• No results found

De leek & de waarheid : Over de verhouding tussen lekenrechtspraak en waarheidsvinding in het Nederlandse strafproces

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De leek & de waarheid : Over de verhouding tussen lekenrechtspraak en waarheidsvinding in het Nederlandse strafproces"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De leek & de waarheid

Over de verhouding tussen lekenrechtspraak

en waarheidsvinding in het Nederlandse

strafproces.

Masterscriptie Strafrecht

Naam: Emily van Hees Studentnummer: 5819822

Begeleider: Mw. M.J. van Weerden

(2)

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave ... 2 1. Inleiding ... 3 1.1 Lekenrechtspraak ... 3 1.2 Waarheidsvinding ... 3 1.3 Probleemstelling ... 4 2. Lekenrechtspraak ... 5 2.1 Juryrechtspraak ... 5 2.1.1 Voor- en nadelen ... 6 2.2 Gemengde kamers ... 11 2.2.1 Voor- en nadelen ... 11 2.3 Magistrates’ Courts ... 13 2.3.1 Voor- en nadelen ... 14 3. Waarheidsvinding ... 15 3.1 Waarheidstheorieën ... 15

3.2 Juridische versus wetenschappelijke waarheidsvinding ... 16

3.4 De rol van waarheidsvinding in het Nederlandse strafproces ... 18

3.4.1 Beperkingen voor de waarheidsvinding ... 19

3.5 Valkuilen strafrechtelijke waarheidsvinding ... 21

4. Lekenrechtspraak en strafrechtelijke waarheidsvinding ... 24

4.1 Invoering lekenrechtspraak in NL ... 24

4.1.1 Grondwet ... 24

4.1.2 EHRM ... 25

4.2 Voor- en nadelen van lekenrechtspraak voor de waarheidsvinding in het Nederlands strafproces ... 26 5. België ... 30 5.1 De assisenjury ... 30 5.1.1 Samenstelling ... 30 5.1.2 Werkwijze ... 32 5.2 Waarheidsvinding ... 33 5.3 Conclusie ... 35 6. Conclusie ... 37 6.1 Lekenrechtspraak ... 37

6.2 Waarheidsvinding in het Nederlandse strafproces ... 38

6.3 Invloed van lekenrechtspraak op de waarheidsvinding ... 39

(3)

1. Inleiding

1.1 Lekenrechtspraak

Nederland vormt een uitzondering als het op lekenrechtspraak aankomt. Wij zijn één van de weinige landen die enkel gebruik maken van beroepsrechters.1 Er is dan ook veel weerstand onder de Nederlandse bevolking tegen het idee van lekenrechtspraak. Malsch betoogt dat een reden voor deze weerstand onwetendheid zou kunnen zijn.2 De gemiddelde Nederlander zal bij lekenrechtspraak namelijk denken aan Amerikaanse jury’s uit de film, maar er zijn veel meer varianten van lekenrechtspraak. En al die landen die wel een vorm van lekenrechtspraak kennen, zoals bijvoorbeeld Frankrijk, België en het Verenigd Koninkrijk, zullen daar toch wel een goede reden voor hebben?

Ik begin mijn scriptie met een uiteenzetting van verschillende soorten lekenrechtspraak. Als ik het over lekenrechtspraak heb, dan heb ik het over burgers zonder juridische scholing. In die zin zijn de deskundigen in bijvoorbeeld de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam en de Penitentiaire Kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aldus leken. In mijn scriptie bespreek ik echter slechts lekenparticipatie in het strafproces3 en zal ik de gespecialiseerde kamers derhalve buiten beschouwing laten.

1.2 Waarheidsvinding

Een ander veelbesproken onderwerp in de wetenschappelijke literatuur op het gebied van het strafrecht, is waarheidsvinding. Wat is waarheidsvinding? Hoe achterhalen we de waarheid binnen de kaders van het strafproces? En hebben wij soms slapende rechters waardoor de waarheidsvinding wordt belemmerd? 4

Van belang is om vast te stellen naar welke waarheid wij in het strafproces op zoek zijn en welke voorwaarden vervuld moeten worden om deze waarheid te achterhalen. In het tweede hoofdstuk bespreek ik wat de rol van waarheid in het Nederlandse strafproces is, naar welke

1

M. Malsch, ‘Het heilige huisje van de professionele rechtspraak. Waar komt de huiver voor lekenrechtspraak vandaan?’, Strafblad 2014, afl. 2, p. 162.

2

M. Malsch, ‘Het heilige huisje van de professionele rechtspraak. Waar komt de huiver voor lekenrechtspraak vandaan?’, Strafblad 2014, afl. 2, p. 167.

3

Onder ‘strafproces’ versta ik het klassieke strafproces; de berechting van delicten uit het commune strafrecht. Het militaire strafproces laat ik buiten beschouwing.

4

(4)

waarheid wij precies op zoek zijn, hoe wij die waarheid kunnen achterhalen en welke valkuilen daarbij aan de orde zijn.

1.3 Probleemstelling

Het doel van mijn scriptie is om te analyseren of invoering van lekenrechtspraak een positieve invloed zou kunnen hebben op de strafrechtelijke waarheidsvinding. Na verschillende vormen van lekenrechtspraak uiteen te hebben gezet, bekijk ik aldus, met waarheidsvinding als normatief toetsingskader, of een invoering van lekenrechtspraak wenselijk is voor het Nederlandse strafproces.

Dit doe ik middels een klassiek rechtswetenschappelijk onderzoek, vanuit een intern perspectief, dat evaluerend van aard is.

Mijn probleemstelling luidt als volgt:

In hoeverre zou een invoering van lekenrechtspraak in het Nederlandse strafproces kunnen leiden tot een positieve impuls voor de strafrechtelijke waarheidsvinding?

Ten behoeve van de beantwoording van de probleemstelling, heb ik onderstaande deelvragen geformuleerd.

1. Welke vormen van lekenrechtspraak bestaan er?

2. Wat zijn de voor- en nadelen van lekenrechtspraak, toegespitst op het Nederlandse strafproces?

3. Wat wordt er verstaan onder waarheidsvinding en in hoeverre is waarheidsvinding van belang voor het Nederlandse strafproces?

4. Op welke wijze zou lekenrechtspraak de waarheidsvinding in het Nederlandse strafproces kunnen beïnvloeden?

5. Hoe verhoudt de lekenrechtspraak in het Belgische strafproces zich tot de waarheidsvinding en kunnen wij daar iets van leren?

Ter beantwoording van de deelvragen en uiteindelijk de probleemstelling, heb ik voornamelijk Nederlandse en Belgische literatuur gelezen op het gebied van lekenrechtspraak en waarheidsvinding.

(5)

2. Lekenrechtspraak

Nederland is één van de weinige landen dat geen lekenrechtspraak kent.5 Het dichtst bij lekenparticipatie in het Nederlandse strafproces komen de rechter- of raadsheer-plaatsvervanger en de participatie door deskundigen in bijvoorbeeld de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam en de Penitentiaire Kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.6 Dit betreffen echter geen leken in de letterlijke zin van het woord, bedoeld wordt dat het geen beroepsrechters zijn. De rechter- of raadsheer-plaatsvervanger is immers net zoals de beroepsrechter jurist en heeft respectievelijk ten minste zes of ten minste tien jaar relevante juridische praktijkervaring en aantoonbare maatschappelijke ervaring.7 Voor de deskundigen die samen met vaste rechters of raadsheren rechtspreken in de gespecialiseerde kamers geldt dat het weliswaar in beginsel geen juristen zijn, maar op het gebied waarover zij rechtspreken, zijn zij deskundig. Zoals ik in de inleiding reeds heb aangegeven, draait deze scriptie om de participatie van leken – personen zonder juridische scholing – in het strafproces. De rechter- en raadsheer-plaatsvervanger en de deskundigen in de gespecialiseerde kamers zal ik derhalve buiten beschouwing laten.

Voor het gemiddelde Nederlandse huishouden is de Amerikaanse jury wellicht de bekendste vorm van lekenrechtspraak, maar er zijn nog veel meer vormen. En niet alleen in de Verenigde Staten; wij worden omringd door landen die een diversiteit aan lekenrechtspraak kennen. In dit hoofdstuk zal ik verschillende vormen van lekenrechtspraak uiteenzetten met de voor- en nadelen ervan.

2.1 Juryrechtspraak

De meest extreme vorm van lekenrechtspraak is juryrechtspraak. Een groep burgers die zich een oordeel zal vormen over de schuld of onschuld van de verdachte. Het is een vorm van lekenrechtspraak die in Nederland vooral bekend is door Amerikaanse film- en televisiedrama’s. De jury kent echter meer vormen dan die wat wij veelal in Amerikaanse

5

M. Malsch, ‘Het heilige huisje van de professionele rechtspraak. Waar komt de huiver voor lekenrechtspraak vandaan?’, Strafblad 2014, afl. 2, p. 162.

6

M. Malsch, ‘Het heilige huisje van de professionele rechtspraak. Waar komt de huiver voor lekenrechtspraak vandaan?’, Strafblad 2014, afl. 2, p. 166.

