• No results found

Laat je testen, vrij soa vrij : een experiment naar de effecten van winstframes versus verliesframes en sociale dreiging versus gezondheidsdreiging bij adolescenten op detectiegedrag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Laat je testen, vrij soa vrij : een experiment naar de effecten van winstframes versus verliesframes en sociale dreiging versus gezondheidsdreiging bij adolescenten op detectiegedrag"

Copied!
69
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

COMMUNICATIEWETENSCHAP

‘Laat je testen, vrij soa vrij’

Een experiment naar de effecten van winstframes versus verliesframes en sociale dreiging versus gezondheidsdreiging bij adolescenten op detectiegedrag.

Onderwijsinstelling : Universiteit van Amsterdam Studie : Master Communicatiewetenschap Studierichting : Persuasieve Communicatie Studieonderdeel : Masterscriptie

Begeleider : S.C.M. Welten Auteur : Niki de Witte Studentnummer : 10003193

Datum : 24-06-2016

Aantal woorden : 8800 woorden

(2)

Samenvatting

In dit experiment is gebruikgemaakt van een 2 (frame: winst vs. verlies) x 2 (dreiging: sociaal vs. gezondheid) factorieel-tussenpersonen design (N = 187). De afhankelijke variabelen zijn de attitude van adolescenten ten opzichte van het testen op soa’s (Attsoa), de attitude tegenover gezondheids-/laten testen op soa’s advertenties (Aad) en de intentie om een soa-test uit te voeren. De analyses zijn uitgevoerd aan de hand van AN(C)OVA’s.

Er is nog weinig onderzoek gedaan naar het verschil tussen sociale en

gezondheidsdreigingen in gezondheidscommunicatie, terwijl dit verschil volgens diverse studies wel belangrijk is. Slechts in twee onderzoeken is gekeken naar de werking van sociale dreigingen en gezondheidsdreigingen in combinatie met winst- en verliesframes. Deze twee onderzoeken gaan over de promotie van preventiegedrag, dit onderzoek zal daarom over promotie van detectiegedrag (‘testen op soa’s’) gaan.

Verwacht wordt dat een gecommuniceerde verliesframe effectiever is dan een winstframe. Daarnaast wordt verwacht dat het communiceren van een sociale dreiging

effectiever is dan een gezondheidsdreiging. Als laatste wordt verwacht dat het communiceren van de combinaties sociaal/winst en gezondheid/verlies effectiever is dan de combinaties sociaal/verlies en gezondheid/winst.

Uit de resultaten blijkt dat een verliesframe effectiever is dan een winstframe om de intentie om een soa-test uit te voeren te verhogen. Daarnaast heeft een sociale dreiging een positiever effect op Aad dan een gezondheidsdreiging. Verder maakte het geen verschil op de afhankelijke variabelen of gebruikt werd gemaakt van een winstframe, verliesframe, sociale dreiging, gezondheidsdreiging of een combinatie van type dreiging en type frame bij het detectiegedrag testen op soa’s.

(3)

Inleiding

Adolescenten (jongeren tussen de 15 en 25 jaar) zijn verantwoordelijk voor vijftig procent van de nieuwe soa-gevallen (Garcia-Retamero & Cokely, 2011). Bij twintig procent van de

adolescenten die zich in 2014 lieten testen, werd een soa geconstateerd (“Incidentie soa in…”, n.d.). Soa’s zijn seksueel overdraagbare aandoeningen, veroorzaakt door besmetting met een virus of bacterie. De meest voorkomende soa’s (chlamydia en gonorroe) zijn bacteriële infecties die zich eenvoudig laten behandelen met antibiotica (Backonja, Royer & Lauver, 2014). Soa Aids Nederland geeft aan dat het van belang is dat meer risicogroepen zich laten testen op soa’s (“Onze aanpak: Visie…”, n.d.). Door vroegtijdige detectie kunnen soa’s gemakkelijk worden behandeld en worden risico’s op verdere verspreiding en complicaties verkleind (Booth, Norman, Goyder, Harris & Campbell, 2014). Adolescenten laten zich vaak pas testen als ze last hebben van symptomen (Backonja et al., 2014). Dit vormt een probleem, omdat soa’s in de meeste gevallen geen symptomen vertonen. Het is daarom van belang om het laten testen op soa’s te promoten onder adolescenten.

Hiervoor is het nuttig te kijken naar berichtframing. De manier waarop een bericht geformuleerd wordt, speelt namelijk een belangrijke rol in de gezondheidscommunicatie bij het overhalen van de ontvanger om gewenst gedrag te vertonen (Gallagher & Updegraff, 2012; Rothman, Bartels, Wlaschin & Salovey, 2006; Updegraff & Rothman, 2013). Onderzoek naar berichtframing kijkt hoe framing van een gezondheidsboodschap helpt gewenst gedrag te promoten (Updegraff & Rothman, 2013). Het meest voorkomende onderzoek naar framing gaat over het onderscheid tussen winst- en verliesframes. Winstframes focussen zich op de

voordelen van het uitvoeren van gewenst gedrag en verliesframes focussen zich op de nadelen ervan (Covey, 2014). Het gebruik van deze frames is vaak onderzocht, maar de resultaten van deze onderzoeken zijn inconsistent. Soms is een winstframe effectiever (Hevey et al., 2010; Latimer et al., 2008; Millar & Millar, 2000; Stuart & Blanton, 2003; Toll et al., 2008) en soms

(4)

een verliesframe (Apanovitch, McCarthy & Salovey, 2003; Gallagher, Updegraff, Rothman & Sims, 2011; Van ’t Riet, Ruiter, Werrij & De Vries, 2010). Duidelijk is dat het effect van een gezondheidsboodschap niet alleen kan worden toegewezen aan een winst- of een verliesframe. Meerdere factoren spelen hierbij een rol. Een belangrijke factor lijkt het type dreiging (sociaal vs. gezondheid).

In studies naar gezondheidscommunicatie is vooral onderzoek gedaan naar

communicatietechnieken in berichtgeving waarin een gezondheidsdreiging is weergegeven (Kiene et al., 2005; Kingsbury et al., 2015; Schoenbachler & Whittler, 1996; Smith & Stutts, 2003). Een gecommuniceerde gezondheidsdreiging heeft betrekking op de negatieve gevolgen voor iemands gezondheid wanneer het gewenste gedrag niet wordt uitgevoerd (Schoenbachler & Whittler, 1996). Daarnaast heeft een gezondheidsdreiging betrekking op de positieve gevolgen voor iemands gezondheid wanneer het gewenste gedrag wel wordt uitgevoerd. Sociale dreigingen lijken echter ook een belangrijke determinant voor het testen op soa’s. Aan het uitvoeren van een soa-test zijn namelijk sociale consequenties verbonden (Balfe et al., 2010; Barth, Cook, Downs, Switzer, & Fischhoff, 2002; Kiene, Barta, Zelenski & Cothran, 2005; Lichtenstein, 2003). Een sociale dreiging heeft betrekking op de negatieve effecten op het imago en de sociale relaties wanneer het gewenste gedrag niet wordt uitgevoerd en op positieve effecten wanneer het gewenste gedrag wel wordt uitgevoerd. Volgens

Schoenbachler en Whittler (1996) kiezen adolescenten voor de meest sociaal-wenselijke uitkomst, waardoor een sociale dreiging effectiever kan zijn dan een gezondheidsdreiging om een adolescent over te halen tot het gewenste gedrag.

Er is nog weinig onderzoek gedaan naar het verschil tussen sociale en

gezondheidsdreigingen in gezondheidscommunicatie, terwijl dit verschil volgens diverse studies wel van belang is (Kiene et al., 2005; Kingsbury et al., 2015; Pechmann, Zhao, Goldberg & Reibling, 2003; Schoenbachler & Whittler, 1996; Smith & Stutts, 2003). Slechts

(5)

in twee onderzoeken is gekeken naar de werking van winst- en verliesframes in combinatie met een sociale dreiging en een gezondheidsdreiging (Kiene et al., 2005; Kingsbury et al., 2015). Deze twee studies gaan echter over de promotie van preventiegedrag.

Gedrag kan twee functies hebben, namelijk preventie of detectie (Rothman et al., 2006). De primaire functie van preventiegedrag is het behouden van gezond gedrag, bijvoorbeeld een condoom gebruiken om een soa te voorkomen. De primaire functie van detectiegedrag is de opsporing van een gezondheidsprobleem. De werking van winst- en verliesframes is anders voor detectiegedrag dan voor preventiegedrag (Rothman et al., 2006). In dit onderzoek wordt gefocust op het detectiegedrag testen op soa’s.

Dit onderzoek heeft als doel te testen wat de werking is van het type frame (winst vs. verlies), het type dreiging (sociaal vs. gezondheid) en de interactie tussen deze twee

variabelen bij detectiegedrag. De afhankelijke variabelen zijn de attitude van adolescenten ten opzichte van het testen op soa’s (Attsoa), de attitude tegenover gezondheids-/laten testen op soa’s advertenties (Aad) en de intentie om een soa-test uit te voeren. Attitude en intentie wordt gemeten omdat in eerder onderzoek naar soa-testen ook is gekeken naar de intentie om een doktersafspraak te maken en de attitude ten opzichte van het testen op soa’s (Garcia-Retamero & Cokely, 2011). De onderzoeksvraag luidt als volgt:

RQ In hoeverre is onder adolescenten sprake van een verschil tussen de werking van een winstframe versus een verliesframe op de intentie om een soa-test uit te voeren, Attsoa en Aad, en in hoeverre heeft sociale dreiging versus een

gezondheidsdreiging invloed op die relatie?

