongezonde gewichtstoename bij kinderen. Dit onderzoek suggereert dat meer lichamelijke activiteit niet gelinkt is aan een lagere VM (12).

1.3 Relevantie onderzoek

Resultaten van de PIAMA-studie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) laten zien dat tweejarige kinderen met hoogopgeleide moeders op zesjarige leeftijd vaker een gezond gewicht hebben dan leeftijdsgenootjes met overgewicht en laagopgeleide moeders (47% tegenover 29%) (13). In Amsterdam Nieuw-West, Noord, Zuidoost en Westpoort ligt het gemiddelde opleidingsniveau lager dan in andere Amsterdamse stadsdelen (14). De hoge percentages overgewicht en obesitas die in 2015 in Amsterdam Nieuw-West bij twee- en driejarige kinderen werden gevonden (1-4), voorspellen in dit stadsdeel dan ook hoge percentages overgewicht en obesitas bij zesjarigen in 2019.

Naar verwachting zal overgewicht de op één na grootste impact houden op de ziektelast (10). Om dit tegen te gaan is preventie op jonge leeftijd zeer belangrijk. Huidige erkende interventies die specifiek gericht zijn op het verminderen van overgewicht en obesitas bij jonge kinderen richten zich vaak op het bevorderen van het voedingspatroon en het stimuleren van meer lichamelijke activiteit (15). Dit komt voort uit het gegeven dat overgewicht het gevolg is van een hogere energie-inname dan energieverbruik. Het energieverbruik kan worden verhoogd door meer lichamelijke activiteit. De mate van lichamelijke activiteit wordt aangegeven met Physical Activity Level (PAL-waarde) (7).

(11)

11 Preventie van overgewicht bij kinderen is belangrijk om de groeiende overgewichtsepidemie, die zich onder andere in Amsterdam Nieuw-West afspeelt, terug te dringen. Om te bepalen welke rol lichamelijke activiteit hierin zou kunnen spelen, is onderzoek nodig naar de relatie tussen de lichamelijke activiteit en de lichaamssamenstelling van twee- tot driejarige kinderen. Voor zover bekend is bij de onderzoekers van dit onderzoek, is deze relatie binnen de desbetreffende doelgroep nog niet onderzocht. Onderzoek naar dit vraagstuk is belangrijk, om vast te stellen hoe groot de rol van beweging zou kunnen zijn in interventies die zicht richten op het terugdringen van overgewicht onder twee- en driejarigen in Amsterdam Nieuw-West. De onderzoeksvraag die is opgesteld om meer duidelijkheid te krijgen over de relatie tussen de mate van lichamelijke activiteit en de lichaamssamenstelling van tweeënhalf- tot drieënhalfjarige kinderen die naar voorscholen in Amsterdam Nieuw-West gaan, is:

‘’Wat is de relatie tussen de mate van lichamelijke activiteit en de lichaamssamenstellingvan tweeënhalf- tot drieënhalfjarige kinderen op voorscholen van Impuls in Amsterdam Nieuw-West?’’

De mate van lichamelijke activiteit wordt gemeten met behulp van PAL-waarden. Dit onderzoek gaat bij lichaamssamenstelling in op de BMI en de VM. De doelgroep is geworven op voorscholen in Amsterdam Nieuw-West. De kinderen die hier naar voorscholen gaan, vallen in de gewenste leeftijdscategorie.

1.4 Hypothese

De verwachting is dat meer lichamelijke activiteit zonder verminderde energie-inname geen significante bijdrage levert aan een gunstigere BMI en VM. Deze hypothese is gebaseerd op resultaten uit bovengenoemde onderzoeken (11, 12).

(12)

12

2. Methode

2.1 Doelgroep

De onderzoekspopulatie is geworven op voorscholen van kinderopvangorganisatie Impuls in Amsterdam Nieuw-West. De onderzoekspopulatie bestond uit 71 kinderen tussen tweeënhalf en drieënhalf jaar, waarvan gegevens over de mate van lichamelijke activiteit bekend waren. De onderzoekspopulatie bestond uit 39 jongens en 32 meisjes. Hiervan hadden 29 kinderen een leeftijd tussen de tweeënhalf en drie jaar en 42 kinderen een leeftijd tussen de drie en drieënhalf jaar. De resultaten zijn gebaseerd op metingen van 9 oktober 2016 tot 31 maart 2017.

2.2 Dataverzameling

Per voorschool vonden drie contactmomenten plaats om de benodigde data te verzamelen.

Het eerste contactmoment bestond uit informatieverstrekking aan ouders/verzorgers van de kinderen. Op de voorscholen geldt de afspraak dat ouders/verzorgers tijdens de spelinloop minimaal vijftien minuten aanwezig zijn op de voorschool. Tijdens de spelinloop werden de ouders/verzorgers mondeling en schriftelijk, via een informatiebrief, geïnformeerd over het onderzoek.

Het tweede contactmoment bestond uit de metingen en uit het meegeven van het beweegdagboek (Bijlage I). Tijdens het tweede contactmoment gaven de ouders/verzorgers van de deelnemende kinderen schriftelijke toestemming. Daarnaast kregen de ouders/verzorgers een beweegdagboek en instructies voor het invullen van het beweegdagboek mee. Het beweegdagboek bestond uit een tabel waarin ouders/verzorgers gedurende twee doordeweekse dagen en één weekenddag voor ieder half uur dienden bij te houden welke activiteiten hun kind op dat moment uitvoerde. Tot slot werden de deelnemers tijdens het tweede contactmoment twee keer gemeten met een lengtemeter in centimeters (seca 213), twee keer gewogen met een opstapweegschaal in kilogrammen (seca 813) en één keer gemeten met een Bio-Elektrische Impedantiemeter (BIA-meter) (Bodystat 1500 MDD). De metingen zijn uitgevoerd volgens meetprocedures van PreSchool@HealthyWeight.

