• No results found

Brovès: un village fantôme. Memory activism in de Haut-Var (1974 - heden)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Brovès: un village fantôme. Memory activism in de Haut-Var (1974 - heden)"

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Brovès: un village fantôme

Memory activism in de Haut-Var (1974 – heden)

Suzanne Rosa Rietmeijer Masterscriptie

Sociale en Culturele Geschiedenis UvA Begeleider: dhr. dr. N. G. Pas

Tweede lezer: dhr. dr. M. J. Föllmer Datum voltooiing 22 januari 2016

(2)

Inhoudsopgave Inleiding 1 1. Theoretische inbedding 5 2. La lutte 21 3. Brovès na de onteigening 41 Conclusie 61 Bibliografie 66 Bijlagen 69

(3)

Les souvenirs s'en vont ainsi, Là-haut entre ciel et terre. Les pierres murmurent aux herbes:

J'étais Brovès,

Village de la nuit des temps…

(4)

Inleiding

In 1972 werd Brovès, een dorp gelegen op het dunbevolkte Plateau de Canjuers in de Franse Var, onteigend door de overheid.1 De plannen voor een militair oefenterrein op het plateau waren voor het eerst gepresenteerd in 1954, hoewel geruchten over een dergelijk plan al langer gonsden. Het Camp de Canjuers, dat in 1974 werd voltooid, slokte grondgebied op van alle omliggende gemeenten, maar Brovès was het enige dorp dat volledig ontruimd moest worden. Het dorp maakt sindsdien echter geen onderdeel uit van het militaire domein, maar bevindt zich in de veiligheidsperimeter van het terrein. Hoewel de inwoners van het plateau zich tussen 1954 en 1974 verzetten tegen de plannen van de overheid, konden zij de vestiging van het militaire oefenterrein uiteindelijk niet voorkomen. De overheid verplaatste de gemeente en haar begraafplaats 35 kilometer richting het zuiden, naar een bosrijk gebied dat bij de gemeente Seillans hoorde. Hoewel de gemeente Brovès in 1972 nog 85 inwoners telde, waren dit er op de dag van uitzetting, 7 juni 1974, nog maar 22.2 In het Pinksterweekend van 1974 werden deze 22 laatste bewoners door militairen uit hun huizen gezet en van het terrein verwijderd. Het oorspronkelijke Brovès werd een spookdorp, verboden terrein, alleen nog zichtbaar vanaf de provinciale weg.3 Het lot van Brovès en haar inwoners werd in de jaren vijftig, zestig en zeventig door zowel regionale als nationale dagbladen op de voet gevolgd. Te meer omdat er elders vergelijkbare onteigeningsprocessen plaatsvonden. Brovès is dus geen uniek geval, maar wel een van de oudste. Het is dan ook zeer opmerkelijk dat de onteigeningsgeschiedenis van Brovès nauwelijks bestudeerd is.

Sinds 1954 zetten de Brovésiens zich in voor behoud van het dorp en haar tradities. De definitieve uitzetting in 1974 maakte hier geen einde aan, maar gaf de strijd een ander karakter. Dat de Brovésiens zich na de onteigening elders moesten vestigen, betekende niet het einde van de gezamenlijke tradities en het samenkomen van de oud-inwoners. Hoewel er slechts enkele families van Brovès naar Brovès-en-Seillans verhuisden, is de gemeenschap blijven bestaan. Toen de overheid in 2004 aankondigde de ruïnes van Brovès te willen slopen, mits de oud-inwoners van Brovès hiermee akkoord zouden gaan, werd door de Brovésiens direct een vereniging opgericht: l’Association des Anciens et Amis de Brovès. Deze vereniging streeft het behoud van de ruïnes van het dorp na. In de eerste plaats omdat het dorp volgens hen onderdeel

1 Zie bijlage I.

2 Privé-archief Alain Costanzo, Fragment uit lezing ‘Lorsque un village disparaît’, lezing gehouden in de

Médiathèque Communautaire te Draguignan op zaterdag 4 juni 2011.

(5)

uitmaakt van het Franse cultureel erfgoed. Daarnaast zorgt het bestaan van de vereniging voor een versteviging van de band tussen de oud-inwoners.4 De inspanningen die door de Brovésiens

sinds 1954 zijn geleverd doen de volgende vragen rijzen: Waarom strijden de Brovésiens voor het behoud van de ruïnes en de tradities van Brovès? Op welke wijze hebben zij gedurende de onteigeningsperiode gestreden tegen de plannen van de overheid en hoe hebben zij de strijd na de uitzetting in 1974 voortgezet?

De afgelopen decennia is er in de geschiedwetenschap meer aandacht gekomen voor concepten die in de sfeer van de herinnering liggen, zoals memory en memory activism. Bij memory activism wordt de herinnering door activisten als wapen ingezet om een politiek doel te bereiken. Herinneren is in korte tijd een sleutelbegrip geworden voor onze omgang met het verleden.5 Ook memorial processes spelen daarbij een rol. Enkele stadia in het memory-proces zijn de fase van onuitgesproken underground memories die kan worden opgevolgd door een fase van memory activism. 6 Ook de Brovésiens doorlopen sinds de onteigening in 1974 enkele memorial processes. In hoeverre bedrijven de Brovésiens nu eigenlijk memory activism? En zijn er naast l’Association des Anciens et Amis de Brovès nog andere groepen of individuen die het verleden inzetten om het behoud van Brovès in het heden te propageren? Bestaan er ook culturele representaties van Brovès en worden die door de memory activists ingezet als strijdmiddel?

Eerder werd al gesteld dat Brovès niet het enige dorp was dat door de Franse overheid werd weggecijferd in het kader van de modernisering van defensie en techniek. In Frankrijk hebben diverse dorpen in de tweede helft van de twintigste eeuw plaats moeten maken voor militaire oefenterreinen, stuwmeren en kerncentrales. Een vergelijkbare strijd als die om Brovès werd gevoerd op het plateau van Larzac (1971 – 1981), waar de Franse overheid een klein bestaand militair oefenterrein wilde uitbreiden. Larzac en Canjuers komen niet alleen overeen als het gaat om het type project, namelijk de uitbreiding van een militair oefenterrein, maar ook op het gebied van geleverd verzet door de lokale bevolking en hun aanhang. Zo is de strijd, die de Lutte du Larzac is gaan heten, bekend geworden door haar geweldloze karakter. Dit streven naar geweldloosheid had een grote aantrekkingskracht op verschillende ideologische bewegingen. Een van deze bewegingen was de vredesbeweging, die in feite een

4 Jean-Baptiste Malet, ‘Brovès village fantôme humilié et menacé par les bulldozers’, Rue 89, 9 juni 2010,

http://rue89.nouvelobs.com/marseille/2010/06/09/broves-village-fantome-humilie-et-menace-par-les-bulldozers-154229, geraadpleegd op 8 januari 2016.

5 Willem Frijhoff, De mist van de geschiedenis. Over herinneren, vergeten en het historisch geheugen van de

samenleving (Nijmegen 2011) 7-9.

(6)

communistische mantelorganisatie was.7 Ook op het plateau van Canjuers verzette de lokale

bevolking zich op geweldloze wijze. Net als op het plateau van Larzac kwamen er verschillende bewegingen op de strijd af, zoals de eerder genoemde vredesbeweging. Hoewel de strijd op het plateau van Canjuers eigenlijk al gestreden was toen het protest op het plateau van Larzac op gang kwam, heeft er tussen Brovès en Larzac wel degelijk een kruisbestuiving plaatsgevonden. Zo reisde het Comité Larzac af naar verschillende locaties, binnen en buiten Frankrijk, waar om vergelijkbare redenen geprotesteerd werd tegen de plannen van de overheid. Het bezoek van het Comité Larzac was bedoeld om het protest aldaar te steunen en ervaringen uit te wisselen. Zo bezocht een delegatie van het Comité Larzac het plateau de Canjuers in 1972 en spraken zij met de vertegenwoordigers van het verzet van Brovès. Hoewel het lot van Brovès in 1972 al bezegeld was, had het Comité Larzac interesse voor de protestvormen die door de Brovésiens waren toegepast in de strijd.8

Larzac is de boeken in gegaan als het voorbeeld van geweldloos protest van burgers tegen de overheid. Daar de vergelijkbare strijd op het plateau van Canjuers eerder plaatsvond is het opmerkelijk dat het geweldloze verzet tegen de uitbreiding van het Camp Militaire de Canjuers nauwelijks bestudeerd is. De Brovésiens wonnen de strijd tegen de overheid dan wel niet, maar kozen vanaf 1954 voor protestvormen waar de strijd op het plateau van Larzac bijna twintig jaar later wereldberoemd door werd. In tegenstelling tot Canjuers was de Lutte du Larzac daarentegen wel succesvol en de plannen van de overheid vonden daar nooit doorgang. Was het alleen de positieve uitkomst voor de burgers van het plateau van Larzac waardoor Larzac meer bestudeerd is dan Canjuers, of spelen ook andere factoren een rol? Zo noemt Alain Costanzo Brovès een ‘Larzac avant l’heure’, wat bedoelt hij daarmee?