Slechts in twee onderzoeken is tot dusver gekeken naar de werking van winst- en

verliesframes in combinatie met sociale dreiging en gezondheidsdreiging (Kiene et al., 2005; Kingsbury et al., 2015). Meer duidelijkheid over deze combinaties zou voordelig zijn voor marketeers die adolescenten proberen te bereiken. Het is namelijk van belang dat meer

(6)

mensen in Nederland, met name de risicogroepen, worden overgehaald om zich laten testen op soa’s (“Onze aanpak: Visie…”, n.d.). Meer kennis over sociale en gezondheidsdreigingen en winst- en verliesframes kan van toegevoegde waarde zijn voor het schrijven van tekst voor informatiebrochures, websites en campagnes over soa’s.

Theoretisch kader Framing van winst versus verlies

De meest voorkomende onderzoeken naar framing gaan over het onderscheid tussen winst- en verliesframes (Updegraff & Rothman, 2013). Winstframes focussen zich op de voordelen van het uitvoeren van het gewenste gedrag (Covey, 2014; Updegraff & Rothman, 2013). Dit kunnen zowel de positieve gevolgen (wat zal gebeuren als het gewenste gedrag wordt uitgevoerd) als de negatieve gevolgen (wat niet zal gebeuren als het gewenste gedrag wordt uitgevoerd) zijn (Rothman et al., 2006). Verliesframes focussen zich op de nadelen van het niet uitvoeren van het gewenste gedrag (Covey, 2014; Updegraff & Rothman, 2013). Dit kunnen zowel de negatieve gevolgen zijn als de positieve gevolgen die niet zullen gebeuren (Rothman et al., 2006). Een voorbeeld van een winstframe is dat als je dagelijks je

tandenpoetst, je geen last krijgt van gaatjes of een slechte adem (Mann, Sherman & Updegraff, 2004). Een voorbeeld van een verliesframe is wanneer je niet dagelijks je tandenpoetst, je een grote kans hebt op gaatjes en een slechte adem.

Winst- en verliesframes alleen zijn niet voldoende om de effectiviteit van advertenties te verklaren (Gallagher & Updegraff, 2012). Er is veel onderzoek gedaan naar het

identificeren van modererende variabelen om framingeffecten te verklaren. Het onderscheid tussen preventiegedrag en detectiegedrag (‘functie van gedrag’) is volgens Rothman et al. (2006) een goede voorspeller hiervan. Rothman et al. (2006) geven aan dat winstframes effectiever zouden zijn voor communicatie van preventiegedrag en verliesframes effectiever voor communicatie van detectiegedrag. Gallagher en Updegraff (2012) en O’Keefe en Jensen

(7)

(2006) spreken tegen dat functie van gedrag een goede voorspeller is. Verliesframes hebben volgens deze onderzoekers geen significant beter effect dan winstframes bij het promoten van detectiegedragingen.

De stelling dat de effecten van berichtframing, volgens Rothman et al. (2006), worden gemodereerd door de functie van het gedrag wordt uitgelegd aan de hand van de Prospect Theory. De Prospect Theory beschrijft hoe mensen keuzes maken op basis van een hoog of laag risico in het veld van econometrie (Kahneman & Tversky, 1979). Rothman et al. (2006) hebben deze theorie vertaald naar het communicatieveld. Mensen zijn niet rationeel; verlies weegt zwaarder dan winst (Rothman et al., 2006). Stel mensen moeten een keuze moeten maken tussen twee opties om een besmettelijke ziekte te bestrijden die naar verwachting 600 mensen het leven zal kosten (Welten, 2015). Optie A zal leiden tot het redden van 200 mensen (zekere winst). Optie B geeft 33 procent kans dat 600 mensen worden gered en 67 procent kans dat niemand wordt gered (kans op winst). Wanneer mensen nadenken over eventuele winst geven zij de voorkeur aan zekerheid en gaan zij voor de risicomijdende optie (Rothman et al., 2006). Een zekere winst wordt verkozen boven een kans op winst, optie A wordt dus verkozen boven optie B (Welten, 2015). Een winstframe zorgt ervoor dat het startpunt winst is en mensen voor de veilige optie kiezen. Winstframes maken mensen risicomijdend (Rothman et al., 2006).

Wanneer mensen nadenken over verlies geven zij de voorkeur aan potentieel verlies boven zeker verlies en gaan zij voor de risicovolle optie (Rothman et al., 2006). Terugkomend op het vorige voorbeeld hebben mensen weer twee opties om een besmettelijke ziekte te bestrijden, maar nu zullen precies dezelfde opties worden geformuleerd aan de hand van een verliesframe (Welten, 2015). Optie C zal leiden tot een verlies van 400 mensenlevens (zeker verlies). Bij optie D is voor 33 procent kans dat niemand dood gaat en 67 procent kans dat alle 600 mensen dood gaan (onzeker verlies). Een verliesframe zorgt ervoor dat het startpunt

(8)

verlies is; mensen nemen extra risico om verlies te vermijden (Rothman et al., 2006). Een kans op verlies wordt namelijk verkozen boven een zeker verlies, zelfs als de kans bestaat dat het verlies mogelijk groter wordt. Optie D zal hier worden verkozen boven optie C (Welten, 2015). Verliesframes maken mensen risicozoekend (Rothman et al., 2006).

In gezondheidscommunicatie kan het gewenste gedrag dat wordt gepromoot verdeeld worden in risicozoekend gedrag of risicomijdend gedrag (Rothman et al., 2006). Deze twee verschillende functies van gedrag worden ook wel preventiegedrag en detectiegedrag genoemd. Winstframes zouden volgens Rothman et al. (2006) beter werken bij de promotie van preventiegedrag. Bij preventiegedrag is er een relatief lage kans op een slechte uitkomst. De primaire functie van preventiegedrag is het behouden van gezond gedrag, bijvoorbeeld zonnebrand smeren om geen huidkanker te ontwikkelen. Het startpunt is hierbij winst, ervoor kiezen het gewenste gedrag uit te voeren is de risicomijdende optie. Om mensen

risicomijdend gedrag te laten uitvoeren kan de boodschap volgens de Prospect Theory het beste aan de hand van een winstframe worden geformuleerd.

Verliesframes zouden beter werken bij de promotie van detectiegedrag, waarbij mensen meer risico lopen en geen zekerheid hebben op een goede uitkomst. De primaire functie van detectiegedrag is de opsporing van een gezondheidsprobleem, bijvoorbeeld een mammografie uitvoeren om te testen op borstkanker. Het startpunt hierbij is verlies, ervoor kiezen om het gewenste gedrag uit te voeren is de risicovolle optie. Mensen lopen

bijvoorbeeld een kans op een slechte mammografie uitkomst, ofwel een risico op kanker. Om mensen risicovol gedrag te laten uitvoeren, kan de boodschap volgens de Prospect Theory het beste aan de hand van een verliesframe worden geformuleerd.

Bevestiging voor de werking van winst- en verliesframes bij preventie- en

detectiegedrag is gevonden in het artikel van Rothman, Martino, Bedell, Detweiler en Salovey (1999). Hier wordt het verschil tussen detectie van tandplak door middel van mondspoelwater

(9)

en preventie van tandplak door middel van mondspoelwater onderzocht. Dit onderzoek ondersteunt de positieve werking van het communiceren van winstframes voor

preventiegedrag en het communiceren van verliesframes voor detectiegedrag.

Ook andere studies hebben onderzoek gedaan naar de werking van de combinatie winst- en verliesframes met preventie- of detectiegedrag. Deze resultaten zijn echter inconsistent. Dergelijk onderzoek heeft bijvoorbeeld aangetoond dat winstframes beter werken dan verliesframes bij de preventiegedragingen: lichaamsbeweging (Latimer et al., 2008), veilig rijden (Millar & Millar, 2000), stoppen met roken (Toll et al., 2008),

condoomgebruik tegen HIV (Stuart & Blanton, 2003) en preventie van huidkanker (Hevey et al., 2010). Echter, winstframes werkten niet beter voor de preventiegedragingen vaccinatie tegen bof, mazelen en rodehond (Abhyankar, 2008), vaccinatie tegen papillomavirus (Gerend & Shepherd, 2007), verminderen van drugsgebruik (Cho & Boster, 2008) en het promoten van een gezonde leefstijl (Brug, Ruiter & Van Assema, 2003; Gallagher & Updegraff, 2011). Voor detectiegedrag heeft eerder onderzoek aangetoond dat verliesframes beter werken dan winstframes bij: testen op borstkanker (Gallagher et al., 2011), prostaatkanker (Van ’t Riet et al., 2010) en HIV (Apanovitch et al., 2003). Echter, door twee meta-analyses is aangetoond dat verliesframes geen significant beter effect hebben dan winstframes bij de promotie van alle detectiegedragingen (Gallagher & Updegraff, 2012; O’Keefe & Jensen, 2006).

Garcia-Retamero en Cokely (2011) hebben het verschil tussen preventie en detectie van soa’s onderzocht. Uit hun onderzoek blijkt dat winstframes effectiever zijn bij preventie van soa’s (promoten van condoomgebruik) en dat verliesframes effectiever zijn bij de detectie van soa’s (overhalen tot het uitvoeren van een soa-test). Op basis hiervan en omdat bewijs ontbreekt dat er geen verschil is tussen winst- en verliesframes voor het detectiegedrag ‘testen op soa’, wordt verwacht dat de functie van gedrag een goede voorspeller is om de

(10)

H1a Verliesframes leiden bij adolescenten tot een positievere Aad dan winstframes. H1b Verliesframes leiden bij adolescenten tot een positievere Attsoa dan winstframes.

H1c Verliesframes leiden bij adolescenten tot een hogere intentie om een soa-test uit te laten voeren dan winstframes.