Het derde contactmoment was het ophaal- en controlemoment. Tijdens de spelinloop werden de beweegdagboeken opgehaald en namen de onderzoekers de ingevulde beweegdagboeken samen met de ouders/verzorgers door om te controleren of de beweegdagboeken volledig en op de juiste manier waren ingevuld.

Uit de BIA-meting kwam de waarde van Resistance (Ω). Resistance geeft aan hoe groot de weerstand van het lichaam is tegen de elektrische stroom van de BIA-meter. De Resistance kan met formules een schatting geven van de VM en de vetvrije massa in het lichaam. Een lagere Resistance geeft aan dat het lichaam minder weerstand biedt tegen de elektrische stroom en dit resulteert in een geschatte hogere waarde van de vetvrije massa (16). Voor het berekenen van de vetvrije massa is de volgende formule van Beer M. et al. gebruikt: totale lichaamswater (kg) = 0,439 * lengte² (cm²) / Resistance (Ω) + 0,027 * gewicht (kg) + 4,014. De vetvrije massa is berekend met de volgende formule uit het artikel van Beer M. et al.: totale lichaamswater (kg) * hydratieconstante (17). De hydratieconstante-waarden zijn afkomstig uit het artikel van Fomon S.J. et al. en zijn 0,775 voor jongens en 0,779 voor meisjes (18). Dit zijn de hydratiecontante-waarden voor driejarige kinderen. De VM (kg) is berekend door de vetvrije massa (kg) van het totale lichaamsgewicht (kg) af te trekken.

De lichaamsmetingen zijn door de onderzoekers handmatig in twee verschillende datasets van Excel ingevoerd. Deze datasets zijn met elkaar vergeleken om invoerfouten te achterhalen en te herstellen. Vervolgens zijn de gecontroleerde datagegevens overgezet in het programma IBM SPSS Statistics 22. De BMI is berekend met de volgende formule: gewicht (kg) * lengte (m)2.

De ouders/verzorgers van 91 kinderen hebben een beweegdagboek ingevuld. Na controle bleek dat de beweegdagboeken van 71 kinderen bruikbaar waren. De andere twintig beweegdagboeken waren onvolledig of onnauwkeurig ingevuld, waardoor hier geen betrouwbare informatie uitgehaald kon worden. De beweegdagboeken werden door een onderzoeker handmatig in een dataset van Excel

(13)

13 ingevoerd. Vervolgens werd de dataset gecontroleerd op invoerfouten door een andere onderzoeker. Aan alle activiteiten werd een activiteitenfactor (Metabolic Equivalent - MET-waarde) gekoppeld. Deze waarde geeft de mate van intensiteit per activiteit aan. Deze MET-waarden kwamen uit “The Compendium of Energy Expenditures for Youth” (19). Door de MET-waarden van de 48 halve uren die per dag waren ingevuld bij elkaar op te tellen en vervolgens door 48 te delen, kon per dag een PAL-waarde berekend worden. De gemiddelde PAL-PAL-waarde van de drie ingevulde dagen is als uiteindelijke gemiddelde PAL-waarde van het betreffende kind genomen.

2.3 Statistiek

Om de significantie te meten van de relatie tussen de mate van lichamelijke activiteit en de lichaamssamenstelling, zijn via SPSS enkelvoudige en meervoudige regressieanalyses uitgevoerd met een P-waarde van 0,05. De meervoudige regressieanalyses werden gecorrigeerd voor leeftijd en/of geslacht. De BMI en de VM waren de afhankelijke variabelen en de PAL-waarde was de onafhankelijke variabele. Dit zijn continue variabelen op ratio meetniveau.

De onderzoekspopulatie is onderverdeeld in groepen, om te toetsen of de P-waarden van de afzonderlijke groepen verschilden in de regressieanalyses. De onderverdeling was als volgt: ‘’alle deelnemers’’, ‘’jongens’’, ‘’meisjes’’, ‘’tweeënhalf- tot driejarigen’’, ‘’drie- tot drieënhalfjarigen’’, ‘’tweeënhalf- tot driejarige jongens’’, ‘’drie- tot drieënhalfjarige jongens’’, ‘’tweeënhalf- tot driejarige meisjes’’ en ‘’drie- tot drieënhalfjarige meisjes’’.

Uit de regressieanalyse bleek een significante uitkomst tussen de relatie van de VM en de PAL-waarde bij drie- tot drieënhalfjarigen. Na een onderverdeling van deze groep in drie- tot drieënhalfjarige meisjes en drie- tot drieënhalfjarige jongens, bleek bij de jongens geen significante relatie naar voren te komen tussen de VM en de PAL-waarde. Om hier een verklaring voor te vinden, zijn voor de drie- tot drieënhalfjarige jongens enkelvoudige regressieanalyses uitgevoerd naar de relatie tussen de lengte en de PAL-waarde en de relatie tussen het totale lichaamswater en de PAL-waarde. Hierbij waren de lengte en het totale lichaamswater de afhankelijke variabelen en was de PAL-waarde de onafhankelijke variabele.

(14)

14

3. Resultaten

3.1 Karakteristieken onderzoekspopulatie

De karakteristieken van de 71 geïncludeerde deelnemers zijn in Tabel 1 weergegeven. De PAL-waarde van deze deelnemers was bekend. Van 63 deelnemers waren de lengte en het gewicht bekend en van 50 deelnemers was de VM bekend. Jongens hadden gemiddeld een hogere BMI dan meisjes. De twee- tot tweeënhalfjarige jongens hadden gemiddeld een hogere VM dan de twee- tot tweeënhalfjarige meisjes. Van de drie- tot drieënhalfjarigen hadden de meisjes gemiddeld een hogere VM dan de jongens.

