• No results found

Sustainability en het beleggingsbeleid van Delta Lloyd : in hoeverre zijn deze op elkaar afgestemd?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sustainability en het beleggingsbeleid van Delta Lloyd : in hoeverre zijn deze op elkaar afgestemd?"

Copied!
100
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Amsterdam Business School

Sustainability en het beleggingsbeleid van Delta Lloyd: in

hoeverre zijn deze op elkaar afgestemd?

Naam: Davy Govers

Studentnummer: 10681019

Datum: 18 januari 2016

Word count: 33.354

Begeleider: Prof. Dr. D.M. Swagerman Tweede lezer: Dr. Ir. S.P. van Triest MSc Accountancy & Control, variant Control Amsterdam Business School

(2)

Statement of Originality

This document is written by Davy Govers who declares to take full responsibility for the contents of this document.

I declare that the text and the work presented in this document is original and that no sources other than those mentioned in the text and its references have been used in creating it.

The Faculty of Economics and Business is responsible solely for the supervision of completion of the work, not for the contents.

(3)

Voorwoord

Voor u ligt de scriptie ‘Sustainability en het beleggingsbeleid van Delta Lloyd: in hoeverre zijn deze op elkaar afgestemd?’ Dit onderzoek is uitgevoerd als een singe-case study binnen een financieel dienstverlener in Nederland. De scriptie is geschreven in het kader van mijn afstuderen aan de opleiding Accountancy en Control aan de Universiteit van Amsterdam.

De aanleiding voor dit onderzoek ligt in het feit dat sustainability de laatste jaren een grote sprong heeft gemaakt in naamsbekendheid en tegenwoordig een veel besproken onderwerp is. Steeds meer bedrijven brengen sustainability rapporten naar buiten, vaak als onderdeel van het jaarverslag. Zo ook Delta Lloyd. Als verzekeraar haalt Delta Lloyd een groot deel van haar opbrengsten uit beleggingen. De vraag is nu in hoeverre sustainability een invloed heeft (gehad) op het beleggingsbeleid. Deze scriptie geeft daar door middel van kwalitatief

onderzoek antwoord op.

Bij deze wil ik graag Dirk Swagerman bedanken voor zijn tijd en moeite als begeleider. Hij heeft me goed op weg geholpen met tips en adviezen om deze scriptie succesvol af te ronden. Daarnaast wil ik ook graag de volgende collega’s bedanken voor hun tijd en input voor dit onderzoek: Wouter Bosschaart, Ad Schellen, Hicham Zemmouri, Dirk-Jan Dirksen, Wijgert Verstoep, Meike Proost, Hiske Boerma, Ellen Eijking, Jeroen de Bruijn, Joep van der Werf, Marc Westland en Aartjan Paauw.

Tevens wil ik mijn werkgever, Delta Lloyd, graag bedanken voor de mogelijkheid die mij geboden is om deze studie te volgen en af te ronden.

Ik wens u veel plezier toe.

Nieuwerkerk aan den IJssel, 18 januari 2016 Davy Govers

(4)

Samenvatting

Doel – Het doel van dit onderzoek is om te bekijken in hoeverre sustainability invloed heeft op het beleggingsbeleid van Delta Lloyd. Daarnaast wordt de invloed van sustainability op financiële indicatoren onderzocht. De motivatie voor dit onderzoek ligt in het feit dat Delta Lloyd de laatste jaren veel aandacht besteedt aan dit onderwerp, waarbij in 2014 een notering is verkregen aan de Dow Jones Sustainability Index, en dat sustainability wereldwijd een enorme sprong heeft gemaakt. De vraag hierbij is waar deze toenemende aandacht vandaan komt en in hoeverre sustainability bijdraagt aan betere financiële prestaties.

Methodologie – Via een single-case study middels kwalitatief onderzoek wordt dit onderzoek uitgevoerd. Hierbij wordt gebruikt gemaakt van de bestaande theorie, de jaarverslagen van Delta Lloyd over de periode 2009-2014, interne documenten, de eerlijke bankwijzer en diverse interviews.

Bevindingen – Uit dit onderzoek blijkt dat sustainability een toenemende invloed heeft op het beleggingsbeleid. De invloed op financiële indicatoren is niet duidelijk aangetoond. De

beweegredenen om meer met sustainability aan de gang te gaan liggen zowel in de legitimacy theorie als in de stakeholder theorie. Niet alleen het financiële rendement wordt bekeken, ook ESG-criteria worden standaard meegenomen in beleggingsbeslissingen, en er wordt onder meer actief gebruik gemaakt van uitsluitingen. Meer en betere communicatie en een sterke ‘tone at the top’, zowel intern als extern, zijn belangrijke verbeterpunten.

Onderzoeksbeperkingen – Dit onderzoek is uitgevoerd binnen Delta Lloyd, waardoor de uitkomsten niet zonder meer kunnen worden gegeneraliseerd naar andere bedrijven en/of sectoren.

Originaliteit – Dit onderzoek legt voor het eerst het verband tussen sustainability en het beleggingsbeleid, daar waar andere onderzoeken zich richten op de relatie tussen

sustainability en de algehele financiële prestaties. Ook is een dergelijk onderzoek nog niet eerder uitgevoerd voor een Nederlandse beursgenoteerde onderneming.

Trefwoorden – Sustainability, sustainability reporting, corporate social responsibility, stakeholder theorie, legitimacy theorie

(5)
(6)

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1: Introductie……….8

1.1: Achtergrond... 8

1.2: Onderzoeksvraag ... 10

Hoofdstuk 2: Corporate Social Responsibility... 11

2.1: Geschiedenis en definities van corporate social responsibility ... 11

2.1.1: Geschiedenis...……….11

2.1.2: Definities... 13

2.2: Global Reporting Initiative... 14

2.3: Sustainability assurance... 17

2.4: Dow Jones Sustainability Index ... 19

2.4.1: Introductie………19

2.4.2: Onderzoek naar bedrijven met een notering op de DJSI ... 20

2.5: Samenvatting ... 21

Hoofdstuk 3: Waarom doen bedrijven aan sustainability reporting? ... 22

3.1: Stakeholder theorie ... 22

3.2: Legitimacy theorie... 23

3.3: Motivaties voor en voordelen van sustainability reporting ... 25

3.4: Relatie tussen sustainability reporting en financiële prestaties ... 26

3.5: Samenvatting ... 28

Hoofdstuk 4: Methodologie ... 29

4.1: Methode van onderzoek ... 29

4.2: Data collectie ... 32

4.2.1: Kwantitatieve data ... 32

4.2.2: Kwalitatieve data ... 33

4.2.3: Betrouwbaarheid en validiteit bij kwalitatief onderzoek ... 34

4.2.4: Generalisatie: externe validiteit ... 36

Hoofdstuk 5: Delta Lloyd en haar beleggingsbeleid: in hoeverre heeft sustainability hier invloed op? ... 37