Sociale dreiging versus gezondheidsdreiging

In voorgaand onderzoek naar berichtframing is vooral gekeken naar gezondheidsdreigingen (Kingsbury et al., 2015). Seks is echter een interpersoonlijke activiteit (Kiene et al., 2005). Als iemand een soa heeft wordt de seksuele partner daardoor ook beïnvloed. Aan een soa en aan een soa-test zijn dus sociale consequenties verbonden voor zowel de seksuele partner als de persoon zelf (Balfe et al., 2010; Barth et al., 2002; Kiene et al., 2005; Lichtenstein, 2003). Er zijn bovendien veel barrières bij het uitvoeren van een soa-test. Voor adolescenten zijn de barrières om zich te laten testen de lange wachttijden, het stigma van soa’s, veroordelende en negatieve reacties van het zorgpersoneel, schaamte, angst voor een positief resultaat (Balfe et al., 2010; Barth et al., 2002) en angst om in de wachtruimte gezien te worden door bekenden (Lichtenstein, 2003).

De meest voorkomende reden voor adolescenten om geen test te laten doen is het stigma. Een stigma is een vooroordeel dat leeft bij een bevolkingsgroep (Lichtenstein, 2003). Het is als het ware een attribuut dat een individu of een groep kleineert, minderwaardig, schandelijk en verachtelijk maakt (Balfe et al., 2010). Wanneer iemand niet van de sociale verwachtingen afwijkt, behoort die persoon tot de ‘normalen’. Mensen die afwijken van de verwachtingen van de samenleving en van hun sociale omgeving worden gezien als de ‘anderen’. De mensen die onder ‘anderen’ vallen, worden gezien als walgelijke risiconemers die te veel seks met verschillende mensen hebben. Met name adolescenten maken zich zorgen over hoe anderen hen beoordelen (Schoenbachler & Whittler, 1996). Zij zijn bang gezien te worden als onverantwoordelijk en uitgemaakt te worden voor slet, vies of dom (Barth et al.,

(11)

2002; Lichtenstein, 2003). Het uitvoeren van een soa-test wordt dus gezien als een risico voor het imago, zelfs als de test alleen wordt gedaan voor gemoedsrust (Balfe et al., 2010).

Communicatie van sociale dreigingen kunnen daarom relevant zijn voor adolescenten, maar de werking van deze dreiging is nog niet onderzocht voor het uitvoeren van soa-testen.

Communicatie van sociale dreigingen wordt voornamelijk gebruikt in reclames over persoonlijke hygiëne, bijvoorbeeld bij het aanprijzen van deodorant, pepermunt, shampoo en tandpasta (Schoenbachler & Whittler, 1996). Pechmann et al. (2003) geven aan dat wanneer jongeren de doelgroep zijn, het beter is om bij een anti-rokencampagne te focussen op het promoten van sociale gevolgen dan op het promoten van gezondheidsgevolgen.

Schoenbachler en Whittler (1996) geven aan dat een sociale dreiging beter werkt dan een gezondheidsdreiging bij het verminderen van drugsgebruik. Echter, Kingsbury et al. (2015) vonden geen significant verschil tussen een sociale en gezondheidsdreiging bij het promoten van vermindering van hevig drankgebruik onder studenten. Kiene et al. (2005) hebben onderzoek gedaan naar wat participanten goede stellingen vonden bij een campagne voor condoomgebruik om soa’s tegen te gaan. Participanten gaven aan dat zij dachten dat de communicatie van relatiedreigingen beter zouden werken dan gezondheidsdreigingen.

Adolescenten ervaren een grote sociale druk en proberen daardoor aan verwachtingen van anderen te voldoen (Elkind,1967). Zij proberen te anticiperen op hoe een ander zal reageren op zijn of haar keuze. Adolescenten denken dat zij uniek, onsterfelijk en onschadelijk zijn (Balfe et al., 2010; Elkind, 1967; Pollack, Boyer & Weinstein, 2013). Doordat zij denken dat zij zelf niet vatbaar zijn voor ziektes en gezondheidsconsequenties maar ‘anderen’ wel, is het mogelijk dat de communicatie van een gezondheidsdreiging geen effect heeft op de adolescent. Vanwege de hier genoemde onderzoeken en de sociale

(12)

communiceren van een sociale dreiging beter werkt dan het communiceren van een gezondheidsdreiging. De tweede hypothese luidt daarom:

H2a Sociale dreigingen leiden bij adolescenten tot een positievere Aad dan gezondheidsdreigingen.

H2b Sociale dreigingen leiden bij adolescenten tot een positievere Attsoa dan

gezondheidsdreigingen.

H2c Sociale dreigingen leiden bij adolescenten tot een hogere intentie om een soa-test uit te laten voeren dan gezondheidsdreigingen.

Weinig studies hebben onderzoek gedaan naar de verschillen tussen de communicatie van sociale en gezondheidsdreigingen (Kiene et al., 2005; Kingsbury et al., 2015; Schoenbachler & Whittler, 1996; Smith & Stutts, 2003). Alleen Kiene et al. (2005) en Kingsbury et al. (2015) hebben de combinatie van winst- en verliesframes met een sociale en

gezondheidsdreiging onderzocht. In beide onderzoeken is aangetoond dat een winstframe effectiever is in combinatie met een gezondheidsdreiging en dat een verliesframe effectiever is in combinatie met een sociale dreiging.

De verklaring van Kiene et al. (2005) en Kingsbury et al. (2015) over de werking van de combinatie gezondheidsdreiging/winstframe is de Prospect Theory. Voor preventiegedrag is een winstframe effectiever dan een verliesframe (Rothman et al., 2006). Bij

preventiegedragingen is er namelijk een relatief lage kans op een slechte uitkomst (door zonnebrandcrème wordt kanker vermeden en het gebruik van zonnebrandcrème heeft zelf geen negatieve gevolgen). Een winstframe is het meest effectief, omdat dit mensen risicomijdend maakt.

Voor de combinatie sociale dreiging/verliesframe wordt als verklaring gegeven dat de emotionele risico’s verbonden aan interpersoonlijke gedragingen ervoor zorgen dat een verliesframe effectiever is dan een winstframe (Kiene et al., 2005; Kingsbury et al., 2015). De

(13)

onderwerpen van deze onderzoeken waren de preventie van alcohol drinken (Kingsbury et al., 2015) en condoomgebruik voor de preventie van soa’s en HIV (Kiene et al., 2005).

Detectiegedrag kan daarentegen tegenovergestelde effecten veroorzaken door de mate van risico die verbonden is aan het gewenste gedrag (Rothman et al., 2006). Mensen lopen meer risico en zijn onzeker over een slechte uitkomst (mensen lopen bij een soa-test een kans op een positieve uitkomst, dus een risico op een soa). Een verliesframe maakt mensen

risicozoekend volgens de Prospect Theory (Rothman et al., 2006). Hierdoor wordt in dit onderzoek verwacht dat een verliesframe beter werkt in combinatie met een

gezondheidsdreiging dan een winstframe voor de promotie van het testen op soa’s. Voor het testen op soa’s is al eerder aangetoond dat een verliesframe effectiever is dan een winstframe (Garcia-Retamero & Cokely, 2011). Dit onderzoek maakte gebruik van brochures waarin gezondheidsdreigingen stonden.

Daarnaast is het zo dat wanneer een soa-test niet wordt uitgevoerd voor de eigen gemoedsrust, maar die van de partner, het startpunt winst zou kunnen worden. Een soa-test wordt dan niet voor de persoon zelf uitgevoerd maar voor de seksuele partner. Zelfs wanneer de persoon een kans loopt op een negatief resultaat (positieve soa-testuitslag) geeft dit

zekerheid en duidelijkheid aan de seksuele partner. Hiermee kan de persoon positieve relaties behouden en is het voeren van de test de risicomijdende optie, omdat het ruzie kan

voorkomen. Om mensen risicomijdend gedrag te laten uitvoeren moet volgens de Prospect Theory een winstframe worden gecommuniceerd (Rothman et al., 2006). Een winstframe zou daarom beter kunnen werken dan een verliesframe in combinatie met een sociale dreiging voor detectiegedrag. De derde hypothese is daarom:

H3: Het effect dat verliesframes beter werken dan winstframes slaat om wanneer op sociale dreiging in plaats van gezondheidsdreiging wordt ingezoomd,

(14)

H3a Wanneer een sociale dreiging wordt gecommuniceerd, leidt een winstframe tot een positievere Aad dan een verliesframe en wanneer een gezondheidsdreiging wordt gecommuniceerd, leidt een verliesframe tot een positievere Aad dan een winstframe.

H3b Wanneer een sociale dreiging wordt gecommuniceerd, leidt een winstframe tot een positievere Attsoa dan een verliesframe en wanneer een gezondheidsdreiging

wordt gecommuniceerd, leidt een verliesframe tot een positievere Attsoa dan een

winstframe.

H3c Wanneer een sociale dreiging wordt gecommuniceerd, leidt een winstframe tot een hogere intentie om een soa-test uit te voeren dan een verliesframe en wanneer een gezondheidsdreiging wordt gecommuniceerd, leidt een verliesframe tot een hogere intentie om een soa-test uit te voeren dan een winstframe.

Conceptueel model

Figuur 1 geeft het conceptuele model van deze studie weer.

Figuur 1 Conceptueel model

Methode

Dit onderzoek heeft als doel om aan te tonen wat het verschil is tussen winst- en verliesframes en sociale en gezondheidsdreigingen op attitude tegenover het testen op soa’s (Attsoa), attitude tegenover gezondheids-/laten testen op soa’s advertenties (Aad) en de intentie om een soa-test

(15)

te ondergaan onder adolescenten. Om de onderzoeksvraag en hypotheses te beantwoorden, is gebruikgemaakt van een online experiment. Online kan een grote groep proefpersonen worden bereikt. Een experiment is de beste methode om causale verbanden aan te tonen. De interne validiteit is bovendien hoger dan bij andere onderzoeksmethoden.