Deze studie is opgebouwd aan de hand van secundaire literatuur, primair bronnenmateriaal en oral history. Oral history is geschiedschrijving gebaseerd op mondelinge overlevering. De onteigening van Brovès in de tweede helft van de twintigste eeuw ligt de oud-inwoners van Brovès nog vers in het geheugen. Tijdens een verblijf in de regio is intensief contact onderhouden met deze Brovésiens. Dit contact heeft niet alleen geleid tot een levendig onderzoeksproces, maar ook tot toestemming voor het gebruik van privé-archieven. In het eerste hoofdstuk van dit onderzoek zullen theorieën rondom de concepten herinneren, herinneringsplaatsen en memory activism worden uitgewerkt. Daarna zal in het tweede hoofdstuk de periode van onteigening en ontruiming van Brovès, 1954-1974, bestudeerd

7 Robert Gildea en Andrew Tompkins, ‘The transnational in the local. The Larzac plateau as a site of

transnational activism since 1970’, Journal of Contemporary History 50 (2015) 3, 581-605.

(7)

worden. Vervolgens zal de periode van 1974 tot 2015 bestudeerd worden, waarbij het immer bestaande gemeenschapsgevoel en het activisme van de Brovésiens aan bod zullen komen.

(8)

1. Theoretische inbedding

De gemeente Brovès hield in 1974 op te bestaan, maar dit betekende niet het einde van de gemeenschap. Hoewel het fysieke Brovès niet meer toegankelijk was voor de oud-inwoners, hielden de Brovésiens hun gemeenschap in stand. Veertig jaar na de onteigening bestaat de binding tussen de Brovésiens nog steeds. De manier waarop de Brovésiens met elkaar en met de ruïnes van hun oude dorp omgaan, kan geduid worden aan de hand van het concept memory activism. Dit concept staat in deze studie dan ook centraal. Memory activists zetten het verleden in als strijdmiddel om in het heden een bepaald doel te bereiken. Sinds de onteigening in 1974 hebben de Brovésiens meermaals en op verschillende manieren memory activism bedreven. Om dieper in te kunnen gaan op dit concept en het actierepertoire van de Brovésiens vanaf de onteigening is de bestudering van enkele andere concepten onontbeerlijk. Zo is het verwantschap tussen de oud-inwoners van Brovès te duiden aan de hand van concepten zoals herinneren, collectief geheugen, lieux de mémoire en generaties. Tenslotte is memory activism gebonden aan het herinneringsproces van groepen en individuen. Een analyse van de verschillende fasen van het herinneringsproces zal vervolgens een licht schijnen op de voorwaarden waaronder memory activism kan ontstaan.

Hoewel er over Brovès en het lot van de bewoners van het plateau de Canjuers weinig geschreven is, bestaan er wel vergelijkbare studies. Zo is het protest tegen de uitbreiding van een militair kamp op het plateau van Larzac veelvuldig bestudeerd. Door de overeenkomsten tussen Canjuers en Larzac is het gedane onderzoek naar laatstgenoemde interessant. Daarnaast is onderzoek naar de eerste Franse kerncentrale, en de invloed daarvan op de regio Gard, waardevol voor deze studie. Alvorens de volgende hoofdstukken aandacht te besteden aan de onteigeningsprocedure op het plateau de Canjuers en de periode die op de expropriation volgde, zullen de voor dit onderzoek relevante concepten en theorieën worden uitgewerkt.

Dit onderzoek bevat elementen van microgeschiedenis en is deels tot stand gekomen door gebruik van oral history. Bij oral history wordt de focus verlegd van the great narrative naar de overtuigingen en beweegredenen van individuen. Bij oral history wordt informatie verkregen via mondelinge overlevering. De houding tegenover oral history is in de afgelopen eeuw sterk veranderd. Volgens Robert Gildea zagen veel historici deze methode vroeger als onwetenschappelijk. Voor deze critici was oral history slechts: ‘Old men drooling about their youth.’ 9 Sinds de jaren negentig hebben oral historians het gebruik van mondeling

(9)

overgeleverde bronnen verwetenschappelijkt. Zij deden dit door het toepassen van zelfreflectie en een strenge bronkritiek. 10 Selma Leydesdorff heeft bijgedragen aan deze

verwetenschappelijking van oral history. Als vooraanstaand theorievormer op het gebied van mondelinge geschiedschrijving heeft zij invloed gehad op de professionalisering van oral history. In het werk van Leydesdorff staat de mondelinge overlevering centraal. Zo stelt zij:

‘Mondelinge overlevering is een belangrijke historische bron. De belevenissen van mensen, hun subjectieve ervaringen, zijn naast de feitelijke gebeurtenissen óók een deel van de geschiedenis. Een prachtig deel, omdat het over gevoelens gaat, en dat wordt nog te vaak vergeten.’11

Daniela Koleva stelt dat microgeschiedenis en oral history twee reacties zijn op dezelfde omslag in de geschiedwetenschap: namelijk de schaalverkleining in de geschiedschrijving en de aandacht voor geschiedenis van onderop.12 Met de opkomst van de microgeschiedenis werd geschiedwetenschap op de kleinste schaal bedreven. Bekende microstoria zijn De kaas en de wormen van Carlo Ginzburg en Montaillou van Emmanuel Le Roy Ladurie. Een microgeschiedenis kan zowel geschreven worden over een specifieke periode, als over de gehele geschiedenis van een verschijnsel, persoon of dorp. Veelal is de opbouw van een microgeschiedenis chronologisch. Dat een thematische opbouw ook mogelijk is laat Françoise Zonabend zien bij de vertelling van de geschiedenis van het dorp Minot. De focus van haar studie ligt op het sociale leven van de inwoners van het dorp, wat zij als volgt verklaart:

‘For time in a village breaks up and fragments, as it were, into a series of parallel times that fuse with one another, so revealing perhaps one of the basic dimensions of all social life.’13

Bij de bestudering van de onteigeningsgeschiedenis van Brovès is gekozen voor een chronologische opbouw. Hoewel de chronologie in deze studie gewaarborgd blijft, zorgt een thematische aanpak in de verschillende hoofdstukken en paragrafen voor een gestructureerd betoog. Hoewel dit onderzoek voor het overgrote deel geschraagd is door literatuur- en

10 Gildea, ‘The long march of oral history’, v-vi, 1, 68-80.

11 Irene Hemels, ‘De kracht van de getuigenis’, Folia, 5 juni 2009, 10-11, 10.

12 Daniela Koleva, ‘Histoire orale et micro-histoire. Un cas de Béléné, Bulgarie’, Divinatio 29 (2009) 59-74. 13 Françoise Zonabend, The enduring memory. Time and history in a French village (Manchester 1984) xi.

(10)

krantenonderzoek, hebben gesprekken met Brovésiens, lezingen, interviews en amateurdocumentaires ook bijgedragen aan deze studie. In deze microgeschiedenis speelt oral history aldus een ondersteunende rol.

1.1 Memory en herinneringsplaatsen

‘Een historicus die alleen history geldig acht, begrijpt niet hoe de samenleving functioneert. Maar wie uitsluitend op de koers van memory vaart, mist het proces dat memory structuur geeft en dreigt een verkeerde afslag te nemen.’14

Willem Frijhoff stelt in zijn bundel De mist van de geschiedenis dat herinneren in korte tijd een sleutelwoord in onze omgang met het verleden is geworden.15 Het concept herinneren, memory, is de afgelopen decennia een belangrijk concept geworden dat gebruikt wordt om te duiden hoe mensen met het verleden omgaan. Het concept memory neemt in de huidige cultuurgeschiedenis een grote plaats in, terwijl de invloed van memory zich niet beperkt tot de geschiedwetenschap alleen.16 Hermann von der Dunk stelt dat alle geschiedenis contemporain is en alle herinneringen in het heden staan. Het heden is nooit te vatten, omdat het altijd net geweest is. Het heden is op zichzelf dus ook een telkens opnieuw herinnerd en daarmee aangepast verleden.17 Al met al, zo stelt Von der Dunk, is de herinnering altijd een representatie

van het verleden en kan het niet getrouw gereproduceerd worden.18

In De mist van de geschiedenis beoogt Frijhoff de cultuurhistorische dimensie van het herinneringsproces in kaart te brengen. 19 Volgens Frijhoff is er voortdurend grensoverschrijdend contact tussen de geschiedenis als wetenschap en de herinnering van de samenleving. Binnen het herinneren onderscheidt Frijhoff drie vormen: communicative memory, collective memory en cultural memory. Communicative memory staat voor de beleefde herinneringen die door persoonlijk contact tussen mensen en generaties worden overgedragen. Als het een verder verleden betreft, kan deze herinnering ook binnen een gemeenschap worden overgedragen; er wordt dan van collective memory gesproken. Ten slotte

14 Willem Frijhoff, De mist van de geschiedenis. Over herinneren, vergeten en het historisch geheugen van de

samenleving (Nijmegen 2011) 11.

15 Frijhoff, De mist van de geschiedenis, 7. 16 Ibidem, 11.

17 H. W. Von der Dunk, In het huis van de herinnering. Een cultuurhistorische verkenning (Amsterdam 2007)

28-30.

