• No results found

Evaluatie van het groepsprogramma " Terugkeer naar werk "

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Evaluatie van het groepsprogramma " Terugkeer naar werk ""

Copied!
69
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

2015

Evaluatie van het groepsprogramma

‘Terugkeer naar werk’

Bachelor Thesis

Plaats en datum: Amsterdam, 02-06-2015

Betreft: Bachelor thesis

Opleiding: Ergotherapie, Hogeschool van Amsterdam

Opdrachtgever: Koen van Dijk

Senior adviseur: Hetty Tonneijck

Junior adviseurs: Marinka Bakker 500641542 Marchien Haasjes 500637410 Marijntje Hultzer 500650874

(2)

Voorwoord

Voor u ligt de bachelor thesis van Marinka Bakker, Marchien Haasjes en Marijntje Hultzer, allen studenten in het afstudeer programma binnen de opleiding ergotherapie aan de Hogeschool van Amsterdam.

Deze thesis is het resultaat van drie literatuurstudies en een praktijk onderzoek naar de effectiviteit van het groepsprogramma ‘Terugkeer naar werk’. De thesis is gemaakt in opdracht van Koen van Dijk, ergotherapeut binnen Polifysiek. De thesis dient als onderbouwing voor het adviesrapport dat is opgesteld ter onderbouwing en verbetering van het programma. Er is systematisch beschreven welke stappen en keuzes zijn gemaakt gedurende de onderzoeksfases. Tevens zijn afwijkingen van het eerder opgestelde plan van aanpak beschreven.

Graag wil de projectgroep Hetty Tonneijck danken voor haar coachende rol gedurende de afstudeerfase. Ook wil de projectgroep Koen van Dijk danken voor het mogelijk maken van dit onderzoek.

Daarnaast gaat veel dank uit naar de participanten die hun ervaringen in al hun eerlijkheid hebben gedeeld, om zo een bijdrage te leveren aan de kwaliteitsverbetering van het programma. Als laatste wil zij andere studenten bedanken voor het meedenken en geven van feedback gedurende deze studiefase.

In dit verslag zult u woorden aantreffen waarachter een asterix ‘*’ teken is geplaatst. Deze woorden behoeven uitleg of zijn multi-interpretabel. Definities van woorden, zoals gebruikt binnen dit verslag, kunt u vinden in bijlage 1.

Daarnaast zal in dit verslag worden gesproken over ‘het programma’. Hiermee wordt het groepsprogramma 'Terugkeer naar werk’ binnen Polifysiek bedoeld.

(3)

Samenvatting

Achtergrond

In Nederland leven gemiddeld een miljoen mensen met hart- en vaatziektes. Naast fysieke problemen die veelal op de voorgrond staan, krijgt een groot deel van deze doelgroep ook te maken met cognitieve problemen, handelingsproblemen, angstaanvallen en depressies (Nederlandse Hartstichting, 2014). Uit onderzoek blijkt dat de mortaliteit, co-morbiditeit afneemt en de kwaliteit van leven middels hartrevalidatie kan toenemen, tevens is dit kosten effectief gebleken (NVVC & Nederlandse Hartstichting, 2011). De laatste jaren is daarom veel aandacht besteed aan het (door)ontwikkelen van hartrevalidatie programma’s. Binnen Polifysiek draait een groepsprogramma voor cliënten met hartproblematiek, onderdeel hiervan is de cursus “Terugkeer naar werk”, gericht op re-integratie. De effectiviteit van dit onderdeel is tot op heden nog niet optimaal geëvalueerd.

Doel

Het onderzoeken van de effectiviteit van het groepsprogramma “Terugkeer naar werk” en mogelijke verbeteringen voor het programma aandragen in een adviesrapport.

Methode

De hoofdvraag is onderzocht door middel van drie literatuurstudies. Daarnaast zijn 27 mogelijke participanten benaderd voor een interview. Hiervan zijn uiteindelijk zes geïncludeerd voor de interviews. Bij de zes participanten is een semi-gestructureerd interview afgenomen middels een topiclijst. De verkregen informatie is door twee projectleden afzonderlijk afgeluisterd om thema’s te herkennen. Onder deze thema’s zijn relevante meningen en ervaringen uitgewerkt middels quotering. Niet alle onderzoeksvragen konden worden beantwoord, doordat feitelijke cijfers over de re-integratie van de deelnemers niet konden worden aangeleverd.

Resultaten

Uit de geraadpleegde literatuur komt naar voren dat sociale- en omgevingsfactoren van zowel positieve als negatieve invloed kunnen zijn op de re-integratie van cliënten met hartproblematiek. Tevens blijken interventies gericht op het voorkomen van psychische klachten, het re-integratieproces te kunnen versnellen. Het revalideren in een groep blijkt steunend te werken en voor individuele versterking te zorgen.

Belangrijke thema’s die uit de interviews naar voren gekomen zijn: het beleven van steun en herkenning uit de groep, de betrokkenheid van de sociale omgeving, behoefte aan informatie, interactieve manier van informatieverstrekking, nazorg en professionele steun en tot slot erkenning als individu.

Conclusie

Er kan geen eenduidig antwoord worden gegeven of het programma ‘Terugkeer naar werk” effectief is. Enerzijds is dit te wijten aan het ontbreken van feitelijke informatie over het programma, te weten re-integratie cijfers. Deze konden niet worden aangeleverd. Anderzijds komt uit de literatuur naar voren dat ook de omgeving als persoonlijke omstandigheden verschillende invloeden kunnen hebben op de re-integratie. Hierdoor is niet te zeggen of het doel van het programma behaald, te weten: ‘het re-integreren naar eigen of ander passend werk’. Wel kan worden gesteld dat de acceptie en dus ervaringen, positief zijn ten opzichte van het programma.

(4)

Inhoud

1. Inleiding ... 5 1.1 Aanleiding ... 5 1.2 Probleembeschrijving ... 5 1.3 Doelgroep ... 5 1.4 Doelstelling ... 6 1.5 Afbakening ... 6 1.6 Relevantie ... 7 1.6.1 Relevantie ergotherapie ... 7 1.7 Theoretisch kader ... 7 1.8 Vraagstelling ... 8

2. Methode van onderzoek ... 10

2.1 Data analyse ... 10 2.2 Literatuuronderzoek ... 11 2.2.1 Zoekstring ... 11 2.2.2 Databanken ... 11 2.2.3 Peer review ... 12 2.2.4 Feedback ... 12 2.2.5 Resultaat ... 12 2.2.6 Beperkingen literatuuronderzoek ... 13 2.3 Interviews ... 13 2.3.1 Selectieprocedure... 13 2.3.2 Werving ... 13 2.3.3 Participanten ... 14 2.3.4 Vormgeving interviews ... 15 2.3.6 Uitvoering ... 16 2.3.7 Resultaatverwerking ... 16 2.3.8 Resultaat ... 16 2.3.9 Beperkingen interviews ... 16 3. Resultaten ... 18 3.1 Deelvraag 1 ... 18 3.1.1 Conclusie deelvraag 1 ... 21 3.2 Deelvraag 2 ... 22

(5)

3.3.1 Conclusie deelvraag 3 ... 29

4. Discussie ... 30

5. Conclusie ... 34

Bibliografie ... 35

Bijlage 1 Verklarende woordenlijst ... 38

Bijlage 2 Context verdieping ... 40

Bijlage 3 Inleidende- en bevestigingsbrief interview ... 44

Bijlage 4 Topiclijst ... 46

Bijlage 5 Informed consent ... 48

Bijlage 6 Vragenlijst voor de participanten ... 54

Bijlage 7 Samenvatting resultaten per topic ... 57

(6)

1. Inleiding

In Nederland leven gemiddeld een miljoen mensen met hart- en vaatziektes. Naast fysieke problemen die veelal op de voorgrond staan, krijgt een groot deel van deze doelgroep ook te maken met cognitieve problemen, handelingsproblemen, angstaanvallen en depressies (Nederlandse Hartstichting, 2014).

Uit onderzoek blijkt dat de mortaliteit, co-morbiditeit afneemt en de kwaliteit van leven middels hartrevalidatie kan toenemen. Daarnaast is hartrevalidatie kosten effectief gebleken (NVVC & Nederlandse Hartstichting, 2011). De laatste jaren is daarom veel aandacht besteed aan het (door)ontwikkelen van hartrevalidatie programma’s.

Uit onderzoek blijkt dat steeds meer cliënten behoefte hebben aan begeleiding/coaching omtrent arbeidsre-integratie* (NVVC & Nederlandse Hartstichting, 2011). Ergotherapie wordt beschreven als één van de weinige disciplines die de relatie tussen medische, psychosociale status en de werkzaamheden begrijpt bij het ondersteunen van terugkeer naar werk (Joss, 2002). Hierdoor lijkt juist ergotherapie van toegevoegde waarde binnen deze doelgroep.