7

‘(On)bezoldigd of raadsheer-plaatsvervanger’, Rechtspraak.nl (zoek op

(6)

producties zien. Zo is er de Engelse jury, volgens Malsch wel de moeder van alle jury’s genoemd.8 Toen in de elfde eeuw door de Noormannen een vroege vorm van de jury naar Engeland werd gebracht, vervulden de juryleden vooral de rol van getuigen; zij gaven informatie over lokale gebruiken en gewoonten en konden zodoende helpen bij het beslechten van lokale conflicten.9 Deze jury verspreidde zich later naar andere delen van de wereld, waaronder de Britse koloniën Amerika, Afrika en Azië. Frankrijk was het eerste land op het Europese continent waar juryrechtspraak werd ingevoerd. Later volgden onder meer Duitsland, Spanje en België en zelfs Nederland heeft kort een jury gekend. Dit was ten tijde van de Franse bezetting, van 1811 tot 1813.10

De grootte van de jury varieert, maar de Amerikaanse jury bestaat over het algemeen uit twaalf personen die over gezond verstand moeten beschikken. De ondergrens wordt gevormd door een jury bestaande uit slechts zes personen. De jury velt enkel een oordeel over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezen kan worden. Of er al dan niet een sanctie moet volgen en zo ja, wat de hoogte van de straf zal zijn, wordt aan het oordeel van de beroepsrechter overgelaten.11

2.1.1 Voor- en nadelen

Een voordeel van juryrechtspraak is het democratische element dat aan het strafproces wordt toegevoegd. De juryleden zouden beschouwd kunnen worden als vertegenwoordigers van de bevolking en laten zodoende de stem van het volk horen tijdens het strafproces.

Hoewel de jury dichter bij het volk staat dan de gemiddelde beroepsrechter,12 kunnen er kritische kanttekeningen bij het democratieargument gezet worden. De juryleden worden immers niet door het volk gekozen. Bovendien zijn er critici die zeggen dat de samenstelling van een gemiddelde jury helemaal geen goede afspiegeling vormt van de bevolking. Zo zou er

8

M. Malsch, ‘Het heilige huisje van de professionele rechtspraak. Waar komt de huiver voor lekenrechtspraak vandaan?’, Strafblad 2014, afl. 2, p. 163.

9

Idem.

10

M. Malsch, ‘Het heilige huisje van de professionele rechtspraak. Waar komt de huiver voor lekenrechtspraak vandaan?’, Strafblad 2014, afl. 2, p. 163. E. Prakken, ‘Het grote taboe:

burgerparticipatie in het strafproces’, Strafblad 2013, afl. 6, p. 445.

11

H.J. Donker, ‘Juryrechtspraak nader bekeken’, TREMA 2008, afl. 9, p. 395-396.

12

J. Eerdmans, ‘Rechters, kom uit die ivoren toren’, Volkskrant 10 oktober 2009. ‘Rechter moet tegen stootje kunnen’, Rechtspraak.nl (zoek op ivoren toren).

(7)

in sommige gevallen sprake zijn van een oneigenlijke selectie van juryleden.13 Denk hierbij aan de selectie van personen met een bepaalde achtergrond of politieke voorkeur, wiens deelname aan de jury in het voordeel van de aanklager, dan wel de verdediging kan werken. Ook zouden bepaalde bevolkingsgroepen onder-, dan wel oververtegenwoordigd zijn. De Roos haalt in dit kader een Duits empirisch onderzoek aan. Hieruit blijkt dat de middenklasse in Duitsland zwaar oververtegenwoordigd is.14 Ook stelt De Roos dat in België jongeren en fulltime werkenden helemaal niet, of ondervertegenwoordigd zijn; alles zou gedaan worden om onder de taak van deelname aan een jury uit te komen, hij noemt bijvoorbeeld ‘het doktersbriefje’.15 Hetzelfde geldt voor de Verenigde Staten. Er is een te lage bereidheid onder burgers om te voldoen aan de jury duty.16 Als ik naar Nederland kijk – en ik kan mij haast niet voorstellen dat dit in de Verenigde Staten anders zal zijn, zeker gelet op de mediacircussen die daar nogal eens met strafprocessen gepaard gaan – vind ik dat opmerkelijk. Als ik op een willekeurige verjaardag aanwezig ben, wordt er op een bepaald moment vrijwel altijd geklaagd over een recente rechterlijke uitspraak in een spraakmakende strafzaak. ‘De Nederlandse rechter is te soft’, en meer van dat soort praat. Lekenrechtspraak, en dan vooral de jury, is bij uitstek de mogelijkheid om burgers verantwoordelijkheid te laten nemen.17 Daarom vind ik het opmerkelijk dat men er in België en de Verenigde Staten kennelijk niet op zit te wachten om onderdeel uit te maken van een jury.

Overigens zij hierbij opgemerkt dat er een verschil is tussen klagen in de privésfeer en daadwerkelijk verantwoordelijkheid nemen door deel te nemen aan de strafrechtspraak door onderdeel uit te maken van een jury, of middels een andere vorm van lekenrechtspraak. Het is dus maar de vraag in hoeverre er onder de Nederlandse bevolking bereidheid zal zijn om deel te nemen aan juryrechtspraak.

13

H.J. Donker, ‘Juryrechtspraak nader bekeken’, TREMA 2008, afl. 9, p. 397-398. M. Malsch, ‘Het heilige huisje van de professionele rechtspraak. Waar komt de huiver voor lekenrechtspraak vandaan?’, Strafblad 2014, afl. 2, p. 163.

14

Th.A. de Roos, ‘De meerwaarde van leken in de strafrechtspraak’, Strafblad 2007, p. 116.

15

Th.A. de Roos, ‘Democratischer strafrechtspraak? De betekenis van de inbreng van leken’, Ars

Aequi 2013, afl. 7, p. 563.

16

H.J. Donker, ‘Juryrechtspraak nader bekeken’, TREMA 2008, afl. 9, p. 398.

17

Th.A. de Roos, ‘Democratischer strafrechtspraak? De betekenis van de inbreng van leken’, Ars

(8)

Een ander voordeel dat gepaard gaat met juryrechtspraak is de onmiddellijkheid.18 In Nederland kennen wij een grotendeels schriftelijk strafproces. Het gros van de onderzoekshandelingen vindt plaats in het vooronderzoek, rechters hebben voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting kennisgenomen van het strafdossier en dus van de bewijsmiddelen, en ter zitting worden stukken die als bewijs dienen veelal slechts voorgehouden. Dit heeft onder meer tot gevolg dat de openbaarheid van het Nederlandse strafproces slechts een formele openbaarheid is.19 Voor iemand die het dossier niet gelezen heeft, is een zitting lastig te volgen, laat staan als de belangstellende geen juridische achtergrond heeft. Ondanks dat relevante onderdelen van het dossier worden voorgehouden, wordt er minder grondig onderzoek naar de feiten gedaan dan in bijvoorbeeld de Verenigde Staten en België en wordt er minder uitgelegd tijdens de zitting. Kortom, het schriftelijke karakter van het onderzoek ter terechtzitting zoals wij dat in Nederland kennen, doet af aan de transparantie van ons strafproces en daarmee de controleerbaarheid. Immers, het strafdossier is niet openbaar, het onderzoek ter terechtzitting is lang niet altijd even goed te volgen en dan is controle ook niet makkelijk. Controle van de rechter blijft natuurlijk wel mogelijk door het bestaan van rechtsmiddelen, iets wat in landen met juryrechtspraak overigens niet altijd mogelijk is. Hier zal ik later op terugkomen.

Bij juryrechtspraak hebben zowel de beroepsrechter, als de juryleden van te voren geen kennisgenomen van het strafdossier en aldus de bewijsmiddelen. Dit heeft tot gevolg dat al het bewijs op zitting gepresenteerd wordt en dus ook alle getuigen en deskundigen op zitting worden gehoord. Hierbij past wel een kleine nuancering; het bewijs wordt niet in alle gevallen in haar oorspronkelijke vorm op zitting gepresenteerd. Er wordt in de Verenigde Staten namelijk vanuit gegaan dat leken niet in staat zijn bepaalde soorten bewijsmiddelen te verwerken, denk hierbij aan bewijsmiddelen die hevige emoties kunnen losmaken of suggestief van aard zijn. Dit uitgangspunt heeft tot gevolg dat er uit angst voor onjuiste conclusies van de jury, een zekere mate van censuur plaatsvindt alvorens het bewijs aan de jury gepresenteerd wordt.20

18

W. van den Bergh, ‘Het woord aan de burger, ook in de rechtszaal’, TREMA 2008, afl. 3, p. 125. M. Malsch, ‘Het heilige huisje van de professionele rechtspraak. Waar komt de huiver voor lekenrechtspraak vandaan?’, Strafblad 2014, afl. 2, p. 164.

19

E. Prakken, ‘Het grote taboe: burgerparticipatie in het strafproces’, Strafblad 2013, afl. 6, p. 447.

20

T. Weigend, ‘Is the criminal process about truth? A German perspective’, Harvard Journal of Law

(9)

Het ter terechtzitting presenteren van het (overgrote deel) van het bewijs leidt tot een veel grondiger onderzoek ter terechtzitting dan in Nederland het geval is. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat wat verbalisanten tijdens verhoren in het vooronderzoek verbaliseren, lang niet altijd overeenkomt met hetgeen door de ondervraagde is verklaard.21 Eén woord kan immers al het verschil maken. Het (nogmaals) horen van getuigen en deskundigen tijdens het onderzoek ter terechtzitting leidt tot betere controleerbaarheid van de juistheid, betrouwbaarheid en relevantie van de afgelegde verklaringen. Een ander voordeel van het horen van getuigen en deskundigen op zitting, is de non-verbale communicatie die door alle procespartijen kan worden waargenomen. Hoe iemand op een vraag reageert of hoe iemand iets zegt, kan een verschil maken als het gaat om de waarde die aan een verklaring gehecht kan worden. Als iemand direct en stellig antwoord geeft op een vraag, plaatst dat een verklaring in een totaal ander daglicht, dan dat het geval is als hetzelfde antwoord op dezelfde vraag, onzeker, aarzelend en na lang nadenken, gegeven wordt. Dat soort non-verbale signalen worden lang niet altijd in een proces-verbaal opgenomen.

Overigens kan ook gesteld worden dat het horen van getuigen en deskundigen op zitting juist afleidt van de kern van de zaak, denk bijvoorbeeld aan het slachtoffer dat geëmotioneerd raakt. Gelet op voorgaande, meen ik echter dat de waarde die non-verbale signalen kunnen hebben voor de waarheidsvinding van groter belang zijn, dan de mogelijkheid dat juryleden afgeleid worden.