Tabel 1 Karakteristieken van de onderzoekspopulatie met betrekking tot de lichaamssamenstelling en de mate van lichamelijke activiteit

Karakteristieken 2,5-3 jaar 3-3,5 jaar

Jongens (n=17a) Gemiddelde (SD) Meisjes (n=12b) Gemiddelde (SD) Totaal (n=29c) Gemiddelde (SD) Jongens (n=22d) Gemiddelde (SD) Meisjes (n=20e) Gemiddelde (SD) Totaal (n=42f) Gemiddelde (SD) Lengte (cm) 94,65 (3,9) 93,38 (3,3) 94,09 (3,64) 98,03 (4,08) 97,77 (2,97) 97,89 (4) Gewicht (kg) 15,41 (2) 14,26 (1,24) 14,9 (1,77) 15,88 (3,01) 15,61 (1,92) 15,74 (2,48) BMI (kg/m2) 17,14 (1,25) 16,36 (1,38) 16,79 (1,34) 16,58 (2,18) 16,28 (1,35) 16,42 (1,77) Gewichtsklasseg n Ondergewicht (%) n Gezond gewicht (%) n Overgewicht (%) n Obesitas (%) 0 (0) 12 (70,6) 3 (17,6) 0 (0) 1 (8,3) 9 (75) 2 (16,7) 0 (0) 1 (3,4) 21 (72,4) 5 (17,2) 0 (0) 4 (18,2) 10 (45,5) 2 (9,1) 1 (4,5) 2 (10) 14 (70) 2 (10) 1 (5) 6 (14,3) 24 (57,1) 4 (9,5) 2 (4,8) VM (kg) 7,74 (1.46) 7,42 (1,15) 7,6 (1,3) 7,63 (1,28) 8,11 (1,64) 7,9 (1,49) PAL 1,45 (0,14) 1,38 (0,07) 1,42 (0,12) 1,41 (0,11) 1,47 (0,15) 1,44 (0,13)

a Informatie ontbreekt voor lengte, gewicht en BMI (n=2) en VM (n=6). b Informatie ontbreekt voor vetmassa (n=3).

c Informatie ontbreekt voor lengte, gewicht en BMI (n=2) en VM (n=9). d Informatie ontbreekt voor lengte, gewicht en BMI (n=5) en VM (n=9). e Informatie ontbreekt voor lengte, gewicht en BMI (n=1) en VM (n=3). f Informatie ontbreekt voor lengte, gewicht en BMI (n=6) en VM (n=12).

g Jongens van 2,5-3 jaar: Ondergewicht: BMI <15,14 kg/m2; Gezond gewicht: BMI 15,14-18,41 kg/m2; Overgewicht: BMI 18,41-20,1 kg/m2; Obesitas: BMI ≥20,1 kg/m2 (20).

Jongens van 3-3,5 jaar: Ondergewicht: BMI <14,74 kg/m2; Gezond gewicht: BMI 14,74-17,89 kg/m2; Overgewicht: BMI 17,89-19,58 kg/m2; Obesitas: BMI ≥19,58 kg/m2 (20).

Meisjes van 2,5-3 jaar: Ondergewicht: BMI <14,83 kg/m2; Gezond gewicht: BMI 14,84-18,02 kg/m2; Overgewicht: BMI 18,02-19,81 kg/m2; Obesitas: BMI ≥19,81 kg/m2 (20).

Meisjes van 3-3,5 jaar: Ondergewicht: BMI <14,47 kg/m2; Gezond gewicht: BMI 14,47-17,56 kg/m2; Overgewicht: BMI 17,56-19,37 kg/m2; Obesitas: BMI ≥19,37 kg/m2 (20).

3.2 BMI en de mate van lichamelijke activiteit

Tabel 2 toont de resultaten van de enkelvoudige en de meervoudige regressieanalyse van de relatie tussen de BMI en de waarde van de onderzoekspopulatie. De relatie tussen de BMI en de PAL-waarde is over alle deelnemers waarvan de lengte en het gewicht bekend was (n=63) significant (ß coëfficiënt voor ieder punt dat de PAL-waarde stijgt: -5,215, R2: 0,165, P: 0,001; Figuur 1). De

onderzoekspopulatie is onderverdeeld in de leeftijdscategorieën tweeënhalf- tot driejarigen (n=27) en drie- tot drieënhalfjarigen (n=36). Bij de tweeënhalf- tot driejarigen is geen significante relatie te zien tussen de BMI en PAL-waarde (ß: 0,49, R2: 0,002; P: 0,839; Bijlage II, Figuur 3). Bij de drie- tot

drieënhalfjarigen daalt de BMI significant met 0,804 voor ieder decimaal dat de PALwaarde stijgt (ß: -8,04, R2: 0,369, P: <0,0001; Bijlage II, Figuur 4). Zie Bijlage II (Tabel 4) voor de resultaten over de relatie

tussen de BMI en de PAL-waarde van tweeënhalf- tot driejarige jongens, tweeënhalf- tot driejarige meisjes, drie- tot drieënhalfjarige jongens en drie- tot drieënhalfjarige meisjes.

Uit de meervoudige regressieanalyses blijkt een lage variantie van leeftijd en/of geslacht op de relatie tussen de BMI en de PAL-waarde op de groepen met een significante P-waarde (ongecorrigeerde R2

alle deelnemers: 0,165, gecorrigeerde R2 alle deelnemers: 0,191; Tabel 2) (ongecorrigeerde R2 drie- tot

(15)

15

Tabel 2 De relatie tussen de BMI en de PAL-waarde van de onderzoekspopulatie

a Gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht. b Gecorrigeerd voor geslacht.