18 Von der Dunk, In het huis van de herinnering, 33. 19 Frijhoff, De mist van de geschiedenis, 11.

(11)

wordt met cultural memory gedoeld op herinneringscultuur die de gemeenschap overstijgt en soms zelfs tot transcultural memory verwordt.20 In herinneringsliteratuur spelen zowel

herinneren als vergeten een belangrijke rol. Vergeten, amnesie, is echter een lastig object van wetenschappelijk onderzoek. Zo stelt Frijhoff: ‘Wil het herinneringsproces correct werken, dan moeten we ons dus goed bewust zijn van de problematiek van het vergeten.’21 Naast het vergeten bedreigen ook andere gevaren het herinneringsproces. Dan moet gedacht worden aan fantasie, hallucinatie en bedrog. De authentieke belevenis wordt dan vervangen door iets wat ingebeeld is.22

‘Het is de collectieve herinnering die een samenleving tot een samenleving maakt.’23

Zo stelt Von der Dunk. Een gemeenschappelijk beeld van het verleden zorgt voor verbondenheid die tot uitdrukking komt in dingen zoals taal, feesten, rituelen, herdenkingen en monumenten. 24 Collectieve herinnering en geschiedschrijving veranderen constant van gedaante doordat herinneringen worden vergeten en vernietigd. Waar een individu verdringing van een herinnering niet in de hand heeft, is het bij de collectieve herinnering wel mogelijk om te selecteren en te vernietigen. De collectieve herinnering is gestoeld op overlevering, zowel van mond tot mond als door historici, en in deze overlevering worden er gezamenlijk keuzes gemaakt.25

De collectieve herinnering levert vervolgens het raamwerk waarbinnen het opgroeiende individu zijn eigen belevenissen plaatst. Een individu heeft echter niet alleen een plaats binnen de samenleving door de binding van de collectieve herinnering, maar ook door het toebehoren aan een generatie.26 De ontwikkeling van een individu kan beschreven worden aan de hand van

biologische fasen: zoals de kinderfase die wordt opgevolgd door de jeugd-, volwassen- en ouderdomsfase. Deze fasen zijn cultuurafhankelijk en kunnen zelfs binnen een cultuur per periode verschillen. In dit geval wordt gesproken over biologische generaties, waarvoor gewoonlijk dertig jaar wordt gerekend. Deze generaties volgen elkaar echter niet op, maar schuiven over elkaar heen. Waardoor op ieder moment een nieuwe generatie kan beginnen. Naast de biologische generatie bestaat ook de mentale generatie.27 Het is de mentale generatie waarop de collectieve herinnering invloed heeft. Zo stelt Von der Dunk:

20 Frijhoff, De mist van de geschiedenis, 12-15. 21 Ibidem, 26.

22 Von der Dunk, In het huis van de herinnering, 32-33. 23 Ibidem, 151.

24 Ibidem.

25 Von der Dunk, In het huis van de herinnering, 234-241. 26 Ibidem, 261-262.

(12)

‘Elke generatie neemt daarbij de collectieve herinnering weer vanuit eigen omstandigheden en ervaringen van de vorige over en die is daardoor evenmin een onveranderlijke grootheid als de persoonlijke dat is.’28

Hierbij moet opgemerkt worden dat het collectieve geheugen echter niet samenvalt met bepaalde generaties, aangezien het collectieve geheugen gedeeld wordt door meerdere generaties tegelijk.29

Socioloog Maurice Halbwachs heeft veel invloed gehad op het gedachtengoed over het individuele herinneren en de koppeling met het collectieve geheugen. Zo stelt Halbwachs dat de sociale context van groot belang is bij de functie van het geheugen. Individuele herinneringen die niet stroken met de normen en waarden die heersen in de samenleving worden vaak verdrukt en houden op te bestaan.30 Halbwachs noemt de raamwerken waarbinnen de individuele herinnering moet passen de cadres sociaux. Halbwachs beziet traditie als het proces waarin de individuele herinneringen in het collectieve geheugen worden geïntegreerd.31 Zonder de ondersteuning van regerende waarden in de samenleving kunnen individuele herinneringen niet in het collectieve geheugen geïntegreerd worden en zullen ze verdorren, totdat ze niet langer herinnerd worden.32 In de tweede helft van de twintigste eeuw kwam onder de

eindredactie van Pierre Nora het omvangrijke werk Les lieux de mémoire uit. Dit werk kan gezien worden als een voortzetting en onderbouwing van de theorie van Halbwachs.33 Nora

ontwikkelde in de jaren zeventig het concept lieux de mémoire, wat herinneringsplaatsen betekent. Nora gebruikt het concept om een verband te leggen tussen collectieve herinnering en plaats. Volgens Nora zijn er zowel materiële als immateriële lieux de mémoires. Deze herinneringsplaatsen zijn de uitkristallisering van een visie op het verleden die verbonden is met een bepaalde plaats, een ritueel of zelfs een figuur.34 Nora beschrijft herinneringsplaatsen als volgt:

28 Von der Dunk, In het huis van de herinnering, 256. 29 Ibidem, 261.

30 Ibidem, 30-31.

31 Patrick H. Hutton, History as an art of memory (Hannover NH 1993) 79. 32 Hutton, History as an art of memory, 6-8.

33 Ibidem, 6-7.

(13)

‘Moments of history torn away from the movement of history, then returned. No longer quite alive, not yet dead, they are like seashells on the shore from which the sea of living memory has retreated.’35

In het werk Les lieux de mémoire worden door Nora ook steden en dorpen als herinneringsplaatsen behandeld. Frijhoff problematiseert het concept van Nora door te stellen dat herinneringsplaatsen vaak meerdere betekenislagen hebben. Geschiedenis neemt volgens Frijhoff vrijwel altijd de vorm van toe-eigening aan. Zo wordt in het heden betekenis gegeven aan het verleden, want: ‘Wat we ons herinneren komt voort uit of past in de beeldwereld van waaruit we onze identiteit vormgeven.’36 Identiteit speelt dan ook een grote rol bij het gebruik

van de term ‘herinneringsplaats’, omdat herinnering structuur geeft aan de identiteit. Herinneringsplaatsen kunnen zo de identiteit vormen, hoewel zij gebukt gaan onder de interpretatie van het individu.37 Verbeelding speelt een belangrijke rol bij de waardering van herinneringsplaatsen door het individu. Zo stelt Frijhoff: ‘De beste herinneringsplaatsen staan in narratieve tradities en kennen een rijke discursieve geschiedenis.’38 Het narratieve element

maakt wel dat deze herinnering de toehoorder als het ware wordt ingesproken. Dit doet afbreuk aan de realiteitswaarde van de herinnering.39

In ‘Oradour-sur-Glane. Memory in a preserved landscape’ verdiept Sarah Bennett Farmer de functie van een herinneringsplaats, en hoe deze functie kan veranderen, door middel van een casestudy. Ze onderzocht de manier waarop het bloedbad van Oradour door Fransen wordt herdacht. In 1944 werd vrijwel de gehele gemeenschap van Oradour door SS-soldaten vermoord en het dorp werd verwoest. Na de oorlog werd het dorp niet opnieuw opgebouwd, maar moesten de ruïnes als monument voor deze gebeurtenis gaan dienen. Vrijwel direct na de oorlog nam de Franse regering een speciale wet aan. In deze wet werd bepaald dat elders een nieuw dorp gebouwd moest worden en dat de ruïnes van het oude Oradour-sur-Glane tot in de eeuwigheid onderhouden dienden te worden.40 Bennett Farmer duidt deze keuze als volgt:

‘The framers of this legislation intended for the ruins, as an image of “France which had been ravaged” (La France meurtrie), to gather power and meaning from their proximity

35 Nora, Les lieux de mémoire, I: xxiv. Geciteerd uit vertaling: Hutton, History as an art of memory, 152. 36 Frijhoff, De mist van de geschiedenis, 35.

37 Ibidem, 35-37. 38 Ibidem, 39.

39 Frijhoff, De mist van de geschiedenis, 39.

40 Sarah Bennett Farmer, ‘Oradour-sur-Glane. Memory in a preserved landscape’, French Historical Studies 19

(14)

to the new town which, in turn, would provide an image of “France being reborn” (La France renaissante)’.41

De manier waarop Brovès onbewoonbaar is geworden, is op geen enkele wijze te vergelijken met de geschiedenis van Oradour, die verweven is met de Tweede Wereldoorlog. Hoewel wetgeving in beide gevallen zorgde voor onbewoonde dorpen, werd Oradour door de Franse overheid gekozen als symbool voor de wreedheden van de oorlog. Het oude Oradour werd door de politiek ingezet om de beeldvorming te beïnvloeden. Ondanks de grote verschillen tussen Brovès en Oradour is er ook een overeenkomst te ontwaren. Zo fungeren de ruïnes van Brovès en Oradour als herinneringsplaatsen. De manier waarop Bennett Farmer de herinneringsplaats analyseert, sluit aan bij de zienswijze van Frijhoff. Herinneringsplaatsen kunnen voor verschillende individuen een andere betekenis en meerdere betekenislagen hebben:

‘At Oradour-sur-Glane, the role of place in both shaping and embodying the numerous forms of memory is such that one can distinguish a topology of memory; one can attach the memory of particular groups to particular physical locations within the memorial landscape. Official commemoration, community memory, family memory and the memories of individuals are tied to these places which have been socially defined.’42

Door het verval van de ruïnes besloot de Franse overheid tot de bouw van een museum. Bennett Farmer maakt hieruit op dat de ruïnes niet langer voldoende zijn als herinneringsplaats. Bennett Farmer voorziet dat op andere locaties die dienstdoen als lieu de mémoire ook musea gebouwd zullen worden.43 De bevindingen van Bennett Farmer kunnen als een aanvulling op de theorie

van Frijhoff worden gezien: Soms wordt de betekenis van een herinneringsplaats door verschillende individuen niet alleen anders gezien, maar kan de impact die een herinneringsplaats heeft op individuen sterk verschillen en zelfs verzwakken naarmate de tijd verstrijkt. Zo zullen sommige herinneringsplaatsen de tand des tijds niet doorstaan, omdat velen zich er niet langer mee kunnen identificeren.