Design en steekproef

In dit experiment is gebruikgemaakt van een 2 (frame: winst vs. verlies) x 2 (dreiging: sociaal vs. gezondheid) factorieel-tussenpersonen design. Proefpersonen werden random in een van de vier condities ingedeeld. De drie afhankelijke variabelen in dit onderzoek zijn: Aad, Attsoa en intentie om een soa-test uit te voeren.

Aan de hand van een gelegenheidssteekproef hebben in totaal 213 proefpersonen deelgenomen aan het experiment op Facebook. Op vrijwillige basis konden de proefpersonen op de uitnodiging ingaan, die via de sneeuwbalmethode verder verspreid werd op Facebook. Zowel vrijgezelle mensen als mensen in een relatie konden deelnemen aan het onderzoek (Balfe et al. 2010; Garcia-Retamero & Cokely, 2011).

Van de 213 proefpersonen zijn 26 proefpersonen niet meegenomen in het onderzoek. Twee van deze proefpersonen werden niet meegenomen omdat zij niet tussen de 18 en 25 jaar waren. Acht personen hadden nog nooit seks gehad. Deze personen zijn nog niet per se

betrokken bij het testen op soa’s. De overige zestien proefpersonen weken extreem af (minstens twee standaarddeviaties) van de gemiddelde scores op Aad, Attsoa en intentie (Zwier, 2016). Van de overgebleven 187 proefpersonen was 69.5% vrouw (n = 130), met een gemiddelde leeftijd van 22.90 jaar (SD = 1.59). Zij waren merendeels hoogopgeleid (wo-niveau: 53.5%, n = 100; hbo-(wo-niveau: 14.4%, n = 27). Slechts 47.6% was vrijgezel (n = 89). De meerderheid had in de afgelopen drie maanden seks gehad (90.4%, n = 169) en de meeste proefpersonen waren heteroseksueel (97.9%, n = 183). Slechts 31% had zich in het afgelopen jaar laten testen op soa’s (n = 58) en 20.9% had ooit een soa gehad (n = 39). Het

(16)

condoomgebruik liep sterk uiteen (Nooit: 32.6%, n = 61; bijna nooit: 20.9%, n = 39; heel vaak: 10.2%, n = 19; altijd: 10.7%, n = 20). De verdeling van de proefpersonen in de condities is te zien in Tabel 1.

Tabel 1

Verdeling proefpersonen over de condities

Pilot test

Om het stimulusmateriaal te maken voor het hoofdonderzoek is eerst een pilot test uitgevoerd. In de pilot test werd onderzocht welke slogans en welke afbeeldingen het meest geschikt waren voor het hoofdonderzoek. De gedetailleerde beschrijving van de uitwerking van de pilot test is terug te vinden in Bijlage 1.

In deze pilot test is gebruikgemaakt van een 2 (type frame: winst vs. verlies) x 2 (type dreiging: sociaal vs. gezondheid) factorieel design, met type frame als tussen-personen factor en type dreiging als binnen-personen factor. In totaal waren er twaalf advertenties (zie Bijlage 2) en twaalf slogans. Er waren drie sets gemaakt met elk een advertentie voor de variabele ‘vier type condities’. Set 1 bestond uit slogans met opsommingen, Set 2 bestond uit slogans over zekerheid en Set 3 bestond uit gemixte slogans. Als afbeelding bij de slogans stonden er sociale afbeeldingen en gezondheidsafbeeldingen (in totaal zes verschillende afbeeldingen). Door middel van een vragenlijst (zie Bijlage 3) via de online vragenlijsttool Qualtrics hebben 31 proefpersonen meegedaan. De vragenlijst werd verspreid aan de hand van een

gelegenheidssteekproef via de Facebookpagina ‘Respondenten gezocht’. Voor de slogans zijn in totaal drie MANOVA’s uitgevoerd (voor elke set één), met manipulatiechecksociaal, -gezondheid, -winst, -verlies, geloofwaardig, geschikt, ernstig en goed als afhankelijke variabelen en vier type condities als onafhankelijke variabele. Voor de afbeeldingen zijn ook

Dreiging

Sociaal Gezondheid Frame Winst n = 48 n = 43

(17)

in totaal drie MANOVA’s uitgevoerd (voor elke set één), met manipulatiecheck-sociaal, -gezondheid, geschikt en goed als afhankelijke variabelen en vier type condities als

onafhankelijke variabele.

Naar aanleiding van de resultaten van de pilot test worden in de advertenties in de hoofdstudie de slogans van Set 1 (slogans met opsommingen) gebruikt, waarbij de winstframe slogans zullen worden geformuleerd aan de hand van een gewenste kernel state (“blijf

vruchtbaar en vrij van andere complicaties”) in plaats van de ongewenste kernel state (“voorkom onvruchtbaarheid en complicaties”). Kernel state is een fundamentele,

kerntoestand die wordt genoemd in het bericht wanneer over consequenties wordt gesproken (O'Keefe & Jensen, 2007).

De sociale slogans van Set 1 zullen worden gecombineerd met de sociale afbeelding van Set 1. De gezondheidsslogans van Set 1 zullen worden gecombineerd met de

gezondheidsafbeelding van Set 2. Stimulusmateriaal

Proefpersonen werden blootgesteld aan een van de vier versies van de advertentie (zie Bijlage 4). Aan de hand van de pilot test zijn de slogans uit Tabel 8 gebruikt voor het onderzoek. Deze slogans werden gevolgd door een algemene stelling ‘Laat je testen. Vrij soa vrij!’. Daarnaast werd in de advertentie aangegeven dat een op de twee personen tussen de 18 en 25 jaar een soa heeft (“Incidentie soa in…”, n.d.).

Tabel 8

Stellingen in de advertenties voor de vier condities

Sociale dreiging Gezondheidsdreiging Winstframe Krijg duidelijkheid over elkaars

verleden, wees zorgeloos en verstandig met je partner

Symptomen merk je niet, blijf vruchtbaar en vrij van andere complicaties

Verliesframe Voorkom onduidelijkheid over elkaars verleden, je niet laten testen kan leiden tot ruzies en misverstanden.

Symptomen zijn vaak niet merkbaar, onvruchtbaarheid en complicaties zijn het gevolg

(18)

Op de twee afbeeldingen die als beste uit de pilot test kwamen, zijn een halfnaakte man en vrouw met onherkenbaar gezicht en donker haar te zien. In de sociale conditie zit de vrouw op de schoot met de man te zoenen en heeft zij vele armen om zich heen. In de

gezondheidsconditie staan een man en vrouw naast elkaar en met hun handen op hun hoofd. Het was van groot belang dat de advertenties alleen verschilden op basis van de formulering van de dreiging. De achtergrond, cijfers en informatie waren daarom op alle vier de advertenties gelijk en zo neutraal mogelijk. Alleen de slogans verschilden op gebied van sociale dreiging, gezondheidsdreiging, winstframe of verliesframe en de afbeelding op gebied van sociale of gezondheidsconditie.

Procedure

Voor alle proefpersonen was de procedure gelijk. Via Facebook werd een uitnodigingsbericht verspreid met de link naar de online vragenlijsttool Qualtrics met de vraag of mensen tussen de 18 en 25 jaar mee wilden doen aan een onderzoek voor een masterscriptie. Als de

proefpersoon op de link had geklikt, kreeg hij/zij een korte inleiding en werden zij erop geattendeerd dat gegevens uit het experiment vertrouwelijk en anoniem werden behandeld. De coverstory was dat de mening van de proefpersonen over gezondheidscampagnes werd onderzocht. Proefpersonen konden hun geïnformeerde toestemming voor deelname aan het onderzoek geven.

De proefpersonen werden vervolgens willekeurig aan een van de vier condities toegewezen. Eerst kregen de proefpersonen vragen over hun leeftijd, geslacht en

opleidingsniveau. Hierna werd de instructie gegeven om de advertentie zorgvuldig te bekijken omdat men niet terug kon klikken om de advertentie nog een keer te bekijken. Ook werd aangegeven dat pas na tien seconden op de optie ‘verder’ geklikt kon worden. De

proefpersoon kreeg vervolgens een van de vier advertenties te zien. Hierna volgden de vragen over intentie, Aad, Attsoa, geloofwaardigheid, professionaliteit en geschiktheid. Op de

(19)

volgende pagina werden vier vragen gesteld met betrekking tot de manipulatiechecks. Ten slotte werd de proefpersoon gevraagd nog een aantal algemene vragen in te vullen over onder andere seksueel gedrag en zelf-effectiviteit.

Nadat de proefpersoon alles had ingevuld, werd een cartoon getoond om de proefpersoon op te vrolijken. Soa’s kunnen een confronterend onderwerp zijn en proefpersonen kunnen zo het onderzoek neutraal afsluiten. De proefpersoon werd op de hoogte gesteld van de fictieve aard van de advertentie en tevens werd aangegeven waar extra informatie over soa’s gevonden kon worden. De proefpersoon werd hartelijk bedankt voor de medewerking. De gehele vragenlijst is terug te vinden in Bijlage 5.

Meetinstrumenten

Afhankelijke variabelen. De Aad werd gemeten aan de hand van één item (‘ik vind de advertentie…’) op vier 7-punts semantische schalen van (1) negatieve waarde tot (7) positieve waarde. Deze schalen waren: onaangenaam/aangenaam, niet aantrekkelijk/aantrekkelijk, irritant/niet irritant en oninteressant/interessant (Olney, Holbrook & Batra, 1991). Uit de factoranalyse bleek dat de vier items samen een eendimensionale schaal vormen (E.V. = 2.49, R2 = 62.20%) die betrouwbaar was (Cronbach’s α = .80). Hoge scores op Aad (M = 4.47, SD = 1.09) houden in dat de proefpersoon positiever staat tegenover de advertenties dan een proefpersoon met een lage score.