Ongecorrigeerd Gecorrigeerd

ß coëfficiënt R2 P-waarde ß coëfficiënt R2 P-waarde

Alle deelnemers (n=63) -5,215 0,165 0,001 -5,052a 0,191a 0,001a

2,5- tot 3-jarigen (n=27) 0,49 0,002 0,839 -0,314b 0,086b 0,897b

3- tot 3,5-jarigen (n=36) -8,04 0,369 0,000 -0,115b 0,37b 0,000b

Figuur 1 Enkelvoudige regressielijn van de relatie tussen de BMI en de

(16)

16

3.3 Vetmassa en mate van lichamelijke activiteit

Tabel 3 toont de resultaten van de enkelvoudige en de meervoudige regressieanalyse van de relatie tussen de VM en de waarde van de onderzoekspopulatie. De relatie tussen de VM en de PAL-waarde is over alle deelnemers waarvan de gegevens van de BIA-meting bruikbaar waren (n=50) significant (ß: -3,882, R2: 0,131, P: 0,01; Figuur 2). Bij verdeling van de onderzoekspopulatie in de leeftijdscategorieën tweeënhalf- tot driejarigen (n=20) en drie- tot drieënhalfjarigen (n=30), is geen significante relatie te zien tussen de VM en de PAL-waarde van tweeënhalf- tot driejarigen (ß: -0,632, R2: 0,004, P: 0,803; Figuur 5). Bij drie- tot drieënhalfjarigen daalt de VM significant met 0,5815 voor

ieder decimaal dat de PAL-waarde stijgt (ß: -5,814, R2: 0,291, P: 0,002; Figuur 6). Bij verdeling van de

drie- tot drieënhalfjarigen naar geslacht, is bij de jongens (n=13) geen significante relatie te zien tussen de VM en de PAL-waarde (ß: -6,153, R2: 0,25, P: 0,082; Figuur 7). Bij de drie- tot drieënhalfjarige meisjes

(n=17) daalt de VM significant met 0,6694 voor ieder decimaal dat de PAL-waarde stijgt (ß: -6,694, R2:

0,412, P: 0,005; Figuur 8). Zie Bijlage II (Tabel 5) voor de resultaten over de relatie tussen de VM en de PAL-waarde van de tweeënhalf- tot drieënhalfjarige jongens, tweeënhalf- tot drieënhalfjarige meisjes, tweeënhalf- tot driejarige jongens en tweeënhalf- tot driejarige meisjes. Uit de meervoudige regressieanalyses blijkt een lage variantie van leeftijd en/of geslacht op de relatie tussen de VM en de PAL-waarde bij de groepen met een significante P-waarde (ongecorrigeerde R2

alle deelnemers: 0,131, gecorrigeerde R2 alle deelnemers: 0,162; Tabel 3) (ongecorrigeerde R2 drie- tot

drieënhalfjarigen: 0,291, gecorrigeerde R2 drie- tot drieënhalfjarigen: 0,378; Tabel 3).

Uit de enkelvoudige regressieanalyse naar de relatie tussen de BMI en de PAL-waarde van drie- tot drieënhalfjarige jongens blijkt een significante negatieve relatie. Uit de enkelvoudige regressieanalyse naar de relatie tussen de VM en de PAL-waarde van drie- tot drieënhalfjarige jongens blijkt geen significante relatie. Om een mogelijke verklaring te vinden voor dit verschil, zijn enkelvoudige regressieanalyses naar de relatie tussen de lengte en de PAL-waarde van drie- tot drieënhalfjarige jongens (R2=0,001; P-waarde=0,898; Bijlage II, Tabel 6) en de relatie tussen het totale lichaamswater

en de PAL-waarde van drie- tot drieënhalfjarige jongens (R2=0,158; P-waarde: 0,178; Bijlage II, Tabel

6) uitgevoerd.

Tabel 3 De relatie tussen de VM en de PAL-waarde van de onderzoekspopulatie

Ongecorrigeerd Gecorrigeerd

ß coëfficiënt R2 P-waarde ß coëfficiënt R2 P-waarde

Alle deelnemers (n=50) -3,882 0,131 0,01 -4,157a 0,162a 0,007a

2,5- tot 3-jarigen (n=20) -0,632 0,004 0,803 -0,789b 0,02b 0,762b

3- tot 3,5-jarigen (n=30) -5,814 0,291 0,002 -6,561b 0,378b 0,001b

3- tot 3,5-jarige jongens (n=13) -6,153 0,25 0,082 . . .

3- tot 3,5-jarige meisjes (n=17) -6,694 0,412 0,005 . . .

a Gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht. b Gecorrigeerd voor geslacht.

(17)

17

Figuur 2 Enkelvoudige regressielijn van de relatie tussen de VM en de

(18)

18

4. Discussie

4.1 Resultaten onderzoek

Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de mate van lichamelijke activiteit de lichaamssamenstelling van tweeënhalf- tot driejarige kinderen mogelijk niet significant beïnvloedt (Tabel 2, 3).

Zowel bij jongens als meisjes van drie tot drieënhalf jaar is een lagere BMI te zien naarmate het kind lichamelijk meer actief is (Tabel 2). Voor drie- tot drieënhalfjarige jongens geldt mogelijk dat meer lichamelijke activiteit geen effect heeft op de VM. Drie- tot drieënhalfjarige meisjes hebben zowel een gunstigere BMI als VM als zij een hogere lichamelijke activiteit hebben (Tabel 3).

De enkelvoudige regressieanalyses laten geen significante relaties zien tussen de PAL-waarde en de lengte en de PAL-waarde en het totale lichaamswater van drie- tot drieënhalfjarige jongens. Deze analyse kan niet verklaren waarom de mate van lichamelijke activiteit wel invloed heeft op de BMI, maar geen invloed op de VM van deze doelgroep (Bijlage II, Tabel 6).