De grote mate van onmiddellijkheid dat met een juryproces gepaard gaat, heeft wel tot gevolg dat juryprocessen veel tijd in beslag nemen en meer geld kosten dan een strafproces zoals wij dat in Nederland kennen.22 Weliswaar kan dit als nadeel worden beschouwd, onder andere met het oog op de rechtszekerheid van de verdachte en in het bijzonder als een verdachte in voorlopige hechtenis zit, maar ik ben het met De Hert eens als hij stelt dat uiteindelijk het belang van de verdachte bij een grondige en zorgvuldige procedure dient te prevaleren boven snelheid en efficiëntie.23

21

M. Malsch, J. de Keijser, M. de Gruijter, M. Komter & H. Elffers, Het opmaken van proces-verbaal

van een verdachtenverhoor: ervaringen en oordelen van verbalisanten, 2012. In dit onderzoek ging

het specifiek om processen-verbaal van verhoren van verdachten, maar ik ga ervan uit dat dit ook van toepassing zal zijn op het verbaliseren van verhoren van getuigen.

22

P.J.A. de Hert, ‘Jury en leken in Nederland: een identiteitsonderzoek’, NJB 2006, afl. 39, p. 3.

23

(10)

Aangezien juryleden slechts in één strafproces een oordeel vellen, is routinematig werken niet aan de orde en aldus zal er geen sprake zijn van beroepsblindheid of -vooroordelen.24 Tegen dit argument kan overigens worden ingebracht dat beroepsrechters juist meer ervaring en vergelijkingsmateriaal hebben, waardoor zij beter in staat zullen zijn om een redelijk oordeel te vellen. Door deze ervaring zouden rechters ook een bepaalde intuïtie ontwikkelen. Juist die intuïtie is in mijn ogen een bevestiging van de beroepsblindheid die rechters ontwikkelen. Het kan tot ongewenste situaties leiden als rechters verdachten al dan niet veroordelen mede op basis van hun intuïtie. De rechterlijke overtuiging heeft al een subjectief karakter, maar (rechterlijke) intuïtie is zo mogelijk nog oncontroleerbaarder.

Andere voordelen die door Donker worden genoemd, zijn de waarde van het groepsproces en deelname aan een jury door burgers uit verschillende lagen van de bevolking.25 Deze mensen zouden op basis van hun eigen ervaringen en gewoonten allemaal een waardevolle bijdrage kunnen leveren aan de groepsbeslissingen.26 Uiteraard kunnen deze laatste twee argumenten pro, de waarde van het groepsproces en juryleden afkomstig uit verschillende lagen van de bevolking, weerlegd worden door het eerder aangehaalde argument dat een jury lang niet in alle gevallen representatief voor de bevolking is. Bovendien kan de keerzijde van het groepsproces groepsdruk zijn. Oftewel, juryleden worden tijdens de beraadslaging beïnvloed door hun collega’s. Mogelijke groepsdruk is echter vooral een belangrijk argument tegen beroepsrechters. Immers, bij een meervoudige kamer is er sprake van een sterke hiërarchie, terwijl een jury uit gelijken bestaat. De kans dat iemand zich door de overige leden zal laten beïnvloeden, is aldus groter bij beroepsrechters, dan binnen een jury.

Een argument dat mijns inziens tegen juryrechtspraak pleit, is het feit dat in sommige Europese landen geen hoger beroep openstaat tegen beslissingen van een jury. Wel moeten Europese jury’s hun beslissingen tegenwoordig – als gevolg van een uitspraak van het EHRM27 – motiveren.28 De Roos stelt in dit verband de vraag waarom hetzelfde volk twee

24

H.J. Donker, ‘Juryrechtspraak nader bekeken’, TREMA 2008, afl. 9, p. 398.

25

Een mooie illustratie van het groepsproces vormt de Amerikaanse film ‘12 Angry Men’ uit 1957. Na de eerste stemronde is slechts één jurylid overtuigd van de onschuld van de verdachte, terwijl elf juryleden ‘schuldig’ stemmen. Na meerdere debatten zijn de juryleden unaniem in hun oordeel: de verdachte is onschuldig.

26

Idem.

27

EHRM 13 juni 2009, 926/05 (Taxquet/België).

28

M. Malsch, ‘Het heilige huisje van de professionele rechtspraak. Waar komt de huiver voor lekenrechtspraak vandaan?’, Strafblad 2014, afl. 2, p. 163.

(11)

keer over dezelfde zaak zou moeten oordelen en stelt aldus dat er wat voor te zeggen is dat er geen hoger beroep openstaat tegen beslissingen van een jury.29

Beroepsrechters maken echter deel uit van de rechterlijke macht, één van de drie overheidsmachten. Als de Staat middels het hoger beroep wel meerdere malen over dezelfde zaak zou moeten oordelen, waarom zou dat dan niet van het volk verwacht kunnen worden? Waar mensen werken, worden fouten gemaakt en geen jury zal hetzelfde zijn. Daarom gaat het argument van De Roos mijns inziens ook niet op.

2.2 Gemengde kamers

De naam zegt het al, bij de gemengde kamers gaat het om een combinatie van beroepsrechters en leken. Deze vorm van lekenrechtspraak is een Europees fenomeen; gemengde kamers functioneren onder meer in Denemarken, Duitsland en Zwitserland.30

In de meeste gevallen wordt een gemengde kamer gevormd door één beroepsrechter en twee of drie leken.31 De leden van een gemengde kamer beslissen, anders dan de jury, over de schuld van de verdachte, de strafbaarheid van het feit en de verdachte en de eventueel op te leggen sanctie. Daarbij telt de mening van de leken even zwaar als die van de beroepsrechter. Een ander verschil met de juryrechtspraak zit hem in de termijn waarvoor leden van een gemengde kamer worden benoemd. Daar waar leden van een jury ten behoeve van één strafzaak worden geselecteerd, worden leden van een gemengde kamer in veel gevallen voor een periode van vier of vijf jaar benoemd. Deze termijn kan vervolgens ook nog verlengd worden.32

2.2.1 Voor- en nadelen

Allereerst het in het kader van de juryrechtspraak besproken democratieargument. Dit argument gaat ook op voor de gemengde kamer. Immers, de beroepsrechter wordt bijgestaan door twee of drie burgers. Overigens kan hier ook hetzelfde contra-argument tegenin worden gebracht als bij de jury het geval is, namelijk dat de leken niet door het volk gekozen zijn en

29

Th.A. de Roos, ‘Democratischer strafrechtspraak? De betekenis van de inbreng van leken’, Ars

Aequi 2013, afl. 7, p. 562.

30

M. Malsch, ‘Het heilige huisje van de professionele rechtspraak. Waar komt de huiver voor lekenrechtspraak vandaan?’, Strafblad 2014, afl. 2, p. 164.

31

Idem.

32

(12)

bovendien dat de samenstelling van de gemengde kamer geen goede afspiegeling vormt van de bevolking. In mijn ogen heeft de gemengde kamer zelfs nog minder potentie om een goede afspiegeling van de bevolking te vormen dan de jury. Ten eerste, omdat er minder leken plaatsnemen in een gemengde kamer, dan in een jury. Ten tweede, omdat er bij gemengde kamers sprake is van een benoeming voor een termijn van vier of vijf jaar, die ook nog eens verlengd kan worden. Het is mijns inziens evident dat een jury, die uit een aantal burgers variërend tussen de zes en vijftien personen bestaat en per strafproces van samenstelling wisselt, een betere afspiegeling vormt van de bevolking, dan een gemengde kamer waarin twee of drie leken voor minstens een aantal jaren plaatsnemen.

Een argument voor de gemengde kamer, is de inbreng van buitenaf, met als gevolg dat de afstand tussen rechter en samenleving kleiner wordt. Rechters zijn er immers meer dan eens van beticht in een ivoren toren te zitten.33

Malsch oppert dat rechterlijke dwalingen wellicht juist een gevolg zijn van de routine en ervaring van beroepsrechters.34 De inbreng van buitenaf zoals dat het geval is in gemengde kamers, is bij uitstek de manier om de dagelijkse routine die door rechters wordt ontwikkeld, te doorbreken. Door de inbreng van de leken, worden rechters gedwongen scherp te blijven. Overigens ligt het risico op de loer dat leken zich zullen conformeren aan het standpunt van de beroepsrechter. Dat is immers de persoon met de (juridische) kennis en ervaring. De jury heeft wat dit betreft een streepje voor op de gemengde kamer. De jury beslist namelijk geheel onafhankelijk van de beroepsrechter over de schuld van de verdachte en kan derhalve niet door de beroepsrechter beïnvloed worden.

Hiervoor gaf ik aan dat de stemmen van de beroepsrechter en de leken even zwaar wegen. Maar wat als de beroepsrechter van mening is dat het tenlastegelegde niet bewezen kan worden en de leken menen dat uit de bewijsmiddelen wel een bewezenverklaring dient te volgen? Vanzelfsprekend verschilt een Nederlandse meervoudige kamer ook weleens van mening, maar dan kunnen wij vertrouwen op het deskundige oordeel van de beroepsrechters. Dat is een totaal andere situatie dan bij de gemengde kamers. Mocht deze situatie zich voordoen in Denemarken, dat bijvoorbeeld de leken de verdachte schuldig achten en de beroepsrechter meent dat vrijspraak dient te volgen, dan dient dit – ondanks het geheim van

33

J. Eerdmans, ‘Rechters, kom uit die ivoren toren’, Volkskrant 10 oktober 2009. ‘Rechter moet tegen stootje kunnen’, Rechtspraak.nl (zoek op ivoren toren).