1.1

Aanleiding

Deze afstudeeropdracht is uitgevoerd in opdracht van Koen van Dijk, werkzaam als ergotherapeut binnen Polifysiek*. Polifysiek is een beroepspraktijk van de Hogeschool van Amsterdam, waar zorg voor cliënten, onderwijs en onderzoek samenkomen. Voor studenten en zorgprofessionals is het een toonaangevend onderwijs- en kenniscentrum, voor cliënten een polikliniek met de beste multidisciplinaire zorg op het gebied van revalidatie (Hogeschool van Amsterdam, 2015). Initiatiefnemer voor de ontwikkeling van Polifysiek is de Amsterdam School of Health Professionals (ASHP). Dit is een samenwerkingsverband tussen de Hogeschool van Amsterdam.

(HvA) de Universiteit van Amsterdam en het Academisch Medisch Centrum Amsterdam (AMC). Polifysiek is een samenwerking tussen de Hogeschool van Amsterdam en het Academisch Medisch Centrum. Deze beide partijen verrichten onderzoek binnen Polifysiek (Hogeschool van Amsterdam, 2015).

1.2

Probleembeschrijving

In samenwerking met het AMC* is in 2011 Polifysiek opgestart binnen de HvA*. Hier draaien verschillende behandelprogramma’s in het kader van de hartrevalidatie (Hogeschool van Amsterdam, 2015). Een van de programma’s die wordt aangeboden, is het programma ‘Terugkeer naar werk’* onder leiding van ergotherapeut Koen van Dijk. Het groepsprogramma bestaat uit drie bijeenkomsten van een uur, gericht op het vergroten van eigen regie*, om zo op lange termijn te re-integreren naar eigen of ander passend werk. In de bijeenkomsten wordt aandacht besteed aan: belasting/belastbaarheid, wetgeving, gedragsverandering en relaties leggen met de omgeving (Dijk, 2015). Ondanks dat dit groepsprogramma reeds anderhalf jaar heeft gedraaid, met in het totaal veertig deelnemers, is de effectiviteit* van het programma niet optimaal geëvalueerd.

(7)

integratie. De cliënten worden doorgestuurd vanuit het AMC en door een verpleegkundig specialist gescreend voor deelname aan het programma. Dit wordt gedaan aan de hand van de checklist uit de Beslisboom Hartrevalidatie (Dijk, 2015). Wanneer de verpleegkundige specialist besluit dat iemand in aanmerking komt voor het programma, wordt er een intake gehouden om de individuele doelen van cliënten, betreffende de re-integratie, in kaart te brengen. Deze doelen worden na de drie bijeenkomsten geëvalueerd.

De pilot heeft een jaar gedraaid waarna het programma definitief is opgenomen in het algemene programma van de hartrevalidatie Polifysiek. Voor meer informatie over dit onderwerp, inhoud van het programma en de doelgroep, kunnen bijlagen 2.1 en 2.2 worden geraadpleegd.

1.4

Doelstelling

De doelstelling van dit project, die in overeenstemming met de opdrachtgever is vastgesteld, is:

“Aan het eind van de afstudeer periode, 02-06-2015, is er een adviesrapport* geschreven voor de opdrachtgever, ter verbetering van het groepsprogramma ‘Terugkeer naar werk’.”

1.5

Afbakening

 Binnen dit project wordt enkel onderzoek gedaan naar de het ergotherapeutische groepsprogramma ‘Terugkeer naar werk’, en niet naar behandelprogramma’s van andere disciplines.

 Binnen het behandelprogramma van de ergotherapie wordt onderzoek gedaan naar de effectiviteit en ervaringen van cliënten die het programma “Terugkeer naar werk” hebben doorlopen en afgerond.

 Het resultaat van het project zal bestaan uit een adviesrapport, met daarin adviezen met betrekking tot het programma.

 De projectgroep is niet verantwoordelijk voor de implementatie van de adviezen.

 Het advies zal gericht zijn op de effectiviteit van het groepsprogramma en verbetering hiervan. Er zullen geen adviezen worden gegeven op het gebied van:

o Financiering

o Wet- en regelgeving

 Er zal geen onderzoek worden gedaan naar de ervaring van professionals binnen het groepsprogramma ‘Terugkeer naar werk’.

(8)

1.6

Relevantie

In 2011 stonden hart- en vaatziekten op de tweede plek van hoogste zorgkosten. Deze kosten zijn de afgelopen jaren met 4.5% gestegen, door onder andere vergrijzing en toenemende behandelkosten. Uit onderzoek van de Nederlandse Hartstichting (Nederlandse Hartstichting, 2014), blijkt dat hartrevalidatie effectief is in het voorkomen van recidieven en zodoende kan bijdragen aan verminderde zorgkosten.

Daarnaast hangt kwaliteit van leven samen met persoonsgebonden stressoren en sociale relaties. Hieronder vallen ook handelingsproblemen* in werk (Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2014).

Door het evalueren van de effectiviteit van het programma en advies te geven over verbeteringen, kunnen er in de toekomst mogelijk kosten worden bespaard. Dit is ook van belang in het kader van de wetgeving. Werknemers in loondienst, komen indien zij uitvallen op werk, in aanraking met de Wet Verbetering Poortwachter (WVP)* (Arboportaal, 2014). Voor verdiepende informatie over de WVP, zie bijlage 2.3.

Daarnaast is het steeds meer van belang om evidence-based te werken in de zorg. Zo ook binnen het beroep ergotherapie. De zorgverzekeraars willen immers bewijs dat de geleverde zorg een meerwaarde heeft (Essen & Maanen, 2009). Door in kaart te brengen in hoeverre het groepsprogramma effectief is, kan dit worden gebruikt als evidence. Daarnaast kunnen de adviezen voor verbetering (het resultaat) worden gebruikt om de effectiviteit te vergroten. Dit kan de toekomstig geboden ergotherapeutische zorg binnen de hartrevalidatie verbeteren. Dit ligt in lijn met de eis vanuit de wetgeving om de best mogelijke zorg te verlenen aan cliënten (World Health Organisation, 2006)

1.6.1 Relevantie ergotherapie

Een ergotherapeut richt zich op de deelgebieden: Werken/Leren, Wonen/Zorgen en Spel/Vrije tijd (Granse, Hartingsveldt, & Kinébanian, 2012). Gezien de handelingsproblemen die cliënten met hartproblemen ondervinden, is het wenselijk dat bij het revalidatieproces ook een ergotherapeut betrokken is. De ergotherapeut is immers expert in handelen en stelt mensen in staat om opnieuw hun dagelijkse activiteiten uit te voeren indien dit niet meer mogelijk is door lichamelijke en/of psychische problemen (Ergotherapie Nederland, 2015). Hierdoor vindt de projectgroep dat ergotherapie van toegevoegde waarde kan zijn.

1.7

Theoretisch kader

Omdat er door de professionals vanuit de hartrevalidatie Polifysiek reeds gebruik wordt gemaakt van The International Classification of Functioning, Disability and Health model, zal de projectgroep dit model gebruiken om onderzoeksgegevens te kaderen. De volgende reden ligt hier aan ten grondslag:

De ICF* geeft een bredere visie op gezondheid en geeft weer hoe een beperking en handelingsprobleem niet alleen beïnvloed wordt door persoonlijke factoren*, maar juist ook samenhangt met externe factoren*. Daarnaast zorgen functionele beperkingen voor handelingsproblemen die de participatie* van individuen beïnvloeden. Dit alles heeft invloed

(9)

meerdere disciplines bruikbaar, terwijl er toch vanuit een theoretisch kader wordt gedacht (NVVC & Nederlandse Hartstichting, 2011) (RIVM, 2012). Voor verdere uitleg over dit model, zie bijlage 2.4.

1.8

Vraagstelling

Vanuit de doelstelling is de volgende hoofdvraag opgesteld:

“Wat is de effectiviteit van het groepsprogramma ‘Terugkeer naar werk’ en welke

verbeteringen zijn mogelijk?”

Vanuit de hoofdvraag hebben wij als projectgroep drie deelvragen opgesteld. Deze deelvragen zijn weer onderverdeeld in subvragen. Deze subvragen geven antwoord op de bijbehorende deelvraag. Hieronder zullen zowel deze deel- als subvragen worden beschreven.

Deelvraag 1. Wat is de effectiviteit van het groepsprogramma ‘Terugkeer naar werk’?

Voor deze deelvraag is gekozen om tot feitelijke informatie te komen, om zodoende te evalueren of de eigen regie van de participanten is vergroot om zo te re-integreren naar eigen of ander passend werk.

Subvragen Wordt beantwoord door

middel van: 1A. Wat zijn de gegevens omtrent opleidingsniveau, leeftijd,

werksettingen en woonomgeving van de deelnemers?

Interviews

1B. Welk percentage deelnemers is gaan re-integreren in eigen-, passend- of ander werk?

Dossier gegevens

(10)

1D. In hoeverre ervaren deelnemers een verlaging, continuering of verhoging van eigen regie* na afronding van het groepsprogramma?

Interviews

Deelvraag 2. Welke sociaal-culturele factoren hebben invloed op een re-integratie?

Voor deze deelvraag is gekozen, om de invloeden die externe factoren kunnen hebben op de re-integratie, in kaart te brengen (NVVC & Nederlandse Hartstichting, 2011). Hiervoor is gekozen, omdat de externe factoren van invloed kunnen zijn op het behalen van de lange termijn doelstelling en hierdoor mede van invloed zijn op de effectiviteit van het groepsprogramma .