5.1: Introductie Delta Lloyd ... 37

5.1.1: Geschiedenis ... 37

5.1.2: Beleggingsbeleid... 38

(7)

5.3: In hoeverre heeft sustainability invloed op het beleggingsbeleid?... 42

5.4: In hoeverre heeft sustainability invloed op de financiële indicatoren? ... 51

5.5: Samenvatting ... 52

Hoofdstuk 6: Conclusies, beperkingen en mogelijkheden voor toekomstig onderzoek ... 54

6.1: Conclusies... 54

6.2: Beperkingen... 56

6.3: Generalisatie………...56

6.4: Mogelijkheden voor toekomstig onderzoek ... 57

Hoofdstuk 7: Ten slotte ... 58

Bijlage A: Interview met Wouter Bosschaart ... 59

Bijlage B: Interview met Ad Schellen... 63

Bijlage C: Interview met Hicham Zemmouri... 67

Bijlage D: Interview met Wijgert Verstoep ... 70

Bijlage E: Interview met Meike Proost ... 74

Bijlage F: Interview met Hiske Boerma... 78

Bijlage G: Interview met Ellen Eijking en Jeroen de Bruijn... 82

Bijlage H: Interview met Dirk-Jan Dirksen ... 86

(8)

Hoofdstuk 1: Introductie

1.1: Achtergrond

Het begrip sustainability is actueel en bedrijven over de hele wereld zijn bezig met het produceren van sustainability reports. Uit recent onderzoek van KPMG blijkt dat een hoog percentage bedrijven in de wereld op één of meerdere manieren bepaalde ‘sustainability principles’ hebben omarmt, en daarover rapporteren (KPMG, 2013). In het onderzoek van KPMG staat dat van de grootste 250 bedrijven ter wereld, 93% voldeed aan ‘Corporate Responsibility reporting’.

De redenen om te rapporteren over sustainability zijn divers. Volgens Hooghiemstra (2000) doen bedrijven dit om legitimiteit te verkrijgen in hun acties, om zo de reputatie en status te verbeteren. Dit komt overeen met de legitimacy theory, die stelt dat de acties van een bedrijf moeten passen in de normen en waarden van de maatschappij, zodat het bedrijf

geloofwaardiger en betrouwbaarder wordt in de ogen van de maatschappij. Zonder legitimiteit kan een bedrijf niet overleven (Suchman, 1995). Een andere reden ligt in de stakeholder theory, die zegt dat een bedrijf waarde dient te creëren voor alle stakeholders, waarbij de belangen van stakeholders soms gemeenschappelijk zijn, maar meestal tegengesteld zijn. Het is dan aan de leiding van het bedrijf om ervoor te zorgen dat toch alle stakeholders tevreden zijn (Freeman, 1984). Door middel van rapportages op het gebied van sustainability worden stakeholders en de maatschappij in staat gesteld om te beoordelen of de acties en handelingen van het bedrijf passen bij hun normen en waarden.

Uit onderzoek van Hoti et al. (2005) blijkt dat bedrijven serieus bezig zijn om sociale- en milieuaspecten in hun strategieën te implementeren. De rapportages hierover zijn

gedurende de tijd steeds dikker geworden. Het probleem waar bedrijven veelal tegenaan lopen is dat men niet goed weet welke informatie nu precies verwacht wordt in een sustainability rapport (Nielsen en Thompsen, 2007).

Het implementeren van ‘sustainability principles’ vereist meestal investeringen die ten koste gaan van de winst van een bedrijf. Uit deze investeringen kan een bedrijf vaak geen opbrengsten halen. De focus van bedrijven is langzaam verschoven van het binnenhalen van zoveel mogelijk winst, naar het maken van ‘duurzame winst’, waarbij het nakomen van sociale verantwoordelijkheden die worden verwacht van de stakeholders en de maatschappij als geheel, centraler is komen te staan. Bedrijven accepteren daarbij dat deze sociale

verantwoordelijkheden geen winst genereren (Kolstad, 2007).

(9)

die de laatste jaren veel is onderzocht. In het buitenland zijn hier meerdere onderzoeken naar gedaan, met wisselende resultaten. Zo vonden Frez en Källström (2012) geen relatie tussen de kwaliteit van CSR en de aandelenprestaties van Zweedse beursgenoteerde bedrijven, terwijl Reddy en Gordon (2010) met een onderzoek in Australië en Nieuw-Zeeland, onder eveneens beursgenoteerde bedrijven, wel een relatie vonden tussen CSR en financiële prestaties voor bedrijven in Australië, maar niet voor bedrijven in Nieuw-Zeeland. Ze kwamen tot de conclusie dat het type bedrijf, industrie en sustainability rapport een belangrijke rol hierin spelen.

Deze onderzoeken richtten zich vooral op het effect van CSR op de aandelenkoers of op een aantal financiële indicatoren, zoals return on sales (ROS) of return on equity (ROE). Het beleggingsbeleid van bedrijven is hierin echter nog onderbelicht gebleven. Daarnaast is een dergelijk onderzoek bij een financieel dienstverlener met een beursnotering in Nederland nog niet eerder uitgevoerd. Deze studie zal hierop inspringen door het verband aan te tonen tussen de opkomst van sustainability en de invloed daarvan op het beleggingsbeleid en financiële indicatoren van Delta Lloyd.