34

M. Malsch, ‘Het heilige huisje van de professionele rechtspraak. Waar komt de huiver voor lekenrechtspraak vandaan?’, Strafblad 2014, afl. 2, p. 163, 167.

(13)

de raadkamer – in het vonnis te worden vermeld.35 Het doel hiervan is dat de veroordeelde zijn kansen in een eventueel hoger beroep kan inschatten. Maar hoe dan ook, de verdachte wordt in het geval dat de beroepsrechter met zijn oordeel in minderheid is, veroordeeld, want de stemmen van de leken en de beroepsrechter wegen immers even zwaar.36

2.3 Magistrates’ Courts

Magistrates’ Courts bestaan uit alleensprekende beroepsrechters, de District Judge, of uit twee of drie leken, de Magistrates. De magistrates opereren onder meer in Engeland en doen middelzware strafzaken af, de Summery offences.37 Zij worden ondersteund door een juridisch geschoolde griffier die de leken van informatie voorziet met betrekking tot de juridische punten. De griffier bemoeit zich niet inhoudelijk met de te nemen beslissing. Net zoals de gemengde kamers, beantwoorden de magistrates alle vragen die in het geding naar voren komen; van de schuldvraag tot de vraag of er al dan niet een sanctie opgelegd dient te worden.38 Magistrates doen in Engeland ongeveer 95% van de strafzaken af, variërend van zaken die in Nederland bekend staan als ‘Mulderzaken’ tot dierenmishandeling.39

Daar waar juryleden willekeurig worden gekozen, worden aan magistrates bepaalde eisen gesteld. Dit zijn geen formele eisen, maar verwacht wordt dat magistrates over een zekere mate van intelligentie beschikken, dat zij beschikken over een gezond verstand, magistrates dienen integer te zijn en zij moeten in staat te zijn om tot een redelijk oordeel te komen.40 Voorgaande brengt met zich mee dat de lekenrechters van de Magistrates’ Courts een hogere opleiding hebben dan het gemiddelde jurylid en dat zij uiteindelijk een zekere mate van professionalisering opbouwen.41

35

Th.A. de Roos, ‘De meerwaarde van leken in de strafrechtspraak’, Strafblaf 2007, afl. 2, p. 117-118.

36

Idem.

37

M.F. Attinger, ‘Pruiken en toga’s: de strafadvocaat in het Engelse strafproces’, Strafblad 2009, afl. 4, p. 392.

38

M. Malsch, ‘Het heilige huisje van de professionele rechtspraak. Waar komt de huiver voor lekenrechtspraak vandaan?’, Strafblad 2014, afl. 2, p. 165. M.F. Attinger, Pruiken en toga’s: de strafadvocaat in het Engelse strafproces, Strafblad 2009, afl. 4, p. 392.

39

‘Being a magistrate’, Magistrates-association.org.uk.

40

‘About magistrates’ en ‘Applying to become a magistrate’, Magistrates-association.org.uk.

41

M. Malsch, ‘Het heilige huisje van de professionele rechtspraak. Waar komt de huiver voor lekenrechtspraak vandaan?’, Strafblad 2014, afl. 2, p. 165.

(14)

2.3.1 Voor- en nadelen

De magistrates vertegenwoordigen, net zoals bij de jury en de gemengde kamer het geval is, de bevolking. Gezien de strengere eisen die aan de lekenrechters van de Magistrates’ Courts worden gesteld, geldt dat de magistrates niet per se een goede afspiegeling van de bevolking vormen. Voordeel echter van het feit dat er bepaalde eisen worden gesteld aan de magistrates, is het aanwezig geachte vermogen om tot een redelijk oordeel te komen, in het bijzonder gelet op het feit dat magistrates in Engeland het grootste gedeelte van de strafzaken afdoen. Enerzijds hebben wij dus te maken met niet-juridisch geschoolde rechters en dus in die zin leken. Maar zij staan wel midden in de samenleving en het risico van de ‘ivoren toren’ is aldus niet aanwezig. Anderzijds zijn er toch zekere waarborgen omtrent de capaciteiten van de magistrates om recht te spreken, nu er eisen aan de leken worden gesteld.

(15)

3. Waarheidsvinding

Wat is er precies gebeurd, hoe is het gebeurd en vooral, wie heeft het gedaan? Het is niet onlogisch om te denken dat waarheidsvinding het primaire doel van het strafproces is. Zoals ik straks zal laten zien, zijn de meningen over het belang van waarheidsvinding in het Nederlandse strafproces, verdeeld. In dit hoofdstuk zal ik het een en ander over waarheid in het algemeen zeggen; hoe weten wij of iets waar is? Voorts zal ik onder meer ingaan op het verschil tussen de verschillende soorten waarheidsvinding die in de juridische context een rol spelen. Ik zal dit hoofdstuk afsluiten met een reflectie over de rol van waarheid in het Nederlandse strafproces.

3.1 Waarheidstheorieën

Door middel van waarheidstheorieën kunnen er bepaalde voorwaarden worden gesteld waaraan een uitspraak moet voldoen om waar te zijn.

Wil een uitspraak voor waar worden gehouden binnen de correspondentietheorie, dan moet de uitspraak corresponderen met de werkelijkheid. Met andere woorden, een uitspraak is waar, als dat in werkelijkheid ook zo is. Een eenvoudig voorbeeld. Als ik zeg dat citroenen geel zijn, dan is dat de waarheid als citroenen in werkelijkheid geel zijn. Correspondentie met de werkelijkheid is in dit geval de voorwaarde waaraan voldaan moet zijn om van een ware uitspraak te kunnen spreken. Correspondentie geldt aldus als de definitie van waarheid. De uitspraak correspondeert met de werkelijkheid, dus is de uitspraak waar.

Volgens de coherentietheorie is een uitspraak echter waar, als de uitspraak binnen een coherent systeem van andere uitspraken past. Deze theorie valt uiteen in twee varianten. De coherentietheorie van waarheid en de coherentietheorie van epistemologische rechtvaardiging. Bij de eerste variant wordt coherentie – net als bij de correspondentietheorie – gezien als de definitie van waarheid. Als een uitspraak binnen een coherent systeem van andere uitspraken past, is de uitspraak waar. Coherentie is bij deze theorie dus de voorwaarde waaraan voldaan moet worden. Bij de coherentietheorie van epistemologische rechtvaardiging daarentegen, rechtvaardigt coherentie de aanname dat de uitspraak waar is. Oftewel, als een uitspraak past binnen een coherent systeem van uitspraken, dan is de uitspraak niet per se

(16)

waar, maar dan is dit een reden, een rechtvaardiging, om de uitspraak als waar te beschouwen.42

Uit bovenstaande uiteenzetting blijkt duidelijk dat de correspondentietheorie en de coherentietheorie van waarheid beide een andere voorwaarde stellen om van een ware uitspraak te kunnen spreken. De correspondentietheorie gaat daardoor het eenvoudigst samen met de coherentietheorie van epistemologische rechtvaardiging, nu deze laatste een reden vormt om bijvoorbeeld aan te nemen dat een uitspraak met de werkelijkheid correspondeert.43

3.2 Juridische versus wetenschappelijke waarheidsvinding

In de juridische context bestaan er specifieke vormen van waarheid die ik in deze paragraaf uiteen zal zetten. Formele waarheidsvinding is iets dat wij vooral kennen in het civiele proces. De civiele rechter heeft in tegenstelling tot de strafrechter een lijdelijke rol en gaat niet actief op zoek naar de waarheid. Er is sprake van een partijenwaarheid. Kort gezegd, als de eisende partij iets stelt en dit wordt door de wederpartij niet betwist, dan dient de rechter de uitspraak van de eisende partij voor waar aan te nemen, ongeacht of deze uitspraak ook daadwerkelijk waar is. Of een uitspraak daadwerkelijk waar is, weten wij immers nooit zeker, dus het gegeven dat een procespartij iets stelt en de andere partij dit niet betwist, is in het civiele proces voldoende om van ‘de waarheid’ te spreken.

Dit geldt niet in het strafproces. De strafrechter heeft een actieve rol en dient zelf op zoek te gaan naar de materiële waarheid. Op basis van het bewijs en de standpunten van de Officier van Justitie en de verdediging hieromtrent, is het de rechter die de feiten vaststelt. Er is immers maar één actor die iets moet bewijzen en uiteindelijk de verantwoordelijkheid draagt voor de uitspraak, en dat is de rechter. Het doel is om tot een feitenvaststelling te komen die het dichtst in de buurt van de materiële waarheid komt. Materiële waarheid wil aldus zeggen, de waarheid die zo dicht mogelijk bij de werkelijkheid in de buurt komt. Dit in tegenstelling tot de formele waarheid in het civiele proces.

42

R.L. Kirkham, Theories of Truth, The MIT Press 1995, p. 22, 27-28.

43

A.R. Mackor, ‘‘Wat is waarheid?’ De rol van deskundigen bij waarheidsvinding in de strafrechtspraak.’, Rechtsfilosofie & Rechtstheorie 2010, p. 64-65.