Attsoa werd gemeten aan de hand van één item (‘ik vind het laten uitvoeren van een soa-test…’) op zes 7-punts semantische schalen van (1) negatieve waarde tot (7) positieve waarde. Deze schalen waren: slecht/goed, onacceptabel/acceptabel, onprettig/prettig, nadelig/voordelig, nutteloos/nuttig en onverstandig/verstandig (Crowley, Spangenberg & Hughes, 1992). Uit de factoranalyse blijkt dat twee componenten een eigenwaarde hoger dan 1 hadden. De eerste component lijkt te gaan over ‘attitude tegenover soa-testen uitvoeren’ (E.V. = 2.88, R2 = 48.05%) en werd gevormd aan de hand van vier items (zie Tabel 9) en was

(20)

betrouwbaar (Cronbach’s α = .83). De tweede component lijkt te gaan over ‘attitude tegenover behandeling’ (E.V. = 1.14, R2

= 18.96%) en werd gevormd aan de hand van twee items maar was onbetrouwbaar (Cronbach’s α = .25) en werd daarom verder niet in dit onderzoek meegenomen. Hoge scores op Attsoa (M = 6.65, SD = 0.49) houden in dat de proefpersoon positiever staat tegenover het uitvoeren van een soa-test dan proefpersonen met een lage score.

Tabel 9

Samenvatting van de items en factorladingen van de factoranalyse voor ‘Attsoa’.

De intentie om een soa-test uit te voeren, werd gemeten aan de hand van één item (‘de kans dat is een soa-test ga uitvoeren is…’) op drie 7-punts semantische schalen van (1) negatieve tot (7) positieve waarde. Deze schalen waren: onwaarschijnlijk/waarschijnlijk, onmogelijk/mogelijk en niet aannemelijk/aannemelijk (Till & Busler, 2000). Uit de

factoranalyse bleek dat de drie items samen een eendimensionale schaal vormen (E.V. = 2.46, R2= 81.91%) die betrouwbaar was (Cronbach’s α = .89). Hoge scores op intentie (M = 4.23, SD = 1.77) houden in dat de proefpersoon een hogere intentie heeft voor het uitvoeren van een soa-test dan proefpersonen met een lage score.

Controlevariabelen. Als controlevariabele werd de proefpersoon gevraagd naar geslacht, leeftijd en opleidingsniveau. Daarnaast kreeg de proefpersoon vragen over

relatiestatus, seksuele voorkeur, hoe vaak seks gehad in de laatste drie maanden, laten testen op soa’s in afgelopen jaar, frequentie condoomgebruik en ooit een soa gehad

(Garcia-Retamero & Cokely, 2011).

Factorlading Item

Attitude tegen over soa testen

Attitude tegenover behandeling Slecht - goed .83 .13 Onacceptabel - acceptabel .85 -.05 Onprettig - prettig -.17 .82 Nadelig - voordelig .34 .68 Nutteloos - nuttig .74 .17 Onverstandig - verstandig .87 -.03

(21)

Het Extended Parallel Process Model (EPPM) stelt dat vier begrippen belangrijk zijn voor het voorspellen van de werking van angst- en dreigingappeals: vatbaarheid (‘er is een kans dat ik een soa zal hebben of zal krijgen’), ernst (‘soa’s vormen een groot

gezondheidsprobleem’), eigen-effectiviteit (‘ik ben in staat om een soa-test te kunnen uitvoeren als ik dat wil’) en responseffectiviteit (‘als ik een soa-test zal laten uitvoeren vermindert dit de risico’s die zijn verbonden aan soa’s’; Witte & Allen, 2000). Deze vier items werden meegenomen en beantwoord aan de hand van een 7-punts Likertschaal van (1) eens tot (7) oneens. Als laatste werd ter controle getest hoe geloofwaardig, geschikt en professioneel de advertentie werd gevonden. Dit werd gedaan aan de hand van drie 7-punts semantische schalen van (1) negatieve waarde tot (7) positieve waarde.

Manipulatiecheck. Als laatste werden de manipulatiechecks gemeten voor type dreiging en type frame. Dit werd gedaan aan de hand van vier losse items: sociaal (‘de tekst in de advertentie legt de nadruk op sociale gevolgen’), manipulatiecheck-gezondheid (‘de tekst in de advertentie legt de nadruk op manipulatiecheck-gezondheidsgevolgen’),

manipulatiecheck-winst (‘de tekst in de advertentie legt de nadruk op positieve gevolgen’) en manipulatiecheck-verlies (‘de tekst in de advertentie legt de nadruk op negatieve gevolgen’). Deze vier items werden gemeten op een 7-punts Likertschaal van (1) helemaal mee oneens tot (7) helemaal mee eens.

Resultaten Randomisatiecheck

Door middel van een randomisatiecheck wordt gecontroleerd of er geen significante verschillen bestaan tussen de vier condities. Door middel van acht Chi-kwadraattoetsen en acht ANOVA’s, met als onafhankelijke variabele vier type condities en als afhankelijke variabelen geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, relatiestatus, seksuele voorkeur, seks in

(22)

afgelopen drie maanden, condoomgebruik, soa-test in het afgelopen jaar, soa gehad, eigen-effectiviteit, responseigen-effectiviteit, vatbaarheid, ernst, geloofwaardig, professioneel of geschikt.

Voor de variabelen geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, relatiestatus, seksuele voorkeur, seks in afgelopen drie maanden, condoomgebruik, soa-test in afgelopen jaar, soa gehad, eigen-effectiviteit, responseffectiviteit, vatbaarheid en ernst zijn geen significante verschillen tussen de vier condities gevonden (zie Bijlage 6).

Als laatste zijn drie ANOVA’s uitgevoerd voor de variabelen geloofwaardig, professioneel en geschikt. In Tabel 10 zijn de resultaten van deze analyse terug te vinden. Geloofwaardigheid verschilde niet significant tussen de vier condities. Professionaliteit en geschiktheid verschilden wel significant tussen de vier condities. Door middel van een correlatie analyse is aangetoond dat professionaliteit geen significante correlatie had met Attsoa, r = -.03, p = .654. Professionaliteit had wel een significant middelmatige correlatie met Aad, r = .65, p < .001 en een significant zwakke correlatie met intentie, r = .15, p = .037. Geschiktheid had geen significante correlatie met Attsoa, r = .04, p = .629. Geschiktheid had wel een significant middelmatige correlatie met Aad, r = .64, p < .001 en een significant zwakke correlatie met intentie, r = .17, p = .015. In de analyses worden professionaliteit en geschiktheid meegenomen als covariaat om te corrigeren op de invloed van deze twee variabelen op intentie en Aad, zodat verschillen tussen de condities in deze analyses aan de manipulatie kunnen worden toebedeeld en niet aan verschillen tussen de condities.

(23)

Tabel 10

Gemiddelden en resultaten ANOVA van geloofwaardigheid, professionaliteit en geschiktheid.

Sociaal /winst Sociaal /verlies Gezond /winst Gezond /verlies F p ŋ2 M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) (3, 209) Geloofwaardig 5.48 (1.26) 5.48 (1.09) 4.86 (1.47) 4.98 (1.41) 2.34 .070 .03 Professioneel 4.81 (1.54)a 4.70 (1.59)ac 3.40 (1.59)bc 3.38 (1.56)b 10.61 < .001 .13 Geschikt 5.15 (1.47)a 4.89 (1.66)ab 4.23 (1.62)ab 4.06 (1.46)b 3.27 .022 .05 Noot: gemiddelden in dezelfde rij met verschillende superscripts verschillen significant van elkaar in Bonferroni post-hoc tests met p < 0.05.

Manipulatiecheck

Om te kijken of de manipulaties van type dreiging (sociaal vs. gezondheid) en type frame (winst vs. verlies) zijn geslaagd in het experiment, zijn vier ANOVA’s uitgevoerd. Eerst is een ANOVA uitgevoerd om manipulatiecheck-sociaal te controleren met als afhankelijke variabele manipulatiecheck-sociaal en als onafhankelijke variabele type dreiging. De proefpersonen die een sociale dreigingstekst zagen, ervaarden de consequenties meer als sociale gevolgen (M = 3.96, SD = 1.75) dan de proefpersonen die een

gezondheidsdreigingstekst zagen (M = 2.89, SD = 1.52). Dit verschil was een significant middelmatig effect, F(1, 185) = 19.75, p < .001, η2 = 0.10. Daarnaast is een ANOVA uitgevoerd om manipulatiecheck-gezondheid te controleren met als afhankelijke variabele manipulatiecheck-gezondheid en als onafhankelijke variabele type dreiging. Ook hier gold dat de proefpersonen die de gezondheidsdreiging zagen, de consequenties meer als gevolgen voor de gezondheid zagen (M = 5.19, SD = 1.69) dan de proefpersonen die een sociale dreiging zagen (M = 3.46, SD = 2.02). Dit verschil was een significant middelmatig effect, F(1, 185) = 40.61, p < .001, η2 = 0.18. Hieruit blijkt dat de manipulatie voor type dreiging is geslaagd. De gemanipuleerde slogans zijn voldoende opgemerkt door de proefpersonen.

Om de type frame manipulaties te controleren, is eerst een ANOVA uitgevoerd om manipulatiecheck-winst te controleren met als afhankelijke variabele manipulatiecheck-winst

(24)

en als onafhankelijke variabele type dreiging. De proefpersonen die een winstframe zagen, vonden de advertentie positiever (M = 3.65, SD = 1.79) dan de proefpersonen die een verliesframe zagen (M = 3.16, SD = 1.57). Dit verschil was een significant klein effect, F(1, 185) = 3.99, p = .047, η2 = 0.02. Daarnaast is een ANOVA uitgevoerd om manipulatiecheck-verlies te controleren met als afhankelijke variabele manipulatiecheck-manipulatiecheck-verlies en als

onafhankelijke variabele type dreiging. Ook hier gold dat de proefpersonen die het verliesframe zagen, de advertentie negatiever vonden (M = 5.25, SD = 1.41) dan de proefpersonen die het winstframe zagen (M = 4.40, SD = 1.91). Dit verschil was een significant klein effect, F(1, 185) = 12.23, p = .001, η2 = 0.06. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de manipulatie voor type frame is geslaagd. De gemanipuleerde elementen zijn voldoende opgemerkt door de proefpersonen.