1.2 Memory als strijdmiddel

41 Bennett Farmer, ‘Oradour-sur-Glane’, 30. 42 Ibidem, 35.

(15)

Dat de collectieve herinnering gezien kan worden als de fundering van de samenleving is reeds behandeld. Het is nu zaak dieper in te gaan op de collectieve herinnering van groepen die onrecht is aangedaan en die historische gerechtigheid eisen en pogen af te dwingen over dat wat in het verleden gebeurd is. Zo stelt Katherine E. McGregor dat aan het einde van de Koude Oorlog een omslag te ontwaren is in de manier waarop overheden omgaan met geweld dat is gepleegd in het verleden. De slachtoffers van dit geweld waren vaak minderheden die op etnisch, religieus, seksueel of politiek gebied afweken van de norm van het land of de regio waarin zij woonden. Vaak vond dit geweld plaats op plekken waar koloniale banden een rol speelden.44

Jim House en Neil MacMaster analyseren in hun onderzoek naar de Algerijnse demonstratie in Parijs van 1961 hoe memorial processes blijven doorwerken in de maatschappij en hoe daar uiteindelijk memory activism uit kan ontstaan. In Paris 1961, Algerians, state terror and memory reconstrueren historici Jim House en Neil MacMaster het bloedbad dat door de Parijse politie, onder leiding van Maurice Papon, werd aangericht op 17 oktober 1961 tijdens een Algerijnse demonstratie. De demonstratie was op voorhand verboden en vond plaats tijdens de Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog (1954 – 1962). De demonstratie kostte tweehonderd Algerijnen het leven. House en MacMaster stellen dat de postkoloniale machtsstructuur volledig bepaalde dat het bloedbad bijna twintig jaar in de doofpot gestopt kon worden.45

Het is vanaf het einde van de jaren tachtig dat overheden wereldwijd niet alleen officiële excuses begonnen aan te bieden, maar ook comités instelden om waarheden over de gruwelijkheden te achterhalen. Ook waren reparatiegelden vaak onderdeel van dit proces.46

McGregor betoogt dat het einde van de Koude Oorlog weliswaar een keerpunt was in de manier waarop naties verantwoordelijkheid namen voor het gewelddadig handelen tegen minderheden, maar dat deze nieuwe koers zonder acties en campagnes van de slachtoffers nooit op gang was gekomen. Door middel van protest, herdenkingen, lobbyen, informatieve bijeenkomsten en het gebruik van transnationale netwerken wisten deze groepen algemeen bewustzijn voor hun lijden te creëren. De druk die door deze groepen op de verschillende overheden werd uitgeoefend, was noodzakelijk.47

In hun onderzoek analyseren House en MacMaster enkele memorial processes die blijven doorwerken in de maatschappij; in dit geval de postkoloniale Franse maatschappij. Zo

44 Katherine E. McGregor, ‘Time, memory and historical justice. An introduction’, Time & Society 21 (2012) 1,

5-20.

45 House en MacMaster, Paris 1961, 265-270.

46 McGregor, ‘Time, memory and historical justice’, 1, 5-20. 47 McGregor, ‘Time, memory and historical justice’ 1, 5-20.

(16)

onderscheiden zij bij de Frans-Algerijnse bevolking enkele stadia in het herinneringsproces, waarbij een fase van onuitgesproken underground memories opgevolgd werd door een periode waarin openlijk memory activism werd bedreven. Bij memory activism wordt de herinnering door activisten als wapen ingezet om een politiek doel te bereiken.48 De strategie van memory activists, de herinnering aan het verleden centraal stellen en deze herinnering koppelen aan een politiek doel in het heden, is voor activisme op elke schaal geschikt. Zo wordt de herinnering door de oud-inwoners van Brovès ook in het heden ingezet in de onderhandeling met de Franse overheid. House en MacMaster onderscheiden de volgende fasen: underground memories, emergent memories en post memories. Deze fasen zullen in hoofdstuk drie ook aan bod komen bij de bestudering van Brovès in de periode na de onteigening.49

De periode van underground memories wordt gekarakteriseerd door een strategische stilte. Deze stilte bestaat voor sommigen uit een stil herdenken, terwijl de herinnering door anderen wordt verdrongen. De opkomst van emergent memories na een fase van underground memories kan mogelijk gemaakt worden door nieuwe dragers van de herinnering die het conflict in kwestie zelf niet hebben meegemaakt. Daarnaast kunnen veranderingen in de maatschappij bijdragen aan de opkomst van emergent memories. House en MacMaster stellen dat de activisten in de fase van emergent memories niet alleen de waarheid op tafel willen hebben, maar ook erkenning en rechtvaardigheid willen afdwingen en daarnaast een groter bewustzijn willen creëren voor dat wat destijds plaatsvond.50 De opkomst van deze sentimenten

bij de activisten is een voorwaarde waaronder memory activism kan opkomen. Zoals eerder gesteld zetten memory activists de herinnering in om in het heden een politiek doel te bereiken. In de fase van emergent memories kunnen herinneringen door memory activists weer in de openbaarheid gebracht. Ten slotte beargumenteren House en MacMaster dat succesvol memory activism niet alleen veel media-aandacht kan genereren, maar dat memory activism er ook voor kan zorgen dat het desbetreffende conflict weer op de politieke agenda wordt geplaatst.51 In de periode van emergent memories, die zoals gezien kan leiden tot memory activism, onderscheiden House en MacMaster nog een periode van post memories. In deze fase valt een diversificatie binnen de activisten te ontwaren. Verschillende nieuwe groepen activisten interpreteren het conflict op een andere manier en leggen de nadruk op andere aspecten dan de

48 House en MacMaster, Paris 1961, 265-270. 49 Ibidem, 265-334.

50 House en MacMaster, Paris 1961, 288-297. 51 House en MacMaster, Paris 1961, 290-300.

(17)

activisten voor hen. Volgens House en MacMaster leidt deze diversificatie tot een afname van de eensgezindheid onder de activisten.52

In haar studie naar de manier waarop de herdenking van de Joodse beschaving in Polen wordt vormgegeven, betoogt Janine P. Holc dat in het vormgeven van een gedenkteken of herdenkingsceremonie sommige groepen of individuen buiten de boot vallen. In dit proces, zo stelt zij, worden keuzes gemaakt over wie wel binnen een identiteit past en wie niet.53 Holc stelt dat memory activists en hun organisaties in dit proces een belangrijk rol spelen voor de groepen die zich niet herdacht voelen. De door Holc besproken memory activists trachten de bevolking bewust te maken van de invloed die de Joodse gemeenschap op de Poolse omgeving heeft gehad en nog steeds heeft. Dit doen de memory activists door de bevolking te attenderen op gebouwen en plekken die van betekenis zijn voor de Joodse en Poolse geschiedenis. Holc toont met dit onderzoek aan dat memory activism ook kan bestaan in een situatie waarin een overheid al lange tijd herdenkt, maar waarin sommigen zich niet herdacht voelen. In deze situatie bevorderen memory activists het bestaande herdenkingsproces.54 Daarnaast houden de door Holc bestudeerde memory activists zich bezig met het creëren van herinneringsplaatsen. Zij beogen herinneringsplaatsen te creëren zonder mensen uit te sluiten. Volgens Frijhoff geeft herinnering structuur aan de identiteit en kunnen herinneringsplaatsen door toe-eigening van het individu de identiteit vormen.55 De studie van Holc toont aan dat memory activists een rol

kunnen spelen in de creatie van herinneringsplaatsen waar meer ruimte is voor het individu om zich te identificeren met een bepaalde identiteit.

Na de bestudering van theorieën over herinneren, het collectieve geheugen, herinneringsplaatsen en de verschillende memorial processes die kunnen uitmonden in memory activism, zullen nu twee casussen bestudeerd worden die meerdere overeenkomsten hebben met de uitbreiding van het camp militaire de Canjuers en de onteigeningsgeschiedenis van Brovès.

1.3 Marcoule en Larzac: ‘Le Causse pour la cause!’

In de tweede helft van de twintigste eeuw maakte de Franse overheid van de modernisering van defensie en techniek een prioriteit. Zo werden er kerncentrales gebouwd, stuwmeren aangelegd

52 Ibidem, 310-322.

53 Janine P. Holc, ‘The remembered one. Memory activism and the construction of Edith Stein’s Jewishness in

post-Communist Wroclaw’, Shofar 29 (2011) 4, 67-97.