Bij deze resultaten moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat de mate van lichaamsbeweging op tweeënhalf- tot driejarige leeftijd invloed kan hebben op de mate van lichaamsbeweging en de lichaamssamenstelling van deze kinderen op drie- tot drieënhalfjarige leeftijd. In dit geval is de verwachting dat tweeënhalf- tot driejarige kinderen met meer lichamelijke activiteit op drie- tot drieënhalfjarige leeftijd een gunstigere lichaamssamenstelling hebben dan leeftijdsgenoten met minder lichamelijke activiteit. Deze hypothese kan met de beschikbare data uit dit onderzoek niet getoetst worden, omdat longitudinale gegevens van de kinderen uit de onderzoekspopulatie ontbreken.

4.2 Resultaten vs. hypothese en literatuur

De resultaten van dit onderzoek komen niet geheel overeen met de nulhypothese: ‘’Er is geen relatie tussen de PAL-waarde en de lichaamssamenstelling van tweeënhalf- tot drieënhalfjarige kinderen die naar voorscholen van Impuls gaan in Amsterdam Nieuw-West.’’

Voor zover de onderzoekers weten, is dit het eerste cross-sectionele onderzoek naar de relatie tussen de mate van lichamelijke activiteit en de lichaamssamenstelling van tweeënhalf- tot drieënhalfjarige kinderen. De hypothese van dit onderzoek is gebaseerd op de resultaten uit een meta-analyse van zes prospectieve studies en op resultaten uit onderzoek van professor Westerterp van de Universiteit van Maastricht waaruit geen significante relaties blijken tussen de mate van lichamelijke activiteit en de VM en de mate van lichamelijke activiteit en de BMI (11, 12). Resultaten uit een vier jaar durend onderzoek waarin 75 kinderen van 5,8 (±0,9) jaar zijn gevolgd, toont ook geen significante relatie tussen de mate van lichamelijke activiteit en de VM. Uit dit onderzoek bleek dat ouders met overgewicht en het geslacht van het kind twee factoren zijn die de VM wel beïnvloeden (21). Een verklaring voor de afwijkende resultaten van dit onderzoek ten opzichte van de literatuur kan zijn dat dit een cross-sectioneel onderzoek is en dat de literatuurstudies longitudinale onderzoeken zijn. Daarnaast kan het leeftijdsverschil een verklaring zijn voor de verschillende resultaten.

Andere literatuurstudies tonen aan dat de mate van lichamelijke activiteit op jonge leeftijd wel invloed heeft op de lichaamssamenstelling op latere leeftijd. Een acht jaar durend onderzoek van Moore et al. laat zien dat de mate van lichamelijke activiteit van kinderen een cruciale rol speelt in de ontwikkeling van obesitas. Dit onderzoek toont aan dat hoge niveaus van lichamelijke activiteit op drie- tot vijfjarige leeftijd de beginperiode waarop het lichaamsvetpercentage snel stijgt, vertraagd. Meestal treedt deze periode tussen vier- en zesjarige leeftijd op (22). Een studie van Ball et al. onder 106 kinderen van 7,8 (±0,9) jaar, laat zien dat lichamelijke activiteit de VM van jongens wel significant verlaagd, maar de VM van meisjes niet (23).

(19)

19 Uit een systematische review naar de effectiviteit van interventies gericht op het voorkomen van overgewicht en obesitas door middel van voedingsaanpassingen en/of het verhogen van de lichamelijke activiteit bij kinderen van vijf tot achttien jaar, blijkt dat interventies gericht op zowel het verhogen van de lichamelijke activiteit als het verminderen van de energie-inname op de lange termijn kan helpen om obesitas bij kinderen te voorkomen. Interventies gericht op het verhogen van lichaamsbeweging zouden vooral bij meisjes op de basisschool bijdragen in het voorkomen van overgewicht op de korte termijn (24). Uit onderzoek van Eriksson et al. waarin 44 kinderen met een leeftijd van anderhalf jaar zijn gevolgd komen ook tegenstrijdige resultaten naar voren. Bij de jongens was hierbij een significante daling van de VM te zien naarmate de mate van lichamelijke activiteit toenam terwijl dit bij meisjes niet het geval was (25).

Hoewel uit een aantal onderzoeken blijkt dat lichamelijke activiteit bij kinderen geen invloed heeft op de lichaamssamenstelling, blijkt uit een studie van Stodden et al. dat het goed is om kinderen op jonge leeftijd veel lichamelijke activiteit aan te leren, omdat zij daardoor op latere leeftijd ook meer gaan bewegen (26). Om deze reden moet de uitkomst van dit onderzoek geen reden zijn voor het bagatelliseren van het belang van lichamelijke activiteit op jonge leeftijd.

4.3 Sterktes en beperkingen

Gegevens over de lichaamssamenstelling van de onderzoekspopulatie zijn gemeten met een lengtemeter, opstapweegschaal en een BIA-meter. Het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ) beoordeeld de BIA-methode als valide vanwege zijn goede sensitiviteit, specificiteit en goede referentiewaarden. Daarnaast is de BIA-methode volgens het NCJ reproduceerbaar en geschikt om het percentage lichaamsvet te meten (27). Alle metingen zijn op dezelfde manier uitgevoerd volgens meetprocedures van PreSchool@HealthyWeight. Deze meetprocedures waarborgen de kwaliteit van de data, voorkomen subjectiviteit van de onderzoekers en maken het onderzoek reproduceerbaar. Een systematische review uit 2013 naar de betrouwbaarheid van BIA-metingen bij kinderen en adolescenten, beoordeelde de BIA-meter als een praktische manier om het lichaamsvetpercentage van kinderen te meten. Uit deze review komt naar voren dat tijdens BIA-metingen meetfouten worden gemaakt, waardoor de betrouwbaarheid slechter scoort. Deze meetfouten houden in: niet rapporteren of het kind nuchter gemeten is, niet rapporteren of het kind fysiek actief is geweest en niet rapporteren of het kind heeft geplast voorafgaand aan de meting (28). Deze meetfouten zijn ook in dit onderzoek gemaakt. Bovendien hebben de gemeten kinderen in dit onderzoek geen vijf tot tien minuten platgelegen op de mat voorafgaand aan de metingen, zoals beschreven staat in de meetprocedures van het Nutritional Assessment Platform (16).