Hoofdanalyses

Aad. Een ANCOVA met als onafhankelijke variabele met type frame (winst vs. verlies) en type dreiging (sociaal vs. gezondheid), afhankelijke variabele Aad en als covariaat professionaliteit en geschiktheid, toonde aan dat de covariaten professioneel, F(1, 207) = 16.91, p < .001, η2 = .08, en geschikt, F(1, 207) = 57.92, p < .001, η2 = .22, significant

gerelateerd zijn aan de afhankelijke variabele Aad. Er was echter geen significant hoofdeffect voor type frame, F(1, 207) = 0.56, p = .454, η2 = .00. Het maakt dus geen verschil of gebruikt wordt gemaakt van een winstframe (M = 4.48, SD = 1.23) of een verliesframe (M = 4.31, SD = 1.21) om de Aad te verbeteren. Hiermee wordt hypothese 1a verworpen die stelde dat een verliesframe zou leiden tot een positievere Aad in vergelijking met een winstframe.

Wel is er sprake van een significant klein hoofdeffect voor type dreiging, F(1, 207) = 6.78, p = .010, η2 = .03. Een sociale dreiging (M = 4.77, SD = 1.24) leidt tot een positievere Aad in vergelijking met een gezondheidsdreiging (M = 4.02, SD = 1.25). Dit werd ook gesteld in hypothese 2a waardoor de hypothese is aangenomen.

(25)

Het interactie-effect van type dreiging en type frame was niet significant, F(1, 207) = 3.57, p = .060, η2 = .02. Dit houdt in dat het effect dat verliesframes beter werken dan winstframes niet omslaat wanneer op sociale dreiging in plaats van gezondheidsdreiging wordt ingezoomd. Het maakt geen verschil of gebruik wordt gemaakt van de combinatie sociaal/winst (M = 4.72, SD = 1.33) of de combinatie sociaal/verlies (M = 4.83, SD = 1.15). Daarnaast maakte het ook geen verschil of gebruik wordt gemaakt van de combinatie

gezondheid/winst (M = 4.23, SD = 1.21) of de combinatie gezondheid/verlies (M = 3.82, SD = 1.12). Hiermee wordt hypothese 3a verworpen, waarin werd gesteld dat wanneer een sociale dreiging wordt gecommuniceerd, een winstframe tot een positievere Aad leidt dan een verliesframe en wanneer een gezondheidsdreiging wordt gecommuniceerd, een verliesframe tot een positievere Aad leidt dan een winstframe. De grafiek met de gemiddelden staat weergegeven in Figuur 2.

Figuur 2 Grafiek van gemiddelden van het interactie effect op Aad.

Attsoa. Een ANOVA met als onafhankelijke variabele type frame (winst vs. verlies) en

type dreiging (sociaal vs. gezondheid) en als afhankelijke variabele Attsoa toonde aan dat er geen 3,00 4,00 5,00 6,00 7,00 Sociaal Gezondheid G em idd elden Conditie

Attitude tegenover gezondheids-/ laten testen op soa’s advertenties

Winst Verlies

(26)

dat het in dit onderzoek geen verschil maakt of gebruikgemaakt wordt van een winstframe (M = 6.61, SD = 0.88) of verliesframe (M = 6.39, SD = 0.99) in een gezondheidsboodschap voor soa-testen. Hiermee wordt hypothese 1b verworpen, waarin gesteld werd dat een verliesframe zou leiden tot een positievere Attsoa in vergelijking met een winstframe.

Ook is er geen significant hoofdeffect voor type dreiging, F(1, 209) = 0.93, p = .335, η2

= .00. Dit houdt in dat het in dit onderzoek niet uitmaakt of er gebruik wordt gemaakt van een sociale dreiging (M = 6.44, SD = 1.12) of gezondheidsdreiging (M = 6.56, SD = 0.85) in een gezondheidsboodschap voor soa-testen. Hypothese 2b, waarin gesteld werd dat een sociale dreiging zou leiden tot een positievere Attsoa in vergelijking met een

gezondheidsdreiging, wordt hiermee verworpen. Het interactie-effect van type dreiging en type frame was ook niet significant, F(1, 209) = 1.04, p = .309, η2 = .01. Dit houdt in dat het effect dat verliesframes beter werken dan winstframes niet omslaat wanneer op sociale dreiging in plaats van op gezondheidsdreiging wordt ingezoomd. Het maakt geen verschil of gebruik wordt gemaakt van de combinatie sociaal/winst (M = 6.62, SD = 0.87) of de

combinatie sociaal/verlies (M = 6.25, SD = 1.31). Daarnaast maakte het ook geen verschil of gebruik werd gemaakt van de combinatie gezondheid/winst (M = 6.61, SD = 0.90) of de combinatie gezondheid/verlies (M = 6.52, SD = 0.80). Hiermee wordt hypothese 3b

verworpen, waarin werd gesteld dat wanneer een sociale dreiging wordt gecommuniceerd, een winstframe tot een positievere Attsoa leidt dan een verliesframe en wanneer een

gezondheidsdreiging wordt gecommuniceerd, een verliesframe tot een positievere Attsoa leidt dan een winstframe. De grafiek met de gemiddelden staat weergegeven in Figuur 3.

(27)

Figuur 3 Grafiek van gemiddelden van het interactie effect op Attsoa.

Intentie. Een ANCOVA met als onafhankelijke variabele type frame (winst vs. verlies) en type dreiging (sociaal vs. gezondheid), afhankelijke variabele intentie en als covariaat professionaliteit en geschiktheid toonde aan dat de covariaat professioneel niet significant gerelateerd is aan de afhankelijke variabele intentie, F(1, 207) = 0.49, p = .485, η2 = .00. De covariaat geschikt was wel significant gerelateerd aan intentie, F(1, 207) = 5.53, p = .020, η2 = .03. Er was ook een significant klein hoofdeffect voor type frame, F(1, 207) = 5.14, p = .024, η2

= .02. Het verliesframe (M = 4.22, SD = 1.86) zorgde voor een hogere intentie om een soa-test uit te voeren in vergelijking met het winstframe (M = 3.78, SD = 1.82). Hiermee wordt hypothese 1c, die stelde dat een verliesframe effectiever zou zijn om de intentie te verhogen dan een winstframe, aangenomen.

Er is geen significant hoofdeffect voor type dreiging, wel benadert dit hoofdeffect significantie, F(1, 207) = 3.32, p = .070, η2 = .02. Dit houdt in dat het niet uitmaakt of gebruik wordt gemaakt van een sociale dreiging (M = 3.86, SD = 1.89) of

gezondheidsdreiging (M = 4.14, SD = 1.80) om de intentie om een soa-test uit te voeren te 3,00 4,00 5,00 6,00 7,00 Sociaal Gezondheid G em idd elden Conditie

Attitude tegenover soa-testen

Winst Verlies

(28)

verhogen. Hiermee wordt hypothese 2c, waarin gesteld werd dat een sociale dreiging zou leiden tot een hogere intentie in vergelijking met een gezondheidsdreiging, verworpen.

Het interactie-effect van type dreiging en type frame was niet significant, F(1, 207) = 0.00, p = .988, η2 = .00. Dit houdt in het effect dat verliesframes beter werken dan

winstframes niet omslaat wanneer op sociale dreiging in plaats van gezondheidsdreiging wordt ingezoomd. Het maakt geen verschil of gebruik wordt gemaakt van de combinatie sociaal/winst (M = 3.64, SD = 1.97) of de combinatie sociaal/verlies (M = 4.08, SD = 1.80). Daarnaast maakte het ook geen verschil of gebruik werd gemaakt van de combinatie

gezondheid/winst (M = 3.92, SD = 1.66) of de combinatie gezondheid/verlies (M = 4.35, SD = 1.92). Hiermee wordt hypothese 3c verworpen, waarin werd gesteld dat wanneer een sociale dreiging wordt gecommuniceerd, een winstframe tot een hogere intentie om een soa-test uit te voeren leidt dan een verliesframe en wanneer een gezondheidsdreiging wordt

gecommuniceerd, een verliesframe tot een hogere intentie om een soa-test uit te voeren leidt dan een winstframe. De grafiek met de gemiddelden staat weergegeven in Figuur 4.

Figuur 4 Grafiek van gemiddelden van het interactie effect op intentie. 3,00 4,00 5,00 6,00 7,00 Sociaal Gezondheid G em idd elden Conditie

Intentie om soa-test uit te voeren

Winst Verlies

(29)

Conclusie en discussie

Het doel van dit onderzoek was te testen wat de werking is van het type frame (winst vs. verlies), type dreiging (sociaal vs. gezondheid) en de interactie van deze twee variabelen bij

detectiegedrag. De onderzoeksvraag luidde als volgt: in hoeverre is onder adolescenten sprake van een verschil tussen de werking van een winstframe versus een verliesframe op de intentie om een soa-test uit te voeren, Attsoa en Aad en in hoeverre heeft sociale dreiging versus een

gezondheidsdreiging invloed op die relatie? In antwoord hierop kan worden gesteld dat een verliesframe effectiever is dan een winstframe om de intentie om een soa-test uit te voeren te verhogen. Daarnaast heeft een sociale dreiging een positiever effect op Aad dan een

gezondheidsdreiging. Verder maakte het geen verschil of gebruikgemaakt werd van een winstframe, verliesframe, sociale dreiging, gezondheidsdreiging of een combinatie van type dreiging en type frame bij het detectiegedrag ‘testen op soa’s’ wanneer het doel is de Attsoa, Aad of intentie om een soa-test uit te voeren te verbeteren onder adolescenten.