(17)

Naast de formele en materiële waarheid, heeft Kwakman het over een ander soort waarheid, de normatieve waarheid.44 Dit zou een waarheidsconceptie zijn die niet gebaseerd is op wetenschappelijke claims, maar op gezagsargumenten. Het is derhalve een vorm van waarheid die kenmerkend is voor het strafproces; een beslissing van een gezaghebbend orgaan – een uitspraak van een rechtbank, gerechtshof of de Hoge Raad – wordt als waar beschouwd, enkel omdat de uitspraak door een dergelijk gezaghebbend orgaan is gedaan. In het strafproces worden namelijk de vastgestelde feiten normatief gewaardeerd en toegerekend. Dit gebeurt aan de hand van een wettelijk voorgestructureerd kader in de vorm van de voorwaarden voor strafbaarheid van het betreffende tenlastegelegde delict. Daarnaast wordt de invulling voor een groot deel aan de rechter overgelaten. Hij bezit immers de discretionaire bevoegdheid om iets al dan niet bewezen te verklaren en rekening te houden met omstandigheden als de ernst van het feit en de persoon van de verdachte. Kwakman stelt dat er in het strafproces sprake is van een vorm van waarheid en derhalve ook waarheidsvinding die, gezien de specifieke waarheidsdefinitie waarop deze berust, enkel een rol speelt in het strafproces. Van een wetenschappelijke pendant is aldus geen sprake. Dit komt doordat de waarheidsclaim in het strafproces op een gezaghebbende beslissing berust en niet op wetenschappelijke metingen, analyses en dergelijke. De reden waarom de uitspraken van rechters toch als ‘de waarheid’ kunnen worden aangemerkt, is dat beslissingen die eraan ten grondslag liggen, objectief zijn en de gezagsargumenten waarop de waarheidsclaims gebaseerd zijn, diep in de samenleving geworteld zijn. Of de ware uitspraak ook inhoudelijk de juiste uitspraak is, is een andere kwestie, aldus Kwakman.45

Mijns inziens strookt deze gedachtegang van Kwakman niet met het idee dat de rechter alles in het werk stelt om te bewerkstelligen dat de vastgestelde feiten en eventuele bewezenverklaring zo dicht mogelijk bij de materiële waarheid in de buurt dienen te komen. Kwakman zegt immers zelf dat de materiële waarheidsvinding één van de kernfuncties van het strafproces is.46 Het is het een of het ander. Óf de rechter streeft naar materiële waarheidsvinding, óf hij streeft naar normatieve waarheidsvinding. Mijns inziens kunnen deze twee soorten waarheid niet door elkaar gebruikt worden, net zo min als dat kan met formele en materiële waarheid.

44

N.J.M. Kwakman, ‘De illusie van de materiële waarheid en de houdbaarheid van de doelstelling van de materiële waarheidsvinding in het strafproces’, Strafblad 2014, afl. 6, p. 5.

45

Idem.

46

N.J.M. Kwakman, ‘De illusie van de materiële waarheid en de houdbaarheid van de doelstelling van de materiële waarheidsvinding in het strafproces’, Strafblad 2014, afl. 6, p. 2.

(18)

Ik meen dan ook dat er niet gesproken zou moeten worden van een normatieve waarheid, maar over een normatieve theorie van waarheid. Binnen zo’n theorie zou de voorwaarde om een uitspraak als waarheid aan te merken, de omstandigheid zijn dat deze afkomstig is van een gezaghebbend orgaan, namelijk de rechter. Net zo goed als dat een uitspraak volgens de correspondentietheorie van waarheid waar is als deze correspondeert met de werkelijkheid, zou een uitspraak binnen de normatieve theorie van waarheid voor waar kunnen worden gehouden als deze afkomstig is van een gezaghebbend orgaan. Of wellicht iets genuanceerder; een normatieve theorie van epistemologische rechtvaardiging. Dan leidt de omstandigheid dat een uitspraak afkomstig is van een gezaghebbend orgaan er niet per definitie toe dat de uitspraak ‘de waarheid’ is, maar is dat een reden om ervan uit te gaan dat de uitspraak correspondeert met de werkelijkheid. Concreet zou dan dus gezegd kunnen worden dat, als de rechter zegt dat persoon A persoon B om het leven heeft gebracht, dit correspondeert met de werkelijkheid en dus waar is, omdat het de rechter – een gezaghebbend orgaan – is, die de uitspraak doet.

Samenvattend, meen ik dat gesteld kan worden dat met behulp van een normatieve theorie van epistemologische rechtvaardiging uitspraken gedaan kunnen worden over de mate waarin de bewezenverklaring in het strafproces, correspondeert met de werkelijkheid en dus kan worden aangemerkt als de materiële waarheid.

3.4 De rol van waarheidsvinding in het Nederlandse strafproces

Voorgaande brengt mij bij de vraag wat de rol van waarheidsvinding in het strafproces is. Ik had de vraag al even kort aangehaald; is waarheidsvinding de primaire functie van het strafproces? Het lijkt logisch. Er heeft zich een gebeurtenis voorgedaan en daar willen wij alles van weten om die gebeurtenis, indien het een strafbaar feit oplevert, aan één of meer personen toe te kunnen rekenen. Ondanks dat zowel juridische, als auteurs met een andere wetenschappelijke achtergrond het er over eens lijken te zijn dat dé waarheid niet bestaat, is het opvallend hoeveel waarde er nog gehecht wordt aan materiële waarheidsvinding binnen het strafproces.

Zo zegt Ten Voorde dat er een hechte, maar niet altijd eenvoudige band bestaat tussen waarheid en strafrecht.47 Kwakman stelt dat de materiële waarheidsvinding één van de

47J.H. Crijns, P.P.J van der Meij en J.M. ten Voorde (red.), De waarde van waarheid: opstellen over

(19)

kernfuncties van ons strafproces is48 en Crijns neemt als uitgangspunt dat waarheidsvinding een belangrijk, zo niet het belangrijkste, doel van het strafproces is.49

3.4.1 Beperkingen voor de waarheidsvinding

Er kan echter worden geconstateerd dat in de praktijk de waarheidsvinding in het strafproces aan allerlei beperkingen wordt onderworpen.

Neem allereerst regels ter bescherming van de positie van de verdachte. Als niet aan de Salduz-norm wordt voldaan of er is geen cautie verleend voorafgaand aan een (eerste) verhoor, dan dient de desbetreffende verklaring van de verdachte uitgesloten te worden van het bewijs.50 Een ander voorbeeld is het onrechtmatig binnentreden of een onrechtmatige aanhouding, alle hieruit voortvloeiende bewijsmiddelen – fruits of the poisonous tree – dienen in beginsel te worden uitgesloten van het bewijs. Uiteraard zijn deze regels ter bescherming van de belangen van de verdachte uiterst belangrijk, nu er immers al genoeg inbreuken op iemands grondrechten (kunnen) worden gemaakt als een persoon als verdachte wordt aangemerkt.51 Maar deze regels belemmeren wel de materiële waarheidsvinding. Het zou immers zomaar kunnen dat door de uitsluiting van een bewijsmiddel dat door een vormverzuim is verkregen, een dermate belangrijk bewijsmiddel wordt uitgesloten van het bewijs, dat de ‘in werkelijkheid’ schuldige verdachte, vrijuit gaat.

Een ander voorbeeld zijn de bewijsminimumregels.52 Een bewezenverklaring dient op minstens twee bewijsmiddelen te zijn gegrond, één getuige is geen getuige en de bekennende verklaring van de verdachte is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Wederom zijn dit allemaal waarborgen ten behoeve van een eerlijk proces, maar betoogd kan worden dat de waarheidsvinding ook door de bewijsminima wordt beperkt. Immers, wat als de verdachte zich inderdaad schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde en hieromtrent een gedetailleerde, bekennende verklaring aflegt? Als dit het enige bewijsmiddel zou zijn, kan het tenlastegelegde niet bewezen worden verklaard. Anderzijds zou overigens ook betoogd kunnen worden dat de bewijsminimumregels en waarborgen voor de verdachte zoals het

48

N.J.M. Kwakman, ‘De illusie van de materiële waarheid en de houdbaarheid van de doelstelling van de materiële waarheidsvinding in het strafproces’, Strafblad 2014, afl. 6, p. 2.

49 J.H. Crijns, P.P.J van der Meij en J.M. ten Voorde (red.), De waarde van waarheid: opstellen over

waarheid en waarheidsvinding in het strafrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2008, p. 15.

50

HR Afvoerpijp, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, Hoge Raad 30-03-2004. HR Onbevoegde Hulpofficier, ECLI:NL:HR:2013:BY5321, Hoge Raad 19-02-2013.

51

In de zin van artikel 27 Wetboek van Strafvordering

52

(20)

pressieverbod, de waarheidsvinding juist dienen. Immers, indien een verklaring onder ongeoorloofde druk is verkregen, is deze niet alleen onrechtmatig, maar de kans is aanzienlijk dat de verklaring ook onbetrouwbaar is. Het zou immers niet de eerste keer zijn dat een verdachte onder druk een valse bekentenis aflegt.

Tot slot de rechterlijke gebondenheid aan de tenlastelegging. Als op het onderzoek ter terechtzitting aanwijzingen naar boven komen voor betrokkenheid van de verdachte bij een ander (aanverwant) feit dan tenlastegelegd, kan de rechter hier in feite niets mee. Of als bijvoorbeeld blijkt dat de verdachte het tenlastegelegde strafbare feit heeft begaan, maar op een ander tijdstip of op een andere plaats dan tenlastegelegd, dan zal de verdachte toch dienen te worden vrijgesproken. Duidelijk is aldus dat ook de gebondenheid van de rechter aan de tenlastelegging de waarheidsvinding beperkt. Hierbij dient wel de kanttekening geplaatst te worden dat dit vooral een theoretische beperking is. In de praktijk zal de Officier van Justitie immers de tenlastelegging wijzigen of – indien ter terechtzitting betrokkenheid bij een ander strafbaar feit aan het licht komt – een nieuwe vervolging instellen, waardoor de gebondenheid aan de tenlastelegging in praktijk aldus geen echte beperking voor de waarheidsvinding vormt.