Om te voorkomen dat conclusies worden getrokken met verkeerde resultaten afkomstig van BIA-metingen, zijn formules gebruikt uit een artikel van Beer et al. om met de Resistance-waarde uit de BIA-meting het totale lichaamswater te berekenen en uiteindelijk de VM te berekenen (17). Met de hydratieconstante waarden uit het artikel van Fomon SJ. is de vetvrije massa berekend. Van de hydratieconstante waarden is de waarde van meisjes en jongens van drie jaar gebruikt, omdat de leeftijd van de onderzoekspopulatie tweeënhalf tot drieënhalf jaar oud is (18).

Voor dit onderzoek hebben de ouders/verzorgers van 91 kinderen uit de onderzoekspopulatie een driedaags beweegdagboek ingevuld om de lichamelijke activiteit van hun kinderen te meten. Na controle van de beweegdagboeken bleven 71 correct ingevulde beweegdagboeken over om de onderzoeksvraag mee te beantwoorden. In de beweegdagboeken is per half uur genoteerd welke activiteit het kind op dat moment uitvoerde. Aan deze activiteiten zijn MET-waarden gekoppeld waaruit een gemiddelde PAL-waarde is berekend. Bruikbare MET-waarden gebaseerd op lichamelijke activiteiten van kinderen tussen de tweeënhalf en drieënhalf jaar afkomstig uit wetenschappelijke

(20)

20 literatuur zijn niet beschikbaar. Daarom is gekozen om gebruik te maken van de MET-waarden uit ‘’The Compendium of Energy Expenditures for Youth’’ die gekoppeld zijn aan kinderen tussen de zes en zeventien jaar, de dichtstbijzijnde leeftijdscategorie waar wetenschappelijk verantwoorde MET-waarden van beschikbaar zijn (19). Naarmate een kind ouder wordt, neemt de ruststofwisseling af (29). De ruststofwisseling heeft invloed op het energieverbruik tijdens een lichamelijke activiteit, waardoor de gebruikte MET-waarden niet volledig toegekend kunnen worden aan de lichamelijke activiteiten van de onderzoekspopulatie. Omdat het hier om een systematische fout zou gaan en het de metingen van de onafhankelijke variabelen -lichaamsgewicht en VM- niet beïnvloedt, heeft dit waarschijnlijk geen invloed op het onderzoeksresultaat. De resultaten over de mate van lichamelijke activiteit van de doelgroep kunnen mogelijk beïnvloed zijn door subjectiviteit, zoals het sociaal-wenselijk invullen van de beweegdagboeken door de ouders/verzorgers van de kinderen. Bovendien geven de beweegdagboeken geen informatie over verschillen in activiteitenniveau waarop individuen bepaalde activiteiten uitvoeren. Een erg beweeglijk kind verbruikt mogelijk meer energie bij eenzelfde activiteit als een zeer rustig kind.

Dit betreft een cross-sectioneel onderzoek. Het nadeel van dit onderzoek is dat het slechts uit één meetmoment bestaat, waardoor je geen verschil kan zien in samenhang tussen de lichaamssamenstelling en PAL-waarde van één kind op de lange termijn. Naast leeftijd en geslacht kunnen andere confounders, zoals voedselinname, een rol spelen in de uitkomst van dit onderzoek. Iemand kan bijvoorbeeld ondanks een hoge lichamelijke activiteit, een hoge BMI en VM hebben door een hoge voedselinname.

Door de onderverdeling van de totale onderzoeksgroep in groepen, hebben een aantal groepen een beperkt aantal deelnemers (Tabel 1). Hierdoor kunnen geen harde conclusies getrokken worden aan de hand van deze resultaten.

(21)
(22)

22

5. Conclusie en aanbevelingen

5.1 Conclusie

De resultaten suggereren dat er mogelijk een relatie is tussen de mate van lichamelijke activiteit en de lichaamssamenstelling van drie- tot drieënhalfjarige kinderen. Een lagere mate van lichamelijke activiteit kan mogelijk de prevalentie van overgewicht onder kinderen verhogen. Verder onderzoek is nodig om te bevestigen hoe sterk de relatie tussen andere determinanten van overgewicht, zoals voedselinname, en lichamelijke activiteit is op de lichaamssamenstelling van tweeënhalf- tot drieënhalfjarige kinderen.

5.2 Aanbevelingen

Het advies voor vervolgonderzoek is om een soortgelijk onderzoek uit te voeren met een grotere onderzoekspopulatie om aan te kunnen tonen of de resultaten uit dit onderzoek een goede afspiegeling zijn voor andere tweeënhalf- tot drieënhalfjarige kinderen. De lichamelijke activiteit moet dan zowel met een beweegdagboek als met een ActiGraph beweegmeter gemeten worden om te achterhalen of de PAL-waarden, die uit deze afzonderlijke metingen naar voren komen, overeenkomen. Uit het onderzoek van Research Centre Physical Activity, Work and Health van TNO en de VU University Medical Centre naar de validiteit en reproduceerbaarheid van verschillende beweegmeters bij kinderen, komt de Actigraph als beste naar voren voor kinderen tussen de twee en vier jaar (30). Daarnaast zou het beter zijn om een longitudinaal onderzoek uit te voeren in plaats van een cross-sectioneel onderzoek, zodat getest kan worden of de mate van lichamelijke activiteit van tweeënhalf- tot drieënhalfjarigen een relatie heeft met de lichaamssamenstelling van deze kinderen op latere leeftijd.

