• No results found

Pronkstukken voor een nieuwe tijd

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Pronkstukken voor een nieuwe tijd"

Copied!
82
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Pronkstukken voor een nieuwe tijd

Een onderzoek naar de inclusiviteit van een televisieprogramma met de nationale culturele identiteit als onderwerp.

Masterscriptie

Kunst, cultuur en politiek, Universiteit van Amsterdam Roeland van der Hoorn, 10515747

Begeleider: dr. Christine Delhaye Tweede lezer: dr. Dos Elshout 20 augustus 2019


(2)

Inhoudsopgave

Pronkstukken voor een nieuwe tijd ---1

Inhoudsopgave ---2

Voorwoord ---3

Inleiding ---4

1. Historische en maatschappelijke context ---6

1.1 Geschiedenis en nationalisme ---6

1.2 De constructie van een canon ---11

1.3 (Cultuur)geschiedenis voor iedereen ---17

2. Diversiteitsbeleid en de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) ---21

2.1 De wettelijke taak van de Nederlandse publieke omroep ---21

2.2 Voor en van iedereen: de NPO vandaag ---25

2.3 De NPO verbindt ---29

2.4 Culturele diversiteit bij de publieke omroep in een tijd van post-multiculturalisme en ontzuiling ---32

2.5 Identiteitspolitiek, media en de canon ---35

3. Het pronkstuk van Nederland en zijn plek binnen het Nederlandse medialandschap en maatschappij van vandaag ---43

3.1 Beschrijving van het Het pronkstuk van Nederland ---44

3.2 Het idee achter Het pronkstuk van Nederland ---52

3.3 Het doel en de impact van het programma ---55

3.4 Analyse van Het pronkstuk van Nederland ---57

3.5 Andere programma met de nationale identiteit als thema ---63

Conclusie ---66

Bibliografie ---68

(3)

Voorwoord

Twee jaar geleden schreef ik mijn Bachelorsiptie. De proeve van bekwaamheid had als onderwerp de Portretten van Marten Soolmans en Oopjen Coppit door Rembrandt gedurende ver- en aankoop in 1877 door baron de Rothschild en in 2015 door het Rijksmuseum en het Louvre. In de scriptie trachtte ik de vraag te beantwoorden in hoeverre de kunstwerken in verbinding staan met de nationale identiteit. Het werd voor mij duidelijk hoe een enkel object een grote diepere betekenis kan hebben voor een grote groep mensen, maar bovenal hoe complex de discussie is omtrent nationale identiteit en nationaal erfgoed.

De actualiteit van het onderwerp nationale identiteit is in de tussentijd niet verdwenen. Daarom vormt deze masterscriptie een voortzetting van mijn eerdere werk waarbij ik een belangrijk aspect inbreng dat ik bij mijn bachelorscriptie heb nagelaten: de diverse multiculturele samenleving. Met deze scriptie hoop ik een kleine bijdrage te kunnen leveren aan het duiden van een van de belangrijkste ontwikkelingen van het moment: het ontstaan van een inclusief nationaal cultureel erfgoed.

Lang heb ik gedacht dat deze scriptie nooit de dag van voltooing zou zien. Ik ben daardoor erg dankbaar dat het toch zover gekomen is en dat ik met trots en voldoening kan terugkijken op de jaren die ik aan de Universiteit van Amsterdam heb doorgebracht.

Overigens ben ik van mening dat het universitaire onderwijs in Nederland voornamelijk in het Nederlands gegeven moet te worden.

Roeland van der Hoorn Leimuiden, 20 augustus 2019


(4)

Inleiding

Van 15 december 2017 tot en met 26 januari 2018 zond de omroep AVROTROS het televisieprogramma Het pronkstuk van Nederland uit. Het programma had als doel het vinden van een object dat als ‘pronkstuk’ van Nederland gezien kan worden, een object dat het meeste zegt over het Nederlandse volk, de Nederlandse geschiedenis, en waar het Nederlandse volk zich het meest verbonden mee voelt. Na een voorselectie door musea en archieven een een onderzoek uitgevoerd door NBTC-NIPO bleven er 30 objecten over verdeeld over de categorieën kunst, erfgoed en ontwerp. Het was vervolgens aan de kijker om ‘het pronkstuk van Nederland’ te kiezen.

De Nederlandse samenleving, en dan vooral die in grote steden, is de afgelopen halve eeuw in snel tempo diverser geworden. Meer en meer mensen met een migratieachtergrond zijn onderdeel geworden van de Nederlandse samenleving en deze trend zal zich ook in de toekomst voort blijven zetten. Wie dan nogmaals met aandacht naar Het pronkstuk van Nederland kijkt, valt op dat Nederlanders met een migratieachtergrond en objecten die het product zijn van Nederlanders met een migratieachtergrond nauwelijks vertegenwoordigd zijn. Het programma pretendeert op zoek te zijn naar een object dat ‘ons Nederlanders’ bindt, maar bij slechts één genomineerd object, het boek Max Havelaar door Multatuli, is de verbinding met het koloniale verleden en het multiculturele heden te zien. Dit rechtvaardigt het stellen van de vraag om welk Nederland het in de uitzending van het Het pronkstuk van Nederland gaat: een monocultureel,- of een pluriform Nederland; een Nederland waarin de nationale identiteit enkel bestaat uit Rembrandt, klompen en Delfts blauw, of een Nederland waarin ook de culturele minderheden worden betrokken bij het zoeken naar de ‘Nederlandsheid’.

De, nog steeds, verzuilde Nederlandse publieke omroep is uniek in de wereld. Het Nederlandse publieke omroepbestel bestaat uit meerdere organisaties die van oudsher gezamenlijk een breed spectrum van televisie en radioprogramma’s brengen. Door het systeem van verschillende omroepen zou de hele samenleving gerepresenteerd moeten zijn. Dit model is echter onder druk komen te staan. Zo werd per 2016 de financiering voor de gezendmachtigde genootschappen beëindigd. Omroepen als de Boeddhistische Omroep Stichting (BOS), Interkerkelijke Omroep Nederland (IKON), Rooms-katholiek Kerkengenootschap (RKK), en de Joodse Omroep (JO) eindigden daarmee te bestaan. Ook werden verschillende omroepen gedwongen te fuseren.

(5)

Naast het verdwijnen van verschillende omroepen, en daarmee geluiden, wordt er door beleidsmakers op verschillende momenten ook gestreefd naar één geluid dat de hele publieke omroep omvat; een geluid waarin alle Nederlanders zich in moeten kunnen herkennen. De verschillende omroepen die onderdeel zijn van de publieke omroep worden op deze manier uitgedaagd niet alleen programma’s te maken voor de groep die zij van oudsher representeren, maar ook inclusieve programma’s waarin ook Nederlanders met een migratieachtergrond zich herkennen.

Het probleem dat zich zodoende aandient is complex en speelt zich af op verschillende niveau’s. De Mediawet heeft als doel de programmering van de landelijke publieke omroep te versterken door deze meer onderscheidend te laten zijn ten opzichte van het commerciële aanbod. Doordat de Nederlandse Publieke Omroep word betaald uit publieke middelen heeft het de plicht alle maatschappelijke lagen en groepen te representeren, en te betrekken in de programmering. Echter, Het Pronkstuk van Nederland lijkt een bewijs te zijn dat dat niet het geval is.

Dit leidt tot de hoofdvraag die ik met mijn masterscriptie tracht te beantwoorden: Hoe is het televisieprogramma Het Pronkstuk van Nederland te plaatsen in het diversiteitsbeleid van de Nederlandse Publieke Omroep? Deze hoofdvraag beantwoord ik na het behandelen van de volgende deelvragen: Op welke manier wordt er bij de publieke omroep gestreefd naar een programmering die te bestempelen is als inclusief? en: Hoe is het televisieprogramma Het Pronkstuk van Nederland te omschrijven? Dit zal voorafgaand worden door een hoofdstuk waarin er een historische en maatschappelijke context wordt geschetst van nationalisme en de omgang van cultureel en historisch erfgoed.


(6)

1. Historische en maatschappelijke context

Er wordt de laatste decennia meer terug dan vooruit gekeken. Onder invloed van de verschrikkelijke herinneringen aan de tweede wereldoorlog werd de blik nog naar voren gedwongen. Echter, vanaf het midden van de jaren zeventig heeft de historische belangstelling een nieuw publiek elan gekregen. Historische studies werden bestsellers en nieuwe onderzoeksprojecten kwamen van de 1

grond. Sinds de jaren negentig kreeg de aanzwellende historische belangstelling als gevolg van de digitalisering snel een mondiale verspreiding. Het is deze historische belangstelling die in het 2

afgelopen decennium in een nieuwe fase terecht is gekomen en onderdeel is geworden van een nieuw narratief, dat van het nationalisme.