Delta Lloyd heeft in 2012 voor het eerst een hoofdstuk geweid aan sustainability in het jaarverslag, en volgt de principes van het Global Reporting Initiative (GRI). Daarnaast is Delta Lloyd in 2014 opgenomen in de Dow Jones Sustainability Index. Het is daarom interessant om te zien in hoeverre de toenemende aandacht voor sustainability invloed heeft op het beleggingsbeleid en financiële indicatoren van het bedrijf. Nu hoeft het

beleggingsbeleid van Delta Lloyd niet veel anders te zijn dan van een niet-beursgenoteerd financieel bedrijf, maar door sustainability als sturingsmechanisme te gebruiken, geeft het interessante inzichten om te zien of er ‘sustainability awareness’ is ontstaan; klopt het inderdaad dat er niet meer wordt belegd in bedrijven die te maken hebben met wapenhandel, kinderhandel, mensenrechten schendingen, etc.?

Dit onderzoek is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 zal het begrip sustainability uitgebreid worden toegelicht. Hoofdstuk 3 zal ingaan op de vraag waarom bedrijven aan sustainability reporting doen. In hoofdstuk 4 wordt de methodologie van dit onderzoek behandeld. Hoofdstuk 5 gaat over Delta Lloyd; naast een introductie zal het gaan over de invloed van sustainability op het beleggingsbeleid en de gevolgen daarvan op financiële indicatoren. Ten slotte zullen in hoofdstuk 6 de conclusies, beperkingen en mogelijkheden voor toekomstig onderzoek aan bod komen.

(10)

1.2: Onderzoeksvraag

De onderzoeksvraag die centraal staat in dit onderzoek luidt:

In hoeverre heeft sustainability invloed op het beleggingsbeleid en financiële indicatoren van Delta Lloyd N.V.?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden zijn de volgende deelvragen geformuleerd: 1. Wat is sustainability reporting?

2. Waarom doen bedrijven aan sustainability reporting?

3. In hoeverre heeft sustainability invloed op de financiële prestaties van bedrijven? 4. In hoeverre heeft sustainability invloed op het beleggingsbeleid van Delta Lloyd? 5. In hoeverre heeft sustainability invloed op financiële indicatoren van Delta Lloyd? 6. Op welke wijze kan er tot generalisatie worden gekomen?

De deelvragen zijn zo opgesteld dat er wordt begonnen met een algemene introductie over sustainability, zodat de achtergrond over dit onderwerp duidelijk wordt. Daarna wordt er, via eerder onderzoek over de invloed van sustainability op financiële prestaties bij bedrijven in het buitenland, de link gelegd met Delta Lloyd. Bij dit bedrijf zal specifiek gekeken worden naar de (eventuele) invloed van sustainability op het beleggingsbeleid en een aantal financiële indicatoren. Door de volgorde van de deelvragen op deze manier te behandelen, begint het onderzoek ‘breed’, om vervolgens steeds verder afgekaderd te worden. In hoofdstuk 4, de methodologie, zullen de indicatoren beschreven worden die in dit onderzoek aan bod komen. Daarnaast zal in dit hoofdstuk ook de onderzoeksstrategie nader toegelicht worden, wordt stilgestaan bij de verschillende manieren van data collectie en wordt het waarborgen van betrouwbaarheid, interne en externe validiteit bij kwalitatief onderzoek besproken. Het beleggingsbeleid van Delta Lloyd wordt verder uiteengezet in hoofdstuk 5.

(11)

Hoofdstuk 2: Corporate Social Responsibility

In dit hoofdstuk zal het begrip ‘corporate social responsibility’ centraal staan. De vraag die beantwoordt zal worden is: wat is sustainability reporting? Een introductie met een stuk geschiedenis en definities zal in paragraaf 2.1 plaatsvinden. In paragraaf 2.2 zal worden ingegaan op de richtlijnen van Global Reporting Initiative, aangezien Delta Lloyd deze richtlijnen hanteert. Paragraaf 2.3 zal ingaan op het assurance gedeelte met betrekking tot sustainability reporting. Paragraaf 2.4 zal gaan over de Dow Jones Sustainability Index waar Delta Lloyd een notering aan heeft. Tot slot zal in paragraaf 2.5 een samenvatting van dit hoofdstuk worden gegeven.

2.1: Geschiedenis en definities van corporate social responsibility

2.1.1: Geschiedenis

Corporate Social Responsibility (CSR) is de laatste jaren uitgegroeid tot een enorm ‘hot’ item bij bedrijven, terwijl milieu- en sociale problemen veroorzaakt door bedrijvigheid al eeuwen aan de gang zijn. Neuzel en Kovarik (1996) laten dit zien in een tijdslijn, die teruggaat tot in de Middeleeuwen. In de jaren vijftig van de vorige eeuw wordt de eerste omschrijving gevonden met betrekking tot sustainability. Christofi et al. (2012: 160) beschrijven dat deze komt van Bowen (1953), en luidt als volgt:

‘the obligation of businessman to pursue those policies, to make those decisions, or to follow those lines of action which are desirable in terms of the objectives and values of our society’. Friedman (1970) had een andere opvatting en stelde dat het enige doel van bedrijven het maken van winst was, en dat bedrijven dus geen andere verantwoordelijkheden konden nemen. De focus diende te liggen op het creëren van zoveel mogelijk aandeelhouderswaarde. Dit werd weerlegd door Freeman, die stelde dat bedrijven rekening moeten houden met alle stakeholders, dus niet alleen met de aandeelhouders. Stakeholders werden omschreven als: ‘any group or individual who can affect or is affected by the achievment of an organization’s objectives’ (Freeman, 1984).

De jaren zestig, zeventig en tachtig werden gekenmerkt door industrialisatie, waarbij het milieu niet werd ontzien. In de zoektocht naar meer economische groei, welvaart en banen ontstonden grote milieurampen, zoals de giframp in India in 1984 en de kernramp in

Chernobyl in 1986. Naast milieurampen hebben ook financiële rampen, zoals die van Enron, bijgedragen aan de wens om het sociale en duurzame aspect binnen bedrijven belangrijker te maken, zodat de focus niet alleen meer ligt op het creëren van aandeelhouderswaarde

(12)

(Christofi en al. 2012).

Kolk (2005) stelt dat de aandacht voor het rapporteren over sociale aspecten door bedrijven in de jaren zeventig van de vorige eeuw gestalte kreeg. Ze stelt dat 90% van de Fortune 500 bedrijven in 1978 iets rapporteerde over de sociale prestaties, al waren de

rapporten niet meer dan een pagina lang. In Europa lag de focus meer op het rapporteren over ontwikkelingen omtrent medewerkers. In de jaren daarna verdween de interesse in ‘social reporting’ echter, om eind jaren tachtig weer terug te keren. De focus lag toen op het rapporteren over milieu-issues.