Om in dit onderzoek passende MET-waarden te koppelen aan de lichamelijke activiteit van tweeënhalf- tot drieënhalfjarige kinderen zou onderzoek gedaan moeten worden naar de MET-waarden voor deze leeftijdscategorie.

Op basis van de resultaten uit dit onderzoek zouden interventies gericht op het voorkomen van overgewicht en obesitas bij kinderen, het verhogen van de mate van lichamelijke activiteit bij kinderen vanaf drie jaar mee moeten nemen in de interventiestrategieën.

(23)
(24)

24

Literatuurlijst

1. GGD Amsterdam. Gezondheid in beeld. 2 jaar overgewicht inclusief obesitas 2015.

Beschikbaar via: https://amsterdam.ggdgezondheidinbeeld.nl/. Geraadpleegd 2017 februari 28.

2. GGD Amsterdam. Gezondheid in beeld. 3 jaar overgewicht inclusief obesitas 2015.

Beschikbaar via: https://amsterdam.ggdgezondheidinbeeld.nl/. Geraadpleegd 2017 februari 28.

3. GGD Amsterdam. Gezondheid in beeld. 2 jaar overgewicht inclusief obesitas stadsdeel Nieuw-West 2015. Beschikbaar via: https://amsterdam.ggdgezondheidinbeeld.nl/. Geraadpleegd 2017 februari 28.

4. GGD Amsterdam. Gezondheid in beeld. 3 jaar overgewicht inclusief obesitas stadsdeel Nieuw-West 2015. Beschikbaar via: https://amsterdam.ggdgezondheidinbeeld.nl/. Geraadpleegd 2017 februari 28.

5. He Q. BMI monitoring in the management of obesity in toddlers. American family physician. 2006; 9: 1483-4.

6. Strauss RS, Harold AMD, Pollack PhD. Social Marginalization of Overweight Children. Archives of Pediatrics and Adolescent Medicine 2003; 8: 746-52.

7. Wilding JP. The importance of weight management in type 2 diabetes mellitus: review with meta-analysis of clinical studies. Journal of the American college of nutrition. 2003: 331-9. 8. Han TS, Leer EM van, Seidell JC, Lean MEJ. Waist circumference as a screening tool for

cardiovascular risk factors: evaluation of receiver operating characteristics. Obesity research journal 1998; 4: 533-547.

9. Lacobellis G. Ribaudo MC, Zappaterreno A, Ianucci CV, Leonetti F. Relationship of thyroid function with body mass index, leptin, insulin sensitivity and adiponectin in euthyroid obese women. Clinical endocrinology 2005: 487-491.

10. Hoeymans N, Loon AJM van, Berg M. van den et al. Een gezonder Nederland. Kernboodschappen van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2014. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM); 2014. p. 14.

11.

Westerterp KR. Obesity and physical activity. International Journal of Obesity 1999;1: 59-64.

12.

Wilks DC, Sharp SK, Ekelund U, Thompson SG, Mander AP, Turner RM et al. Objectively Measured Physical Activity and Fat Mass in Children: A Bias-Adjusted Meta-Analysis of Prospective Studies. PLoS One 2011; 2.

13.

Berg SW van den, Scholtens S, Wijga AH, Verschuren WMM, Boer JMA, Berg SW van den. Overgewicht bij kinderen en volwassenen: kwantificeren van de kloof tussen energie-inneming en energieverbruik. Bilthoven: RIVM; 2006. p. 9.

14.

Hylkema C, Bosveld W, Selten R, Beentjes R. Amsterdam in cijfers 2015. Goudriaan: De Groot Drukkerij; 2015. p. 11, 235.

15. Nederlands Jeugdinstituut. Overgewicht. Erkende interventies. Voorkomen van overgewicht. Beschikbaar via: http://www.nji.nl/Overgewicht-Praktijk-Erkende-interventies. Geraadpleegd 2017 februari 28.

16. Zweers H, Kruizenga H, Berg A. van den, Reijven N, Hulshof P. Nutritional Assessment Platform. Single Frequency Bio-Impedantie Analyse 2016.

17. Beer M de, Timmers T, Weijs PJM, Reinoud JBJG. Validation of total body water analysis by bioelektrical impedance analysis with deutirium dilution in (pre)school children. e-SPEN, the European e-Journal of Clinical Nutrition and Metabolism 2011; 5: 223-226.

18. Fomon SJ, Haschke F, Ziegler EE, Nelson SE. Body composition of reference children from birth to age 10 years. The American Journal of Clinical Nutrition 1982; 5: 1169-75

19. Ridley K, Ainsworth BE, Olds TS. Development of a Compendium of Energy Expenditures for Youth. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity 2008.

(25)

25 21. Goran MI, Shewchuk R, Gower BA, Nagy TR, Carpenter WH, Johnson RK et al. Longitudinal

changes in fatness in white children: no effect of childhood energy expenditure. The American Journal of Clinical Nutrition 1998; 2: 309-16.

22. Moore LL, Gao D, Bradlee ML, Loring M, Cupples LA, Sunderajan-Ramamurti A et al. Does early physical activity predict body fat change throughout childhood? Preventive Medicine 2003; 1: 10-17.

23. Ball EJ, O’Connor J, Abbott R, Steinbeck KS, Davies PS, Wishart C et al. Total energy

expenditure, body fatness, and physical activity in children aged 6-9 y. The American Journal of Clinical Nutrition 2001; 4: 524-8.