1.1 Geschiedenis en nationalisme

“Zo energiek als Nederland `de sociale kwestie' van weleer te lijf ging, zo gelaten wordt nu gereageerd op het achterblijven van hele generaties allochtonen en op de vorming van een etnische onderklasse” stelde publicist en hoogleraar Paul Scheffer in zijn essay ‘Het multiculturele drama’ begin 2000. In het essay, dat het integratiedebat deed openbreken, verwijt Scheffers de politiek en de maatschappelijke elite dat de problemen die grootschalige immigratie met zich meebrengt stelselmatig werden gebagatelliseerd en dat er veel te weinig werk werd gemaakt van de integratie van nieuwkomers. Hierdoor zouden grote groepen allochtonen maatschappelijk mislukken en de aansluiting met de maatschappij kwijtraken. Scheffer was niet de eerste die een dergelijk geluid liet horen. In 1991 was het VVD-leider Frits Bolkestein die zich in zijn beroemd geworden Luzern-lezing zijn zorgen uitte over de westerse liberale waarden die met de oprukkende islam onder druk kwamen te staan. De integratie van minderheden moest ‘met lef’ worden aangepakt, zo schreef hij in de Volkskrant. Bolkestein pleitte voor een krachtige verdediging van de Europese beschaving en haar belangrijkste waarden – zoals de universele waarden van de scheiding van kerk en staat, de vrijheid van meningsuiting en het beginsel van non-discriminatie tegenover een werelden waarin deze waarden niet tot bloei waren gekomen. Marchanderen met liberale principes, ‘ook niet een klein beetje’, was uitgesloten. Dus, concludeerde Bolkestein in 1991, hebben we geen andere keus dan de verworvenheden van onze eigen cultuur te verdedigen.3

P. den Boer. ‘Geschiedenis, herinneringen en ‘lieux de memoire.’’ In: R. van der Laarse red. Bezeten van vroeger,

1

erfgoed, identiteit en musealisering. Amsterdam 2005: 40.

Idem: 42.

2

F. Bolkestein. Integratie van minderheden moet ‘met lef’ worden aangepakt. De Volkskrant. 12 september 1991.

(7)

Zowel Scheffers als Bolkestein worden door filosofe Baukje Prins in haar artikel Het lef om

taboes te doorbreken. Nieuw realisme in het Nederlandse discours over multiculturalisme genoemd

als voorbeelden van het nieuwe realisme, een genre dat volgens haar het Nederlandse publieke debat over de multiculturele samenleving is gaan overheersen. Kenmerkend aan nieuwe realisten is 4

volgens Prins dat zij zich presenteren als woordvoerder van ‘de gewone mensen’, en als iemand die de feiten onder ogen durft te zien en ‘waarheden’ aankaart die binnen het heersende discours zouden worden verzwegen. Andere eigenschappen van nieuwe realisten zijn de suggestie dat realiteitszin een karakteristiek aspect is van de Nederlandse nationaliteit en het verzet tegen links. Maar het paraderen met het ‘typisch Nederlandse’ namens ‘de gewone Nederlander’ zou niet enkel aan de rechterkant van het politieke spectrum te zien zijn.

Hoogleraar sociologie Jan Willem Duyvendak en docent Europese letterkunde Josip Kesic beschrijven in hun artikel To be Dutch or not to be hoe verschillende politieke partijen zich bedienen van het ‘typisch Nederlandse’ tijdens de campagne voor de tweede kamerverkiezingen begin 2017. Zo wijzen zij er op dat in het VVD programma wordt gesproken over ‘Optimistische en nuchtere Nederlanders die van aanpakken weten en waarde hechten aan onze typisch Nederlandse manier van leven’, en in het PVV programma over ‘het steunen van de gewone Nederlander in plaats van de mensen die wij hier niet willen’. ‘De gewone Nederlander’, beschreven in onverhuld Nederlands, staat centraal in de campagnes, waarbij de suggestie voortdurend is dat als je je niet identificeert met deze persoon je dus geen Nederlander bent. Het nieuwe realisme, zoals vijftien jaar eerder beschreven door Baukje Prins is vandaag de dag meer dan ooit op de voorgrond aanwezig; zelfs bij partijen aan de linkerkant van het politieke spectrum. De verschillende politiek leiders pretenderen voor ‘de gewone mensen’ te spreken. Ook dragen zij uit waarheden te verkondigen die in het huidige discours zouden worden verzwegen; je zou niet meer trots mogen zijn op Nederland of de Nederlandse tradities in ere mogen houden.

Duyvendak en Kesic stellen dat er in Nederland geen gebrek is aan gedeelde waarden in Nederland en dat er ook geen acute crisis plaatsvindt in onze identiteit. Ook partijen die het hardst roepen dat ze typisch Nederlands zijn, komen niet per se op voor meeste Nederlanders. Wel worden linkse partijen gedwongen mee te bewegen met het dominantie frame van rechts waardoor ook zij de taal van het nationalisme beginnen te spreken. Zo draaide het gedurende de verkiezingscampagne in 2017 bij PvdA-leider Asscher ook om Nederland als natiestaat, de waarden die Nederland herbergt en de trots die men daarvoor zou moeten voelen. Hiermee wordt het speelveld tot nativistische proporties teruggebracht zo stellen Duyvendak en Kesic.

B. Prins. ’Het lef om taboes te doorbreken. Nieuw realisme in het Nederlandse discours over multiculturalisme.’

4

(8)

Jan Marijnissen, van 1994 tot 2008 politiek leider van de Socialistische Partij (SP) zag de natiestaat bedreigd door globalisering, Europese integratie en immigratie. Een oplossing zag hij in een ‘herwaardering van historisch besef.’ In het opiniestuk Historisch besef verdient

herwaardering, dat verscheen in verschillende bladen en dat hij uitsprak bij de VGN

geschiedenisdagen, schetste Marijnissen de contouren van een nieuwe nationaal historisch museum: “In dit museum moet ‘...hét verhaal van de wordingsgeschiedenis van (de mensen die wonen in) de lage landen bij de zee’ worden verteld. En als dat verhaal er niet is, moet het alsnog gemaakt worden, want we hebben het nodig.” Marijnissen spreekt hier in enkelvoud; één nationaal 5

historisch verhaal wat zou moeten gelden voor alle Nederlanders.

Een jaar later, in mei 2006 presenteerde Marijnissen samen met historicus en partijleider van het Christen-Democratisch Appèl (CDA) Maxime Verhagen in een opiniestuk in dagblad Trouw een voorstel voor een ‘Huis van de Geschiedenis’. Zij waren van mening “dat een Huis van de Nederlandse Geschiedenis, waarbinnen de culturele dialoog kan plaatsvinden, niet alleen een betere bijdrage zal kunnen leveren aan de verspreiding van historisch besef en historische kennis onder burgers maar ook aan het tot stand brengen van verbondenheid tussen de culturen hier aanwezig.” 6

De regering besloot hierna tot de oprichting van een Nationaal Historisch Museum als vehikel om de complete geschiedenis van Nederland te presenteren. Na een hevige politieke strijd is het Nationaal Historisch Museum er nooit gekomen.

Ook de rechterflank van het politieke spectrum maakte zich sterk voor aangescherpt geschiedenisonderwijs. Zo uitte Jozias van Aartsen, van 2003 tot 2006 fractievoorzitter van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD), zich op een mannier die neopatriottistisch genoemd zou kunnen worden met de uitspraak: ‘op school moet de grondtoon der natie worden onderwezen’. Dat de geschiedenis steeds meer als fundament van de samenleving wordt gezien, 7

waarop huizen zeer verscheidend qua ontwerp gebouwd zijn, blijkt ook uit het laatste regeerakkoord dat in 2017 gesloten werd tussen VVD, CDA, D66 en ChristenUnie. Vooral de link tussen de geschiedenis en de waarden die bij het Nederlandschap zouden dienen te horen wordt in het regeerakkoord uitgelegd: “We [de regerende partijen] vinden het belangrijk de kennis over onze gedeelde geschiedenis, waarden en vrijheden te vergroten. Deze maken ons tot wat we samen zijn. (…) Het is van groot belang dat we die historie en waarden actief uitdragen. Het zijn ankers van de

J. Marijnissen. Waar historie huis houdt. Amsterdam 2005: 83. Zie ook: ‘Historisch besef verdient herwaardering.’

5

Kleio Vol. 2 (2005): 2.

J. Marijnissen en M. Verhagen. ‘Red ons historisch besef.’ Trouw, 13 mei 2006.

6

M. Peeperkorn en P. Remarque. ‘Je moet een samenleving vullen met emotie.’ De Volkskrant, 30 december 2004.

(9)

Nederlandse identiteit in tijden van globalisering en onzekerheid.” Met ‘we’ bedoelen de 8

regeringspartijen het Nederlandse volk, maar wie volgens hen onderdeel uitmaakt van deze grote groep wordt in de tekst niet duidelijk.

Een belangrijke rol in de voorgenomen toename van kennis over geschiedenis, waarden en vrijheden werd toebedeeld aan de in 2006 opgestelde nationale canon, die in de volgende paragraaf aan bod zal komen, en, onder invloed van het CDA het Wilhelmus. Het gebruiken van geschiedenis(onderwijs) als vehikel voor maatschappelijke doeleinden is een belangrijk verschil met het eerdere regeerakkoord dat in 2012 werd gesloten tussen VVD en PvdA. Hierin wordt met geen woord gesproken over geschiedenis(onderwijs) en de verbindende rol die deze al dan niet zou moeten hebben. De opkomst van populistische partijen als de Partij voor de Vrijheid (PVV) en het Forum voor Democratie (FvD), het overnemen van populistische standpunten door gevestigde partijen zoals het geval was bij het CDA, en de verrechtsing van de Nederlandse politiek in het algemeen is hiervan de oorzaak. 