In dit onderzoek werd verwacht dat verliesframes zouden leiden tot een positievere Aad, Attsoa of intentie om een soa-test uit te voeren in vergelijking met winstframes. H1a stelde dat een verliesframe zou leiden tot een positievere Aad in vergelijking met een

winstframe. Er bleek echter geen verschil te zijn tussen een winst- en verliesframe, waarmee deze hypothese werd verworpen. Ook bleek er geen verschil te zijn tussen een winst- en verliesframe op Attsoa. Hiermee wordt H1b verworpen die stelde dat een verliesframe zou leiden tot een positievere Attsoa in vergelijking met een winstframe. H1c werd wel

aangenomen. Het verliesframe zorgde voor een hogere intentie om een soa-test uit te voeren dan het winstframe.

In de tweede hypothese werd verwacht dat sociale dreiging zou leiden tot een

positievere Aad, Attsoa of intentie om een soa-test uit te voeren dan gezondheidsdreiging. De sociale dreiging leidde tot een positievere Aad in vergelijking met de gezondheidsdreiging.

(30)

Om deze reden is H2a aangenomen. Met betrekking tot H2b, die stelde dat een sociale dreiging zou leiden tot een positievere Attsoa in vergelijking met een gezondheidsdreiging, was er geen verschil tussen de werking van een winstframe en een verliesframe. Deze hypothese werd daarom verworpen. Ook bleek er geen verschil te zijn tussen een sociale en gezondheidsdreiging op de intentie om een soa-test uit te voeren. H2c, die stelde dat een sociale dreiging zou leiden tot een hogeren intentie om een soa-test uit te voeren in vergelijking met een gezondheidsdreiging, werd daarom ook verworpen.

Tot slot werd verwacht dat het effect dat verliesframes beter werken dan winstframes verandert wanneer op sociale dreiging in plaats van op gezondheidsdreiging wordt

ingezoomd. Dit houdt in dat wanneer een sociale dreiging wordt gecommuniceerd een winstframe tot een positievere Aad, Attsoa of intentie om een soa-test uit te voeren dan een verliesframe. Wanneer een gezondheidsdreiging wordt gecommuniceerd, leidt een

verliesframe tot een positievere Aad, Attsoa of intentie op een soa-test uit te voeren dan een winstframe. Voor zowel Aad (H3a), Attsoa (H3b) als de intentie om een soa-test uit te voeren (H3c) geldt dat het geen verschil maakt of gebruik wordt gemaakt van de combinatie

sociaal/winst of de combinatie sociaal/verlies. Daarnaast maakt het ook geen verschil of gebruik wordt gemaakt van de combinatie gezondheid/winst of de combinatie

gezondheid/verlies. H3a, H3b en H3c worden daarom verworpen.

De Prospect Theory kan het significante effect van het type frame op intentie

verklaren. Het verliesframe zorgde voor een hogere intentie om een soa-test uit te voeren in vergelijking met het winstframe. De Prospect Theory beschrijft hoe mensen keuzes maken op basis van een hoog of laag risico (Kahneman & Tversky, 1979). Bij detectiegedrag is de primaire functie de opsporing van een gezondheidsprobleem, waar mensen meer risico lopen en geen zekerheid hebben op een goede uitkomst (Rothman et al., 2006). Om mensen risico zoekend gedrag te laten uitvoeren, kan de boodschap volgens de Prospect Theory het beste

(31)

aan de hand van een verliesframe worden geformuleerd. Het is voorspeld dat verliesframes beter werken dan winstframes bij soa-testen, omdat dit een detectiegedrag is. De resultaten voor intentie hebben dit effect bevestigd.

De resultaten van type frame op Aad en Attsoa zijn echter niet significant. Dat verliesframes geen significant beter effect hebben dan winstframes bij het promoten detectiegedragingen, sluit aan bij de onderzoeken van Gallagher en Updegraff (2012) en O’Keefe en Jensen (2006). Zij stellen dat het onderscheid tussen preventie- en detectiegedrag geen goede voorspeller is. In het onderzoek van Garcia-Retamero en Cokely (2011) wordt namelijk wel voor zowel attitude tegenover het gedrag als voor intentie gevonden dat een verliesframe effectiever is dan een winstframe. Garcia-Retamero en Cokely (2011) testten de attitude en intentie aan de hand van informatiebrochures over soa’s.

Dit onderzoek kent een aantal beperkingen waardoor resultaten niet significant kunnen zijn. Zo is er alleen gekeken naar de afhankelijke variabelen attitude en intentie. Dit is geen daadwerkelijk gedrag. Volgens Gallagher en Updegraff (2012) leiden frames tot andere effecten op gedrag dan op attitudes en intenties. Volgens hun meta-analyse is het zo dat de modererende variabele functie van gedrag (preventie vs. detectie) geen significant effect heeft wanneer wordt gekeken naar attitude en intentie. Voor gedrag is daarentegen wel sprake van een significant effect van functie van gedrag.

Verder geven Gallagher en Updegraff (2012) aan dat voor detectiegedrag vaak geen significante resultaten worden gevonden voor verliesframes omdat het gedrag niet als

risicovol wordt beschouwd. Wanneer een persoon het gewenste gedrag niet als risicovol ziet, wat de primaire functie is van detectiegedrag, heeft het verliesframe geen significant

positiever effect. Door de scheiding van functie van gedrag (preventie vs. detectie) wordt risico gekoppeld aan het type gedrag. Volgens Gallagher en Updegraff (2012) is het beter om risico te koppelen aan personen. Persoonlijk waargenomen risico is afhankelijk van de

(32)

persoon in kwestie. Wanneer mensen het risico van het laten testen op soa’s niet zien, is het startpunt dus niet verlies en werkt een verliesframe niet beter dan een winstframe. In

vervolgonderzoek zou dan ook persoonlijk waargenomen risico als modererende factor meegenomen kunnen worden.

Daarnaast zou in vervolgonderzoek naar meerdere modererende variabelen gekeken kunnen worden. In eerder onderzoek naar de werking van type framing en type dreiging speelde de geschiedenis van alcoholgebruik van de persoon (Kingsbury et al., 2015) en betrokkenheid bij soa’s (Kiene et al., 2005) een belangrijke rol in de effecten. Wanneer iemand een geschiedenis had met overmatig alcoholgebruik, waren de effecten sterker dan wanneer iemand dit niet had (Kingsbury et al., 2015). Wanneer iemand sterk betrokken was bij de preventie van soa’s, werden de effecten versterkt (Kiene et al., 2005). Wanneer iemand minder betrokken was, maakte het niet uit of er een winst- of verliesframe of sociale- of gezondheidsdreiging werd gebruikt. Zo zou ook in dit onderzoek iemand die al een soa heeft gehad, geen vaste partner heeft, niet altijd een condoom gebruikt en de ernst van soa’s inziet meer betrokken kunnen zijn bij een soa en het laten testen op soa’s. De resultaten voor zo iemand zouden dan eerder significant kunnen zijn in vergelijking met mensen die minder betrokken zijn bij soa-testen. Andere factoren die van invloed kunnen zijn op de interactie van type dreiging en type frame zijn nog niet onderzocht.

Een limitatie in dit onderzoek kan ook zijn dat meer dan de helft van de proefpersonen een relatie had. Zowel vrijgezelle mensen als mensen in een relatie konden deelnemen aan het onderzoek (Balfe et al., 2010; Garcia-Retamero & Cokely, 2011). Deze variabele hoefde ook niet als covariaat mee te worden genomen omdat mensen met een relatie evenredig waren verdeeld over de vier condities. Toch zou het in vervolgonderzoek interessant kunnen zijn om alleen onderzoek te doen naar vrijgezelle adolescenten. De relatiestatus hoeft geen effect te hebben op attitude, maar zou wel een effect kunnen hebben op de intentie. Mensen in een

(33)

relatie vertrouwen hun partner (Balfe et al., 2010) en zullen daarom waarschijnlijk geen soa-test laten uitvoeren en dus een lage intentie hebben. Dit onderzoek had niet genoeg

proefpersonen voor een valide resultaat om analyses uit te voeren met enkel vrijgezelle personen. Wel zijn de analyses extra uitgevoerd voor de afhankelijke variabele intentie om te kijken of in het vervolg interessant is om alleen te kijken naar vrijgezelle (zie Bijlage 7). Hier werden geen significante hoofdeffecten gevonden maar wel een significant interactie-effect.

In tegenstelling tot eerdere studies naar preventiegedrag (Kiene et al., 2005; Kingsbury et al., 2015), vond dit onderzoek geen significant interactie-effect van type dreiging en type frame bij een detectiegedrag. Hiervoor zou nog naar gedrag als afhankelijke variabele of een modererende variabele gekeken kunnen worden. Hierbij was wel duidelijk dat het effect van een gezondheidsboodschap niet alleen kan worden toegewezen aan een winst- of een

verliesframe, wat eerder onderzoek ook al had bevestigd. Een belangrijke factor lijkt type dreiging (sociaal vs. gezondheid) te zijn. De sociale dreiging is namelijk effectiever om een positievere Aad te creëren dan de gezondheidsdreiging, terwijl in voorgaand onderzoek

voornamelijk een gezondheidsdreigingen zijn gecommuniceerd (Kiene et al., 2005; Kingsbury et al., 2015; Schoenbachler & Whittler, 1996; Smith & Stutts, 2003).