Subvragen Wordt beantwoord door

middel van: 2A. Welke omgevingsfactoren* zijn van invloed op het

re-integratieproces van cliënten met hartproblematiek?

Literatuuronderzoek

2B. Welke invloed hebben cultuur*verschillen op het revalidatieproces van cliënten met hartproblematiek?

Literatuuronderzoek

Deelvraag 3. Wat zijn mogelijke verbeterpunten voor het programma?

Voor deze deelvraag is gekozen om te evalueren of de geboden interventies binnen het programma toereikend zijn of dat er suggesties zijn voor verbetering (vanuit de literatuur en vanuit de interviews), om zo adviezen te kunnen formuleren.

Subvragen Wordt beantwoord door

middel van: 3A. Wat is de ervaring van cliënten met betrekking tot het

ergotherapeutische programma ‘Terugkeer naar werk’?

Interviews

3B. Welke interventies dragen bij aan de re-integratie van hartpatiënten?

(11)

2. Methode van onderzoek

Om antwoord te krijgen op de hoofd- en deel- en subvragen, zoals beschreven in paragraaf 1.8, is gekozen om interviews af te nemen en literatuuronderzoek te doen. Dit betekent dat er de afgelopen vijftien weken gewerkt is aan het opstellen van interviews en er zijn drie literatuurstudies uitgevoerd op het gebied van cultuurverschillen, sociale factoren en interventies.

2.1

Data analyse

De manier waarop de data is verzameld, is veranderd ten opzichte van het plan van aanpak. Zo zijn er meerdere reviewforms voor de beoordeling van artikelen binnen de literatuurstudies gebruikt en is er van zes participanten achterhaald of zij gere-integreerd zijn. In het plan van aanpak was het streven om deze informatie van alle veertig participanten te achterhalen. Doordat dit de cliënten teveel zou belasten, was dit niet mogelijk.

Deelvraag Methode van

dataverzameling

Methode van analyse

Deelvraag 1: Wat is de effectiviteit van het

groepsprogramma ‘Terugkeer naar werk’?

Vragenlijst Cirkeldiagram

Quotering

Deelvraag 2: Welke sociaal-culturele factoren hebben invloed op een re-integratie?

Literatuuronderzoek McMaster critical reviewforms (kwalitatief & kwantitatief) AMSTAR*, Cochraine beoordelingsformulieren*, CASP*

International Classification of Functioning (ICF)

Deelvraag 3: Wat zijn

mogelijke verbeterpunten voor het programma?“

Semi-gestructureerd interviews

&

Literatuuronderzoek

Uitwerken resultaten in thema’s en samenvattende quotes.

Hieronder zal per onderzoekmethode (interviews en literatuurstudie) worden beschreven hoe deze zijn uitgevoerd.

(12)

2.2

Literatuuronderzoek

Naast de interviews zijn er literatuuronderzoek uitgevoerd, waardoor antwoord wordt gegeven op de vragen:

1. Welke omgevingsfactoren zijn van invloed op het re-integratieproces van cliënten met hartproblematiek?

2. Welke invloed hebben cultuurverschillen op het revalidatieproces van cliënten met hartproblematiek?

3. Welke interventies dragen bij aan de re-integratie van hartpatiënten?

2.2.1 Zoekstring

Ieder projectlid heeft als eerste stap een eigen zoekstring opgesteld. Waarna deze door alle groepsleden gecontroleerd is. Tevens zijn er suggesties aan elkaar gedaan voor mogelijke zoekwoorden. Op deze manier is gestreefd om met een zo volledig mogelijke zoekstring, op zoek te gaan naar literatuur.

2.2.2 Databanken

In tegenstelling tot het plan van aanpak, is er in meer databanken gezocht dan beschreven in het plan van aanpak. Deze databanken zijn gebruikt omdat ook deze waardevolle informatie opleverden. Ook zijn er databanken afgevallen omdat er weinig tot geen bruikbaar bewijs te vinden was. De volgende databanken zijn gebruikt:

Databank Reden gebruik

ScienceDirect Meer dan 1800 internationale wetenschappelijke tijdschriften en handboeken, fulltext of bibliografisch ontsloten over verschillende vakgebieden waaronder gezondheid, geschiedenis, management en social work (Hogeschool van Amsterdam, 2015). Deze databank is van belang aangezien het zich richt op het vakgebied gezondheid.

CINAHL Complete

Vakliteratuur over verpleging en paramedische zorg, (alternatieve) gezondheidszorg, zorgmanagement, gedrags-wetenschappen, psychiatrie en psychologie, revalidatie etc (Hogeschool van Amsterdam, 2015). Ergotherapie is een paramedisch beroep, om deze reden is deze databank gebruikt.

PubMed Pubmed is een databank waarin veel artikelen te vindenzijn in het kader van de algehele gezondheidszorg en biomedische wetenschap. Daarnaast heeft Pubmed een uitgebreide database aan fulltext documenten.

(13)

Economie, Marketing, Onderwijs, Psychologie (Toegepaste), Social Work (Hogeschool van Amsterdam, 2015). Deze databank is gebruikt om mogelijk artikelen te vinden vanuit de (psycho)sociale kant de onderzoeksvragen.

EBSCO HOST

EBSCO HOST biedt je de mogelijkheid om in meerdere databeses te zoeken en daarmee meerdere artikelen te vinden. Daarnaast biedt deze databank informatie op zowel (para)medisch gebied als op gedragswetenschap.

Cochrane De databank Cochrane bevat systematic reviews in het kader van de gezond-heidszorg. De verwachting is dat in deze databank artikelen naar voren komen gericht op hartrevalidatie en terugkeer naar werk.

OT-seeker Deze databank is gericht op het gebied van ergotherapie. De verwachting is dat er artikelen gevonden worden over sociale factoren.

2.2.3 Peer review

Om de kwaliteit van de literatuurstudies te vergoten, is er gekozen om collegiale toetsing uit te voeren, ook wel peer review genoemd. Hierbij heeft ieder projectlid de selectieprocedure op titel en abstract van een ander projectlid gereproduceerd. De lijsten met de geïncludeerde artikelen van zowel de onderzoeker als de peer-reviewer zijn naast elkaar gelegd en zijn de overeenkomsten en verschillen in resultaat bediscussieerd. Hieruit is een definitieve selectie gekomen.

2.2.4 Feedback

Om de algemene kwaliteit en de reproduceerbaarheid van het literatuuronderzoek te toetsen, is gekozen om de literatuuronderzoeken onderling uit te wisselen. Hierbij heeft ieder projectlid feedback gegeven op de literatuurstudie van een ander projectlid. Omdat de projectleden onderling bekend waren met elkaars onderzoeksonderwerp, is er ook voor gekozen om de literatuurstudie uit te wisselen met een andere coachingsgroep. Hiermee is getracht om studenten met een onafhankelijkere visie, feedback te laten geven op de inhoud van de literatuurstudies.

2.2.5 Resultaat

Uit de literatuuronderzoeken naar de sociaal-culturele factoren, komt naar voren dat zowel sociale als culturele factoren het revalidatie en re-integratieproces kunnen beïnvloeden. Deze factoren kunnen zowel een positieve als negatieve invloed hebben. Uit het literatuuronderzoek op het gebied van interventies, komt naar voren dat vooral preventie en steun op het gebied van psychische problemen de terugkeer naar werk kunnen bevorderen. Ook blijkt revalidatie binnen een groep de individuele persoon te versterken en zodoende de re-integratie te versnellen. De resultaten van de literatuurstudies zijn uitgebreid verwerkt in hoofdstuk 3.

(14)

2.2.6 Beperkingen literatuuronderzoek

Binnen de literatuurstudies hebben niet alle resultaten een hoge bewijslast. De literatuur op het gebied van culturele- en omgevingsfactoren is verouderde literatuur.

Ook zijn enkele onderzoeken uitgevoerd binnen een specifieke cliëntengroep, waardoor de resultaten niet generaliseerbaar zijn met de onderzoeksdoelgroep. Veel onderzoeken zijn uitgevoerd in het buitenland waardoor de resultaten niet een afspiegeling kunnen zijn van het Nederlandse zorgsysteem.

Ten slotte is dit literatuuronderzoek uitgevoerd door junior ergotherapeuten. Vanwege het gebrek aan ervaring kan het zijn dat er niet in de relevante databanken is gezocht, zijn de artikelen niet correct of volledig op hun validiteit beoordeeld of kan er gezocht zijn met gelimiteerde zoektermen. Dit kan voor vertekening hebben gezorgd binnen deze literatuuronderzoeken.

2.3

Interviews

Voor het onderzoek naar de meningen en ervaringen omtrent het programma, is gekozen voor semi-gestructureerde interviews. De interviews zijn semi-gestructureerd omdat deze zijn afgenomen aan de hand van een topiclijst, zie hiervoor bijlage 4. Deze topics en zijn gebaseerd op bevindingen vanuit de literatuurstudies. De interviews zijn geanalyseerd, waarna thema’s zijn herkend. Deze thema’s zijn uitgewerkt, waarbij quotes zijn gebruikt die de bevindingen ondersteunen.