In 1987 kwam de World Commission on Environment and Development met een definitie van sustainability in het Brundtland Report: ‘development which meets the needs of present generations without compromising the ability of future generations to meet their own needs’. De World Commission zei dat economische vooruitgang en bescherming van het milieu juist hand in hand gaan, in plaats van dat het tegenpolen van elkaar zijn, en dat de bevolking het milieu juist nodig heeft om in haar behoeftes te kunnen voldoen.

In de jaren negentig gingen de ontwikkelingen door en werd de bewustwording groter. Zo was er in 1992 de Rio de Janeiro Conference on Environment and Development, waarin werd aangegeven dat corporate sustainability het gevolg was van een samenhang tussen sociale verantwoordelijkheid, ecologische balans en economische groei (Christofi et al. 2012). Daarna kwamen er meer initiatieven om de strategieën van bedrijven in lijn te brengen met sustainability principes, zoals de United Nations Global Compact. Hierin staat dat bedrijven in hun dagelijkse operaties en strategie onder meer rekening moeten houden met de

mensenrechten en het milieu (UNGC, 2009).Het leek er dus op dat sustainability reporting aan de voet stond van wereldwijde bekendheid en implementatie, ondanks het vrijwillige karakter van de rapportages(Stubbs et al. 2013).

Sinds 1993 onderzoekt KPMG elke drie jaar in hoeverre bedrijven rapporteren over corporate sustainability (Kolk, 2005). Het percentage bedrijven (de 250 grootste bedrijven ter wereld) dat hierover rapporteert is gegroeid van 12% in 1993 naar 93% in 2013. In het rapport staat dat corporate sustainability nu een ‘mainstraim business practice’ is geworden, waarbij Amerika nu het werelddeel is waarin de meeste bedrijven over corporate sustainability rapporteren. In een aantal landen is deze rapportage zelfs verplicht geworden, zoals in Frankrijk en Denemarken. Ondanks het grotendeels nog steeds vrijwillige karakter, zien de onderzoekers dit niet als een probleem. Ze stellen dat bedrijven die niet rapporteren over sustainability nu juist opvallen en zich moeten afvragen of ze hierdoor risico’s lopen, nu een hoog percentage bedrijven hierover wel rapporteert (KPMG, 2013).

(13)

2.1.2: Definities

Als het gaat om sustainability reporting, bestaan er veel definities. In het rapport van KPMG (2013) worden deze opgesomd. Zo blijkt dat bij in totaal 4100 bedrijven in 41 landen de term ‘sustainability’ het meest wordt gebuikt, namelijk door 43% van de bedrijven. Daarna volgt ‘corporate social responsibility’ met 25% en ‘corporate responsibility’ met 14%. Dahlsrud (2008) beschrijft dat het gebrek aan één goede, algemene term er voor kan zorgen dat er ruis ontstaat en bedrijven niet goed omgaan met sustainability. Hij heeft meerdere definities tussen 1980 en 2003 onderzocht op zoek naar gelijkenissen, en vond dat de termen ‘make a profit’, ‘be ethical’, ‘obey the law’ en ‘to be a good corporate citizen’ het meest voorkwamen. Deze termen vertalen zich naar de verplichting van bedrijven ten opzichte van de maatschappij en de samenleving als geheel, zonder daarbij de core business uit het oog te verliezen (Dahlsrud, 2008).

Het gebrek aan een goede definitie omtrent sustainability blijkt uit de vele versies die zijn ontwikkeld om sustainability en corporate social reporting te omschrijven. Het

International Institute for Sustainable Development (IISD) heeft de volgende definitie

ontwikkeld: ‘adopting business strategies and activities that meets the needs of the enterprise and its stakeholders today, while protecting, sustaining and enhancing the human and natural resources that will be needed in the future’ (IISD, 1992). Deze definitie sluit aan bij die van Van Marrewijk (2003), die zegt dat sustainability neerkomt op ‘demonstrating the inclusion of social and environmental concerns in business operations and in interactions with

stakeholders’. Steuer et al. (2005) vatten samen dat corporate sustainability reporting neerkomt op het meenemen van economische-, milieu en sociale dimensies in de

bedrijfsvoering. Dit wordt beaamd door Elkington (1998), die deze drie dimensies ook wel de ‘triple bottom line’ noemt.

De meeste onderzoekers vinden dat corporate social reporting het middel is voor bedrijven om hun sociale verantwoordelijkheid te nemen. Sethi (1975) kwam met het eerste model hiervoor. Hij stelde dat de corporate social performance van bedrijven afhing van drie componenten, te weten: social obligation, social responsibility en social responsiveness. Dit werd verder verfijnd door Caroll (1999), die beschrijft dat er vier componenten zijn om corporate social responsibility te definiëren:

1: Economic (bedrijven dienen productief en winstgevend te zijn)

2: Legal (productiviteit en winstgevendheid dienen binnen de bestaande regelgeving te gebeuren)

(14)

waarden die als normaal worden beschouwd binnen de maatschappij)

4: Discretionary (bedrijven dienen een goede werkgever te zijn voor iedereen).

Ook de EU heeft een defintie ontwikkeld omtrent corporate social responsibility: ‘the responsibility of enterprises for their impacts on society and outlines what an enterprise should do to meet that responsibility’ (EU, 2011). De EU benadrukt dat CSR goed kan bijdragen aan succes van een bedrijf voor een lange termijn, mits CSR geïntegreerd is in de bedrijfsvoering. Daarnaast stellen ze dat onder meer de mensenrechten en ethiek te alle tijden meegenomen moeten worden in beslissingen en acties van bedrijven (EU, 2011). Dit sluit aan bij Mares (2008). Die beschrijft dat de invloed van mensenrechten op activiteiten van

bedrijven omtrent corporate sustainability het grootst is. Als bedrijven hier goed mee om gaan, kunnen ze een ‘win-win’ situatie creëren voor zowel hun winstgevendheid als voor het nemen van hun sociale verantwoordelijkheden.