24. Brown T, Summerbell C. Systematic review of school-based interventions that focus on changing dietary intake and physical activity levels to prevent childhood obesity: an update to the obesity guidance produced by the National Institute for Health and Clinical Excellence. Obesity Reviews 2009; 1: 110-41.

25. Eriksson B, Henriksson H, Löf M. Hannestad U, Forsum E. Body-composition development during early childhood and energy expenditure in response to physical activity in 1,5-y-old children. The American Journal Of Clinical Nutrition 2012; 3: 567-73.

26. Stodden DF, Goodway JD, Langendorfer SJ, Roberton MA, Rudisill ME, Garcia C et al. A Developmental Perspective on the Role of Motor Skill Competence in Physical Activity: An Emergent Relationship. Quest 2008; 2: 290-306.

27. Nederlands Centrum Jeugdgezondheid. NCJ Richtlijn Overgewicht 2012. Geraadpleegd op 2017 februari 24.

28. Talma H, Chinapaw MJ, Bakker B, Hirasing RA, Terwee CB, Altenburg TM. Bioelectrical impedance analysis to estimate body composition in children and adolescents; a systematic review and evidence appraisal of validity, responsiveness, reliability and measurement error. Obesity reviews 2013; 14: 895 – 905.

29. Saint-Maurice PF, Youngwon K, Welk GJ, Gaesser GA. Kids are not little adults: what MET threshold captures sedentary behaviour in children? European journal of applied physiology 2016; 1: 29-38.

30. Vries SI. de, Hirtum HWJEM. van, Bakker I, Hopman-Rock M, Hirasing RA, Mechelen W. van. Validity and Reproducibility of Motion Sensors in Youth: A Systematic Update. Medicine & Science in Sports & Exercise 2009; 4: 818-827.

(26)

26

(27)
(28)
(29)
(30)
(31)
(32)

32

Bijlage II: Figuren en tabellen

Figuur 3 Regressielijn van de relatie tussen de BMI en de PAL-waarde van

tweeënhalf- tot driejarigen (n=27) (ß:0,49, R2:0,002; P:0,839).

Figuur 4 Regressielijn van de relatie tussen de BMI en de PAL-waarde van drie- tot

(33)

33

Figuur 5 Regressielijn van de relatie tussen de VM en de PAL-waarde van

tweeënhalf- tot driejarigen (n=20) (ß: -0,632, R2: 0,004, P: 0,803).

Figuur 6 Regressielijn van de relatie tussen de VM en de PAL-waarde van drie-

(34)

34

Figuur 7 Regressielijn van de relatie tussen de VM en de PAL-waarde van drie-

tot drieënhalfjarige jongens (n=13) (ß: -6,153, R2: 0,25, P: 0,082).

Figuur 8 Regressielijn van de relatie tussen de VM en de PAL-waarde van drie-

(35)

35

Tabel 4 De relatie tussen de BMI en de PAL-waarde van de onderzoekspopulatie.

Tabel 5 De relatie tussen de VM en de PAL-waarde van de onderzoekspopulatie.

Tabel 6 De relatie tussen de lengte en PAL-waarde en de relatie tussen het totale lichaamswater en de PAL-waarde van drie- tot

drieënhalfjarige jongens.

Ongecorrigeerd Gecorrigeerd

ß coëfficiënt R2 P-waarde ß coëfficiënt R2 P-waarde

Jongens (n=32) -5,22 0,123 0,049 -5,473 0,159 0,040

Meisjes (n=31) -5,058 0,243 0,005 -5,466 0,258 0,004

2,5- tot 3-jarige jongens (n=15) -0,985 0,011 0,708 . . .

2,5- tot 3-jarige meisjes (n=12) 2,683 0,02 0,664 . . .

3- tot 3,5-jarige jongens (n=17) -11,226 0,327 0,016 . . .

3- tot 3,5-jarige meisjes (n=19) -6,608 0,54 0 . . .

Ongecorrigeerd Gecorrigeerd

ß coëfficiënt R2 P-waarde ß coëfficiënt R2 P-waarde

Jongens (n=24) -2,514 0,058 0,258 -2,563 0,061 0,261

Meisjes (n=26) -5,226 0,226 0,014 -6,232 0,35 0,003

2,5- tot 3-jarige jongens (n=11) -0,645 0,005 0,841 . . .

2,5- tot 3-jarige meisjes (n=9) -1,663 0,011 0,793 . . .

Ongecorrigeerd

R2 P-waarde

Lengte 0,001 0,898

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij deze druk gaven de buizen het water gelijkmatig af door een groot aantal kleine poriën.. De ingegraven poreuze buizen zijn voortdurend gevuld gehouden met

De voor onderzoek aanbevolen doseringen bedragen bij toepassing vóór de op- komst van peen 9 à, 12 kg geformuleerd produkt per hectare en bij aanwending over het gewas 6 à 9 kg«

a. Om deze spreiding volledig te kennen, zouden proeven over een zeer lange reeks van jaren moeten worden genomen, tenzij de kansverdeling van de verwachte opbrengstni- veaus

Voor gewone esdoorn is alleen een tabel met sterke dunning

Beide standpunten kunnen worden verbonden met Kristeva’s definitie van het abjecte: kijkers kunnen het kunstwerk grensoverschrijdend vinden, omdat ze geconfronteerd worden met

Regarding the type of communication the results show that communication about CSR values is considered to be important for a positive evaluation of the benefits from corporate

Ook is geen relatie gevonden tussen besmet- ting van de uitloopgrond en uitval, productie en gezondheid, en tussen aantal besmette mestmonsters, de hoeveelheid wormeitjes per

Door de trendmatige prijsstijging van landbouwgrond in de beschouwde periode geldt voor bijna alle gebieden dat de verpachter met deze indexering beter af zou zijn geweest dan met