54 Holc, ‘The remembered one’, 69-85. 55 Frijhoff, De mist van de geschiedenis, 35-37.

(18)

en militaire oefenterreinen gevestigd. De regio’s die door de overheid voor deze projecten werden gekozen, hadden met elkaar gemeen dat zij dunbevolkt waren en geen economische vooruitgang boekten. Voor de lokale bevolking was de komst van kerncentrales en stuwmeren vanaf de jaren vijftig volledig nieuw. Waar de overheid grote militaire oefenterreinen wilde vestigen, was de lokale bevolking echter al gewend aan militaire aanwezigheid. Zij zagen de uitbreiding van de al bestaande militaire oefenterreinen, vaak enkel een schietbaan, met lede ogen aan. Deze paragraaf zal twee casussen belichten; de kerncentrale Marcoule en het militaire oefenterrein op het plateau van Larzac. Bij de introductie van de plannen voor de implantatie van de kerncentrale Marcoule en de militaire oefenterreinen op de plateaus van Larzac en Canjuers heeft de Franse overheid gebruikgemaakt van een overeenkomstige argumentatie. Door bestudering van Marcoule en Larzac kunnen de bevindingen in de casus Brovès niet alleen beter worden begrepen, maar ook in een breder perspectief worden bekeken.

In haar studie ‘Peasants, engineers and atomic cathedrals. Narrating modernization in postwar provincial France’ onderzoekt Gabrielle Hecht enkele narratieven rondom de vestiging en de beginjaren van de eerste Franse militaire kerncentrale, Marcoule, in de Gard. Volgens Hecht zette de Franse overheid de modernisering in om de Franse natie te versterken. Hecht onderscheidt allereerst het belangrijkste argument dat door de overheid in de schaal werd gelegd: dat van de technologische vooruitgang. De komst van de kerncentrale als redding voor een regio, in dit geval de Gard, die aan het begin van de jaren vijftig een demografische krimp kende. De economie ging achteruit, de lokale kolenmijn werd gesloten, de koopkracht van de bewoners van het gebied daalde en producten werden met verlies verkocht. Het was in deze omstandigheden dat het Commissariat à l’Énergie Atomique de komst van de kerncentrale aankondigde. De centrale zou niet alleen nieuwe bewoners naar de streek brengen, maar ook modernisering van het lokale leven en een baangarantie voor velen brengen. Al met al zou het nucleaire complex de glorie van de regio herstellen.56

Hoewel de overheid het beeld van de kerncentrale als redding van de regio construeerde, was het echter het samenspel van de overheid met lokale media, politici en wetenschappers dat deze argumentatie consolideerde. Lijnrecht tegenover de voorvechters van het nucleaire complex stond een kleine groep tegenstanders. De oppositie was het pertinent oneens met de overheid en haar argument van technologische vooruitgang. In het geval van Marcoule bestond de oppositie aan de ene kant uit een extreemrechtse beweging die zich tegen de macht van de staat verzette en aan de andere kant protesteerde een lokale vredesactivist, Lanza del Vasto,

56 Gabrielle Hecht, ‘Peasants, engineers, and atomic cathedrals. Narrating modernization in postwar provincial

(19)

tegen de komst van Marcoule. Beide verzetsgroepen waren klein en konden geen serieus gewicht in de schaal leggen. Tussen voor- en tegenstanders stond een grote groep inwoners die zich niet openlijk verzetten tegen de komst van de kerncentrale. Dit betekende echter allerminst dat zij achter de komst van het nucleaire complex stonden. Hecht stelt dat de modernisering op de lokale bevolking als agressief overkwam.57 De technologische vernieuwing kon niet harmonieus samengaan met de kennis, gebruiken en waarden van de bestaande lokale gemeenschap. Daarnaast voelde de opgelegde vernieuwing afstandelijk aan voor de inwoners van de streek. De personen en instanties verantwoordelijk voor de bouw van de kerncentrale waren namelijk ver weg en onbereikbaar voor de lokale bevolking. Hecht onderscheidt enerzijds een kernargumentatie van modernisering en technologische vooruitgang vanuit de overheid en anderzijds enkele reacties vanuit de maatschappij, in dit geval de pers, wetenschappers, tegenstanders en de meer neutrale lokale bevolking. Deze partijen en hun argumenten zijn van belang, omdat ze steeds terugkomen op alle locaties waar de moderniseringspolitiek van de Franse overheid tot uiting komt. 58

Zo ook op het Causse du Larzac. Een kalksteenplateau gelegen in het zuidelijke deel van het Massif Central. Het plateau van Larzac is erg groot en daarom zal met ‘Larzac’ verwezen worden naar het noordelijke deel van het plateau in het departement Aveyron en de strijd die daar door de lokale bevolking tegen de overheid is geleverd. De Franse overheid presenteerde in 1971 plannen om het bestaande militaire oefenterrein op het plateau dat 3.000 hectare omvatte, uit te breiden naar een terrein van 17.000 hectare. Na tien jaar strijd met de lokale bevolking zag de overheid uiteindelijk af van de uitbreiding. In het geval van Larzac werd dezelfde retoriek toegepast als destijds in de Gard bij de vestiging van het nucleaire complex Marcoule. Michel Debré, de minister van Defensie, poogde de gevolgen van de uitbreiding van het camp militaire voor de omgeving te beperken door te stellen dat het plateau zo goed als uitgestorven was en dat de paar boeren die nog woonden en werkten op het plateau dat deden op een manier die niet veel was veranderd sinds de Middeleeuwen. Naast het demografische argument werd ook in het geval van Larzac de uitbreiding van het Camp Militaire gepresenteerd als de redding van de regio en als de glorificatie van de Franse natie.59

Dat op het plateau van Larzac boeren woonden die al generaties lang hun land bewerkten klopte. Deze boeren noemden zichzelf purs porcs, een geuzennaam die zij voerden

57 Hecht, ‘Peasants, engineers, and atomic cathedrals’, 3, 381-418. 58 Ibidem, 3, 381-418.

59 Donald Reid, ‘Larzac in the broad 1968 and after’, French Politics, Culture & Society 32 (2014) 2, 99-122,

(20)

omdat zij al generaties lang verbonden waren met de regio. Een andere groep jonge ondernemende boeren was echter pas aan het begin van de jaren vijftig naar de regio gekomen. Deze pioniers, zo noemden zij zichzelf, poogden middels ingenieuze methoden de grootste opbrengst te genereren. De pioniers maakten gebruik van de groeiende markt van Roquefort-kaas en deden goede zaken. In tegenstelling tot de pur porcs bezaten de pioniers niet al het land dat ze bewerkten, maar pachtten zij het merendeel. De uitbreiding van het militaire oefenterrein zou het einde betekenen van de boerenbedrijven op het plateau.60

Donald Reid plaatst het protest op het plateau van Larzac in een bredere context die hij ‘a broad 1968’ noemt, waarbij de strijd om Larzac exemplarisch is voor de ontwikkelingen in Frankrijk in die periode.61 De visie van Reid sluit aan bij de studie Europe’s 1968 die onder leiding van Robert Gildea, James Mark en Anette Warring is uitgevoerd naar Europese activisten die in de jaren rondom 1968 actief waren. Het concept van ‘a broad 1968’ wordt door hen uitgelegd als de periode van politieke en culturele radicalisering aan het einde van de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig. In deze periode werd de autoriteit van overheden, instituties en bepaalde denkwijzen in Europa betwist door activistische groepen die voortkwamen uit de gelederen van de universiteiten, fabrieken en door samenkomst in de publieke ruimte.62

In hun onderzoek ‘The Transnational in the local. The Larzac plateau as a site of transnational activism since 1970’ betogen Robert Gildea en Andrew Tompkins dat de kracht van het verzet in de campagne op het plateau van Larzac lag in de samenwerking van de boeren met buitenstaanders die meer organisatorische vaardigheden en ervaring hadden. Hoewel verschillende bewegingen zich het lot van de boeren op het plateau aantrokken, verliep de samenwerking met de gedupeerde boeren vanaf het begin niet vlekkeloos. 63 Ook Reid

onderschrijft dit en stelt dat de christelijke boeren moeite hadden met de Maoïsten die in de zomer van 1971 naar het plateau kwamen om hun steun te betuigen en het land te bewerken met de lokale bevolking. De meeste boeren besloten zich afzijdig te houden van de linkse Maoïsten. Een succesvolle samenwerking kwam echter wel op gang toen de vredesactivist Lanza del Vasto naar de regio afreisde. Del Vasto verzette zich, zoals we eerder zagen, zonder succes gedurende de jaren vijftig en zestig tegen de komst van het nucleaire complex Marcoule.

60 Reid, ‘Larzac in the broad 1968 and after’, 2, 99-122; Robert Gildea en Andrew Tompkins, ‘The

Transnational in the local. The Larzac plateau as a site of transnational activism since 1970’, Journal of

Contemporary History 50 (2015) 3, 581-605.

61 Reid, ‘Larzac in the broad 1968 and after’, 2, 99-122.

62 Robert Gildea, James Mark en Anette Warring ed., Europe’s 1968. Voices of revolt (Oxford 2013) 1-3. 63 Gildea en Tompkins, ‘The Transnational in the local’, 3, 581-605.