Niet alleen in Nederland is een ontwikkeling gaande waarbij de overheid cultuur als bindmiddel inzet. In Engeland organiseerde de Victoria County History tussen 2005 en 2010 het project ‘England’s Past for Everyone’ waarmee werd getracht lokale geschiedenis een grotere bekendheid te geven.9Met dit project werd gehoor gegeven aan ‘the government’s new aim to use heritage and public history to promote a more cohesive sense of national identity among marginalized groups’. Een ander voorbeeld is de in 2006 in Denemarken opgestelde Kulturkanon. 10

Deze canon moest ‘referentiepunten bieden voor wat typisch Deens is in een globaliserende wereld’ en ‘de samenleving versterken door gezamenlijke historische bagage te benoemen’ en is zodoende 11

te vergelijken met de Canon van Nederland die later in deze scriptie besproken wordt.

Het zijn volgens fractievoorzitter van het CDA Sybrand van Haersma-Buma “verwarde tijden die om richting vragen”. De taal van politici vandaag de dag lijkt terug te grijpen op ideeën 12

van negentiende-eeuwse nationalisten, die na de beide wereldoorlogen hun invloed verloren.

Na de verwoesting van de de oorlogen was et vanaf de jaren 70 van de vorige eeuw ‘not done’ geworden om de geschiedenis in te zetten ter bevordering van een gezamenlijke nationale

Vertrouwen in de toekomst, regeerakkoord 2017-2021. 10 oktober 2017: 19.

8

‘Englangd’s Past for Everyone.’ Victoria County History. Geraadpleegd op 22 mei 2019. <http://

9

www.victoriacountyhistory.ac.uk/publications-projects/epe>.

M. Dresser, ‘Politics, populism, and professionalism: reflections on the role of the academic historian in the

10

production of public history.’ The Public Historian 32/3 (2010): 42.

Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon. entoen.nu, De canon van Nederland. Deel A. Den Haag 2006: 21.

11

S. van Haersma Buma. Verwarde tijden! die om richting vragen, HJ Schoo-lezing 2017. Amsterdam 2017.

(10)

identiteit. De behoefte aan een gedeelde identiteit groeide echter rond de laatste eeuwwisseling onder invloed van, in de woorden van publicist Paul Scheffers, het ‘achterstallig onderhoud’ aan integratie.13Om het ‘multiculturele drama’ te stoppen zag de politiek, evenals Scheffers, een rol weggelegd voor de nationale historie. Door nieuwkomers en jongeren een coherent verhaal van collectieve herinneringen te vertellen, ontstaat burgerschap en sociale cohesie, aldus de aanname, daarbij voorbijgaand aan het besef dat de negentiende eeuwse romantiek van de natiestaat niet meer aansluit bij de realiteit van vandaag. 14

Geschiedenis leeft, zover is zeker. Dé geschiedenis is allesomvattend en iedereen maakt daar, of men nu wilt of niet deel van uit. “Geschiedenis”, zo sprak burgermeester van Rotterdam Achmed Aboutaleb “verbindt ons aan elkaar”. Het bezit van een goede kennis van de geschiedenis 15

is nastrevenswaardig. Het is dan ook zo dat niemand tegen een verbetering van het geschiedenisonderwijs is, net zoals niemand tegen een verbetering van de gezondheidszorg is. De meningen verschillen vervolgens wel wanneer het doel van het geschiedenisonderwijs, en de manier waarop deze gebracht moet worden, ter sprake komt. Moet er een nationaal museum komen als tempel van de nationale geschiedenis? Een lijst met cultuurhistorische hoogtepunten die iedereen zou moeten kennen? Zou ieder schoolkind s’ ochtends staand uit volle borst het Wilhelmus moeten zingen? De belangrijkste vraag is echter: vraag: welke geschiedenis vormt de basis van deze campagne? De geschiedenis van een inclusief Nederland of de geschiedenis van een exclusief Nederland die de verschillende groepen nieuwe Nederlanders marginaliseert of zelfs buiten beschouwing laat?

Duyvendak en Kesic hebben met hun korte analyse van de verkiezingsretoriek uit 2017 laten zien dat het speelveld tot nativistische proporties wordt teruggebracht en dat sommige partijen zelfs een harde vorm van uitsluitend nativisme aannemen. To be Dutch or not to be, je bent Nederlands of je bent het niet, consessies lijken niet mogelijk. Daarmee lijkt het risico te worden vergroot dat de toenemende interesse in- en drang tot herwaardering van de nationale geschiedenis en nationale identiteit, zoals hiervoor aangehaald in de voorbeelden van Marijnissen, Verhagen, van Haersma-Buma en Aboutaleb een uitsluitend karakter krijgt.

P. Scheffer. ‘Het multiculturele drama.’ NRC Handelsblad. 29-01-2000. Geraadpleegd op 22 mei 2019 via: <http://

13

retro.nrc.nl/W2/Lab/Multicultureel/scheffer.html>.

S. Stuurman en M. Grever. Beyond the Canon, History for the Twenty-First Century. Basingstoke 2007: 2.

14

A. Aboutaleb. Toespraak bij de herdenking bij het slavernijmonument. 30 juni 2014. Geraadpleegd op 22 mei 2019

15

(11)

1.2 De constructie van een canon

Bij het samenstellen van een lijst van verschillende werken die als belangrijk geacht worden is er sprake van canonvorming. Het woord ‘canon’ is afkomstig van het Griekse woord ‘kanon’ wat verwijst naar een houten meetinstrument, vergelijkbaar met een lineaal. In het Nederlands wordt 16

door het Van Dale, Groot Woordenboek er Nederlandse Taal ‘regel, richtsnoer, maatstaf’ als belangrijkste betekenis gegeven alsmede de vaste verhouding, een norm, voor de afmetingen van delen van het menselijk lichaam. Ook staat het woord canon al sinds de vierde eeuw voor de verzameling geschriften die tot de Bijbel gerekend worden, in tegenstelling tot rivaliserende christelijke, maar niet als canoniek gedefinieerde teksten; hetgeen weergeeft dat het creëren van een ‘canon’ al lang gebaseerd is op een proces van actieve selectie, van insluiting en daarmee automatisch ook uitsluiting. De betekenis van het woord ‘canon’ die van belang is binnen de 17

problematiek die ik wil behandelen is de volgende: ‘het geheel van de zaken, werken, personen enz. die in een vakgebied algemeen als belangrijk worden erkend, zodat iedereen ze eigenlijk zou moeten kennen’. 18

De opkomst van de term canon, als verzameling van belangrijk geachte items, in een (kunst)historische context is, verbazingwekkend, van vrij recente datum. Vragen betreffende de 19

canon en het gebruik van de canon in de kunsten zijn lang onderbelicht gebleven. Zowel kunsthistorici als historici zien het als hun primaire taak om vast te stellen en te duiden wat er in het verleden is gebeurd en niet om deze gebeurtenissen of voorwerpen die ermee verband houden te oordelen, te prijzen en uiteindelijk een selectieve lijst samen te stellen. Dankzij intensief gebruik 20

en uitgebreide discussie in verschillende takken van de geesteswetenschappen heeft het begrip canon een vaste plek weten te bemachtigen.

De algemene discussie omtrent canonvorming in de kunstwereld cirkelt rond de omschrijving van breed gedeelde waarderingen van het culturele verleden. De canon kan worden gezien als een verzameling of oeuvre dat is opgesteld als vertegenwoordiger van de beste voorbeelden van een bepaald genre. De kunstwerken die deel uitmaken van de canon worden beschouwd als meesterwerken en vormen een standaard waaruit andere kunstwerken, nieuw of oud, die niet zijn opgenomen in de canon, kunnen, of zelfs moeten worden beoordeeld. Het accent kan

G. Pollock. Differencing the Canon. Feminist Desire and the Writing of Art’s Histories. London 1999: 3.

16

Steve Edwards ed. Art and its Histories: A Reader. New Haven/London 1999: 9.

17

Betekenis zoals opgenomen in het Van Dale woordenboek der Nederlandse taal.

18

H. Locher. ‘The idea of te canon and canon formation in art history.’ Art History and Visual Studies in Intellectual

19

History 212/4 (2012): 29.

Idem.

(12)

hierbij onder andere liggen op het didactische nut - de canon wordt dan gezien als een beredeneerde keuze van basiskennis, een shortlist van schoolvoorbeelden - of op de sociale waarde - de canon is dan een paklijst voor de gemeenschappelijke culturele bagage, een spiekbrief voor het collectieve geheugen. Zo kan volgens de Amerikaanse filosoof John Searle de Westerse canon als verzameling van boeken, muziek en kunst, gedefinieerd worden als “a certain Western intellectual tradition that goes from, say, Socrates to Wittgenstein in philosophy, and from Homer to James Joyce in literature”. 21

Het is belangrijk te beseffen dat de selectie van de inhoud van de canon wordt gedaan door professionals op basis van inhoudelijke en interne criteria, die weer gefundeerd zijn op de waarde die een object in de loop der geschiedenis heeft ontwikkeld. Dit maakt dat de canon uiterst praktisch en waardevol is. Er wordt niet gekeken naar verkoopcijfers of populariteit van het publiek, er zou dan namelijk worden gesproken over een toptien, tophonderd of topduizend. Socioloog Paul Schnabel stelt dat de canon zodoende “een eenheid schept, orde creëert en opruimt. Het aanbod is zo groot en groeit zo hard dat er behoefte lijkt aan zowel selectie als ijkpunten”. Doormiddel van 22

de spiekbrief die een canon is, is het mogelijk je met vertrouwen snel te oriënteren in een gebied waarin je niet thuis bent.