2.3.1 Selectieprocedure

Voorafgaand aan de interviews is er een mogelijke lijst met participanten opgesteld door de opdrachtgever. Deze lijst is samengesteld aan de hand van de volgende in- en exclusiecriteria, die vanuit de projectgroep en opdrachtgever gevormd zijn:

Inclusie

 Alleen deelnemers uit de periode van oktober 2014 tot en met februari 2015  Deelnemers tussen de 45-70 jaar

 Verschillende culturele achtergronden

 Verschillend opleidingsniveau en/of werksector

 Deelnemers dienen het groepsprogramma te hebben doorlopen en afgerond Exclusie

 Deelname voor oktober 2014

 Deelnemers met ernstige cognitieve problemen  Deelnemers die de Nederlandse taal niet beheersen

2.3.2 Werving

Vanuit de projectgroep is ervoor gekozen om telefonisch participanten te benaderen. Voorafgaand aan dit telefonisch contact is er een brief opgesteld met daarin uitgebreide informatie over het onderzoek. Deze brief is na het eerste telefonische contact per email of post is verstuurd. De projectgroep heeft hiervoor gekozen, omdat enkel telefonisch contact de participanten zou kunnen overvallen en sneller doen besluiten om niet deel te nemen aan

(15)

voorkomen. Daarnaast is in de brief geprobeerd participanten te stimuleren tot deelname. De projectgroep heeft dit gedaan door de participanten de keuze te geven op welke locatie zij het interview wilden laten plaatsvinden. Dit kon bij de participant thuis zijn of op de HVA/Polifysiek. Daarnaast is er door middel van dit gesprek en de brief benadrukt dat de meningen en ervaringen van de participanten zeer belangrijk zijn ter verbetering van het programma, om zo lotgenoten in de toekomst te helpen.

Nadat de projectgroep de email/brief had opgesteld en de lijst met potentiële participanten had ontvangen , heeft de projectgroep telefonisch contact gezocht met iedere mogelijke participant. Er is gekozen om participanten eerst te bellen, omdat participanten zo directer kunnen worden aangesproken en het onderzoek zo specifieker kan worden toegelicht. Bij alleen een informatieve brief, kan men deze openmaken en vervolgens weggooien of vergeten. Tevens zouden niet geïnteresseerden participanten onnodig een brief ontvangen. Daarnaast gaf telefonisch contact de projectgroep de mogelijkheid inzicht te krijgen in de mogelijke respons. Voorafgaand aan dit contact is een script geschreven, waarin kort is beschreven welke informatie de projectgroep wilden overbrengen tijdens het eerste telefonische contact. Hierbij is er bewust gekozen om de introductie vanuit het AMC en Polifysiek te doen, zodat participanten de organisaties zouden herkennen en sneller open zouden staan voor de introductie. Daarnaast is ervoor gekozen om te vragen of de projectgroep even kort mocht storen, zodat de participant zich niet overvallen voelde en zelf de keuze hadden om de introductie aan te horen.

Indien de informatie per e-mail was verzonden, zijn de participant na twee dagen terug gebeld om te vragen of zij de toegezonden informatie in goede orde ontvangen hadden en of zij wilden deelnemen aan de interviews. Dezelfde handeling is gedaan bij participanten die per post informatie hadden ontvangen, zij zijn na vijf dagen benaderd. Op het moment dat participanten aangaven deel te willen nemen, is er een afspraak gepland voor de interviews. Deze afspraak werd gepland in de laatste week van april of begin mei.

Indien participanten bij het telefonisch contact geen gehoor gaven, is er nog driemaal telefonisch contact gezocht. Op deze manier heeft de projectgroep geprobeerd iedere mogelijke participant te bereiken.

Na toezegging van deelname is er een bevestigingsbrief naar iedere participant verzonden zie bijlage 3.2. Deze is wederom, naar wens van de participant, per post of email verstuurd. In deze bevestigingsbrief is de datum, tijd, locatie van het interview en een contactnummer van de projectgroep vermeld.

2.3.3 Participanten

In het totaal zijn er 27 mogelijke participanten telefonisch benaderd waarna tien potentiele participanten verdere informatie per mail hebben ontvangen. Met zeven participanten is een afspraak gepland voor een interview. Drie participanten hebben na ontvangst van de aanvullende informatie aangegeven niet deel te willen nemen. Eén participant is niet komen opdagen. Uiteindelijk is bij zes participanten het interview afgenomen. In tabel 1 zijn demografische gegevens* van de deelnemende participanten weergegeven.

(16)

Geslacht Leeftijd Opleidingsniveau Nationaliteit Gere-integreerd

Man 58-68 Universiteit NL Ja, beperkt aantal uren

Man 48-58 Universiteit Onbeantwoord Nee

Man 58-68 HBO NL Nee

Man 48-58 VWO NL Ja

Man 58-68 HAVO NL Ja, beperkt aantal uren

Man 58-68 MBO NL Ja, beperkt aantal uren

Tabel 1 Demografisch gegevens participanten

2.3.4 Vormgeving interviews

De projectgroep heeft ervoor gekozen om tijdens de interviews de ervaring van cliënten over het programma ‘Terugkeer naar werk’ te achterhalen. Deze informatie is door middel van semi-gestructureerde interviews verkregen. Semi-gestructureerde interviews zijn een vorm van narratief onderzoek. Narratief onderzoek stelt een proces of verandering in het levensverhaal van personen centraal (Boeije, 2012). Er is gebruik gemaakt van een topiclijst, die diende als conversatiehandleiding. De topiclijst is vooraf goedgekeurd door de opdrachtgever Koen van Dijk.

2.3.5 Draaiboek

Bij ieder interview waren twee projectleden aanwezig. Eén van hen nam het interview af, terwijl het andere projectlid het gesprek observeerde. Hierbij heeft de observator gelet op de non-verbale communicatie en is er gelet op de volledigheid van informatie. Indien de observator achteraf informatie had gemist, was er aan het eind van het interview alsnog de mogelijkheid om naar deze informatie te vragen.

Tijdens de interviews zaten de participant en interviewer in een tien voor twaalf opstelling, waarbij de participant aan de lange zijde en de interviewer aan de korte zijde van de tafel zat. Hiervoor is gekozen om een open gesprekssituatie te creëren en de cliënt de mogelijkheid te geven om zich heen te kijken (Zalm & Stomph, 2012). De observant zat uit zicht van de participant, zodat de observant geen directe deelnemer van het gesprek was.

Voorafgaand aan het interview hebben zowel de participant als interviewer het informed consent (bijlage 5) ondertekend waarbij akkoord is gegaan met deelname. Dit ondersteunt de eerdere mondelinge toezegging. Tevens is hiermee akkoord gegeven voor audio-opname van het interview.

Ook heeft een participant aan het begin van het interview een korte vragenlijst ingevuld (bijlage 6). Deze is ingevuld zodat demografische gegevens van de participanten in kaart konden worden gebracht. Daarnaast is deze vragenlijst gebruikt om in te gaan op de antwoorden, om zo verdieping te zoeken in de onderwerpen: cultuur, aantal gevolgde bijeenkomsten, re-integratie en steun van de familie.

(17)

Om tijdens het interview voor een rustige en vertrouwelijke spreekomgeving te zorgen, zijn vooraf lokalen gereserveerd bij de Hogeschool van Amsterdam. Om de participant koffie en thee aan te kunnen bieden, is er voor een koffiezetapparaat en een waterkoker gezorgd. Ter afsluiting van ieder interview kreeg iedere participant een presentje mee in het kader van de hartrevalidatie.

2.3.6 Uitvoering

De projectgroep heeft ervoor gekozen om twee pilot interviews af te nemen. Deze zijn gebruik om te toetsen of de opgestelde topiclijst compleet was. De pilot is door twee verschillende projectleden uitgevoerd, om de volledigheid van de topiclijst te valideren. Na deze pilots, is geconcludeerd dat er geen verdere aanpassingen nodig waren. De overige interviews zijn met behulp van dezelfde topiclijst afgenomen.

2.3.7 Resultaatverwerking

Iedere audio-opname van een interview is afzonderlijk door twee projectleden afgeluisterd, waarbij gelet is op dat wat de participanten verteld hebben. Daarna hebben de twee leden van de projectgroep afzonderlijk de quotes genoteerd die relevant werden geacht voor het beantwoorden van de subvraag. Na het noteren van de quotes, heeft de projectgroep gediscussieerd over de betekenis van de uitspraken. Vanuit hier zijn thema’s herkend. Deze zijn uitgewerkt, gericht op de beleving en ervaring van de cliënten. Vanuit ieder thema is gekeken wat de participanten hebben gezegd en welke uitspraken het meest relevant waren met betrekking tot het thema en de subvraag. Ieder thema bevat een inleidend verhaal waarin beschreven is wat de algemene bevindingen zijn uit de interviews. Vervolgens zijn er één of twee quotes toegevoegd die de resultaten verwoorden. In bijlage 7 en 8 is een overzicht van alle resultaten per topic en de quotes per participant opgenomen.

2.3.8 Resultaat

Over het algemeen zijn de participanten tevreden over het programma. Uit de ervaring van de participanten blijkt voornamelijk dat er behoefte is aan zorg op maat, waardoor informatie op het gewenste moment verstrekt wordt. Daarnaast is er behoefte aan een meer interactieve manier van informatieoverdracht en naslagwerk, waardoor de behandelde informatie thuis nogmaals nagelezen kan worden.