(21)

Del Vasto, die de leer van Ghandi predikte, had zich in de tussenliggende jaren ook verzet tegen de oorlog die de Franse overheid voerde in Algerije. Op het Causse de Larzac had hij meer succes. Reid betoogt dat het Del Vasto was die het protest van Larzac een raison d’etre gaf: een strijd voor het behoud van een manier van leven op het plateau. Deze levenswijze stond haaks op de uitbreiding van het militaire oefenterrein, defensie representeerde dood en verderf, aldus Del Vasto. Geweldloos protest en burgerlijke ongehoorzaamheid werden niet alleen de tactiek in de strijd tegen de overheid, maar ook de ideologie achter het verzet.64

Wat de Larzac-campagne tot een succes maakte, was de media-aandacht die de boeren en hun aanhangers meer dan een decennium lang wisten te genereren. Zo organiseerden zij verschillende protestmarsen die demonstranten door de regio voerden, maar ook naar Parijs waar de demonstranten met schapen kampeerden op het grasveld van het Champ-de-Mars, dat bij uitstek het symbool was van de Franse militaire macht. Daarnaast werden in de zomers van 1973, 1974 en 1977 bijeenkomsten georganiseerd waarbij vijftig tot honderdduizend aanhangers afreisden naar het plateau om de boeren te steunen. Reid stelt dat deze bijeenkomsten niet gezien moeten worden als een ‘Frans-Woodstock’ waar enkel hippies op afkwamen, maar dat de term ‘Woodstock-politique’ een betere benaming is voor de bijeenkomsten waar veel verschillende politieke groeperingen met radicale aspiraties aanwezig waren.65

Gildea en Tompkins betogen dat de Larzac-campagne een bijdrage levert aan het debat over glocalization. Volgens beide historici demonstreert het protest van Larzac dat globale en lokale campagnes elkaar in hun doelstellingen niet uitsluiten en dat een lokaal doel, zoals het behoud van het plateau van Larzac, door middel van het gedachtengoed ook een globaal doel kan dienen. Meerdere malen bezocht een delegatie van de Larzac-campagne andere strijdvelden waar de lokale bevolking zich verzette tegen de overheid. Daarbij werden niet alleen plekken in Frankrijk aangedaan, zoals het Plateau de Canjuers, maar ook andere plekken in Europa en zelfs de Japanse stad Narita.66 Larzac is een voorbeeld geworden van glocalism en heeft in haar tactiek en ideologie wereldwijd navolging gekregen bij conflicten tussen lokale groeperingen en overheden. Dit is volgens Gildea en Tompkins de transnationale dimensie die het lokale activisme kan behelzen.67

64 Reid, ‘Larzac in the broad 1968 and after’, 2, 99-122. 65 Ibidem.

66 Gildea en Tompkins, ‘The Transnational in the local’, 3, 581-605. 67 Ibidem, 581-605.

(22)

Altermondialisme, of andersglobalisme, is een concept dat in de jaren negentig gemunt werd. Altermondialisme is niet hetzelfde als antiglobalisme, daar het zich niet tegen het globalisme verzet, maar wel tegen de invulling ervan. Reid stelt dat Larzac gezien moet worden als een plek waar het altermondialisme diepgeworteld is: ‘Larzac became emblematic of acting locally in order to think globally.’68 Larzac is tijdens en na haar eigen strijd een bakermat

geworden voor organisaties die zich verzetten tegen de invulling en gevolgen van het globalisme. Ook Gaël Franquemagne onderschrijft de belangrijke positie die Larzac inneemt in het web van andersglobalistische organisaties.

Daarnaast besteden verschillende historici aandacht aan de ruimtelijke dimensie en de invloed daarvan op de protestbeweging op het plateau van Larzac. In de bundel Europe’s 1968 wordt aandacht besteed aan de strijd op het plateau van Larzac. In het hoofdstuk Spaces, waarin ook Larzac bestudeerd wordt, worden protesten onderzocht die draaien om een conflict om ruimte. Daarbij kent ruimte drie dimensies: de symboliek van de ruimte, de invloed van de ruimte op degenen die in de ruimte protesteren en de rol van de ruimte als laboratorium voor nieuwe protesten elders.69 In de studie ‘From Larzac to the altermondialist mobilisation. Space in environmental movements’ toont Franquemagne aan op welke manier milieubewegingen de ruimte als argument inzetten in de strijd om Larzac. Franquemagne onderbouwt zijn betoog met het theoretische werk van Sewell. Sewell ontwikkelde een theorie over de rol die plaats en ruimte spelen bij omstreden mobilisaties.70 in zijn onderzoek beschouwt Franquemagne de

strijd van Larzac als een socioterritoriaal protest. Daarbij onderscheidt hij drie dingen: ten eerste de geografische ligging van Larzac, ten tweede de collectieve acties die ondernomen zijn door de demonstranten, zoals het schrijven van artikelen en boeken, het geven van interviews en georganiseerde protesten en ten derde de globalisering van het conflict waardoor de strijd op Larzac door de demonstranten gekoppeld wordt aan andere sociale en globale problematiek.71 Franquemagne concludeert dat de ruimtelijke dimensie niet alleen een symbolische waarde heeft die een protest kan versterken, maar dat gedachtengoed niet kan ontstaan zonder de ruimtelijke dimensie. In de strijd om Larzac was het de ruimtelijke dimensie die de demonstranten aansprak en die later een symbolische waarde kreeg. Deze symbolische waarde zorgde ervoor dat Larzac een rol bleef spelen in de latere opkomst van het altermondialisme.72

68 Reid, ‘Larzac in the broad 1968 and after’, 2, 99-122.

69 Rebecca Clifford, Juliane Fürst, Robert Gildea, James Mark, Piotr Osęka en Chris Reynolds, ‘Spaces’ in:

Robert Gildea, James Mark en Anette Warring ed., Europe’s 1968. Voices of revolt (Oxford 2013) 164-192.

70 Gaël Franquemagne, ‘From Larzac to the altermondialist mobilisation. Space in environmental movements’,

Environmental Politics 16 (2007) 5, 826-843.

71 Franquemagne, ‘From Larzac to the altermondialist mobilisation’, 5, 826-843. 72 Ibidem, 5, 826-843.

(23)
(24)

2. La Lutte

‘Le 7 juin 1974, c’est un vendredi, depuis 6 heures du matin, cinquante camions militaires et une grue ont envahis les rue de Brovès. (…) Le lieutenant Pages, chargé des dernières expulsions, parade dans la rue et récupère les clés. (…) Quand vient le tour de la maison des Fabre, Maurice se retourna une dernière fois sur toute une vie de labeur et confie la grosse clé à sa fille Lucette en lui chuchotant: “Vas-y-toi. Moi je ne peux pas”. Minutieusement, un employé de l’EDF enlève, un à un les compteurs électriques. A 16:00 heures, le téléphone ne répond plus. Le village est désert.’73

De ontruiming van Brovès in 1974 markeerde het einde van een jarenlange strijd van de lokale bevolking tegen de beslissing van de overheid om het grootste militaire oefenterrein van Europa in de Haut-Var te vestigen. Een deel van het door de overheid gekozen terrein betrof het Grand Plan de Canjuers. Dit hooggelegen rotsachtige plateau, dat ten zuiden van de Gorges du Verdon ligt, werd door wetenschappers veelvuldig bezocht vanwege de bijzondere kalkhoudende bodemsamenstelling. Naast het gehele plateau de Canjuers zou het militaire oefenterrein, Camp de Canjuers, ook omliggend grondgebied opslokken. Hoewel de grenzen van het terrein in de plannen enkele malen werden verschoven, was het vanaf het begin duidelijk dat een tiental gemeenten grondgebied zou moeten afstaan.74 Brovès, dat op de eerste tekeningen nog buiten

schot viel, zou in de latere plannen volledig moeten verdwijnen. Uiteindelijk waren het de gemeenten Aiguines, Ampus, Bargemon, Bargème, Bauduen, Broves, Chateaudouble, Comps, La Roque-Esclapon, Mons, Montferrat, Seillans, Trigance en Verignon die grondgebied moesten afstaan voor de aanleg van het Camp Militaire de Canjuers.75

De bewoners van het plateau de Canjuers hebben zich in de periode 1954 - 1974 verzet tegen de uitbreiding van het militaire oefenterrein. Naast verzet van de lokale bevolking waren er ook andere groepen in de maatschappij die zich tegen de uitbreiding van het camp militaire verzetten. In dit hoofdstuk zullen de ontwikkelingen aangaande de uitbreiding van het militaire oefenterrein in de periode 1954-1974 bestudeerd worden. De bestudering van deze periode geeft niet alleen een overzicht in de tijd, maar bestaat ook uit een analyse van het actierepertoire van de verschillende groepen die tegenstand boden tegen de plannen van de overheid.