Er is sinds de jaren zestig van de vorige eeuw, voornamelijk in de Verenigde Staten van Amerika, een voortdurend debat geweest over de aard en status van de canon. Van deze kritiek is een groot deel geworteld in de kritische theorie, het feminisme, de critical race theory en het marxisme. Centraal in de kritiek staat dat de canon niet in staat is om iedereen te 23

vertegenwoordigen die het pretendeert te vertegenwoordigen. Met name postmoderne studies hebben betoogd dat het geheel van de wetenschap bevooroordeeld is omdat de traditionele focus van academische studies van de westerse cultuur en geschiedenis zich alleen op werken van westerse mannen heeft gericht. Desondanks hebben de werken in de canon een bijna onaantastbare status bereikt. Men zou kunnen stellen dat de westerse canon in een impasse zit, stevig gegoten in een vorm waar men niet aan kan of wil tornen. Kunsthistoricus Christopher Steiner omschreef het als volgt: “The canon of art history, like the caste system in India, is a rigid hierarchical system which excludes “impure” categories of art and reduces certain classes of objects to the status of untouchable. Recent attempts to overthrow the seemingly uncompromising stipulations of the canon

J. Searle. ‘The Storm Over the University’, The New York Review of Books. 6 december 1990.

21

A. Twaalfhoven. ‘De Canondiscussie’. Boekman. Vol.79. (2009): 3.

22

S. R. C. Hicks. Explaining Postmodernism: Skepticism and Socialism from Rousseau to Foucault. Tempe 2004: 18.

(13)

have resulted instead in “opening it up” and enabling certain hitherto marginalized art forms to slip inside (as if unnoticed), only then to be ranked according to well-entrenched criteria.” 24

Er is wel gepoogd om nieuwe werken toe te voegen aan de canon, maar waneer het daadwerkelijk zover was dat een nieuwe werk werd toegelaten tot de Olympus werd het alsnog gerangschikt op basis van criteria die al eeuwen vastliggen en die vertegenwoordigd worden door de werken die al zeer lange tijd in de canon verankerd zijn.

In de periode 2005-2006 werd het concept van de canon onderdeel van het publieke debat toen de commissie van Oostrom van de regering Balkenende II, dat bestond uit CDA en VVD en D66, de opdracht kreeg de Canon van Nederland samen te stellen; een lijst van vijftig thema’s die chronologisch een samenvatting geeft van de geschiedenis van Nederland. Volgens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Maria van der Hoeven (CDA) vormden maatschappelijke ontwikkelingen van de laatste jaren aanleiding om opnieuw na te denken over de identiteit van Nederland en de wijze waarop deze tot uitdrukking komt in het onderwijs. In de brief waarin ze de taken omschrijft voor de nieuw op te richten commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon schrijft ze dat “er in brede kringen behoefte lijkt te zijn aan een nieuw ‘verhaal Nederland’”. Op 16 25

oktober 2007 werd de canon aan de minister van OCW aangeboden. Het kabinet Balkendende IV stemde vervolgens begin oktober 2008 met het instellen van de canon in het onderwijs. De in essentie cultuurhistorische canon, bestaande uit vijftig verschillende vensters had als doel op een laagdrempelige manier de kunst, cultuur en geschiedenis van Nederland in trefwoorden van twitterlengte te vatten met als doel een overzicht te bieden van “wat iedereen in elk geval zou moeten weten van de geschiedenis en cultuur van Nederland”. Het begrip canon werd hierbij 26

opgerekt van ‘het geheel van de zaken, werken, personen enz. die in één vakgebied - in dit geval dus de geschiedenis van Nederland - algemeen als belangrijk worden erkend’ tot 'het geheel van teksten, beelden, kunstwerken gebeurtenissen dat het referentiekader is van een gedeelde cultuur of religie’. De canon was daarbij niet meer een lijst schilderijen of boeken waarvan de kwaliteit algemeen erkend is, maar werd omgevormd tot een algemene pil van ‘Nederlandsheid’.

Vensters in de canon van Van Oostrum zijn onder andere de hunebedden (venster nr. 1), de Beeldenstorm (venster nr. 10), de Atlas Maior van Blaeu (venster nr. 19), slavernij (venster nr. 23), Napoleon Bonaparte en de Franse tijd (venster nr. 27), Max Havelaar (venster nr. 31), Anne Frank (venster nr. 39), Suriname en de Nederlandse Antillen (venster nr. 46), de multiculturele

C. Steiner. ‘Can the Canon Burst?’ Art Bulletin Vol. 78 (1996): 213.

24

M. van der Hoeven. Taakopdracht voor de commissie ontwikkeling Nederlandse Canon. Den Haag 26 mei 2005: 1.

25

C. van der Heijden. ‘De zwarte canon.’ De Groene Amsterdammer 136/10. Maart 2010.

(14)

maatschappij (venster nr. 48) en Europa (venster nr. 50). De selectie is arbitrair en per definitie discutabel. Waar kunsthistorici bijvoorbeeld de Nederlandse schilderkunst zien als hetgeen geproduceerd in een bepaalde stijl in de lage landen is in de canon van de commissie van Oostrum Jan van Eyck niet opgenomen, misschien wel dé grootste schilder van de lage landen; maar wel de zonnebloemen van Vincent van Gogh en de Victory Boogie Woogie van Piet Mondriaan, schilderijen gemaakt in respectievelijk Zuid-Frankrijk en New-York. 27

In eerste instantie was het doel van de Canon van Nederland het bevorderen van het geschiedenisonderwijs in het basisonderwijs en de eerste twee leerjaren van het voorgezet onderwijs. Docenten gebruikten in hun lessen de canon, die verspreid werd in lespakketten inclusief opvallende blauwe posters, als kapstok waarbij alle te behandelen ontwerpen in de lessen gekoppeld kon worden. Daarnaast zou canon gebruikt worden in een, zoals de minister dat noemt, tweede, 28

wijdere cirkel die elementen omvat die scholen naast het geschiedenisonderwijs ook in hun programma opnemen. Een derde cirkel overstijgt het onderwijs en omvat onder meer ouders, programmamakers, maatschappelijke en culturele instellingen.

Naast het eenvoudiger maken van de kennismaking met de geschiedenis van Nederland ziet de regering ook een taak voor de canon buiten het onderwijs, en wel als middel om democratische gezindheid en actief burgerschap te bevorderen. De Canon van Nederland leek daarbij te zijn 29

geworden wat een Nederlander kennelijk moet weten om zijn plaats in Nederland te verdienen, de essentie van wat Nederland Nederland maakt. De commissie van Oostrom, die de Canon van

Nederland zoals eerder gezegd samenstelde, was echter van mening dat de canon hier niet voor

bedoeld was en vond dat de canon niet diende als vermeende oplossing van een bepaald probleem maar voornamelijk om de waarde van de canon in zichzelf als “de goudgerande basiskennis omtrent de cultuurgeschiedenis van Nederland”. 30

Het probleem bij het creëren van de Canon van Nederland, en daarmee iedere canon, is dat kennis van het verleden nooit neutraal is en dat waarderingen historisch, cultureel en sociaal gekleurd en gevormd zijn. Het samenstellen van een canon raakt gevoelige snaren in de samenleving en zal dus onvermijdelijk altijd discussie opleveren. De vele vooronderstellingen op basis waarvan men zijn of haar standpunt ten aanzien van canonvorming bepaalt, vertroebelen die

P. Hecht. ‘Een wisselende lijst en een begrip dat onder druk staat.’ Boekman. Vol.79. (2009): 71-72.

27

J. van Haalen en M. Kieft. (Onderzoeksbureau Oberon in opdracht van entoen.nu. ) De canon in het basisonderwijs.

28

Utrecht september 2012: 8-9.

J. M. van Bijsterveldt en S. A. M. Dijkstra. Brief minister over een canon van Nederland. 3 juli 2007.

29

M. J. A. van der Hoeven. Brief minister over het advies van de commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon. 16

30

(15)

discussie. Wie ervan uitgaat dat een culturele canon per definitie exclusief ‘Nederlands’ dient te zijn, wijkt uit naar discussies rond nationale identiteit of nationalisme. Wie canoniseren bij voorbaat opvat als een poging om hoge kunst in brons te gieten, ziet het als een synoniem voor uitsluiting van populaire cultuur. En wie een canon als een dwingende handleiding ervaart, zet zich eerder schrap dan degenen die dit als een open handreiking benaderen. De fragmentatie van de menselijke leefwereld, die duidelijk te zien is in de discussie omtrent de canon, is één van de fundamentele kenmerken van postmoderniteit en bestaat uit het inzicht dat dezelfde realiteit op verschillende en misschien zelfs onvergelijkbare manieren kan worden waargenomen. Er is niet langer een groot 31

verhaal dat alle perspectieven kan herbergen of als een scheidsrechter van buitenaf kan beslissen over goed en kwaad. De Vlaamse theoloog Lieven Boeve schreef in zijn stuk Tradition,

(de)canonization, and the challenge of plurality:

“In such a context of radical plurality the notions of ‘canon’ or ‘tradition’, in their classical authoritative and exclusivist significance seem to be completely outdated, as remnant of hegemonic narratives. Henceforth, no canon, no tradition can claim to be the sole way to truth, to be identical with the truth, especially in view of the most different and incommensurable religious traditions in our world. Nowadays tradition stand in plural, and implies, next to historicity and contextuality, the consciousness of its own radical particularity and contingency.” 32

In een tijd van radicale pluraliteit, met vele meningen en nog meer mensen die deze meningen kunnen en durven uit te spreken is het onmogelijk voor de canon om één waarheid, die voor iedereen toepasbaar is, te presenteren. De maatschappij is continu aan verandering onderhevig, zodoende ook de canon die deze maatschappij tracht te vatten in een beperkt aantal ‘vensters’. De

Canon van Nederland probeert een selectie te maken van de Nederlandse kunst, cultuur en

geschiedenis waarbij continu een mechanisme van uitsluiting aan de horizon dreigt. De paradox bij het construeren van een canon van de Nederlandse geschiedenis is zodoende dat belangrijke historische Nederlandse deugden zoals bespreekbaarheid en tolerantie met voeten lijkt te worden getreden.