Afhankelijk van het doel van de marketeer kan beter gekozen worden voor een verliesframe of een sociale dreiging. Volgens eerdere studie zijn er veel barrières voor

adolescenten om een soa-test uit te voeren (Balfe et al., 2010; Barth et al., 2002; Lichtenstein, 2003). Om adolescenten deze barrières te laten overwinnen, kan gekozen worden een

positievere Aad te creëren. Hiervoor kan het beste, volgens dit onderzoek, een sociale

dreiging worden gebruikt in plaats van een gezondheidsdreiging. Daarnaast wordt aangegeven dat het van belang is dat meer mensen in Nederland zich laten testen op soa’s (“Onze aanpak: Visie…”, n.d.). Om bij adolescenten een hogere intentie te creëren om een soa-test uit te voeren, kunnen marketeers volgens dit onderzoek het beste een verliesframe gebruiken.

(34)

Tot slot kan worden gesteld dat er nog steeds veel onduidelijkheid is over de werking van de combinatie van type frame en type dreiging. Vervolgonderzoek hiernaar is zowel wetenschappelijk als maatschappelijk gezien interessant. Hierbij zou het met name interessant zijn om als afhankelijke variabele echt gedrag te onderzoeken en om een modererende

variabele (vb. persoonlijk waargenomen risico) toe te voegen.

(35)

Literatuurlijst

Abhyankar, P. (2008). The role of message framing in promoting MMR vaccination: Evidence of a loss-frame advantage. Psychology, Health & Medicine, 13, 1–16. Apanovitch, A. M., McCarthy, D., & Salovey, P. (2003). Using message framing to motivate

HIV testing among low-income, ethnic minority women. Health Psychology, 22, 60– 67

Backonja, U., Royer, H. R., & Lauver, D. R. (2014). Young Women's Reasons to Seek Sexually Transmitted Infection Screening. Public Health Nursing, 31(5), 395-404. Baker, M. J., & Churchill, G. A. (1977). The impact of physically attractive models on

advertising evaluations. Journal of Marketing Research, 538-555.

Balfe, M., Brugha, R., O'Connell, E., McGee, H., O'Donovan, D., & Vaughan, D. (2010). Why don't young women go for Chlamydia testing? A qualitative study employing Goffman's stigma framework. Health, Risk & Society, 12(2), 131-148.

Barth, K. R., Cook, R. L., Downs, J. S., Switzer, G. E., & Fischhoff, B. (2002). Social stigma and negative consequences: Factors that influence college students' decisions to seek testing for sexually transmitted infections. Journal of American College Health, 50(4), 153-159.

Booth, A. R., Norman, P., Goyder, E., Harris, P. R., & Campbell, M. J. (2014). Pilot study of a brief intervention based on the theory of planned behaviour and self identity to increase chlamydia testing among young people living in deprived areas. British Journal of Health Psychology, 19(3), 636-651.

Brug, J., Ruiter, R. A. C., & Van Assema, P. (2003). The (IR)relevance of framing nutrition education messages. Nutrition and Health, 17, 9–20.

Cho, H., & Boster, F. J. (2008). Effects of gain versus loss frame antidrug ads on adolescents. Journal of Communication, 58, 428–446.

(36)

Covey, J. (2014). The role of dispositional factors in moderating message framing effects. Health Psychology, 33(1), 52-65.

Crowley, A. E., Spangenberg, E. R., & Hughes, K. R. (1992). Measuring the hedonic and utilitarian dimensions of attitudes toward product categories. Marketing Letters, 3(3), 239-249.

Elkind, D. (1967). Egocentrism in adolescence. Child Development, 38(4), 1025-1034. Erdogan, B. Z. (1999). Celebrity endorsement: A literature review. Journal of Marketing

Management, 15(4), 291-314.

Gallagher, K. M., & Updegraff, J. A. (2011). When “fit” leads to fit, and when “fit” leads to fat: How message framing and intrinsic vs. extrinsic exercise outcomes interact in promoting physical activity. Psychology & Health, 26, 819–834.

Gallagher, K. M., & Updegraff, J. A. (2012). Health message framing effects on attitudes, intentions, and behavior: A meta-analytic review. Annals of Behavioral

Medicine, 43(1), 101-116.

Gallagher, K. M., Updegraff, J. A., Rothman, A. J., & Sims, L. (2011). Perceived

susceptibility to breast cancer moderates the effect of gain- and loss- framed messages on use of screening mammography. Health Psychology, 30, 145–152.

Garcia-Retamero, R., & Cokely, E. T. (2011). Effective communication of risks to young adults: Using message framing and visual aids to increase condom use and STD screening. Journal of Experimental Psychology: Applied, 17(3), 270.

Gerend, M. A., & Shepherd, J. E. (2007). Using message framing to promote acceptance of the human papillomavirus vaccine. Health Psychology, 26, 745–752.

Hevey, D., Pertl, M., Thomas, K., Maher, L., Craig, A., & Chuinneagain, S. N. (2010). Body consciousness moderates the effect of message framing on intentions to use sunscreen. Journal of Health Psychology, 15, 553–559.

(37)

Incidentie soa in CSG naar leeftijd en geslacht. (n.d.). Verkregen op 21 maart 2016, via: https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/soa/cijfers-context/huidige-situatie#node-incidentie-soa-csg-naar-leeftijd-en-geslacht

Kahneman, D., & Tversky, A. (1979). Prospect theory: An analysis of decision under risk. Econometrica: Journal of the Econometric Society, 263-291.

Kiene, S. M., Barta, W. D., Zelenski, J. M., & Cothran, D. L. (2005). Why are you bringing up condoms now? The effect of message content on framing effects of condom use messages. Health Psychology, 24, 321– 326.

Kingsbury, J. H., Gibbons, F. X., & Gerrard, M. (2015). The effects of social and health consequence framing on heavy drinking intentions among college students. British Journal of Health Psychology, 20(1), 212-220.

Latimer, A. E., Rivers, S. E., Rench, T. A., Katulak, N. A., Hicks, A., Hodorowski, J. K., Higgins, E. T., & Salovey, P. (2008). A field experiment testing the utility of regulatory fit messages for promoting physical activity. Journal of Experimental Social Psychology, 44(3), 826-832.

Lichtenstein, B. (2003). Stigma as a barrier to treatment of sexually transmitted infection in the American deep south: Issues of race, gender and poverty. Social Science & Medicine, 57(12), 2435-2445.

Mann, T., Sherman, D., & Updegraff, J. (2004). Dispositional motivations and message framing: A test of the congruency hypothesis in college students. Health Psychology, 23, 330–334.

Mevissen, F. E., Ruiter, R. A., Meertens, R. M., & Schaalma, H. P. (2010). The effects of scenario-based risk information on perceptions of susceptibility to Chlamydia and HIV. Psychology and Health, 25(10), 1161-1174.

(38)

Millar, M. G., & Millar, K. U. (2000). Promoting safe driving behaviors: The influence of message framing and issue involvement. Journal of Applied Social Psychology, 30, 853–866.

Moorman, M., & Van den Putte, B. (2008). The influence of message framing, intention to quit smoking, and nicotine dependence on the persuasiveness of smoking cessation messages. Addictive Behaviors, 33, 1267–1275.

O’Keefe, D. J., & Jensen, J. D. (2006). The advantages of compliance or the disadvantages of noncompliance? A meta-analytic review of the relative persuasive effectiveness of gain-framed and loss-framed messages. Communication Yearbook, 30, 1-43. O'Keefe, D. J., & Jensen, J. D. (2007). The relative persuasiveness of gain-framed

loss-framed messages for encouraging disease prevention behaviors: A meta-analytic review. Journal of Health Communication, 12(7), 623-644.

Olney, T. J., Holbrook, M. B., & Batra, R. (1991). Consumer responses to advertising: The effects of ad content, emotions, and attitude toward the ad on viewing time. Journal of Consumer Research, 440-453.

Onze aanpak: Visie en strategische doelstellingen. (n.d.). Verkregen op 21 maart 2016, via: http://jaarverslag.soaaids.nl/onze-aanpak

Pechmann, C., Zhao, G., Goldberg, M. E., & Reibling, E. T. (2003). What to convey in antismoking advertisements for adolescents: The use of protection motivation theory to identify effective message themes. Journal of Marketing, 67(2), 1-18.

Pollack, L. M., Boyer, C. B., & Weinstein, N. D. (2013). Perceived risk for sexually

transmitted infections aligns with sexual risk behavior with the exception of condom nonuse: Data from a nonclinical sample of sexually active young adult

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

conservatiever is: sociale maatregelen, actieve cultuurpolitiek (minus het woord) vinden in anti-revolutionnairen en K.V.P.-ers gretige verdedigers. Hoe zouden de

En dan mag vooropgesteld, dat het rapport der commissie een gunstigen indruk maakt, in zoover het den bouwen de exploitatie van een schouwburg van gemeentewege

In dit hoofdstuk wordt de volgende onderzoeksvraag behandeld: “Wat is de risicobeleving van terrorisme en wat zijn (eventuele) verschillen in de risicobeleving onder

Wat zijn volgens de wetenschappelijke literatuur criteria voor succesvolle samen- werking tussen overheidsactoren en private actoren bij het bewaken en beveiligen van ‘soft targets’

Wat zijn volgens de wetenschappelijke literatuur criteria voor succesvolle samen- werking tussen overheidsactoren en private actoren bij het bewaken en beveiligen van ‘soft targets’

De uitvoeringslasten voor de overheid van dit wetsvoorstel zullen beperkt zijn, aangezien de geregelde maatregelen naar verwachting niet op grote schaal zullen

Dit zijn de ernst van de dreiging, (on)zekerheid over de toekomst, de bewegingsvrijheid en het controlegevoel. Ook komen niet alle psychologische effecten op hetzelfde moment

Tot slot willen we opmerken dat waar belangen van de bij de onderne­ ming betrokkenen onderling kunnen verschillen en waar in principe sprake kan zijn van een verschil