Positieve punten van het programma zijn het lotgenoten contact, de informatie over de wetgeving en de rol van de cursusleider. De participanten geven aan dat het lotgenoten contact zorgt voor herkenning en steun en dat de cursusleider betrokken is en een iedereen aandacht geeft. De informatie over de wetgeving, geeft de cliënten handvatten gedurende hun re-integratie periode. De resultaten van de interviews zijn uitgebreid verwerkt in hoofdstuk 3.

2.3.9 Beperkingen interviews

Tijdens één van de interviews was er door ziekte geen observant aanwezig. Hierdoor kan informatie zijn gemist.

De projectgroep bestond uit junior onderzoekers. Hierdoor ontbrak het soms aan ervaring. Dit kwam terug bij het afluisteren van de audio opnames, hier werd achteraf opgemerkt dat er beter doorgevraagd had kunnen worden tijdens de interviews.

(18)

Als verbeterpunt voor een volgend onderzoek kan de projectgroep de dag voorafgaand aan het interview de participant telefonisch benaderen om te voorkomen dat deze niet komt opdagen. In dit onderzoek waren enkele participanten niet op de afgesproken datum aanwezig.

Een ander verbeterpunt was de veiligheid binnen dit onderzoek. Voorafgaand aan het onderzoek is er geen duidelijk plan opgezet, indien zich calamiteiten zouden voordoen binnen de samenwerking met cliënten met hartproblematiek. Dit is een risicodoelgroep.

(19)

3. Resultaten

De verschillende onderzoeksmethodes hebben meerdere onderzoeksresultaten opgeleverd. Alle deel- en subvragen worden in dit stuk benoemd en beantwoord aan de hand van de gevonden resultaten.

3.1

Deelvraag 1

“Wat is de effectiviteit van het groepsprogramma ‘Terugkeer naar werk’?

Als onderdeel van deze deelvraag zijn een viertal subvragen opgesteld, deze worden afzonderlijk beantwoord.

1A Wat zijn de gegevens omtrent opleidingsniveau, leeftijd, werksetting en woonomgeving van de deelnemers?

Voorafgaand aan het interview heeft iedere participant een vragenlijst ingevuld. Deze vragenlijst bevat onderdelen van de enquête die de projectgroep oorspronkelijk bij alle deelnemers van het programma wilden afnemen. Aangezien dit te veel belasting zou vormen voor de revalidanten, is er voor gekozen dit allen bij de participanten van het interview te doen. De projectgroep heeft op deze manier een algemeen beeld geschetst van de deelnemerspopulatie. De bevindingen vanuit deze subvraag staan weergegeven in onderstaande diagrammen. 1 1 3 1

Gezinssituatie

Alleenstaand Partner

Partner en kinderen Aleenstaande ouder

1 1 1 1 2

Opleidingsniveau

Basisonderwijs MAVO HAVO

VWO Gymnasium MBO

(20)

Figuur 1 Cirkeldiagrammen met de demografische gegevens

1B Welk percentage deelnemers is gaan re-integreren in eigen-, passend- of ander werk?

Deze onderzoeksgegevens waren helaas niet binnen de onderzoeksperiode beschikbaar, omdat het de opdrachtgever niet is gelukt deze te verkrijgen. Hierdoor is deze subvraag niet te beantwoorden in het kader van het gehele programma ‘Terugkeer naar Werk’. Wel is deze informatie verzameld onder de zes participanten van de interviews.

1 3 2

Re-integratie

ge-reintegreerd ge-reintegreerd in beperkt aantal uren niet ge-reintegreerd 6; 100% 0; 0%

Sekse

Man Vrouw 2 4

Aantal per

leeftijdscategorie

18-28 28-38 38-48 48-58 58-68 3 1 1 1

Geloof

Geen geloof Christelijk Islamitisch Boeddhistisch

Joods Hindoistisch

(21)

Figuur 2 Cirkeldiagrammen met de re-integratie cijfers van de onderzoeksdoelgroep

1C Binnen welke termijn zijn de deelnemers gere-integreerd?

Deze subvraag is komen te vervallen ten tijde van het onderzoek. Om deze gegevens te verkrijgen, had de projectgroep het plan om enquêtes te verspreiden onder alle veertig deelnemers van het programma. Deze enquêtes zijn echter niet verspreid, aangezien de deelnemers in het verleden al meer evaluaties en enquêtes hebben moeten invullen en het volgens de opdrachtgever een te hoge belasting zou zijn. Daarnaast kon er bij geen enkele participant dossieronderzoek worden gedaan, omdat dit vanuit het AMC niet werd toegestaan in verband met privacy redenen van de hartrevalidatie cliënten.

1D In hoeverre ervaren deelnemers een verlaging, continuering of verhoging van eigen regie* na afronding van het groepsprogramma?

In de interviews is niet specifiek gevraagd naar de beleving van eigen regie. Hiervoor is gekozen omdat het voor de participanten een abstract begrip is. Door hiernaar vragen, zou tijdens het interview voor sturing zorgen.

1 2 1 2

Arbeidssector na het

incident

Gezondheids zrog Bouw Overheid Handel Horeca 1 2 2 1

Arbeidssector voor

het incident

Gezondheidsz rog Bouw Overheid Handel Horeca

(22)

Vanuit de interviews komen wel enkele voorbeelden naar voren, die blijk geven van een vergroting van de eigen regie. Deze vergroting wordt benoemd in samenhang met de handvatten die vanuit het programma geboden zijn. Eigen regie ging vaak gepaard met informatie over de wetgeving.

“Ik heb van te voren een beetje het plan door besproken, met wat van ‘hoe gaan we dat doen’?. Nou omdat ik van te voren een beeld had, van hoe ik dacht dat het de meeste kans van slagen had, is het veel meer gebeurd op de manier waarvan ik denk dat het goed is…. Vanwege de dingen die jullie mij aangereikt hebben, en dan toch met name Els de Vries ook, heb ik.. Stond ik daar veel sterker dan wanneer ik dat niet zou hebben gedaan. En ik denk ook dat het door het programma echt veel sneller is gegaan. We zijn er nog niet maar ik ben veel verder dan als ik het programma niet had gedaan.”

Daarnaast wordt ook benoemd dat sommige interventies inzicht gaven in eigen gedrag en houding. Door inzicht te krijgen in dit gedrag werd de eigen regie vergoot. Dit bood handvatten voor gedragsverandering die nodig waren voor een effectieve re-integratie. Twee participanten benoemen dit:

“Met stap 1 van copingstrategieën, op je doel afgaan in mijn achterhoofd, heb ik mijn

eigen plan gemaakt voor re-integreren.”

“Ik van Koen leren je moet de persoon heel andere manier aanpakken en gebruiken. En dat deed ik niet vroeg was ik meteen tegen in. En hij heb mij geleerd hoe moet ik dan aanpakken.”

3.1.1 Conclusie deelvraag 1

Vanuit dit onderzoek is geen conclusie te trekken over de effectiviteit van het programma, omdat de feitelijke cijfers van subvraag 1B en 1C niet binnen deze onderzoeksperiode konden worden verkregen. Wel zijn er cijfers van de onderzoeksdoelgroep bekend. Deze bestond uit zes participanten, allen mannen tussen de 48-68 jaar. Alle mannen waren van Nederlandse komaf met verschillende opleidingsniveaus. Daarnaast worden er door de onderzoeksdoelgroep verschillende geloven gepraktiseerd.

In de resultaten van subvraag 1D komt naar voren dat bij enkele participanten een vergroting van de eigen regie wordt ervaren. Dit komt overeen met de korte termijn doelstelling om de eigen regie te vergroten, om zo op lange termijn te re-integreren.

(23)

3.2

Deelvraag 2

“Welke sociaal-culturele factoren hebben invloed op een re-integratie?”

Als onderdeel van deze deelvraag zijn er twee subvragen opgesteld, deze worden hieronder afzonderlijk beantwoord.

2A Welke omgevingsfactoren hebben invloed op het re-integratieproces bij cliënten met hartproblematiek?

De onderzoeksresultaten van deze subvraag zullen worden beschreven vanuit de ICF, om de factoren die volgens deze literatuurstudie van invloed zijn op het re-integratieproces, te kaderen. Hierdoor wordt duidelijk welke factoren per component van invloed zijn op het re-integratieproces. De ICF onderscheidt verschillende perspectieven met daarbij horende componenten:

1. Het perspectief van het menselijk organisme.

Functies en anatomische eigenschappen

Activiteiten en participatie

2. Het perspectief van een individu in de maatschappij (activiteiten en participatie)  Externe factoren

 Persoonlijke factoren

Uit literatuuronderzoek komen factoren naar voren die voornamelijk behoren tot de component externe factoren. Echter is de ICF een dynamisch model, waardoor veranderingen binnen één van de componenten op alle perspectieve invloed heeft (World Health Organisation, 2009).

Eén van de persoonlijke factoren is participatie, deelname aan de maatschappij. Uit de literatuur blijkt dat de mate van familiare steun en sociale aanpassing, zorgt voor een betere participatie. Daarnaast wordt belang van zorg voor en door familie benadrukt. Dit kan zorgen voor snellere terugkeer naar werk. Deze steun en zorg heeft een positief effect op het revalidatieproces. Een sterk sociaal netwerk valt evenals onder de component persoonlijke factoren en zorgt voor meer zelfverzekerdheid en sterker gevoel van eigenwaarde. Dit kan resulteren in snellere re-integratie (Hagan, Botti, & Watts, 2007).