In tegenstelling tot eerder genoemde auteurs, stelt Huls dat het strafproces niet bedoeld is om de materiële waarheid te vinden. Hij zegt dat het doel van het strafproces is om uiteindelijk een juridisch bindende beslissing te nemen en dat deze zodanig wordt gemotiveerd dat zowel de ‘winnaar’, als de ‘verliezer’, genoegen neemt met de uitkomst. 53 Ik kan mij in dit standpunt vinden. De materiële waarheid zal immers nooit gevonden worden middels het strafproces. Althans, niet bewust. Dat wij nooit met zekerheid zullen kunnen vaststellen wat dé waarheid is, is inmiddels duidelijk. De rechter is de actor die uiteindelijk beslist of de verdachte zich al dan niet schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde en hiervoor de verantwoordelijkheid draagt. Aangezien de rechter niet bij het incident dat aan het strafproces ten grondslag ligt, aanwezig is geweest, zal hij nooit met zekerheid kunnen stellen dat hij dé waarheid heeft achterhaald. Zelfs al zou de rechter wel slagen in zijn zoektocht naar de waarheid, dan nog zal hij dit nooit zeker weten.

De Officier van Justitie zegt ‘A’ en tenzij het een bekennende verdachte betreft, zal de kans groot zijn dat de verdachte ‘B’ zegt. Het is dan aan de rechter om de knoop door te hakken. Als het – voor de rechter – even tegen zit, is het scenario dat door de verdachte gepresenteerd

53

N. Huls, ‘De strafrechter is geen waarheidsvinder, maar een motiverende beslisser!’, R&R 2006, p. 3-5.

(21)

wordt niet strijdig met de bewijsmiddelen, oftewel er wordt een Meer- en Vaartverweer gevoerd. In dat geval is het helemaal lastig voor de rechter om vast te stellen wat er gebeurd is. Wat de rechter aldus in feite doet, is het reconstrueren van een historische gebeurtenis waar hij zelf niet bij aanwezig is geweest.54 Deze reconstructie zal door de rechter normatief gewaardeerd en toegerekend worden en op basis daarvan wordt een juridisch bindende beslissing genomen.

Overigens geldt hetzelfde voor de Officier van Justitie, ook de Officier van Justitie is er niet bij geweest. Dan zijn er mogelijk nog getuigenverklaringen die wegens onder meer tijdverloop en mogelijk onderling overleg tussen getuigen, lang niet altijd even accuraat zijn. In veel gevallen zal de verdachte de enige persoon zijn die kan vertellen wat er echt gebeurd is. Maar hoe weet de rechter of de verdachte de waarheid spreekt? Verdachten hoeven immers niet mee te werken aan hun eigen veroordeling. Met andere woorden, zij hebben een zwijgrecht en als verdachten wel besluiten te spreken, dan zijn zij niet verplicht de waarheid te spreken.

Een ander punt is het tijdsgebrek binnen het strafproces. Daar waar in de wetenschap de zoektocht naar de materiële waarheid tot in het oneindige kan voortduren, is dat in het strafproces praktisch en juridisch niet haalbaar. Als de ene wetenschapper concludeert dat ‘X’ de waarheid is, is er alle ruimte voor andere wetenschappers om jaren later te concluderen dat toch ‘Y’ de waarheid is. In het strafproces moet op een gegeven moment een knoop worden doorgehakt en een beslissing worden genomen; het tenlastegelegde kan wel of niet bewezen worden. Los van het gegeven dat het praktisch onmogelijk is om een strafproces eeuwig te laten voortduren, zou het een inbreuk vormen op de rechtszekerheid van de verdachte en daarmee een schending van artikel 6 EVRM opleveren. De verdachte zou immers al die tijd in onzekerheid moeten leven.

3.5 Valkuilen strafrechtelijke waarheidsvinding

Tot slot wil ik een aantal valkuilen met betrekking tot de waarheidsvinding in het strafproces bespreken. Het eerste punt zijn de verschillende waarheidsconcepten.

Het is belangrijk om, alvorens de waarheidsvinding aanvangt, helder voor ogen te hebben naar welke waarheid de rechter op zoek gaat. Is dit de formele waarheid of de materiële waarheid? Waarheid kan bovendien niet los gezien worden van het onderwerp waarvan zal

54

(22)

worden bepaald of een uitspraak als waarheid kan worden aangemerkt.55 Het is derhalve onvermijdelijk dat de waarheidsvinding in het strafproces aan andere condities is onderworpen, dan wetenschappelijk waarheidsvinding. Eerder noemde ik al de beperkingen waaraan strafrechtelijke waarheidsvinding wordt onderworpen. Neem bijvoorbeeld de gebondenheid aan de tenlastelegging, hierdoor wordt de waarheid gereduceerd tot een waarheid die relevant is voor het strafproces.56

Dan is de vraag welke theorie gehanteerd wordt. Met andere woorden, wat is de voorwaarde waaronder een uitspraak als de waarheid wordt aangemerkt? Ook hierbij is van belang dat de verschillende waarheidstheorieën niet door elkaar gebruikt worden. Duidelijk moet zijn wat in het onderhavige geval de voorwaarde is die vervuld moet worden om van waarheid te kunnen spreken.

Gelet op voorgaande meen ik dat één van de doelen van het Nederlandse strafproces materiële waarheidsvinding is. Dat de materiële waarheid in werkelijkheid niet achterhaald kan worden, althans dat het nooit zeker zal zijn dat deze achterhaald is, doet niets aan het doel, het ideaal, af.

Om de materiële waarheid middels het strafproces te achterhalen, wordt er naar mijn mening gebruik gemaakt van de correspondentietheorie. Het streven is immers om de materiële waarheid vast te stellen, oftewel om vast te stellen wat er in werkelijkheid is gebeurd. Uit voorgaande is duidelijk geworden dat de correspondentietheorie van waarheid samen kan gaan met de coherentietheorie van epistemologische rechtvaardiging en de normatieve theorie van epistemologische rechtvaardiging.

De omstandigheid dat een uitspraak past in een systeem van coherente uitspraken (bijvoorbeeld jurisprudentie op een bepaald gebied of zogenaamde ‘feiten van algemene bekendheid’) kunnen voor de rechter aanleiding zijn om aan te nemen dat een scenario correspondeert met de werkelijkheid. Het gegeven dat het voorts de rechter – een gezaghebbend orgaan – is die de uitspraak doet, vormt ook weer een reden om aan te nemen dat een bepaald scenario of feitenvaststelling correspondeert met de werkelijkheid en aldus zo dicht mogelijk bij de materiële waarheidsvinding in de buurt komt als mogelijk is. Is het de

55 J.H. Crijns, P.P.J van der Meij en J.M. ten Voorde (red.), De waarde van waarheid: opstellen over

waarheid en waarheidsvinding in het strafrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2008, p. 19.

56

N.J.M. Kwakman, ‘De strafrechter en de deskundige. Over de waarheidscondities en waarheidsdefinities in het straf(proces)recht’, RMThemis 2010, p. 6.

(23)

Officier van Justitie of de verdediging die een bepaald scenario naar voren brengt, dan gaan wij er immers niet van uit dat dit de materiële waarheid betreft, ondanks dat bijvoorbeeld de Officier van Justitie geacht wordt een onpartijdig standpunt in te nemen, gezien de omstandigheid dat de Officier van Justitie een magistraat is.

(24)

4. Lekenrechtspraak en strafrechtelijke waarheidsvinding

In de vorige twee hoofdstukken heb ik aandacht besteed aan de verschillende vormen van lekenrechtspraak, wat de voor- en nadelen van elke vorm zijn en ik heb gekeken naar waarheidsvinding. Ook hiervan heb ik verschillende kanten belicht en gekeken naar de betekenis van waarheid(svinding) in het Nederlandse strafproces. Gelet op deze informatie, is de vraag die in dit hoofdstuk centraal staat de volgende. Wat is het beste systeem voor materiële waarheidsvinding, een strafproces met beroepsrechters of lekenrechters? Wat zijn specifiek de voordelen van lekenrechtspraak voor het Nederlandse strafproces? Welke van de in hoofdstuk één besproken vormen zou hier het beste passen en wat heeft dit voor gevolgen voor de strafrechtelijke waarheidsvinding? Alvorens in te gaan op deze vragen, zal ik bij het begin beginnen: bestaan er überhaupt mogelijkheden om lekenrechtspraak in te voeren in Nederland?

4.1 Invoering lekenrechtspraak in NL

4.1.1 Grondwet

Hoofdstuk 6 van de Grondwet bevat regelgeving met betrekking tot de rechtspraak. In artikel 116 van de Grondwet staat onder meer te lezen dat de wet de gerechten aanwijst die behoren tot de rechterlijke macht (lid 1), dat de wet de inrichting, samenstelling en bevoegdheid van de rechterlijke macht regelt (lid 2) en dat de wet kan bepalen dat aan rechtspraak mede wordt deelgenomen door personen die niet tot de rechterlijke macht behoren en derhalve geen beroepsrechter zijn (lid 3).

Bovenstaande maakt duidelijk dat de mogelijkheid bestaat dat door personen, niet behorende tot de rechterlijke macht, oftewel niet zijnde beroepsrechters, deelgenomen kan worden aan de rechtspraak door de rechterlijke macht. De waarborgen neergelegd in artikel 117 Grondwet gelden enkel voor beroepsrechters.57

In het eerste hoofdstuk heb ik beschreven dat juryrechtspraak slechts één van de verschijningsvormen van lekenrechtspraak is. Bovend’Eert meent echter dat er een verschil is

57

P.P.T. Bovend’Eert en C.A.J.M. Kortmann, Rechterlijke organisatie, rechters en rechtspraak, Alphen aan de Rijn: Kluwer 2008, p. 115-116.