In september 2017 transformeerde de Canon van Nederland in een tastbare permanente tentoonstelling in het Openluchtmuseum in Arnhem om, volgens de opdracht van staatssecretaris Halbe Zijlstra “de historische canon in beeld te brengen’’. De taak van het tonen van de Nederlandse geschiedenis naar voorbeeld van het Duitse Haus der Geschichte in Bonn en Leipzieg

L. Boeve. ‘Tradition, (de)canonization, and the challenge of plurality.’ In: A. van der Kooij en K. van der Toorn red.

31

Canonization and Decanonization. Leiden 1998: 374

Ibidem.

(16)

in Duitsland zou eerst toebedeeld zijn aan een nieuw Nationaal Historisch Museum. Maar, na het opheffen van het museum voordat er ook maar een paal was geslagen, volgens staatssecretariss Halbe Zijlstra als gevolg van grote bezuinigingen in de culturele sector, kreeg in 2011 het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem, samen met het Rijksmuseum in Amsterdam, de taak toebedeeld een historisch overzicht van de Nederlandse geschiedenis te verzorgen. In de uiteindelijk gerealiseerde vaste opstelling in het Openluchtmuseum in Arnhem wordt de geschiedenis van het dagelijks leven met de grote gebeurtenissen uit het verleden verbonden. De 50 vensters van de

Canon van Nederland zijn in tien tijdvakken verdeeld die met historische objecten, interactieve en

audiovisuele presentaties worden verbeeld. Directeur van het Openluchtmuseum Willem 33

Bijleveld: “Wij combineren hier de gebeurtenissen uit de canon met hun gevolgen voor het dagelijks leven van gewone mensen.” De presentatie in Arnhem werd in mei 2018 geëerd met de 34

International Award gewonnen bij de Museums + Heritage Awards for Excellence.

In lijn met het regeerakkoord ‘vertrouwen in de toekomst’ dat in 2017 gesloten werd tussen VVD, CDA, D66 en ChristenUnie, waarin de partijen uitten dat ze in de toekomst willen “investeren in het beter zichtbaar maken en zo mogelijk toegankelijk maken van historische plaatsen in het land die het verhaal van onze geschiedenis vertellen”, werd er in oktober van dat jaar een samenwerkingsverband van twaalf verschillende Nederlandse musea gepresenteerd met als doel de canon ook buiten het Rijksmuseum in Amsterdam en het Openluchtmuseum in Arnhem, de ‘huiskamer en tuin van Nederland’, te laten zien. “We willen graag dat mensen naar een museum 35

in de buurt gaan. Ze moeten weten dat onze geschiedenis ook daar te vinden is” aldus Willem Bijleveld directeur van het Openluchtmuseum. In de samenwerking krijgen topstukken, verspreid 36

over verschillende musea in Nederland, met een speciale verbinding met de canon en de nationale geschiedenis een apart tentoonstellingsbordje waarbij wordt gewezen op de historische context van het object. Deze methode wordt vooral toegepast op topstukken die niet verplaatst kunnen worden naar Arnhem, zoals bij de kogelgaten in museum het prinsenhof in Den Haag, een hunebed en een steentijdhuis uit het Hunebedcentrum in Borger, of een pantservoertuig van de Nederlandse blauwhelmen in Bosnië uit het Nationaal Militair Museum, of waneer dat niet wenselijk is, zoals de

‘Presentatie over Canon van Nederland in Openluchtmuseum Arnhem.’ Omroep Gelderland.7 april 2016.

33

Geraadpleegd 23 mei 2019. <http://www.omroepgelderland.nl/nieuws/2108018/Presentatie-over-Canon-van-Nederland-in-Openluchtmuseum-Arnhem>.

G. Pama. ‘Eindelijk een museum met de héle Nederlandse geschiedenis.’ NRC. 21 september 2017. <https://

34

www.nrc.nl/nieuws/2017/09/21/eindelijk-een-museum-met-de-hele-nederlandse-geschiedenis-13117928-a1574353>. Ibidem.

35

G. Pama. ‘De Nederlandse Canon is óók in de eigen buurt.’ NRC. 25 oktober 2017. <https://www.nrc.nl/nieuws/

36

(17)

negen atlassen van cartograaf Joan Blaeu die thuishoren in het Scheepvaartmuseum. In totaal gaat het binnen het samenwerkingsverband om veertig gelabelde topstukken, waarvan negen betrekking hebben op de slavernij. Ook de vaste opstelling in het Openluchtmuseum besteedt extra aandacht aan dit venster. 37

Vanuit de regering, maar ook vanuit de verschillende musea die belast zijn met het presenteren van, een deel van, de Nederlandse geschiedenis wordt er stevig ingezet op het verlagen van de drempel van de geschiedenis. De in 2007 opgestelde canon vervuld daarbij nog steeds een leidende rol.

1.3 (Cultuur)geschiedenis voor iedereen

In de jaren zeventig van de vorige eeuw hebben de politieke en culturele reserves tegen historische canons en een gedeeld collectief geheugen hun vertaling gekregen in de postmodernistische theorie van individualisme en deconstructie. Beroemd geworden is het werk van Jean-François Lyotard waarin hij de postmoderne cultuur duidt als het einde van de grote verhalen: overkoepelende filosofische theorieën van wetenschap en geschiedenis die hij als kenmerkend beschouwt voor de moderniteit. Lyotard betoogt dat we niet langer geloven dat de grote verhalen voldoende zijn om ons allemaal te vertegenwoordigen en te bevatten. Hij wijst erop dat niemand het erover eens lijkt te zijn wat, als er iets was, echt was en dat iedereen zijn eigen perspectief en verhaal had. Lyotard 38

beschrijft in zijn werk de opkomst van een diversiteit aan ‘kleine verhalen’ en ‘persoonlijke waarheden’ die naast elkaar bestaan en met elkaar kunnen concurreren, ter vervanging van de totaliserende grote verhalen. De mens is alert geworden op verschil, diversiteit, onverenigbaarheid van onze aspiraties, overtuigingen en verlangens, en daarom wordt postmoderniteit gekenmerkt door een overvloed aan micronarratieven. Lyotard werd zo één van de vaders van het pluralistische denken, een systeem dat het bestaan van verschillende overtuigingen naast elkaar als uitgangspunt neemt. 39

Vanaf de jaren negentig werd er langzaam teruggekomen van het afbreken van de grote verhalen. Chantal Bax, als filosoof verbonden aan de Radboud Universiteit, stelt: “de afgelopen halve eeuw werd gedomineerd door de ondermijning van de grote verhalen als waarheid, autonomie en identiteit. Nu zoeken steeds meer denkers opnieuw aansluiting bij de grote verhalen van

Ibidem.

37

Charles C. Lemert. After Modern. Social theory: the multicultural and classic readings. Boulder 1993: 456.

38

L. Lyotard. The Postmodern Condition. A Report on Knowledge. Manchester 1984: 26-27, 44.. Zie ook: E. Jonker. De

39

geesteswetenschappelijke carrousel. Een nieuwe ronde in het debat over wetenschap, cultuur en politiek. Amsterdam

(18)

weleer”. Universele waarheden als vrijheid, democratie, rechtstaat en bestaanszekerheid worden 40

gepresenteerd als de nieuwe grote verhalen.

Dit wil niet zeggen dat de dood van de grote verhalen de wetenschap, en dan specifiek de geesteswetenschappen niets heeft opgebracht. Hoogleraar Koreastudies Remco Breuker stelt in een interview met De Groene Amsterdammer dat er, volgend op de postkoloniale debatten een brede ontwikkeling is geweest waarin voormalige gekoloniseerden (of gemarginaliseerden) langzaam maar zeker academisch geëmancipeerd zijn geraakt. “Door onvermoeibaar plaats te maken voor de stemmen van de gekoloniseerde/de onderdrukte/de marge hebben de geesteswetenschappen hieraan [de (academische) emancipatie van minderheden] op beslissende wijze bijgedragen” aldus Breuker. Deze ontwikkelingen zijn ook te zien binnen het domein geschiedenis. Historici 41

beginnen met het opstellen van regels voor het op een ethisch en wetenschappelijk verantwoorde wijze vertellen van historisch gefundeerde én cultureel zinvolle verhalen. Een bekend voorbeeld is 42

de gids van de Duitse geschiedfilosoof Jörn Rüsen waarin hij waarborgen probeert te zoeken tegen etnocentrische geschiedschrijving. Deze vorm van geschiedschrijving, dat veel traditionele historische voorstellingen kenmerkt, berust volgens Rüsen op drie uitgangspunten: de gewoonte om asymmetrische oordelen te vellen, de constructie van een teleologische continuïteit en monocentrisme. 43

Maar wanneer men in de praktijk op zoek gaat naar een werkbare presentatie van de nationale cultuurgeschiedenis van Nederland die naar intentie, vorm en inhoud een goede representatie vormt blijkt hoe moeilijk deze opgave is. Hoewel het wellicht niet zonder waarheid is om te zeggen dat de discussie omtrent de nationale cultuurgeschiedenis, zoals de vorming van een nationale canon, zinvoller kan zijn dan de eregalerij zelf, moet men toch beseffen dat er een kans is dat het bereiken van een eindproduct waar iedereen blij en tevreden mee is een utopie is die nooit verwezenlijkt kan worden. Want “zelfs de inkt waarmee alle geschiedenis geschreven wordt, is louter vloeibaar vooroordeel”. 44

C. Thomas. ‘De terugkeer van de grote verhalen.’ De Groene Amsterdammer. 30 oktober 2013. <https://

40

www.groene.nl/artikel/de-terugkeer-van-de-grote-verhalen>.