2.2: Global Reporting Initiative

Volgens Brown et al. (2003) produceerden bedrijven in de jaren ’90 van de vorige eeuw jaarlijks een heleboel informatie, waar weinig samenhang in zat en waar de inhoud inconsistent van was. Dit werd aangepakt door CERES in 1997, de Coalition for

Environmentally Responsible Economics. Het doel was om de rapporten die bedrijven naar buiten brachten te standaardiseren. Dit project werd de Global Reporting Initiative (GRI) genoemd. Het doel van de GRI op dat moment was: ‘enhancing the quality, rigour and utility of sustainabilty reporting’. Hiermee werd duidelijk dat de focus op het reporting gedeelte kwam te liggen (Labuschagne et al. 2005).

Om dit project kracht bij te zetten voegde de United Nations Environment Programme (UNEP) zich als partner bij de GRI, zodat het niet alleen werd voorzien van meer financiële middelen, maar ook van meer legitimiteit (Brown et al. 2003). De eerste richtlijnen werden in 1999 gepresenteerd, waarna de eerste officiële editie van de richtlijnen in juni 2000

verschenen. In 2002 werd GRI een onafhankelijke organisatie met een zetel in Amsterdam (GRI, 2015).In hetzelfde jaar volgde ook de nieuwe richtlijnen, de zogenaamde G2

richtlijnen. In 2006 volgde de G3 richtlijnen, die werden vernieuwd in 2011. Bij deze versie deden ruim 150 organisaties mee uit 30 landen (GRI, 2015). Roca en Searcy (2012) geven aan dat de G3 richtlijnen 79 prestatie-indicatoren hebben waar bedrijven over dienen te

(15)

Deze richtlijnen bevatten drie hoofdonderwerpen waarover gerapporteerd moet worden: ‘economic’, ‘environmental’ en ‘social’. Bij economic gaat het bijvoorbeeld om de

economische prestaties, bij environmental dient gedacht te worden aan materiaal-, water- en energieverbruik en bij social gaat het om onder meer de mensenrechten en

arbeidsomstandigheden. In figuur 1 staan de categorieën met bijbehorende aspecten weergegeven.

Figuur 1: De categorieën en aspecten waarover gerapporteerd dient te worden volgens de G4 richtlijn. Bron: https://www.globalreporting.org/resourcelibrary/GRIG4-Part1-Reporting-Principles-and-Standard-Disclosures.pdf

Volgens Brown et al. (2003) heeft GRI bewezen dat het in korte tijd is uitgegroeid tot een grote, toonaangevende organisatie die in staat is om sustainability reporting steeds meer bekendheid te geven en te integreren in organisaties. In de huidige missie en visie van GRI komt dit ook terug (GRI, 2015):

(16)

Our mission is to empower decision makers everywhere, through our sustainability standards and multi-stakeholder network, to take action towards a more sustainable economy and world.

Our vision is to create a future where sustainability is integral to every organization's decision making process.

Desondanks klinkt er ook kritiek omtrent GRI. Zo beschrijven Moneva et al. (2006) dat de scope van GRI niet helder is en dat het gevaar bestaat dat organisaties zich gaan focussen op kleine punten, waarbij men ‘the big picture’ uit het oog verliest. Gray en Milne (2004) beargumenteren dat financiële en niet-financiële indicatoren altijd met elkaar in conflict zijn, en dat de financiële kant het altijd zal winnen, waardoor niet altijd de beste beslissingen worden genomen. Dit sluit bij de studie van Morhardt (2009), die beschrijft dat de mensenrechten niet altijd goed worden meegenomen in beslissingen van bedrijven, die voornamelijk financieel gedreven zijn.

Uit de studie van KPMG (2013) blijkt dat het gebruik van de GRI richtlijnen in de sustainability rapporten onder de 250 grootste bedrijven ter wereld tussen 2008 en 2013 is gestegen van 77% naar 82%. Bedrijven die er geen gebruik van maakten, vermeldden dat ze of een eigen standaard gebruiken, of helemaal geen (KPMG, 2013), wat aantoont dat GRI inderdaad de leidinggevende standaard is voor sustainability reporting. Dit beeld wordt bevestigd door een studie van Ernst en Young (2013), die laten zien dat zowel in percentages als in absolute getallen de hoeveelheid sustainability rapporten met een GRI framework tussen 2008 en 2013 meer dan zijn verdubbeld.

(17)

2.3: Sustainability assurance

Uit de voorgaande paragrafen is duidelijk geworden dat er een toename waarneembaar is in de belangrijkheid en hoeveelheid van sustainability rapporten. Bij deze toename hoort ook een toename in de assurance statements van derde partijen, die horen bij de sustainability

rapporten. Uit onderzoek van Kolk en Perego (2010) blijkt dat ongeveer 40% van de

sustainability rapporten van grote bedrijven, een assurance statement bevat. Uit de studie van KPMG (2013) blijkt dat 59% van de grootste 250 bedrijven ter wereld die aan sustainability doen, hun rapport hebben laten beoordelen door een derde partij. In 2002 was dit nog slechts 29%.

Volgens Edgley et al. (2010) is assurance een vitaal onderdeel om het sustainability rapport meer geloofwaardigheid en betrouwbaarheid te geven. Dit wordt beaamd door Coram et al. (2009), die aangeven dat de geloofwaardigheid kan stijgen als een derde partij het sustainability rapport onderzoekt. Ze vermelden daarbij dat de nadruk van het onderzoek voornamelijk op de positieve informatie dient te liggen, deze wordt minder snel geloofd dan negatieve informatie. Ook Deegen et al. (2006) komen tot de conclusie dat assurance

statements van toegevoegde waarde zijn voor de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid, en dat bedrijven er intern ook van kunnen leren op het gebied van communicatie en verbetering van processen.

KPMG (2013) toont aan dat 67% van alle assurance statements worden verzorgd door de grote accountantskantoren. Ernst en Young (2013) geeft aan dat uit hun survey blijkt dat 65% van de statements komen van één van de grote accountantskantoren, gevolgd door consultancybedrijven met 19%. Het verschil tussen assurance providers zit voornamelijk in de gebruikte standaard om het onderzoek mee te doen. Kolk en Perego (2012), Manetti en

Toccafondi (2011) en Deegen et al. (2006) geven aan dat er drie standaarden zijn die gebruikt worden: de AA1000 Assurance Standard, ontwikkeld in 2003, die zich voornamelijk richt op het leerproces aangaande het gebruik van sustainability. Verder wordt de ISAE 3000, de International Standard on Assurance Engagement, ontwikkeld in 2004, gebruikt. Deze standaard kijkt voornamelijk naar het gebruik van de traditionele accounting methoden. Tot slot wordt ook, in mindere mate, de sustainability reporting guideliness van GRI gebruikt. Accountants gebruiken voornamelijk de IASE 3000 richtlijnen, terwijl consultants zich richten op de AA1000 en de GRI richtlijnen.