Uit de literatuur blijkt ook dat lotgenotencontact een belangrijke persoonlijke factor is. Dit zorgt voor een positief gevoel, wat resulteert in het terugvinden van het geloof in eigen kunnen (Holmgren & Ivanoff, 2004)

Daarnaast kan het ook negatieve effecten hebben. Wanneer een sociaal netwerk te beschermend is, kan dit het re-integratieproces hinderen (Burgess, et al., 1982) (McMurray, 1998). Het gebrek aan motivatie en onzekerheid over eigen functioneren zijn van negatieve invloed op het re-integratieproces (Holmgren et al., 2004). Deze twee factoren vallen onder de component persoonlijke factoren van de ICF.

(24)

Uit de literatuur komt de steun van artsen en de werkgever als externe factor naar voren. Op het moment dat deze steun aanwezig is, zorgt dit voor een sterker sociaal netwerk. Deze steun vergoot het gevoel van participatie en zelfvertrouwen, waardoor terugkeer naar werk vergemakkelijkt wordt (O'hagan & Thomas, 2011).

Naast de steun van arts en werkgever, komt ook een onveranderde situatie op de werkvloer en werksfeer naar voren als externe factor. Dit kan de terugkeer naar werk negatief beïnvloeden, evenals een tekort aan contact met de werkvloer ten tijde van de re-integratie. (Holmgren et al., 2004).

Bovenstaande persoonlijke- en externe factoren zijn van invloed op de andere componenten uit de ICF als het gaat om participatie en activiteiten.

2B Welke invloed hebben cultuurverschillen op het revalidatieproces van cliënten met

hartproblematiek?

Om deze subvraag te kunnen beantwoorden, is er een literatuuronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd in een zestal databanken, wat uiteindelijk acht artikelen heeft opgeleverd.

In alle acht artikelen wordt beaamd dat cultuurverschillen bij hartrevalidatie cliënten een belangrijke rol kunnen spelen binnen het revalidatieproces. Hierbij wordt gesuggereerd dat cultuurverschillen veelal een negatieve invloed hebben op het revalidatieproces. Dit manifesteert zich voornamelijk op het gebied van participatie en leefstijlveranderingen. Belemmerende factoren die te maken hebben met cultuur, kunnen zijn; fatalisme, culturele rolverdeling, taalbarrières, voedingsadviezen en de sociale omgeving.

Zo wordt in verschillende culturen het nut van leefstijlverandering niet altijd ingezien, bijvoorbeeld omdat overgewicht juist wordt gezien als een teken van gezondheid, weldoen of een goed huwelijk (Rose, Timmonson, Amerson, & Pruitt, 2011). Overgewicht gaat vaak gepaard met een slechte leefstijl en eetgewoontes. In sommige culturen is eten een onderdeel van de identiteit. Tradities in het koken zijn hierdoor moeilijk te veranderen of de westerse voedingsadviezen sluiten niet aan bij deze eetgewoontes. Daarnaast geldt ook dat deze tradities al jaren meegaan en nooit eerder voor problemen hebben gezorgd. Hierdoor wordt de invloed van een gezonde leefstijl soms onderschat (Rose et al., 2011).

Ook is de manier waarop cliënten vanuit verschillende culturen tegenover hun herstel staan, wisselt. Zo hebben sommige culturen een fatalistische houding, waarbij men gelooft weinig invloed uit te kunnen oefenen op hun eigen herstel. Hierdoor wordt de toegevoegde waarde van een hartrevalidatie programma niet ingezien (Davidson, Gholizadeh, Rotem, DiGiacomo, & Salamonson, 2010).

De rolverdeling binnen culturen is ook van belang. Dit heeft vaak een belemmerende invloed voor de vrouwen. Zo is het uitvoeren van fysieke training in dezelfde ruimte als mannen en/of in westerse kledij ongepast en daardoor niet wenselijk (Galdas, Ratner, & Oliffe, 2011). Ook komt naar voren dat de relatie tussen de therapeut en de cliënt van groot belang is. Cultuur kan hier soms van invloed op zijn, doordat dit communicatieproblemen met zich mee kan brengen op zowel verbaal als non-verbaal niveau (Chyun, Amend, Newlin, & Melkus,

(25)

onder dit probleem. Hierbij wordt benoemd dat het verstrekken van audio of video materiaal een ondersteuning kan bieden aan participanten die de taal niet goed beheersen (Davidson et al., 2010).

3.2.1 Conclusie deelvraag 2

Uit de literatuurstudies komt naar voren dat sociale alsmede culturele factor van invloed zijn op het revalidatie- en re-integratie proces. Beiden kunnen zowel ondersteunend als beperkend werken. Het is geheel persoonsafhankelijk of de uitwerking van de factoren positief of negatief ervaren wordt. Daarnaast komt naar voren dat zowel steun uit de privé- als werkomgeving, invloed kan hebben op het revalidatie en re-integratieproces van cliënten met hartproblematiek. Hierbij kan snelle participatie juist bijdragen aan het verkrijgen van deze steun.

Culturele verschillen worden veelal benoemd als barrière binnen de hartrevalidatie. Op cultureel gebied blijkt dat er van oudsher gewoontes, normen en waarden zijn binnen culturen die in strijd kunnen zijn met de gestelde normen binnen hartrevalidatie. Belemmerende factoren die te maken hebben met cultuur, kunnen zijn; fatalisme, culturele rolverdeling, taalbarrières, voedingsadviezen en de sociale omgeving.

(26)

3.3

Deelvraag 3

“Wat zijn mogelijke verbeterpunten voor het programma?”

Als onderdeel van deze deelvraag zijn een twee subvragen opgesteld, deze worden afzonderlijk beantwoord.

3A Wat is de ervaring van cliënten met betrekking tot het ergotherapeutische programma ‘Terugkeer naar werk’?

Om op deze vraag antwoord te krijgen, zijn er interviews afgenomen bij oud deelnemers van het programma. De resultaten zijn uitgewerkt per thema, die vanuit de data analyse naar voren zijn gekomen. Deze thema’s zijn:

- Het beleven van steun en herkenning vanuit een groep - De betrokkenheid van de sociale omgeving

- Behoefte aan informatie

- Interactieve manier van informatieverstrekking - Nazorg en professionele steun

- Erkenning als individu

Onder de thema’s zijn quotes weergeven als ondersteuning van de resultaten. Deze quotes zijn een letterlijke weergave van wat de desbetreffende participant heeft gezegd. In deze quotes wordt ook gebruik gemaakt van puntjes, hierbij staat “..”(2x) voor het niet verstaan van wat er gezegd werd of bij een korte adempauze, waarna een participant een nieuwe zin begint. In het verslag worden ook “…”(3x) gebruikt, hierbij is een deel van de informatie bewust weggelaten door de onderzoekers omdat tussen staande informatie buiten het onderwerp viel.

Het beleven van steun en herkenning vanuit een groep

Alle participanten benoemen dat zij steun en herkenning ervaren binnen de groep. Ze kunnen hiermee hun aandoening in perspectief plaatsen door zich met elkaar te vergelijken en zich te herkennen in elkaars situatie. Hierdoor wordt de eigen kracht vergroot.

“Ja, dat je toch bezig bent met elkaar, elkaar opvoert. Tuurlijk is dat prettig. Als je in je

eentje stond, dan was het niets. Dan ben je constant met jezelf bezig denk ik. Je trekt je op aan een ander.”

Ook ervaren alle participanten het groepscontact als een belangrijk en prettige toevoeging van het programma. Participanten vinden het belangrijk dat zij contact hebben met lotgenoten. De steun wordt niet alleen ervaren vanuit de andere participanten, maar ook vanuit de cursusleider. Deze is onderdeel van de groep en biedt steun.

(27)

De rol van de cursusleider wordt binnen deze groepsdynamiek vaak als positief ervaren. De oprechte interesse en luisterende houding biedt vertrouwen waardoor participanten vrijuit durven te spreken.

De betrokkenheid van de sociale omgeving

Naast steun uit de groep werd er ook gesproken over steun uit de sociale omgeving, met name de steun vanuit de familie en de werkomgeving. Alle participanten geven aan het belangrijk te vinden om deze steun te ervaren.

Vanuit de werkomgeving wordt er door één participant gesproken over oppervlakkige doch oprechte betrokkenheid.

“Het is wel een stukje veiligheid, een veilig gevoel voor jezelf dat er gewoon mensen bij je zijn die weten wat je hebt gehad en die toch ja op een bepaalde afstand gewoon koel en zakelijk daarmee om kunnen gaan. Dat was prettig, absoluut.”

Naast steun en betrokkenheid van het werk zijn er ook een drietal participanten die hier een negatieve ervaring mee hebben. Zij benoemen het gemis van deze steun of vinden deze steun benauwend.

“Ik heb nog niemand gesproken van mijn werk. Ik vind het schandalig.”