R. Breuker. Onderzoek weekblad De Groene Amsterdammer. 31 januari 2013. Ter beschikking gesteld aan de auteur.

41

E. Jonker. De geesteswetenschappelijke carrousel. Een nieuwe ronde in het debat over wetenschap, cultuur en

42

politiek. Amsterdam 2006: 121.

Rüsen, J. ‘How to overcome ethnocentrism: approaches to a culture of recognition by history in the twenty-first

43

century.’ History and Theory. Vol. 43 December 2004: 118-129.

M. Twain. Following the Equator. A Journey Around the World. Hartfold/New York 1897: 699. 44

(19)

Het is te simpel te zeggen dat geschiedenis gaat over niet meer wijzigbare feiten in het verleden. De geschiedschrijving is gekleurd, beschreven vanuit een bepaald oogpunt - over het merendeel eurocentristisch - en vormt slechts bedoeld of onbedoeld een selectie van de feiten. Het probleem ligt dan ook bij de benadering en de presentatie van het verleden in de complexe maatschappij van vandaag, die bestaat uit een ontelbare hoeveelheid achtergronden; de een meer aanwezig dan de ander, maar allen in het bezit van een recht van bestaan in het Nederland van vandaag. Wanneer minderheidsgroepen in een dominante, opgelegde, canon niets van hun eigen cultuur herkennen worden zij de facto uitgesloten. Het uitsluiten van bepaalde groepen, door bijvoorbeeld door het gebruik van een eenzijdig gecreëerde cultuurhistorische canon, in een samenleving is ten alle tijde onwenselijk en zelfs gevaarlijk. De ontstane barrières en scheidslijnen tussen bepaalde groepen kunnen leiden tot taferelen waarvan men hoopte dat ze tot het verleden behoorden.

Hoe is een cultuurhistorische canon samen te stellen die ook de minderheden binnen een multiculturele samenleving aan hun trekken laat komen? Lucas Catherine, pseudoniem van Lucas C.L. Vereertbrugghen, die voornamelijk publiceert over islam en kolonisatie, presenteert in zijn artikel Marokkaans gekruide hutspot twee mogelijkheden. Ten eerste noemt hij de mogelijkheid 45

om elementen van onze nationale cultuur die afkomstig zijn uit andere culturen te incorporeren in de canon. Als voorbeeld noemt Vereertbrugghen de Arabische oorsprong van de Vlaamse en Nederlandse leeuw, de introductie van ziekenverzorging volgens Arabisch model die wij nu de eerste echte ziekenhuizen zouden noemen, de alliantie tussen de Verenigde Provincies, verdreven Andalusiërs en de Marokkaanse sultan die in het begin van de zeventiende eeuw vocht tegen de de Spaanse koning Filips II, en de Andalusische filosofen die een grote invloed hebben uitgeoefend op Nederlandse filosoof Baruch Spinoza. Het gevolg van deze optie is een dubbel resultaat: autochtone Nederlanders merken dat cultureel contact veel eerder plaatsvond dan het moment waarop er sprake was van een multiculturele samenleving, en leden van culturele minderheden merken dat hun nieuwe culturele omgeving onverwachte banden heeft met de eigen wortels. Hiermee bewijst Vereertbrugghen dat een canon niet per definitie staat voor uitsluiting maar dat deze ook bij uitstek de verwevenheid van de Nederlandse cultuur met andere culturen kan laten zien.

Ten tweede noemt Vereertbrugghen de mogelijkheid om elementen uit vreemde culturen waarvan leden naar hier zijn geëmigreerd toe te voegen aan de canon. Deze oplossing is volgens Vereertbrugghen onwenselijk omdat deze artificieel zou zijn en geforceerd oogt. Echter zijn er

L. C.L. Vereertbrugghen. ‘Marokkaans gekruide hutspot.’ Boekman. Vol.79. (2009): 37-42.

(20)

vandaag de dag meerdere kunstenaars die hun stempel op het Nederlands kunstenlandschap hebben gezet en op basis daarvan wel degelijk een plek in de canon verdienen. Een recent voorbeeld is de Nederlandse inzending voor de 58ste Biënale van Venetië. Iris Kensmil en Remy Jungerman, twee beeldend kunstenaars van Surinaamse afkomst, presenteren op Biënale van Venetië werk waarin invloeden van verschillende achtergronden - De Stijl, de Russische avant-garde, traditionele Afrikaanse cultuur - samenkomen. Waarom zouden deze kunstenaars die kunst leveren op het 46

hoogste niveau, de Biënale van Venetië, niet opgenomen kunnen worden in de canon van het collectieve geheugen? Wanneer enkel wordt gekeken naar kruisbestuivingen tussen verschillende culturen van eeuwen geleden om hiaten in de nationale cultuurhistorische canon op te vullen wordt tekort gedaan aan de Nederlandse kunstenaars met een migratieachtergrond en de interessante kunst die zij produceren.


‘Biënnale van Venetië.’ Mondriaan fonds. Geraadpleegd 3 juni 2019. <https://www.mondriaanfonds.nl/activiteit/

46

(21)

2. Diversiteitsbeleid en de Nederlandse Publieke Omroep

(NPO)

In het vorige hoofdstuk heb ik een historische en maatschappelijke context geschetst met betrekking geschiedenis, nationalisme, de constructie van een canon en de vraag of en hoe deze representatief kunnen zijn voor de Nederlandse samenleving. In dit hoofdstuk wordt een verdere stap gezet richting de casus van Het pronkstuk van Nederland door in te zoomen op de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) en het diversiteitsbeleid dat zij hanteert. Allereerst zal ik de wettelijke taak van de NPO uiteenzetten waarna ik een historisch overzicht geef van de geschiedenis van de NPO. Daarna laat ik zien hoe de NPO altijd geworsteld heeft met de vraag hoe representatief te zijn voor de Nederlandse bevolking.

2.1 De wettelijke taak van de Nederlandse publieke omroep

De taak van de NPO is wettelijk vastgelegd in de Mediawet 2008, die weer voortbouwde op wetten die eerder de publieke omroep regelden zoals de Mediawet uit 1988, de Omroepwet uit de jaren zestig en de Wet op de omroepbijdragen en Wet Voorziening Perswezen 1951. In artikel 2.1 van de Mediawet 2008 staan de volgende voorwaarden beschreven die door de Nederlandse staat aan de publieke omroep worden gesteld:

“Publieke mediadiensten voldoen aan democratische, sociale en culturele behoeften van de Nederlandse samenleving door het aanbieden van een media aanbod dat:

a. evenwichtig, pluriform, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand is en zich tevens

kenmerkt door een grote verscheidenheid naar vorm en inhoud;


b. op evenwichtige wijze een beeld van de samenleving geeft en de pluriformiteit

van onder de bevolking levende overtuigingen, opvattingen en interesses op maatschappelijk, cultureel en levensbeschouwelijk gebied weerspiegelt;

c. gericht is op en een relevant bereik heeft onder zowel een breed en algemeen

publiek, als bevolkings- en leeftijdsgroepen van verschillende omvang en samenstelling met in het bijzonder aandacht voor kleine doelgroepen;

d. onafhankelijk is van commerciële invloeden en, behoudens het bepaalde bij of

krachtens de wet, van overheidsinvloeden;


e. voldoet aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen; en
 f. voor iedereen toegankelijk is.” 47

Mediawet 2008. Identificatienummer BWBR0025028. Artikel 2.1. Geraadpleegd op 3 mei 2019 via <https://

47

(22)

De Nederlandse samenleving wordt in bovenstaand artikel van de Mediawet omschreven één geheel waarbinnen verschillende opvattingen voorkomen. Er wordt in het artikel niet gesproken over Nederlanders als individuen maar over de Nederlandse samenleving als geheel. Er wordt niet gesproken over mensen maar over opvattingen en overtuigingen die divers van aard zijn. Om deze reden wordt de eis gesteld aan de publieke mediadiensten om representatief te zijn en een pluriform aanbod aan te bieden om zo aan te kunnen sluiten bij iedere groep. De genoemde pluriformiteit in de Mediawet is drieledig. Ten eerste moet er sprake zijn van pluriformiteit van perspectief (punt a in artikel 2.1 van de Mediawet), ten tweede moet er sprake zijn van pluriformiteit van aanbod (punt b) en ten derde moet er sprake zijn van pluriformiteit in bereik (punt c).