Owen et al. (2000), Adams (2004) en Gray en Milne (2002) geven aan dat er ondanks het gebruik van assurance statements nog steeds problemen zijn. Ze beschrijven dat er sprake is van ‘managerial capture’, wat betekent dat het management de scope van het onderzoek

(18)

bepaald, en er dus voor kan zorgen dat alleen de positieve onderdelen onderzocht mogen worden. Het management gebruikt de assurance statement dan voornamelijk als

protectiemiddel. Daarnaast stellen ze dat de partij die de assurance uitvoert, niet in staat is om duidelijke feedback te geven van wat er nu verbeterd dient te worden en dat de volledigheid van de assurance niet gewaarborgd kan worden. Ook het aanbrengen van verbeteringen in het assurance rapport ten opzichte van voorgaande versies op advies van de stakeholders wordt niet of nauwelijks gedaan.

O’Dwyer en Owen (2005) hebben een analyse gemaakt van 41 assurance statements in Europa in 2002, waarbij alle drie de standaarden onderzocht zijn. Uit de resultaten blijkt dat accountants voornamelijk de ISAE 3000 richtlijnen gebruiken. Verder blijkt dat accountants heel voorzichtig zijn in hun benadering, dat er veel aandacht is voor nauwkeurigheid en betrouwbaarheid, maar dat aan hun uiteindelijke oordeel niet teveel betrouwbaarheid moet worden gehecht. Bij de onderzochte statements die gemaakt zijn door consultants (die voornamelijk de AA1000 richtlijnen gebruiken), blijkt dat vaker termen als accuraatheid en betrouwbaarheid gebruikt worden. Ze geven veel meer zekerheid dan accountants over een ‘true and fair view’ van het onderzochte sustainability rapport en in een aantal gevallen gaven ze zelfs aanbevelingen. Verder beschreven zowel accountants als consultants dat er in grote mate sprake was van ‘managerial capture’, waarbij het management de scope bepaalde. Dit laatste sluit aan bij de kritiek die hierboven is beschreven.

Uit het onderzoek van O’Dwyer en Owen (2005) blijkt dus dat er niet alleen sprake is van managerial capture, maar ook van verschillen tussen de soorten assurance rapporten. Accountants en consultants stellen een assurance rapport verschillend op. Verder beschrijven O’Dwyer en Owen (2005) dat zolang hier geen eenduidige richtlijn of wetgeving voor is, een assurance statement niet kan zorgen voor meer transparantie naar stakeholders. Deegen et al. (2006) delen deze opvatting, en stellen dat het al een doel op zich is om ‘assurance practices’ te verbeteren om zo meer eenduidige rapporten te verkrijgen.

(19)

2.4: Dow Jones Sustainability Index

2.4.1: Introductie

In 1999 is de Dow Jones Sustainability Index (DJSI) in het leven geroepen. In de jaren daarna zijn er regionale indices opgericht. Zo kent Noord-Amerika sinds 2005 de Dow Jones

Sustainability Index North America en Azië sinds 2009 de Dow Jones Sustainability Index Asia Pacific. Voor Europa bestaat de Dow Jones STOXX Sustainability Index (DJSI, 2011). In 2012 zijn de S&P Indices en de Dow Jones Indexes samengegaan tot de S&P Dow Jones Indices. De DJSI wordt nu beheerd en bestuurd door de S&P Dow Jones Indices en

RobecoSAM, een bedrijf die gespecialiseerd is in het doen van ‘sustainable investments’ (DJSI, 2015).

Het doel van de DJSI is: ‘to track the performance of the world’s leading companies in terms of economic, environmental and social criteria’ (DJSI, 2011). Hierbij wordt gekeken naar onderwerpen als corporate governance, werkomstandigheden en maatregelen tegen klimaatveranderingen. Bedrijven die niet opereren conform de standaarden van de DJSI, worden niet toegelaten tot de index.

Index Companies Invited

DJSI World

DJSI World Enlarged

2500 largest companies in de S&P Global BMI

DJSI Emerging Markets 800 largest emerging markets companies in de S&P Global BMI

DJSI Asia/Pacific 600 largest developed Asia/Pacific market companies in de S&P Global BMI DJSI Europe 600 largest developed European markets companies in the S&P Global BMI DJSI North America 600 largest US & Canadian companies in the S&P Global BMI

DJSI Australia Entire S&P ASX 200

DJSI Canada Select Select 25 Canadian companies invited to the DJSI World and DJSI North America

DJSI Korea Korea 200 largest South Korean companies in the S&P Global BMI

Tabel 1: De verdeling van de DJSI over de wereld met de bijbehorende bedrijven. Bron: DJSI Methodology, (2015).

Om toegelaten te worden dient een bedrijf eerst geselecteerd te worden (door RobecoSAM), om vervolgens een ‘assessment’ te ondergaan, waarbij uitgebreid getoetst wordt op de plannen die een bedrijf heeft op economisch-, milieu- en sociaalgebied. Bedrijven kunnen deze zelf invullen, of laten invullen door RobecoSAM op basis van publieke informatie die over het bedrijf gevonden kan worden. Deze ‘assessment’ vindt elk jaar plaats, beginnend in

(20)

maart met de uitslagen in september. De hoogst eindigende bedrijven, op basis van de Top Sustainability Score, vinden zichzelf terug in een van de indexen. In tabel 1 is op de vorige bladzijde is de verdeling van de DJSI over de wereld te vinden, met de bijbehorende bedrijven die voor de assessment uitgenodigd worden.

Eenmaal in de index, worden bedrijven dagelijks in de gaten gehouden (via bijvoorbeeld de media en stakeholders) voor kwesties die ervoor kunnen zorgen dat de notering weer ongedaan gemaakt kan worden. Hierdoor worden bedrijven gedwongen om dagelijks te blijven investeren en werk te blijven maken van het nakomen van ‘sustainability practices’ in de reguliere activiteiten (DJSI, 2015).