73 Costanzo, ‘Lorsque un village disparaît’. 74 Zie bijlage II.

75 Syndicat de Défence des proprietaries et habitants du Haut-Var, ‘Mémoire’, 3 november 1964, afkomstig uit

(25)

De eerste plannen voor het omvangrijke huidige Camp de Canjuers werden in de zomer van 1954 gepresenteerd. Er was echter al langer sprake van militaire activiteit op het plateau; tijdens het interbellum werd er namelijk al een kleine schietbaan dichtbij Brovès aangelegd.76

Tegen de wens van de Brovésiens in werd de eerste schietbaan in het gebied in 1931 vlak buiten Brovès aangelegd.77 Vanaf het begin was er onvrede onder de inwoners van Brovès over de militaire aanwezigheid. Hoewel officieel alleen tussen 1 december en 1 maart geoefend mocht worden, hielden de militairen zich daar in de praktijk niet aan. Naast geluidsoverlast was er geregeld sprake van brand door mislukte oefeningen met vuurwapens. Zo verwoestte de grootste brand in 1942 honderd hectare eikenbos.78

Een in 1947 verschenen rapport over Brovès, dat door de overheid in het kader van de bevordering van de landbouw werd opgesteld, rept niet alleen over de landbouwvoorzieningen van het dorp, maar geeft ook andere statistische informatie.79 Hierdoor kan een beeld gevormd worden van het dorp in die tijd. In 1947 besloeg het grondgebied van Brovès 3482 hectare, waarvan slechts 3 hectare dorpsbebouwing, 186 hectare landbouwgrond en meer dan tweeduizend hectare onontgonnen heideveld. Van oudsher lag de agrarische nadruk op het plateau de Canjuers op de schapenfokkerij. Zo telde Brovès 114 inwoners en 2200 schapen in 1947. In de vijf straten die Brovès groot was, waren naast een bakker en een kruidenier ook een café hôtel en een houtzagerij te vinden. Ook de militaire activiteit op het plateau is in het rapport opgenomen: vier maanden per jaar waren er 3000 tot 4000 militairen gestationeerd op het plateau de Canjuers.80 De komst van duizenden militairen had grote invloed op de 114 inwoners

van Brovès. Naast klachten over schade en brand door de schietoefeningen begaven de militairen zich namelijk ook vaak op privéterrein, wat door de schapenherders van Brovès niet gewaardeerd werd.81

1954 was een roerig jaar voor de Franse strijdkrachten. Zo trok de Franse overheid haar troepen terug uit Vietnam, waarmee de Eerste Indochinese oorlog ten einde kwam. In datzelfde jaar brak in Algerije de Algerijnse Onafhankelijkheidsoorlog uit. Deze militaire inspanningen leidden ertoe dat de regering op het Franse vasteland plannen maakte voor de vestiging van een groot militair oefenterrein op het plateau de Canjuers. De afbakening van het terrein, die twee keer veranderde, zorgde voor onvrede onder de inwoners van het gebied. Hoewel de plannen

76 Zie bijlage III.

77 Costanzo, ‘Lorsque un village disparaît’. 78 Ibidem.

79 Le Service Du Génie Rural, ‘Brovès: Inventaire des ressources et des besoins en eau’, 1947, afkomstig uit

privé-archief alain Costanzo.

80 Le Service Du Génie Rural, ‘Brovès’. 81 Costanzo, ‘Lorsque un village disparaît’.

(26)

en tekeningen al in 1954 klaarlagen, werden deze pas in de zomer van 1962 weer afgestoft.82

Algerije hoorde sinds maart van dat jaar niet meer bij Frankrijk en met het verlies van deze kolonie was Frankrijk ook veel militair oefenterrein kwijtgeraakt. De nieuwe plannen voor het Camp Militaire de Canjuers werden eind augustus 1962 gepresenteerd.83

2.1 Dix-huit maires en colère84

Op 20 september 1962 kwam de Conseil municipal van Brovès bijeen voor een spoedvergadering.85 Tijdens deze bijeenkomst besloot de gemeenteraad zich uit te spreken tegen het voornemen van de overheid om het bestaande oefenterrein uit te breiden. Een onteigening zou voor veel inwoners van de streek grote gevolgen hebben, daar zij van de schapenfokkerij leefden en hun kuddes niet zomaar konden verplaatsen. Hoewel de streekbewoners zich vanaf het najaar van 1962 begonnen te organiseren, waren ze laconiek; net als in 1954 achtten ze de kans groot dat het Camp Militaire de Canjuers er niet zou komen.86 Niet alleen op lokaal, maar ook op departementaal niveau werd tegen het camp militaire gestreden. Antoine Moreni, president van l’Union Départementale des Syndicats d’Initiative, sprak zich als eerste uit tegen een groot militair oefenterrein in de Haut-Var. Les Syndicats d’Initiative bestonden op lokaal, departementaal en nationaal niveau. Als departementaal voorzitter was Moreni verantwoordelijk voor de bescherming van het toerisme in het departement Var. Zo schreef hij op 15 december 1962 een open brief aan president Charles de Gaulle. Deze brief werd afgedrukt in de krant Le Méridional:

‘En effet, le tourisme implique par excellence la notion d’espace, d’evasion, d’exploration, de liberté, de beauté, de detente physique et morale. Or, un champ de tir comporte obligatoirement des zones interdites, des bruits d’explosions et, par dessus tout, un sentiment d’insécurité qui eloigneront irrémédiablement les touristes.’87

Een reactie kwam enkele maanden later, in het voorjaar van 1963, uit Draguignan. In de grootste stad van de regio werd er anders tegen de komst van het Camp de Canjuers aangekeken. Zo

82 ‘Le plan de Canjuers deviendra t’il terrain de tir?’, Le Provençal, 20 juli 1962. 83 Costanzo, ‘Lorsque un village disparaît’.

84 ‘Dix-huit maires’, Le Provençal, 17 april 1963. 85 Zie bijlage IV.

86 Costanzo, ‘Lorsque un village disparaît’.

87 ‘Pour sauvegarder l’action touristique du Var. L’union départementale des Syndicats d’Initiative demande que

(27)

was het Syndicat d’Initiative de Draguignan juist voor de komst van het militaire oefenterrein, omdat dit niet alleen militairen, maar ook hun gezinnen naar de Var zou halen, wat alleen maar goed kon uitpakken voor de lokale economie.88 Daarnaast zorgde Edouard Soldani, de

voorzitter van de departementsraad van de Var, er in deze periode voor dat de artilleriescholen van Chalons-sur-Saône en Nîmes uiteindelijk naar Draguignan verplaatst zouden worden, wat enkel realiteit zou verworden als het Camp de Canjuers er ook echt zou komen. 89

In april begon de geruchtenmolen pas echt te draaien toen een gedeputeerde van de Var, Georges Bourgeois, stelde dat de plannen voor Camp de Canjuers afgerond waren met de woorden: ‘Canjuers, c’était fait!’ Hij verklaarde daarbij dat hogerop allang besloten was dat het oefenterrein er ging komen.90 Toen later bleek dat dit niet waar was, vielen niet alleen betrokkenen, maar ook kranten over Bourgeois heen. Zo ook journalist Jean George, die zijn artikel over de kwestie de volgende smalende titel gaf: ‘Alors M. Bourgeois, c’est fait ou pas?’91

Enkele dagen na de blunder van Bourgeois werd de notice explicative van het militaire oefenterrein gepresenteerd met als officiële titel: Champ de Tir et de Manoeuvre de la Region des Plans de Canjuers. Het document stelde dat het leger voor oefeningen met de nieuwste vuurwapens een terrein nodig had van minimaal 30.000 hectare.92 Daarnaast was het plateau van Canjuers uitermate geschikt voor militaire oefeningen. Dit kwam door het klimaat, het type terrein dat afwisselend was, en de regio in haar geheel, die niet favoriet was bij de industrie en de agrarische sector.93 In het tweede deel van het document werd gesteld wat de economische

gevolgen waren van de komst van het kamp, zowel op lokaal als regionaal niveau:

‘Le projet (…) ouvre ainsi à l’économie les perspectives les plus heureuses dans le sens d’un enrichissement progressif des ressources générales et individuelles de la population (…) qui compensera largement les sacrifices consentis au nom de l’intérêt général, qui se concilie ici parfaitement avec l’intérêt particulier.’94

Journalist Serge Bec schreef naar aanleiding van de notice explicative een artikel in Provence Magazine. Ook hij citeerde de afsluitende alinea van het document, waarna hij stelde dat het

88 Costanzo, ‘Lorsque un village disparaît’.

89 ‘Sur le projet du Plan de Canjuers. L’opinion des commercants et des diverses personnalités Dracenoises’,

Nice-Matin, 6 april 1963.

90 Costanzo, ‘Lorsque un village disparaît’.

91 Jean George, ‘Alors M. Bourgeois, c’est fait ou pas?’, Le Petit Varois La Marseillaise, 3 april 1963. 92 ‘Notice explicative, Champ de Tir et de Manoeuvre de la Region des Plans de Canjuers’, april 1963, 2,

afkomstig uit privé-archief Alain Costanzo.

93 ‘Notice explicative’, 3. 94 ‘Notice explicative’, 9.

(28)

paradoxaal is om over nieuwe economische kansen voor de regio te spreken, als er tegelijkertijd 976 onteigeningen plaatsvinden, 150 bedrijven verplaatst worden, 50.000 schapen verjaagd worden en de route nationale 555, waarover op zomerdagen 1800 auto’s naar de Gorges du Verdon rijden, wordt afgesloten.95 Dat de gemeente Brovès volledig moest verdwijnen, werd in de notice explicative in enkele zinnen gerechtvaardigd. Het rapport verwees naar de volkstelling van 1962, waarin een bevolkingsdaling van meer dan twintig procent te zien was. De notice explicative zag hierin een afgenomen binding van jongeren met de dorpen in de Haut-Var. Brovès zou daarom onteigend worden, waarbij de inwoners schadeloos werden gesteld. De gemeente zou daarnaast verplaatst worden en de begraafplaats zou gespaard blijven.96

De geruchten dat de aanleg van Camp de Canjuers doorging, in combinatie met de gepresenteerde notice explicative, gaf de inwoners van Brovès op 15 april 1963 genoeg reden een eigen vereniging op te richten: Le Syndicat Communal de Défence de la Propriétaires de Brovès. Voorzitter van deze vereniging werd burgemeester Félix Lambert.97 In de vergadering werd unaniem voor de volgende motie gestemd, die daarna naar de prefect werd gestuurd:

‘La population de Brovès, sous-signé, emue et revoltée par le projet d’implantation d’un camp militaire dans le Haut-Var (…) S’élève avec vigueur contre l’exil de ses habitants, le préjudice causé à l’élevage, à l’agriculture, au tourisme et à la station climatique en plein essor. S’oppose formellement et sous toutes ses formes à l’exécution de ce projet.’98

Op 16 april kwamen in Comps achttien burgemeesters bijeen. Achttien dorpen werden door de plannen voor het Camp Militaire de Canjuers bedreigd en tijdens de vergadering op het gemeentehuis spraken de burgemeesters dan ook: ‘tour à tour (…) et la majorité des maires prenaient la parole pour s’opposer en termes vigoureux contre le projet.’99 Tijdens deze

vergadering besloten de gemeenten tot een administratieve staking vanaf 22 april, tot de overheid zou afzien van de plannen omtrent het polygone de tir.100 De administratieve stakingen die vanaf 22 april van start gingen, kregen in elk dorp op een andere manier gestalte. In Brovès ging de administratieve staking in de zomermaanden van 1963 gepaard met burgerinitiatieven

95 ‘Le plan de Canuers interdit aux touristes’, Provence Magazine, 15 mei 1963. 96 ‘Notice explicative’, 8.