(25)

tussen jury- en lekenrechtspraak. Volgens Bovend’Eert spreekt een gerecht bij lekenrechtspraak recht in een gemengde samenstelling. Met andere woorden, beroeps- en lekenrechters spreken samen recht, zoals dat in de gemengde kamers in onder meer Denemarken, Duitsland en Zwitserland gebeurt.58 Bovend’Eert betoogt dat door het woord ‘mede’ in artikel 116 lid 3 Grondwet, de wetgever de mogelijkheid van juryrechtspraak uitsluit. De Grondwet laat volgens hem aldus wel de mogelijkheid open voor gemengde kamers.59

Allereerst ben ik het met Bovend’Eert oneens als het gaat om het verschil tussen lekenrechtspraak en juryrechtspraak. In hoofdstuk één heb ik al gesteld dat juryrechtspraak een vorm van lekenrechtspraak is, daarom ga ik dat hier niet herhalen.

Ik ben het ook niet eens met Bovend’Eerts stelling dat de Grondwet door het woord ‘mede’ in voornoemd artikel de strekking heeft om juryrechtspraak uit te sluiten. Immers, bij juryrechtspraak nemen leken, evenals bij gemengde kamers, deel aan de rechtspraak van de rechterlijke macht. De jury neemt de rechtspraak niet in zijn geheel over. De uiteindelijke beslissing omtrent de vraag of de verdachte zich al dan niet schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feit(en) mag dan aan de jury zijn voorbehouden, de jury wordt desalniettemin begeleid door een beroepsrechter. Zo is het de beroepsrechter die bijvoorbeeld beslissingen neemt omtrent de wettigheid van bewijsmiddelen en of deze aldus überhaupt worden voorgelegd aan de jury. Mijns inziens maakt dit dat jury’s ook deelnemen aan de rechtspraak en de rechtspraak niet van A tot Z overnemen.

4.1.2 EHRM

Naast de regeling in de Grondwet, speelt het recht op een eerlijk proces zoals neergelegd in artikel 6 EVRM een rol als het gaat om de mogelijkheid tot invoering van lekenrechtspraak in Nederland. Onder het recht op een eerlijk proces valt onder meer het recht op een eerlijke behandeling door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. Het EHRM heeft zich in de vorige eeuw al uitgelaten over de samenstelling van gerechten in de zin van artikel 6 EVRM.60 Een gerecht hoeft niet enkel uit beroepsrechters te bestaan om te

58

M. Malsch, ‘Het heilige huisje van de professionele rechtspraak. Waar komt de huiver voor lekenrechtspraak vandaan?’, Strafblad 2014, afl. 2, p. 164.

59

P.P.T. Bovend’Eert en C.A.J.M. Kortmann, Rechterlijke organisatie, rechters en rechtspraak, Alphen aan de Rijn: Kluwer 2008, p. 114-115.

60

(26)

voldoen aan de eisen van artikel 6 EVRM. Lekenrechters kunnen aldus ook deel uitmaken van een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Artikel 6 EVRM staat derhalve ook niet in de weg aan een invoering van lekenrechtspraak in Nederland.

4.2 Voor- en nadelen van lekenrechtspraak voor de waarheidsvinding in het Nederlands strafproces

In het vorige hoofdstuk heb ik vastgesteld dat wij in het Nederlandse strafproces op zoek zijn naar de materiële waarheid. Om te kunnen stellen of de materiële waarheid achterhaald is, dienen de vastgestelde feiten die normatief gewaardeerd en toegerekend zullen worden, te corresponderen met de werkelijkheid. Redenen om aan te nemen dat uitspraken corresponderen met de werkelijkheid zijn coherentie met andere uitspraken en de omstandigheid dat het een gezaghebbend orgaan is dat de uitspraak doet.

Het klassieke argument dat voor vrijwel alle in hoofdstuk één besproken vormen van lekenrechtspraak opgaat, namelijk de inbreng van buitenaf, vanuit het volk, is evident voordelig voor het Nederlandse strafproces. Vraag ‘de man in de straat’ wat hij van een recent vonnis vindt en de kans is groot dat er negatief gesproken wordt over het Nederlandse strafrechtsysteem. En dat terwijl onderzoek heeft uitgewezen dat op het moment dat burgers (beter) op de hoogte zijn van de achtergrond van een strafzaak, zij milder en genuanceerder oordelen.61 Dit zal de legitimatie van rechterlijke uitspraken ten goede komen en het vertrouwen in de (straf)rechtspraak bevorderen. Overigens houdt juryrechtspraak van oorsprong verband met het wantrouwen van het volk in de rechterlijke macht en aldus de overheid. In Nederland lijkt geen sprake van wantrouwen in de professionele rechtspraak en is het derhalve maar de vraag in hoeverre het nodig is om het vertrouwen in de (straf)rechtspraak te verhogen. 62 Voor de duidelijkheid: dit vertrouwen ziet op de professionaliteit van de rechters; de onafhankelijkheid en onpartijdigheid. De kritiek op de hoogte van de Nederlandse straffen zie ik als iets afzonderlijks en staat mijns inziens los van het vertrouwen in de kwaliteit van de rechtspraak.

61

M. Malsch, ‘Het heilige huisje van de professionele rechtspraak. Waar komt de huiver voor lekenrechtspraak vandaan?’, Strafblad 2014, afl. 2, p. 165.

62

Th.A. de Roos, ‘Democratischer strafrechtspraak? De betekenis van de inbreng van leken’, Ars

(27)

De vraag is echter wie er beter geïnformeerd zal worden als lekenrechtspraak ingevoerd zal worden. Is dat inderdaad het hele volk? Of worden slechts de burgers die deelnemen aan de strafrechtspraak beter geïnformeerd?

Ik meen dat het laatste het geval is. Wellicht dat een juryproces meer media-aandacht krijgt dan een regulier strafproces, maar het volk in zijn geheel zal niet net zo goed geïnformeerd worden als de burgers die deelnemen aan de strafrechtspraak. Andere vormen van lekenrechtspraak zullen wellicht helemaal niet op de media-aandacht van een juryproces kunnen rekenen, dus voor vormen van lekenrechtspraak als de gemengde kamer en de magistrates’ court maakt wel of geen lekenrechtspraak geen verschil voor de vraag in hoeverre het volk geïnformeerd over een strafproces zal worden door invoering van lekenrechtspraak. Willen wij echt dat het volk in zijn geheel beter geïnformeerd wordt, met als doel het vertrouwen in de strafrechtspraak te vergroten, dan lijkt een televisieprogramma in de trant van een Criminal Court 24/7 de meest effectieve optie. Of een dergelijk televisieprogramma ook met oog op andere factoren een goede keuze is, levert een discussie op die te ver voert voor het onderwerp van deze scriptie en ik zal hier derhalve geen aandacht aan besteden.

Hoe belangrijk het voorgaande argument ook is, voor de waarheidsvinding in het Nederlandse strafproces is het argument niet veelzeggend. Het grootste voordeel van juryrechtspraak voor het Nederlandse strafproces is mijns inziens de onmiddellijkheid die ermee gepaard gaat. In Nederland heeft het strafproces een grotendeels schriftelijk karakter. Op het moment dat rechters van te voren kennis nemen van het dossier, is het onvermijdelijk dat zij zich bewust, dan wel onbewust, al een mening vormen over de kwestie die later ter terechtzitting aan hen zal worden voorgelegd.

Door alle bewijsmiddelen op zitting te presenteren, betreden de personen aan wiens oordeel de verdachte is overgeleverd, namelijk de beroepsrechter en jury, blanco de zittingszaal en zal het ideaal van waarheidsvinding als het primaire doel van het strafproces naar mijn mening een veel realistischer streven worden, mede doordat op deze manier grondiger onderzoek wordt gedaan.

(28)

Los van het gegeven dat juryleden van te voren in de Verenigde Staten geen inzage krijgen in het strafdossier, krijgen zij ook geen eventuele justitiële documentatie van de verdachte te zien.63 Crombag, Van Koppen en Wagenaar stellen naar mijn mening terecht dat door de Nederlandse rechter vooraf aan de terechtzitting kennis te laten nemen van de justitiële documentatie, hij min of meer gedwongen wordt dit mee te laten wegen in de overtuiging. Immers, als er voldoende wettig bewijs ligt voor een bewezenverklaring van bijvoorbeeld vernieling, kan de omstandigheid dat blijkens de justitiële documentatie van verdachte hij reeds driemaal veroordeeld is voor vernieling, net dat zetje geven waardoor de tenlastelegging niet alleen wettig bewezen is, maar ook overtuigend.

Maar is dit per se nadelig voor de waarheidsvinding? ‘Eens een dief, altijd een dief’, is niet het motto dat gehanteerd dient te worden door rechters, maar als er voldoende wettig bewijs is, is er niets mis mee om de justitiële documentatie mee te nemen in de overtuiging. De situatie kan zich immers ook andersom voordoen; er is voldoende wettig bewijs, maar het bewijs is mager en er is sprake van een ontkennende verdachte. Het ontbreken van enige justitiële documentatie kan dan tot de conclusie leiden dat het bewijs wettig, maar niet overtuigend is en de verdachte wordt vrijgesproken.

Kortom, zolang de justitiële documentatie slechts een rol speelt bij de (rechterlijke) overtuiging, is kennisneming ervan door de rechter en eventuele leken mijns inziens juist voordelig voor de waarheidsvinding.

Nadelen voor de waarheidsvinding zijn er uiteraard ook. Het feit dat in veel landen waar men juryrechtspraak kent geen mogelijkheid van hoger beroep bestaat, komt de waarheidsvinding vanzelfsprekend niet ten goede.64 Mocht er derhalve ooit in de toekomst worden overgegaan tot invoering van juryrechtspraak in Nederland, dan dienen rechtsmiddelen beschikbaar te zijn. Het is cruciaal dat er controle door een hogere rechter mogelijk is, juryrechtspraak of niet.

Verder blijken jury’s gevoeliger voor emoties en bekentenissen, al dan niet valse.65 Om de woorden van Crombag, Van Koppen en Wagenaar te gebruiken: de jury heeft enige trekjes

63

H.F.M. Crombag, P.J. van Koppen en W.A. Wagenaar, Dubieuze zaken. De psychologie van

strafrechtelijk bewijs, Amsterdam: Olympus 2006, p. 118.