2.4.2: Onderzoek naar bedrijven met een notering op de DJSI

Lopez et al. (2007) hebben tussen 1998 en 2004 in totaal 110 Europese bedrijven onderzocht, waarbij er 55 wel en 55 niet genoteerd stonden aan de DJSI, en gekeken naar de prestaties van deze bedrijven. Uit het onderzoek bleek dat bedrijven die wel dagelijks bezig waren met sustainability (en dus een notering hadden op de DJSI), in de eerste jaren minder presteren op financieel gebied ten opzichte van bedrijven die hier niet aan doen, vanwege extra uitgaven aan bijvoorbeeld training en het voorkomen van uitstoot van broeikasgassen. Na verloop van tijd (binnen zes jaar), verdwijnen deze verschillen omdat de stakeholders en maatschappij zien dat een bedrijf bezig is met verbeteringen in haar milieu-, ecologisch- en sociaal beleid, wat binnen afzienbare tijd beloond wordt.

Artiach et al. (2010) hebben aangetoond dat bedrijven met een notering aan de DJSI groter en winstgevender zijn ten opzichte van hun concurrenten in dezelfde industrie. Ze geven aan dat investeringen in sustainability bijdragen aan het verkrijgen en behouden van een goede concurrentiepositie in de markt. Verder geven Consolandi et al. (2009) met hun onderzoek aan dat de aandelenbeurs heftig kan reageren op bedrijven die worden toegelaten tot een index (koersstijging), of juist worden geschrapt (koersdaling). Ze merken daarbij op dat de koersen sterker reageren als een bedrijf de index verlaat, dan als een bedrijf toetreedt. Searcy en Elkhawas (2012) hebben middels een survey onderzocht hoe de DJSI werd gebruikt door Canadese bedrijven. Uit de resultaten maakten ze op dat bedrijven de index gebruikten om ervoor te zorgen dat hun milieu- en sociale impact kleiner wordt en om de relatie met stakeholders te verbeteren. Daarnaast merkten ze op dat ongeveer de helft van de onderzochte bedrijven het logo van de DJSI gebruikte in de communicatie met de stakeholders. Dit werd gedaan om het bedrijf onderscheidend te maken van haar concurrenten. Bij de voordelen van de notering beschreven ze dat bedrijven meer zichtbaar zijn en meer erkenning ervaren van

(21)

hun stakeholders.

2.5: Samenvatting

In dit hoofdstuk is gekeken naar de geschiedenis van CSR, alsmede naar de gebruikte definties, de Global Reporting Initiatieve, sustainabilty assurance en naar de Dow Jones Sustainability Index. Het blijkt dat sustainability al een tijd bestaat, met een eerste definitie in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Door verschillende rampen, zowel op financieel als op milieugebied, zijn bedrijven sinds begin jaren negentig steeds intensiever bezig met het inbrengen van sustainability in hun strategie, en om erover te rapporteren. Om te rapporteren bestaan meerdere richtlijnen, waarvan de GRI de meest gebruikte is.

De rapportages vinden plaats om transparanter, geloofwaardiger en betrouwbaarder over te komen naar de stakeholders toe. Door middel van een assurance statement, gemaakt door een derde partij, voornamelijk accountants of consultants, wordt meer geloofwaardigheid en betrouwbaarheid aan het sustainability rapport toegevoegd. Vooral de positieve punten die door bedrijven genoemd worden dienen goed onderzocht te worden. Grote bedrijven, die voorop lopen met sustainability practices, kunnen een notering verdienen op de DJSI,

waardoor men zichtbaarder wordt voor stakeholders, in de hoop concurrenten voor te blijven en zo een goede concurrentiepositie (met bijbehorende financiële voordelen) te bemachtigen.

(22)

Hoofdstuk 3: Waarom doen bedrijven aan sustainability reporting?

In het vorige hoofdstuk is gekeken naar de achtergrond omtrent sustainability reporting. Zo werden onder meer de geschiedenis, verschillende definities en de assurance behandeld. Dit hoofdstuk zal ingaan op de vraag waarom bedrijven aan sustainability reporting doen. Hiermee is het mogelijk om de verschillen tussen bedrijven die wel en niet rapporteren beter te begrijpen. De theorieën die centraal staan zijn de stakeholder theorie en de legitimacy theorie. Deze zullen achtereenvolgens in de paragraven 3.1 en 3.2 aan bod komen. Paragraaf 3.3 zal gaan over de redenen waarom bedrijven aan sustainability reporting doen, waarna paragraaf 3.4 gaat over de relaties die kunnen bestaan tussen sustainability reporing en financiële prestaties van bedrijven. Dit hoofdstuk zal eindigen met een samenvatting in paragraaf 3.5.

3.1: Stakeholder theorie

De stakeholder theorie kijkt naar de relatie tussen een bedrijf en al haar stakeholders. Freeman (1984) beschrijft de stakeholder als volgt: ‘any group or individual who can effect or is

affected by the achievment of an organization’s objectives’. Freeman (1984) stelt dat er vijf groepen stakeholders zijn voor welke een bedrijf waarde dient te creëren: medewerkers, klanten, leveranciers, investeerders en de samenleving. Ruf et al. (2001) zeggen dat de

stakeholder theorie een basis is om de complexe relatie te beschrijven tussen een bedrijf en de samenleving. Robberts (1992) en Freeman (1984) beamen dit en zeggen verder dat het

onmogelijk is om de belangen van alle stakeholders even goed te kunnen behartigen, en dat bedrijven hier een balans in dienen te zoeken. In slechts sommige gevallen zullen de belangen van verschillende stakeholders gelijk zullen zijn, in het merendeel zullen ze conflicterend zijn. Harrison en Freeman (1999) beschrijven dat de focus niet alleen moet liggen op het creëren van aandeelhouderswaarde, maar dat een bedrijf de behoeften van haar andere stakeholders ook dient te begrijpen. Als er alleen gekeken wordt naar de aandeelhouders, is het onmogelijk om te overleven.