“ Dat zou misschien ook een onderdeel kunnen zijn van terugkeer naar het werk. Hoe ga je met belangstelling om die je van je collega’s hebt gehad want het kan ook negatief zijn en denken oh ziek zijn en dat je daar zwaar in teleurgesteld bent en misschien wel boos om word of wat dan ook.”

Het contact met de directe omgeving kwam voornamelijk van familieleden. Dit familiecontact wordt ervaren als steunende factor, waarbij zij fungeren als opvangnet.

“ Ik heb heel goede contact met mijn schoonmoeder zeg maar, zij was ook heel lief. Elke keer belt ze vroeg ‘en wat wil je eten, ik ga trakteren’ zo weet wel. En mijn kinderen was ook toen ik lag in ziekenhuis.. Constant was zeg maar klaar staan. En toen thuis kwam, ook hun alles overgenomen. Ja ik ben heel blij mee.”

Ondanks dat familieleden een steunende factor zijn in het revalidatieproces, wordt door alle participanten benoemd dat het meenemen van familie naar het programma voor henzelf geen toegevoegde waarde heeft.

“Maar om nog mee te nemen van, hoe is het leven na een hartinfarct, nee dat vond ik niet nodig.”

Vijf participanten geven aan dat de directe omgeving wel mondeling op de hoogte wordt gesteld van vorderingen en ervaringen.

“Ik communiceer thuis wel natuurlijk daarover van wat heb ik gedaan hoe was het maar

(28)

Betrokkenheid wordt als belangrijk ervaren, maar tot op zekere hoogte. Een tweetal participanten geven aan zelf een grens te willen trekken in hoeverre mensen betrokken worden bij hun re-integratie. Soms wordt de vele belangstelling ervaren als sociale druk en kost dit de participant extra energie.

Behoefte aan informatie

Er blijkt bij alle participanten vraag naar informatie over het programma te zijn. Deze behoefte zijn vaak persoonlijk. Informatie die werd gemist was: het verkrijgen van ervaringscijfers, het verkrijgen van de informatie op het juiste moment. Enkele participanten gaven aan dat het programma niet altijd aansloot bij hun persoonlijke informatiebehoefte en hierdoor geen meerwaarde had. De informatie kwam voor hen niet op het juiste moment. Er is daarom meer behoefte aan zorg op maat.

“Het viel mij eigenlijk tegen, in de zin van ik was alweer aan het werk. Wat heb ik hier dan eigenlijk aan.”

“Het interesseerde mij eerlijk gezegd niets. Want ik heb al gezegd van te voren, ik kan niet meer terug naar mijn werk.”

Enkele cliënten hebben individueel onderdelen gemist. Eén participant gaf aan dat hij vooraf graag had willen weten hoe succesvol de re-integratie is na het volgen van het programma.

“ Een beetje ervaringscijfers in de slagingskans… Dat zou ik fijn vinden, als daar wat meer aandacht voor zou zijn.”

Deze participant gaf aan alleen te willen deelnemen aan programma’s die bewezen effectief blijken.

Vier participanten geven aan de informatie over de wet- en regelgeving het meest te waarderen. De gaf hen de meeste handvatten voor hun re-integraties.

“Nou ik kan me vooral de Wet en regelgeving en het verhaal over uitkeringen herinneren, daar heb ik wel goed opgelet en aantekeningen gemaakt. Omdat je daar normaliter niet zo thuis in bent.”

Interactieve manier van informatieverstrekking

Een drietal participanten gaf aan dat tijdens de cursus, de informatie voornamelijk werd verstrekt door middel van een PowerPoint presentatie. Deze manier van informatieoverdracht kwam soms statisch over en werd niet altijd als passend ervaren. Eén van de participanten omschrijft dit als:

“Ik vond het format erg fout. Het idee van het.. Het was eigenlijk een soort van hoorcollege in drie onderdelen. Psychisch, fysiek en juridisch en dan een stel presentaties.... Dat format is prima om een van te voren klaar gebakken stukje stof over te dragen naar andere. Niet om mensen die een bepaalde situatie concrete handvatten nodig hebben om verder te kunnen.”

(29)

“Wat ik toentertijd wel jammer vond, want Koen kwam toen met allemaal sheets aan, van ah kijk dit kijk dat en UWV een link daarnaartoe. Ik miste eigenlijk een beetje dat ik dit niet uit kon printen. Eigenlijk het mooiste zou zijn met de cursus als je dat uitprint als documentatie… Of het mooiste is nog dat je dat digitaal aan kan leveren.”

Daarnaast vonden twee participanten het een gemis dat tijdens de cursus de stof enkel werd gepresenteerd. Zij misten een stukje interactie met de stof. Het hebben van meer interactie zou volgens hen de kennis over onderwerpen kunnen vergroten.

“Ja misschien een stukje huiswerk erin, dat geeft natuurlijk binding om een cursus even weer absorberen en anders loop je weg en dan ‘over en uit’ weetje wel.”

De behoefte aan een naslagwerk deed zich meestal voor na voltooiing van de cursus. Hierdoor hadden de participanten geen directe mogelijkheid meer om de kennis opnieuw te vergaren.

Nazorg en professionele steun

Vier participanten benoemen dat zij de cursus kort vinden duren. De drie bijeenkomsten bieden hen handvatten, maar laat hen na die tijd toch nog met vragen achter. Enerzijds over hun eigen re-integratie, maar anderzijds ook naar de re-integratgie van de andere groepsleden.

“Er zou misschien een terugkoppeling kunnen zijn naar oud cursisten van ‘vertel eens hoe is het nou gegaan?’.. En eigenlijk nog kan vertellen hoe mijn re-integratie momenteel, op welk punt het staat eigenlijk. Want dat is een beetje gestagneerd in mijn geval.”

Hierin wordt ook benoemd dat de ervaringen van ervaringsdeskundigen van toegevoegde waarde zou kunnen zijn. Bij vijf participanten lag hierin ook de behoefte om na een tijdje weer terug te keren. Zij willen graag het verloop van hun re-integratietraject met elkaar en de professional delen. Daarnaast zijn deze participanten geïnteresseerd in het verloop van elkaars re-integratietraject.

“Misschien toch een keer terugkomen om te kijken van ‘dit is geweest, we zijn drie keer geweest en we zijn drie maanden verder’. Dit moet niet te lang duren. Waar staat iedereen? Wat heb je ermee gedaan?”

Door nazorg kan de sociale steun op lange termijn eventueel worden vergroot.

Erkenning als individu

Ondanks dat het programma ‘Terugkeer naar werk’ een groepsprogramma is, geven alle participanten aan dat zij ook als individu werden herkend en erkent.

“Iedereen neemde stuk voor stuk zeg maar, nou zegt ie jij heb problemen ik doe dan na de les met jou eventjes zitten samen nog apart praten….Dat vind ik echt tof zeg maar dat koen zo mensen aandacht besteedde, en proberen de mensen weer positieve manier terugkeer naar werk. En dat is heel fijn.”

(30)

Alle participanten geven aan dat de cursusleider betrokken was. Wanneer er problemen met de re-integratie waren, welke niet behandeld werden binnen het programma, nam de cursusleider de personen apart voor een één op één gespreken. Dit werd door twee participanten zeer gewaardeerd.

3B “Welke interventies dragen bij aan de re-integratie van hartpatiënten?”

Deze deelvraag is door middel van literatuuronderzoek beantwoord. In vier databanken is gezocht naar bewijs. Na de selectieprocedure zijn er negen artikelen geselecteerd die als bewijs hebben gediend voor het literatuuronderzoek.

Uit het literatuuronderzoek komt naar voren dat verschillende interventies bijdragen aan een geslaagd re-integratietraject. Dit zijn zowel interventies gericht op de organisatie van een programma, als ook cliëntgerichte interventies. Hierbij kan worden gedacht aan ontspanningstherapie, psychische begeleiding en groepstherapie.

Zo blijkt dat een actieve leeromgeving, een persoonlijke benadering en participeren in een groep wat zorgt voor individuele versterking. Dit kan een belangrijke rol spelen in

re-integratietrajecten (Vuvori, Price, & Malmberg-Heimonen, 2005) (Banerjee, Grace, Thomas, & Faulkner, 2010). Het stellen van persoonlijke doelen draagt bij aan een succesvollere voltooiing van dergelijke programma. Vaak zijn de gestelde doelen een wisselwerking tussen de trainer en de cliënt. Indien de cliënt individueel, zonder bijkomst van een professional, doelen stelt, blijkt hij gemotiveerder deze te behalen (Boersma & Maes, 2006).

Interventies gericht op specifieke werkeigenschappen, en ter preventie van psychische klachten en angststoornissen bevorderen de re-integratie van cliënten met hartproblematiek (Jonge & Bültmann, 2014).

Ontspanningstherapie in de werksetting en gedurende de re-integratie werken versterkend in een proces gericht op terugkeer naar werk (Dixhoorn & White, 2005).

3.3.1 Conclusie deelvraag 3

Uit de interviews blijkt voornamelijk dat alle participanten de cursus te kort vinden. Daarnaast geven zij aan de steun vanuit de privé en werkomgeving, alsmede lotgenoten contact, belangrijk vinden. Ook hebben de participanten verschillende informatiebehoeftes en is er behoefte aan een interactieve manier van informatieverstrekking. Ook staat deze informatiebehoefte in relatie tot het moment van re-integratie. Hierdoor lijkt zorg op maat een vereiste.