97 ‘Toute la verite sur le polygone de tir du Plan de Canjuers. A Brovès, seuls les morts auront droit de cité!’, Le

Petit Varois La Marseillaise, 26 september 1963.

98 ‘Création d’un Syndicat communal de défense de la propriété et des biens’, Le Méridional, 15 april 1963. 99 ‘Hier soir, à la mairie de Comps-sur-Artuby’, Le Provençal, 17 april 1963.

(29)

zoals wegblokkades, door inwoners georganiseerde manifestaties en petities. Aan deze protestuitingen zal aandacht worden besteed in de volgende paragraaf. Begin juni 1963 besloten het Syndicat de Défense des Propriétaires du Haut-Var, opgericht in 1955, en het Syndicat de Défense des Propriétaires de la Commune de Brovès te fuseren om zich op die manier beter te beschermen tegen de plannen van de militaire macht. Het syndicat van Brovès ging op in het Syndicat de Défense des Propriétaires du Haut-Var (hierna: Syndicat de Défense du Haut-Var) dat opkwam voor de belangen van alle bewoners van de Haut-Var. Om de vereniging bestuurbaar te houden werd zij gesplitst in twee delen: oost en west.101

In het voorjaar en in de zomer van 1963 is een verandering te zien in de verslaglegging van enkele kranten. Zo worden Le Petit Varois en Libération, beide linkse kranten, en Le Méridional, een rechtse krant, in hun verslaglegging openlijk steeds kritischer over de Franse overheid. Na de kritiek op de gedeputeerde Bourgeois was het de linkse krant Libération die op 17 april 1963 fel uithaalde naar de overheid, dit omdat zij het plan voor het militaire terrein als een voldongen feit gepresenteerd had:

‘Cette opération a été menée sans tambour, ni trompette par l’état-major (…) C’est en effet, sans avis préalable et sans consultation des communes intéressées que les militaires ont décidé de s’emparer d’un des plus beaux sites de France.’102

Op 9 mei plaatste Le Petit Varois een opiniestuk waarin de plannen voor het militaire oefenterrein ‘une bien curieuse “initiative”’103werden genoemd. Het artikel werd ondertekend

door Le Tracassin, in dit geval geen auteursnaam, maar een verwijzing naar de bezorgdheid van de auteur omtrent de gang van zaken op het plateau de Canjuers.104

Naast de steeds openlijkere kritische houding van de kranten, werden de verschillende partijen in de verslaglegging over het conflict ook steeds zichtbaarder. Op lokaal niveau keerden de burgemeesters en inwoners van de gedupeerde dorpen zich tegen de plannen van de overheid. Op regionaal niveau stonden de inwoners van het plateau de Canjuers echter lijnrecht tegenover de inwoners van Draguignan, die in de komst van het oefenterrein enkel kans op economische verbetering zagen. Daarnaast kwamen de belangen van het Syndicat d’Initiative du Var niet overeen met de belangen van het Syndicat d’Initatif de Draguignan. Uiteindelijk

101 ‘De Canjuers à Brovès: le Haut-Var s’organise’, Le Provençal, 11 juni 1963. 102 ‘Marche de moutons sur la prefecture’, Libération, 17 april 1963.

103 ‘À propos du polygone de tir de Canjuers’, Le Petit Varois La Marseillaise, 9 mei 1963. 104 ‘À propos du polygone de tir de Canjuers’, Le Petit Varois La Marseillaise, 9 mei 1963.

(30)

werd dit conflict in een vergadering op 3 mei 1963 beslecht in het voordeel van de stad Draguignan. Hoewel de betrokkenen door de overheid uiterst slecht geïnformeerd waren over de plannen voor het militaire oefenterrein, was het syndicat overtuigd van de positieve effecten die de komst van het Camp Militaire de Canjuers op de regio zou hebben.105

Enkele ontwikkelingen in juni 1963 zijn illustratief voor de manier waarop de belangen van de verschillende partijen continu verschoven. Zo vond op 24 juni in Draguignan de Assemblée Départementale plaats. Na drie uur hard gedebatteerd te hebben over het lot van Brovès werd door de Conseil Général besloten dat een delegatie in oktober door de premier in Parijs zou worden ontvangen, dit om het conflict voorgoed te beslechten.106 De afspraak bij de Premier Ministre werd door de oppositie, de gedupeerden en anderen die tegen de vestiging van het Camp Militaire de Canjuers waren, gezien als een wapenfeit. Deze overwinning ging echter gepaard met een slinkende achterban. Steeds meer bewoners van het plateau de Canjuers kozen voor hun eigen financiële zekerheid. Zij staakten de strijd, deden afstand van hun grond en schikten met de overheid.107 Illustratief voor deze ontwikkeling is een bericht van het Syndicat de Défense du Haut-Var in Le Provençal van 11 augustus 1963. In dit artikel sprak het syndicat een krantenartikel tegen waarin werd gesteld dat de gedupeerden zich bij hun lot hadden neergelegd: ‘Le prudent silence de la délégation ne peut être interprêté comme une tacite acceptation.’108

Uiteindelijk waren het slechts drie burgemeesters van de oorspronkelijke achttien die op 14 oktober door premier Pompidou werden ontvangen. Verder bestond het gezelschap alleen uit gedeputeerden en leden van de Conseil Général.109 Naast premier Pompidou was ook

minister van Defensie Pierre Messmer aanwezig. Tijdens dit gesprek werden enkele beloften gedaan. Zo werd een nieuw onderzoek gestart om te kijken of Brovès en enkele boerderijen in de omgeving van Comps buiten het camp militaire gehouden konden worden. Daarnaast werd toegezegd dat op het militaire oefenterrein geen atoomproeven zouden plaatshebben.110 Opmerkelijk is de afwezigheid van Félix Lambert bij vrijwel het hele bezoek van de delegatie bij premier Pompidou. Tijdens zijn reis naar Parijs zat hij niet bij de anderen van de delegatie in de treincoupé, daar hij een goedkoper vervoersbewijs had. Bij aankomst in Parijs bleek de

105 ‘Le Syndicat d’Initiative prend position en faveur de Canjuers’, Le Provençal, 4 mei 1963.

106 ‘À l’assemblee départementale du Var. Grave et large débat sur Brovès et le projet de militarisation du

Haut-Var’, juni 1963, afkomstig uit privé-archief Alain Costanzo.

107 Costanzo, ‘Lorsque un village disparaît’.

108 ‘Un communiqué du Syndicat de Défense du Haut-Var’, Le Provençal, 11 augustus 1963.

109 ‘La délégation Varoise qui sera recue le 14 par M. Pompidou à propos de Canjuers’, Le Provençal, 3 oktober

1963.

110 ‘Le Premier minister est formel: pas de tirs atomiques sur le Plan de Canjuers’, Le Méridional, 15

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

“Indien de belastingplichtige of een binnenlandse of buitenlandse vennootschap die verbonden is met de belastingplichtige werd opgericht binnen de in het derde lid vermelde

Doordat het Nederlands in de loop van de tijd fors is veranderd, zijn oude teksten niet zonder meer begrijpelijk voor leerlingen.. Met name betekenisveranderingen zetten lezers

.°°k moet steken, is dat geen van de topdriefilms ( Vermist hoort daar ook bij) enthousiast onthaald werd door de Vlaamse filmkritiek. Zelfs als dat niet de grootste e ommernis

Als er veel interactie is zal het educatie zijn, als er minder interactie is spreken we eerder over presentatie.” (Erwin Marcisz, Bibliotheek Hasselt) Uit de focusgroepen blijkt dat

Uiteindelijk zal het verslag bestaan uit een onderzoeksverslag voor de Reinwardt Academie (scriptie) en een advies over hoe het bewustzijn onder vissers over cultureel erfgoed

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Dergelijke inbedding (a) onderstreept de relevantie van integriteit in het dagelijkse werk, (b) draagt bij aan verdere normalisering van het gesprek over integriteit, (c) kan

een goed signaal betreffende het commitment van de uitvoeringsinstellingen zijn, wanneer het opdrachtgeverschap voor het programma niet automatisch bij BZK wordt neergelegd,