Het grootste gedeelte van de zendtijd op de publieke omroep wordt gevuld door omroepverenigingen. Deze verenigingen hebben minimaal 150.000 leden en moeten conform de mediawet “een maatschappelijke, culturele, godsdienstige of geestelijke stroming vertegenwoordigen en een toegevoegde waarde leveren aan het (bestaande) Nederlandse omroepbestel en zich in het media-aanbod richten op de bevrediging van in de samenleving levende maatschappelijke, culturele of godsdienstige dan wel geestelijke behoeften”. 48

De oudste omroepverenigingen, de NCRV (1924), de KRO (1925), de VARA (1925), en de VPRO (1926) vinden hun oorsprong in de jaren twintig, een tijd van verzuiling. Alle vier de omroepen wilden een opvoedende en culturele taak vervullen binnen de zuil waartoe zij behoorden. Elk van de zuilen “had zijn eigen media, modelleerde zijn identiteit, organiseerde zijn interne samenhang en verdedigde zijn positie binnen de Nederlandse samenleving”. Door de starre 49

houding van de verschillende omroepen kwam een nationale radio- of televisiezender niet van de grond. Een poging om een dergelijke omroep op te richten werd er met de oprichting van de

Algemene Vereniging Radio Omroep (AVRO) in 1927 wel gedaan. Deze omroep van de

‘algemenen’ pretendeerde alle geestelijke en maatschappelijke stromingen te bedienen en had als ambitie een nationale omroep te vormen die boven de andere omroepen, en dus boven de zuilen stond. De neutrale AVRO kon ook niet anders dan protesteren toen de christelijke regering in 1930 in het zendtijdbesluit de katholieke KRO, de protestants-christelijke NCRV, de socialistische VARA en de neutrale AVRO elk twintig procent van de zendtijd toebedeelde. Een petitie waarbij 400.000 handtekeningen werden opgehaald en een grootse demonstratie in Den Haag mochten niet baten en

Mediawet 2008. Identificatienummer BWBR0025028. Artikel 2.24 lid 1c. Geraadpleegd op 3 mei 2019 via <https://

48

wetten.overheid.nl/BWBR0025028/2018-05-30>.

F. Van Vree. ‘Media morality and popular culture. The case of the Netherlands, 1870-1965.’ In: B. Moore en H. van

49

(23)

het zendtijdbesluit werd effectief. Naast de zendtijd van de vier grote omroepen was er ook vijftien procent van de zendtijd gereserveerd voor een algemeen programma, wat beurtelings verzorgd werd door de NCRV, de KRO, de VARA of de VARA. De laatste vijf procent zendtijd was voor kleinere organisaties als de VPRO.

De niet oneindige hoeveelheid zendtijd had als gevolg dat de regering keuzes moest maken wie wel en we niet toegang te verlenen tot de ether om zo de wel beschikbare zendtijd op een goede manier te verdelen. Het toekennen van zendtijd aan verschillende omroepen, en effectief aan verschillende bevolkingsgroepen met uiteenlopende levensovertuigingen werd als beste oplossing gezien. Op deze manier werd door de Nederlandse staat zorg gedragen voor een evenredige 50

representatie van de bevolking in de media verzorgd door de publieke omroep, of in ieder geval getracht deze evenredige representatie te bereiken. De inhoud van de uitingen van de publieke omroep bleven de verantwoordelijkheid van de verschillende omroepen.

De ontwikkeling van het medium televisie vroeg om nieuwe wetgeving. Het Televisiebesluit dat op 1 januari 1956 in werking trad zorgde voor een definitieve regeling van het omroepbestel. Alle vijf de omroepen kregen zendtijd, de Nederlandse Televisiestichting (NTS), opgericht door de NCRV, de KRO, de VARA en de AVRO, zou gezamenlijke uitzendingen verzorgen zoals het journaal. Ook werden kerkgenootschappen in de gelegenheid gesteld om kerkdiensten op televisie te vertonen, zij kregen 5% van de totale zendtijd.

De jaren 60 werden gekenmerkt door ontzuiling. Ondanks dat de verschillende omroepen programma’s maakten om hun tegen achterban te behouden en te vergroten heeft de televisie een belangrijke rol gespeeld in de ontzuiling van de Nederlandse samenleving. De beschikbaarheid van slechts één televisienet had het gevolg dat de kijker gedwongen werd figuurlijk over de schutting te kijken en kennis te nemen van de wereld van de andere zuilen, een wereld die tot dan toe verboden terrein vormde. Nieuwe omroepen, zoals TV Noordzee, wat uitzond vanaf het REM-Eiland in de Noordzee, probeerde het omroepbestel open te breken, dit tot ongenoegen van de gevestigde omroepen. Uiteindelijk maakte de Omroepwet uit 1967 het voor nieuwe omroeporganisaties makkelijker om tot het bestel toe te treden. De Omroepwet introduceerde een omroepstatus die omroeppen toegekend kregen naargelang hun aantal leden. De NTS werd omgedoopt tot NOS.

Een steen in de vijver betekende de toetreding van de Televisie Radio Omroep Stichting (TROS) tot het bestel, een omroep die niet uitging van godsdienstige of politieke beginselen en

J.L.H. Bardoel. ‘Tussen lering en vermaak. De ontwikkelingsgang van de Nederlandse omroep.’ In: J. Bardoel en J.

50

(24)

enkel en alleen programma’s wilde brengen die de kijkers wilde zien: amusement. De luchtige amusementsprogramma’s die de TROS uitzond waren een succes. De oude omroepen konden, uit lijfsbehoud, niets anders doen dan het voorbeeld volgen en ook eigen amusementsprogramma’s produceren; een verschijnsel wat bekend is geworden onder de naam ‘vertrossing’: een proces waarin populaire cultuur steeds meer op amusement en minder op educatie gericht is. 51

De Mediawet uit 1987 betekende de opvolging van de verouderde Omroepwet en moest de creatie van Nederlandse commerciële televisie tegenhouden. Een belangrijk middel hierin vormden de gevestigde omroepen die zich volgens de nieuwe Mediawet niet langer onderling hoefden te profileren, een belangrijke regel ingesteld in de tijd van de verzuiling. Wel kregen de verschillende omroeporganisaties de opdracht zich te profileren als één publieke omroep. Door boven de verschillen in de samenleving te staan en als blok te opereren werd er getracht tegenwicht te bieden aan de concurrentie van buitenlandse, en vanaf 1989 binnenlandse, commerciële televisie die grotendeels gericht was op amusement en vermaak in plaats van educatie en verdieping.

Een tegengestelde beweging vond plaats in 2008 met de invoering van de Mediawet 2008. Waar eerst de uitstraling van één publieke omroep het doel was, werd nu een pluriforme omroep het streven van de beleidsmakers. Door middel van gestelde eisen en regels aan omroepen werd er een veelzijdig medialandschap gegarandeerd wat beter zou aansluiten bij de steeds diverser wordende samenleving. Staatssecretaris Sander Dekker (VVD): “De opgave voor de publieke omroep is dan ook om mensen aan zich te binden met een uitgesproken publieke programmering. Een publieke omroep die niet werkt vanuit een gerichte taakopdracht loopt het risico dat kijkers en luisteraars het aanbod steeds vaker links laten liggen.” De verschillende omroepen werden geacht kleur 52

bekennen. De Mediawet 2008 zorgde voor een geconstrueerde mediapluriformiteit waarin de overheid op bepaalde punten in de vrije markt van de media kan ingrijpen wanneer er een te lage mediapluriformiteit driegt te ontstaan. Volgens de Mediawet is het versterken van het media-aanbod synoniem met het bevorderen van de pluriformiteit van het media-aanbod. 53

De pluriformiteit van het bestel werd door de Mediawet op een aantal manieren gewaarborgd. De basisbehoeften voor mediadiensten werden verzorgd door wettelijk aangestelde taakorganisaties. Deze taakorganisaties waren onder andere de Nederlandse Omroep Stichting (NOS)8, de Nederlandse Programma Stichting (NPS)9 en de zogenaamde 2.42-omroepen,

L. van Zoonen. ‘De maatschappelijke betekenissen van populaire cultuur.’ In: J. van Cullenborg, P. Neijens en O.

51

Scholten (red.). Media in overvloed. Amsterdam 1999: 68.

S. Dekker. Implementatie wijziging Mediawet 2008. 15 september 2017: 1.

52

Mediawet 2008. Identificatienummer BWBR0025028. Artikel 2.150 lid 2. Geraadpleegd op 3 mei 2019 via <https://

53

(25)

kerkgenootschappen of genootschappen op geestelijke grondslag. De NPS, in 1995 opgericht om culturele, informatieve, minderheden- en jeugdprogramma’s van de NOS over te nemen en een A omroep zonder leden, had als taak het aanbod van de andere omroepen aan te vullen zodat het totale aanbod op de publieke omroep “een evenwichtig beeld oplevert van de maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke verscheidenheid in Nederland.” Per 1 september 2010 fuseerde de 54

NPS samen met Teleac en RVU educatieve omroep tot de nieuwe taakomroep NTR (NPS-Teleac-RVU).