64

Th.A. de Roos, ‘Democratischer strafrechtspraak? De betekenis van de inbreng van leken’, Ars

Aequi 2013, afl. 7, p. 562.

65

H.F.M. Crombag, P.J. van Koppen en W.A. Wagenaar, Dubieuze zaken. De psychologie van

(29)

van een godsoordeel. Immers, zo stellen voornoemde auteurs, een ad hoc samengestelde groep personen oordeelt unaniem en zonder motivering.66

Hier staat natuurlijk weer het argument tegenover dat, doordat de jury eenmalig rechtspreekt, beroepsblindheid en vooroordelen niet snel aan de orde zullen zijn.67 Hierdoor zal een jury wellicht meer openstaan voor alternatieve scenario’s, dan een beroepsrechter die na een bepaalde periode een routine heeft ontwikkeld. Dit is vanzelfsprekend een positieve ontwikkeling voor de waarheidsvinding.

Gelet op hetgeen ik in het vorige hoofdstuk over waarheidsvinding heb betoogd, meen ik dat invoering van lekenrechtspraak niet wenselijk is. Mochten wij er in Nederland desalniettemin toch voor kiezen om ooit lekenrechtspraak in te voeren, dan is mijns inziens de gemengde kamer de minst ongeschikte vorm van lekenrechtspraak voor het Nederlandse strafproces en de waarheidsvinding daarbinnen. Deze vorm van lekenrechtspraak is niet zo extreem als juryrechtspraak, maar het brengt wel een frisse wind in de strafrechtspraak en het zorgt ervoor dat beroepsrechters scherp blijven door de inbreng van buitenaf. Wat de gemengde kamers naar mijn mening voor hebben op de jury, is de ervaring die wordt opgebouwd door de leken en het feit dat de beroepsrechter meebeslist over de inhoud. Doordat de lekenrechters voor een periode van vier of vijf jaar benoemd worden, bouwen zij, in tegenstelling tot juryleden, net dat stukje extra inzicht en ervaring op, maar is het risico van routinematig werken minder sterk aanwezig dan bij beroepsrechters die voor het leven benoemd worden. Waar dan weer voor gewaakt dient te worden, is dat de lekenrechters zich laten overrulen door de beroepsrechter.

De magistrates’ court vind ik geen aantrekkelijke optie als het om de waarheidsvinding binnen het Nederlandse strafproces gaat. Een voordeel van de magistrates is dat er meer eisen aan hen worden gesteld, dan aan juryleden die willekeurig geselecteerd worden. Een nadeel vind ik echter dat er geen enkele vorm van toezicht is.68 De magistrates worden slechts door een griffier bijgestaan en mijns inziens brengt dit onvoldoende waarborgen met zich mee als het gaat om de juistheid van de beslissingen.

66

H.F.M. Crombag, P.J. van Koppen en W.A. Wagenaar, Dubieuze zaken. De psychologie van

strafrechtelijk bewijs, Amsterdam: Olympus 2006, p. 157.

67

H.J. Donker, ‘Juryrechtspraak nader bekeken’, TREMA 2008, afl. 9, p. 398.

68

(30)

5. België

Zoals reeds naar voren kwam in hoofdstuk één, is België één van de vele (Europese) landen dat een vorm van lekenrechtspraak kent, namelijk juryrechtspraak. In België worden slechts zware strafzaken door een jury afgedaan. Dit gebeurt voor het Hof van Assisen.69 Het Hof van Assisen behandelt misdaden, politieke misdrijven en drukpersmisdrijven.70

Ik heb gekeken naar de wijze waarop in België de jury is ingericht, naar welke waarheid de Belgen op zoek zijn in het strafproces en of de lekenrechtspraak zoals het Belgische rechtssysteem dat kent, hier een goede methode voor is. Uiteindelijk is de relevante vraag; kunnen wij iets van onze zuiderburen leren?

5.1 De assisenjury

5.1.1 Samenstelling

Reeds in het eerste hoofdstuk gaf ik aan dat de Belgen niet zitten te wachten op een plekje in de assisenjury.71 Frappant is dan ook dat het eerste zoekresultaat dat naar boven komt bij een zoekopdracht naar het trefwoord ‘assisenjury’ in Google,72 ‘Hoe (ont)kom ik in een assisenjury?’ is.73 Twee jaar geleden besteedde de Belgische krant ‘Nieuwsblad’ in het kader van een omvangrijke strafzaak aandacht aan de juryrechtspraak en de meest opmerkelijke excuses om eronderuit te kunnen komen. Enkele voorbeelden: “Ik ben een schipper en zit te vaak op zee”, “Ik heb een café en kan dat niet achterlaten” en “Mijn zus/broer is vandaag ook opgeroepen als kandidaat-jurylid”. De meeste kandidaten proberen overigens onder de juryplicht uit te komen op basis van medische aandoeningen.74

Om plaats te kunnen nemen in de assisenjury moeten burgers aan bepaalde voorwaarden voldoen. Dit zijn geen inhoudelijke voorwaarden, maar voorwaarden zoals het genieten van burgerlijke en politieke rechten, kunnen lezen en schrijven en geen veroordeling tot een gevangenisstraf van vier maanden of meer, of een werkstraf van meer dan zestig uur op de naam hebben staan. Bovendien dienen potentiële juryleden tussen de 28 en 65 jaar oud te

69

‘Hof van Assisen’, Justitie.belgium.be (zoek op: Hof van Assisen).

70

Artikel 150 Grondwet (België).

71

Th.A. de Roos, ‘Democratischer strafrechtspraak? De betekenis van de inbreng van leken’, Ars

Aequi 2013, afl. 7, p. 563.

72

Google België, Google.be (zoek op: Assisenjury).

73

‘Hoe (ont)kom ik in een assisenjury?’, www.politics.be/nieuws/4975/.

74

(31)

zijn.75 Uiterlijk 1 december 2015 zal een wijziging van artikel 217 van het Gerechtelijk Wetboek in werking treden, inhoudende dat naast een veroordeling tot een gevangenisstraf van vier maanden of meer, of een werkstraf van meer dan zestig uur, burgers ook niet tot een straf onder elektronisch toezicht van meer dan vier maanden of een autonome probatiestraf76 van een jaar of meer veroordeeld mogen zijn.77

Elke vier jaar wordt er in januari door middel van een loting een nieuwe lijst van kandidaat-juryleden samengesteld. Elke gemeente maakt een selectie uit de lijst van stemgerechtigden.78 Er wordt een getal bestaande uit twee cijfers geselecteerd en elke stemgerechtigde uit die gemeente wiens registratienummer op deze twee cijfers eindigt, wordt geselecteerd als kandidaat-jurylid.79 Vervolgens vindt er nog een selectie plaats; zo worden personen die jonger dan 28 of ouder dan 65 jaar zijn uit de selectie verwijderd, evenals onder meer magistraten en militairen in dienst.80 Hierna worden de selecties van alle gemeenten per provincie aangeboden aan de president van de rechtbank (eerste aanleg) van de desbetreffende provincie.81 De president maakt voorts nog een selectie; eerst selecteert de president personen met een hoog opleidingsniveau of een bepaalde staat van dienst. Voorts selecteert hij personen die juist geen hoger onderwijs hebben genoten. Dit om ervoor zorg te dragen dat mensen met verschillende achtergronden in de assisenjury kunnen plaatsnemen. De lijst met kandidaat-juryleden die hierna overblijft, vormt de selectie waar de komende vier jaar uit geput kan worden.82

Voor elk proces wordt het Hof van Assisen opnieuw samengesteld en zo ook de jury. Uiterlijk dertig dagen voor de aanvang van het proces voor het Hof van Assisen verzoekt de president van het Hof de president van de rechtbank om ten minste dertig kandidaat-juryleden te selecteren.83 Hiervoor gelden echter geen regels zoals die gelden voor de selectie van de

75

Artikel 217 Gerechtelijk Wetboek

76

Een autonome probatiestraf is een voorwaardelijke gevangenisstraf of geldboete met bijzondere voorwaarden (artikel 37octies Strafwetboek).

77

Artikel 217 Gerechtelijk Wetboek

<http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=1967101002&table_n ame=wet>

78

Artikel 218 Gerechtelijk Wetboek

79

Artikel 220 Gerechtelijk Wetboek

80

Artikel 222-224 Gerechtelijk Wetboek

81

Artikel 227-229 Gerechtelijk Wetboek

82

Artikel 230-232, 236 Gerechtelijk Wetboek. P. Traest, ‘The jury in Belgium’, Revue internationale

de droit penal 2001/1, afl. 72, p. 43.

83

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wanneer u het met mij eens bent dat het streven naar een formele waarheid die zo goed mogelijk correspondeert met de materiële waarheid een van de belangrijkste uitgangspunten

In dat geval heeft de aansprakelijke partij niet slechts haar blijvende invaliditeit veroorzaakt, maar ook inbreuk gemaakt op haar 'informationele autono- mie', haar recht

In de zaak tegen Ganelon blijkt Karel zich niet te kunnen vinden in het door zijn raadslieden voorgestelde vonnis:.. ‘De rechters melden zich weer bij

Door deze nieuwe regels wordt het voor alle bedrijven belangrijk om te weten welke elektronische data ze in huis hebben, op wel- ke manier die beschikbaar is en vooral ook wanneer

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Ik kom dan nu toe aan de vraag wat de implicaties zijn van deze analyse voor de positie van de gedupeerde partij in het strafproces en herstelrecht.. Mijn voorstellen zouden

Dorothé Gare, Plet onmiddellijkheids- beginsel in het Nederlandse strafproces, dissertatie Rijksuniversiteit Limburg, Gouda Quint, Arnhem 1994 De centrale vraag van dit

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of