In de literatuur komt naar voren, dat zowel interventies gericht op de organisatie van het programma als ook op de cliënt, een bijdragen kunnen leveren aan een succesvolle re-integratie. Vooral ontspanningstherapie en het bieden van een groepsprogramma kunnen hieraan bijdragen. Het stellen van doelen is hierbij een interventie om de cliënt te betrekken bij zijn eigen re-integratieproces. Dit vergroot de kans op voltooiing van het programma. Veel cliënten met hartproblematiek blijken baat te hebben bij interventies gericht op de voorkoming van psychische problematiek, omdat deze een succesvolle re-integratie in de weg kunnen staan.

(31)

4. Discussie

In dit onderzoek is antwoord gezocht op de vraag wat de effectiviteit is van het groepsprogramma ‘Terugkeer naar werk’ en welke verbeteringen er mogelijk zijn.

Uit de literatuur komt duidelijk naar voren dat zowel de sociale omgeving alsmede culturele factoren van invloed zijn op het revalidatieproces. Hierbij worden culturele factoren vaak als barrières benoemd binnen het revalidatieproces en de sociale omgeving veelal als ondersteunende factor. Belemmerende factoren die te maken hebben met cultuur, kunnen zijn: fatalisme, culturele rolverdeling, taalbarrières, voedingsadviezen en de sociale omgeving. Sociale steun vanuit de omgeving, zowel de directe als de werk omgeving, kan de re-integratie versnellen, doordat dit de zelfverzekerdheid en eigenwaarde kan vergroten (Hagan et al., 2007).

Op interventie gebied zijn er overeenkomsten en verschillen gevonden ten opzichte van het reeds draaiende programma, de ervaring van cliënten en de literatuur. Voornamelijk op organisatorisch, inhoudelijk en persoonlijk gebied zijn er adviezen uit te brengen. Zo blijkt vooral de preventie van psychische klachten van belang te zijn bij de terugkeer naar werk van cliënten met hartproblematiek. Het werken in groepsverband kan hieraan bijdragen. Het toepassen van ontspanningsoefeningen kan tevens de terugkeer naar werk bevorderen. Uit de ervaring van de cliënten blijkt voornamelijk dat er behoefte is aan zorg op maat, waardoor informatie op het gewenste moment verstrekt kan worden. Daarnaast is er behoefte aan een meer interactieve manier van informatieoverdracht en naslagwerk, waardoor de behandelde informatie thuis nogmaals nagelezen kan worden. De rol van de cursusleider wordt als positief ervaren, hij is betrokken en geeft een ieder aandacht.

Relatie tussen resultaten van de interviews en literatuurstudies

Zowel uit de interviews als het literatuuronderzoek komt naar voren dat steun en betrokkenheid van een professional belangrijk is (Davidson et al., 2010). Zo blijkt uit de interviews dat de cursusleider zich aansloot bij de participant en zich in hen kon verplaatsen. Uit literatuuronderzoek van Banjeree (Banerjee et al., 2010) blijkt dat de participanten steun, zorgzaamheid en persoonlijke benadering als prettig ervaren.

Uit de literatuur blijkt dat hartrevalidatie programma’s waarin aandacht is voor depressie, angststoornissen en specifieke werkeigenschappen van een persoon, de terugkeer naar werk kunnen bevorderen (Jonge & Bültmann, 2014)

Het werken in groepsverband kan worden gezien als een interventie die de kans op depressieve klachten doet verkleinen. Vuori (Vuori et al., 2005) stelt dat de voorbereidingen op tegenslagen in groepsverband zorgt voor een verminderende kans op toename van psychische klachten en symptomen van een depressie verminderen. Uit de literatuur blijkt ook dat groepsprocessen het individu kunnen versterken door sociale vergelijking en interactie (Vuori et al., 2005). Dit komt ook naar voren in de interviews. De participanten geven aan dat zij in groepsverband ervaringen kunnen uitwisselen en hun situatie met andere kunnen vergelijken. Hierdoor kunnen zij hun eigen situatie beter relativeren. Daarnaast komt uit de interviews naar voren dat participanten de steun in de groep als versterkende factor zien waaraan zij zichzelf omhoog kunnen trekken.

(32)

Ook komt vanuit de literatuur naar voren dat cultuurverschillen bij hartrevalidatie cliënten van invloed kunnen zijn op de hartrevalidatie. Dit kan op verschillende facetten van het proces zijn, maar wordt voornamelijk benoemd als barrière. Tijdens de interviews kwam de invloed van cultuur niet zozeer naar voren. De participanten benoemen dat er vanuit het programma goed rekening is gehouden met hen als individu. De participanten met een geloof, geven aan dat dit hun re-integratie niet verder heeft beïnvloed.

Uit de literatuur komt naar voren dat, bij de start aan een hartrevalidatie programma, een cliënt doelen zou moeten opstellen. Echter ziet men vaak dat de opgestelde doelen niet alleen doelen van de cliënt zijn, maar een uitkomst uit de onderhandelingen tussen cliënt en therapeut. De kans dat iemand zijn doelen behaald is groter indien hij of zij individueel doelen heeft gesteld (Boersma et al., 2006).

Binnen de interviews is er niet gesproken over het stellen van doelen. Wel komt naar voren dat de informatie niet altijd aansluit bij de wens van de participant.

Uit de literatuur blijkt dat ontspanningsoefeningen kunnen bijdragen aan vermindering van angst en depressies en de kans op de terugkeer naar werk word vergroot (Dixhoorn et al., 2005). Gedurende de interviews is door één participant gesproken over het gemis van handvatten om ontspanningsoefeningen te vertalen naar de werksetting. Dit lijkt daardoor een individuele behoefte.

Vanuit de literatuur komt naar voren dat de steun van de familie, artsen en de werkgever zorgt voor een sterk sociaal netwerk, het gevoel van participatie en het zelfvertrouwen vergroot. Hierdoor wordt terugkeer naar werk gemakkelijker (O’hagan et al., 2011). Naast een positief effect kan deze betrokkenheid ook negatieve uitwerkingen hebben. Een tekort aan contact vanuit het werkveld zorgt voor een verhoging van de drempel om terug te keren naar werk. Daarnaast kan overbezorgdheid vanuit de familie een belemmerende factor zijn (McMurray, 1998).

Tijdens de interviews is dit onderwerp besproken en het blijkt dat participanten de steun van familie inderdaad als prettig hebben ervaren. Ondanks dat de steun als prettig wordt ervaren, is er geen behoefte om de (directe)omgeving bij het re-integratieproces te betrekken. Naast de steun van familie is gebleken dat het contact en betrokkenheid van het werk ook belangrijk is. Een participant beschreef dat hij het als een gemis en schandalig heeft ervaren dat zijn werk geen contact met hem heeft opgenomen gedurende zijn afwezigheid.

Ook vanuit de interviews komt naar voren dat dit niet alleen een positieve invloed heeft. Eén participant benoemt de behoefte om in het programma aandacht te besteden aan copingstrategieën bij een te grote druk vanuit de werkomgeving.

Beperkingen van het onderzoek

Ten eerste betreft dit onderzoek een kleine steekproef, doordat er onder een zestal participanten onderzoek is gedaan naar hun meningen en ervaringen betreffende het programma ‘Terugkeer naar werk’. Hierdoor zijn de gegevens niet te generaliseren naar de gehele deelnemerspopulatie van het programma. Wel is er in de interviews die zijn gehouden, gestreefd naar saturatie als het gaat om de mogelijke verbeterpunten voor het programma. Hierover zijn in de laatste twee interviews geen nieuwe bevindingen meer gedaan, waardoor

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In vele bedrijven is men er zelfs zozeer van overtuigd dat de hogere chefs niet graag opm erkingen ontvangen van arbeiders en bazen, die een critiek inhouden

Het landelijk Programma Langdurige Zorg (PLZ) van ZonMw inspireert en ondersteunt cliënten en hun omgeving om samen aan verbeteringen te werken die de cliënt belangrijk vindt op

• Vervolgens neemt de grafiek van de afgeleide af maar blijft positief: dit betekent dat de grafiek van N afnemend stijgend is 1. • Voor de overgang tussen toenemend stijgend

De macro-economische omstandigheden zijn langere tijd ongunstig geweest voor de bouwsector, vooral in Europa.. Ook in olie-exporterende landen zijn de omstandigheden nog

Begin 2017 zijn afspraken gemaakt om cliënten met ambulante begeleiding uit te laten stromen uit MO en BW naar sociale huurwoningen. Verenigde woningcorporaties hebben toegezegd

Op basis van de succesfactoren en verbeterpunten die uit deze evaluatie zijn gekomen – en die ondersteund worden door eerder (wetenschappelijk) onderzoek - doen de onderzoekers

Niet alleen dus bij Rosaceaeën, hoewel het wel bar gesteld is met het aantal gevoeligheden voor narigheid van deze familie, inclusief het geslacht Malus.. De bovenstaande tabel

Omdat het WODC niet alleen de vraag of een interventie werkt relevant vindt, maar ook wil onderzoeken what works for whom and why, is het tegenwoordig gebruike- lijk om interventies