Het Kabinet Rutte II bestaande uit VVD-PvdA werd gedwongen te snijden in de overheidsuitgaven en maakte de keuze te bezuinigen op de publieke omroep. Daarnaast was het nodig de publieke omroep te hervormen om deze toekomstbestendig te maken in een nieuw medialandschap waarbij een steeds groter geheel van het media-aanbod word geconsumeerd via telefoon of tablet in plaats van de traditionele televisie. Zo werd er met de publicatie van het regeerakkoord ‘bruggen slaan’ bekend dat er voor de verkenningsperiode vanaf 2016 maximaal zes omroeporganisaties, een zelfstandige omroep of een samenwerkingsomroep bestaande uit meerdere omroeppen, erkenning kregen. De 2.42-omroepen, IKON, RKK, HUMAN, OHM, ZvK, Joodse Omroep en BOS, die eerst ontvanger waren van een subsidie voor specifiek levensbeschouwelijke omroepen, verloren hun budget in zijn geheel en werden geacht op te gaan in een van de grotere omroeporganisaties om visie uit te blijven dragen. Uiteindelijk verdwenen de levensbeschouwelijke omroepen per 2016 van de televisie en bleven er zoals gezegd zes omroeporganisaties met een A status over; VPRO, MAX, en EO bleven zelfstandig, uit fusies ontstonden drie nieuwe omroepen: AVROTROS, BNN/VARA en KRO-NCRV. Naast de omroepen met een A status, omroepen met meer dan 4000.000 leden, zijn er ook drie aspirant-omroepen: Human, WNL en Powned, omroepen met een ondergrens van 50.000 leden en die na vijf jaar voldoende aanhang moeten hebben, zijnde 5% van het totaal aantal leden van de omroepen, om te mogen blijven bestaan. Samen met taakomroepen NTR en NOS vormen deze ledenomroepen het publieke besten van Nederland van vandaag.

2.2 Voor en van iedereen: de NPO vandaag

De Publieke Omroep heeft de taak, zelfs de plicht, om de complete samenleving te bedienen. Representatie van de bevolking via de media vormt het bestaansrecht van de publieke omroep. In het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) wordt

Mediawet 2008. Identificatienummer BWBR0025028. Artikel 2.35. Geraadpleegd op 3 mei 2019 via <https://

54

(26)

gesproken over het belang van articulatiemacht:“het vermogen om in betekenisvolle arena’s, zoals de politiek en de media, normen te kunnen benoemen, bepleiten en verdedigen”. Het Nederlandse 55

publieke bestel zou iedere groep binnen de Nederlandse samenleving moeten voorzien van deze macht. Echter, door de steeds groter wordende diversiteit en de de wisselende eisen van het publiek is het voor de publieke omroep als geheel steeds moeilijker geworden om deze taak te vervullen.

op 22 april 2009 publiceerde de visitatiecommissie Landelijke Publieke Omroep het rapport

De Publieke Omroep: Het spel, de spelers, het doel waarin de landelijke publieke omroep werd

beoordeel over de periode september 2004 tot januari 2008. Uit dit rapport blijkt dat de NPO er in de periode 2000-2004 niet in geslaagd is de samenleving op een succesvolle manier te weerspiegelen. De belangrijkste oorzaak die hiervoor genoemd wordt door de commissie is het ontbreken van een overkoepelende visie en beleid. “Een toekomstgerichte, overkoepelende, strategie om de positie van publieke media in een veranderd medialandschap te bepalen, krijgt te weinig aandacht”. Dit is volgens de commissie vooral het geval op het kwalitatieve vlak van het 56

aanbod. Want, zo zegt de commissie, “hoewel er duidelijk verbetering is gekomen in het kwantitatieve bereik van de publieke omroep, blijft een slag op kwalitatief terrein uit. Er moeten gezamenlijke doelstellingen komen voor belangrijke genres, innovatie en diversiteit.” Aan de 57

huidige overkoepelende afspraken die gemaakt zijn tussen de omroeppen liggen ligt geen inhoudelijke visie ten grondslag volgens de commissie. De publieke omroep kan zodoende getypeerd worden als een schip waarbij de bemanningsleden hun verschillende taken uitvoeren om koers te houden maar waarbij een kapitein die de desbetreffende koers uitzet spoorloos is.

Daarnaast vindt de commissie dat het grote aantal spelers tot ingewikkelde bestuurlijke processen en versnippering van zendtijd en middelen leidt waardoor het huidige bestel tegen zijn grenzen op loopt. De meer dan twintig verschillende partijen die samen één geheel zouden moeten 58

vormen in de uitvoering van de publieke mediaopdracht staan elkaar in de weg omdat elk hun eigen belangen, bedrijfsvoering, besturen, raden van toezicht en ledenraden hebben. De uitvoering van die publieke mediaopdracht is daardoor niet alleen onnodig ingewikkeld en kostbaar gebleven; ook de slagkracht en daadkracht van de organisatie als geheel is eronder gaan lijden. Het schip dat de publieke omroep heet is dus niet alleen stuurloos, er zijn ook teveel bemanningsleden scheep met

Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Identificatie met Nederland. 2007: 206. <http://www.wrr.nl/

55

fileadmin/nl/publicaties/PDF- Rapporten/Identificatie_met_Nederland.pdf>.

Visitatiecommissie Landelijke Publieke Omroep 2004–2008. De Publieke Omroep: het spel, de spelers, het doel.

56 22 april 2009: 14. Idem: 12. 57 Idem: 95. 58

(27)

ieder een eigen mening over de te volgen koers. De versnippering van de publieke omroep staat niet op zichzelf maar is de weerslag van maatschappelijke ontwikkelingen, zo stelt de Raad van State in het advies inzake de Wijziging van de Mediawet 2009 in 2013. “De toenemende individualisering heeft ertoe geleid dat een landschap dat voorheen bestond uit een paar grote stromingen is verworden tot een lappendeken van kleinere organisaties met een daarbij behorende kleinere achterban. De overzichtelijkheid van voorheen weerspiegelt de maatschappelijke verhoudingen an toen, de versnippering van nu de huidige maatschappelijke verhoudingen.” 59

Een volgend punt van de visitatiecommissie is dat wanneer er uiteindelijk een overkoepelend beleid is gevormd, het beleid ook gevolgd en uitgevoerd moet worden. De onderlinge samenwerking in Hilversum is in de jaren voorafgaand aan het rapport wel verbeterd vindt de commissie, maar er blijft een zekere spanning bestaan tussen de profileringsdrang (en -dwang) van de omroepen en de belangen van het bestel als geheel. Deze spanning leidt tot te veel compromissen en staat de slagvaardigheid in de weg. In het rapport staat daarom als aanbeveling: “Omroepen maken hun missies en hun doelstellingen dienstbaar aan het beleid en de doelstellingen van de publieke omroep als geheel.” Hiermee worden door de commissie de belangen van het 60

bestel als geheel boven die van de individuele omroepen geplaatst. Een middel om het overkoepelende beleid naar behoren uit te kunnen voeren is, zo schrijft de commissie, het kunnen optreden als ‘hoofdredacteuren’ door net- en zendermanagers. De net- en zendermanager moet, bijvoorbeeld bij het samenstellen van het aanbod, kunnen bijsturen en knopen door kunnen hakken.

Een belangrijk punt voor deze scriptie dat door de visitatiecommissie in het rapport wordt aangehaald is de constatering dat de manier waarop in het publieke bestel de selectie van ledengebonden omroepen plaatsvindt, belangrijke tekortkomingen vertoont. Een van de belangrijkste tekortkomingen die de commissie constateert is het ontbreken van diversiteit in het bestel. De commissie noemt het bestel “onvoldoende representatief”. “Bepaalde bevolkingsgroepen of maatschappelijke stromingen”, zo schrijft de commissie, “worden niet of te weinig bediend. Het huidige systeem van toetreding gebaseerd op omroeplidmaatschap waarborgt niet ondermeer dat de beoogde representativiteit tot stand komt. Ook nieuwe spelers dragen daar niet per definitie aan bij.” Daarnaast is er sprake van overlap in het aanbod en bereik van doelgroepen van de omroepen 61

terwijl er tegelijkertijd blinde vlekken ontstaan waardoor bepaalde doelgroepen helemaal niet bereikt worden terwijl dat wel het geval zou moeten zijn.

Raad van State. Advies inzake Wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel van de landelijke publieke omroep

59

te moderniseren. 2 november 2012: 2.

Visitatiecommissie Landelijke Publieke Omroep 2004–2008. De Publieke Omroep: het spel, de spelers, het doel.

60

22 april 2009: 14. Idem: 17.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

toepassing van het sociaal tarief worden vrijgesteld worden, wanneer het door de beschermde residentiële klant schriftelijk in kennis wordt gesteld van het feit

Toelichting De berekening vindt plaats in het kader van een vergunningaanvraag voor de uitbreiding van een werktuigenloods.. Disclaimer Hoewel verstrekte gegevens kunnen dienen

Significante effecten kunnen worden uitgesloten als door het project, andere handeling of planologische mogelijkheden van een plan geen stikstofdepositie toename plaats vindt op

De gemTi cusam alit faces exeremporro volupti consequodis abore que natureped quis doluptios rero occumqui in corro volor mo venecusdae ilite adist dolorpo

Maar in de praktijk pakte dat plan maar voor een handjevol mensen goed uit, voor heel veel anderen niet.. Er zitten veel mensen thuis, sommigen zijn niet eens in het vizier van de

Deze gedragscode geldt voor alle leden, niet spelende leden, trainers, coaches, scheidsrechters, ouders, supporters, vrijwilligers en alle anderen die op één of andere wijze

Druivenrassen: chardonnay | welschriesling | sauvignon blanc 2016 55,00 Burgenland. Triebaumer | Furmint

Binnen de beeldvorming van de Nederlandse soldaten versus die van de Republiek werd mannelijkheid niet gewaardeerd, maar deze bleef wel van groot belang in de framing van de