Clarkson (1995) heeft de bestaande theorie uitgebreid door de stakeholders op te delen in twee groepen: ‘primary stakeholders’ en ‘secondary stakeholders’. De primary stakeholders worden hierbij beschreven als degenen die essentieel zijn voor het bestaan van een bedrijf. Hierbij valt te denken aan de aandeelhouders en klanten. De impact die ze hebben op een bedrijf is dus groot. De secondary stakeholders worden omschreven als partijen die wel worden beïnvloedt, of invloed hebben op een bedrijf, maar die niet als essentieel worden gezien om te overleven, zoals de media. Clarkson (1995) beschrijft verder dat deze groep

(23)

stakeholders echter niet zomaar opzij geschoven kan worden, aangezien ze wel invloed hebben op de reputatie van een bedrijf.

3.2: Legitimacy theorie

Daar waar de stakeholder theorie kijkt naar de relatie tussen een bedrijf en haar stakeholders, daar kijkt de legitimacy theorie naar een breder vlak, namelijk naar de relatie tussen een bedrijf en de maatschappij als geheel. Suchman (1995) beschrijft legitimacy als volgt: ‘legitimacy is a generalized perception or assumptions that the actions of an entity are desirable, proper, or appropriate within some socially constructed system of norms, values, beliefs and definitions’. Hiermee wordt duidelijk dat het gaat om het beeld dat de

maatschappij heeft van het handelen van een organisatie: komt dit overeen met de geldende normen en waarden? Suchman (1995) voegt er aan toe dat bedrijven die worden gezien als legitiem, voorspelbaarder zijn in hun acties maar ook als meer waardevol worden gezien. Volgens Tilling & Tilt (2010) en O’Donovan (2002) is legitimiteit een middel, net als geld, om te overleven. Een constant lage legitimiteit kan er voor zorgen dat een bedrijf uiteindelijk ten onder gaat. Campbell et al. (2003) zeggen dat de legitimacy theorie nu de dominante verklaring is waarom bedrijven rapporteren over hun milieu- en sociaal beleid.

Om legitimiteit te kunnen verkrijgen, kan een bedrijf verschillende strategieën toepassen. Lindblom (1994) onderscheidt de volgende mogelijkheden:

1) Seek to educate and inform relevant publics about actual changes in the performance and activities;

2) Seek to change the stakeholders perceptions without changing the organization’s actual performance;

3) Distract attention away from the issue of concern and concentrate on some positive activity; or

4) Seek to change exchange expectations about its performance.

Hieruit blijkt dat legitimiteit vooral betrekking heeft op de perceptie die de samenleving heeft op het handelen van een bedrijf, wat aansluit bij de visie van Suchman (1995). De basis hiervoor is het ‘social contract’ dat een bedrijf heeft met de samenleving (Gray et al. 1988). Dat het verkrijgen van legitimiteit belangrijk is, wordt beaamd door verschillende

onderzoekers. Zo stellen Gray et al. (1996) en Sethi (1979) dat, als er een verschil is ontstaan tussen de normen en waarden van de maatschappij en het handelen van een organisatie, een ‘legitimacy gap’ kan ontstaan. Deze dient hersteld te worden door de organisatie door middel van het nemen van bepaalde acties, die erop gericht zijn om de normen en waarden van de

(24)

organisatie en samenleving weer op één lijn te brengen. De ‘social actors’ kunnen de status van legitimiteit vervolgens (weer) verlenen aan de organisatie (Lindblom, 1994).

In tegenstelling tot Lindblom (1994), beschrijven Tilling & Tilt (2010) vier fasen waar bedrijven mee te maken krijgen met betrekking tot legitimiteit: (1) establishing legitimacy, (2) maintaining legitimacy, (3) extending legitimacy en (4) defending legitimacy. Ze stellen dat de eerste fase voornamelijk voorkomt bij nieuwe bedrijven, waarbij ze aan de wensen van de markt dienen te voldoen. Als men eenmaal legitimiteit heeft, dient deze onderhouden te worden, door bijvoorbeeld het publiceren van rapporten over het gevoerde beleid. De derde fase komt voor als de omgeving verandert, omdat een bedrijf in een nieuwe markt opereert. De laatste fase komt voor bij bedrijven waarbij de maatschappij twijfelt aan de legitimiteit van een bedrijf. Om dit tegen te gaan, dient men de legitimiteit te verdedigen door

aanvullende informatie naar buiten te brengen.

Uit bovenstaande informatie blijkt dus dat de legitimacy theorie van grote invloed is op hoe een bedrijf wordt gezien door de samenleving, en dat bedrijven door middel van rapporteren proberen om deze perceptie te beïnvloeden. Zo vonden Deegan en Rankin (1996) in hun studie onder Australische bedrijven dat er meer gerapporteerd wordt zodra bedrijven aangeklaagd worden voor milieuovertredingen, en dat de focus verschuift van negatieve zaken naar positieve ontwikkelingen om de aandacht af te leiden. Dit sluit aan bij de studie van Deegan en Blomquist (2006), die laten zien dat de mijnindustrie in Australië hun gedrag aan het veranderen zijn door de komst van een scorecard, die door het Wereld Natuur Fonds in het leven werd geroepen. Hiermee wil de mijnindustrie de aandacht vestigen op positieve ontwikkelingen. Deegan et al. (2002) komen eveneens tot de conclusie dat er voornamelijk positieve informatie wordt gepubliceerd over de sociale- en milieu-impact. Verder merken ze op dat de hoeveelheid gerapporteerde informatie de laatste jaren is toegenomen. Daarnaast vinden Deegan et al. (2002) en O’Donovan (1999) bewijs dat bedrijven de neiging hebben om meer te rapporteren als de samenleving zich zorgen maakt over de legitimiteit, voornamelijk gevoed door toenemende media-aandacht. Ook de studie van Tilling en Tilt (2010) onder de tabakindustrie komt tot de conclusie dat bedrijven die last hebben van een slechte perceptie aangaande hun legitimiteit, meer rapporteren en vooral kijken naar positieve ontwikkelingen om de negativiteit tegen te gaan en hun legitimiteit te behouden.

(25)

3.3: Motivaties voor en voordelen van sustainability reporting

Uit het rapport van Ernst en Young (2013) over sustainability reporting wordt duidelijk dat er een aantal voordelen uit sustainability reporting behaald kunnen worden. Veruit de

belangrijkste is ‘improved reputation’, gevolgd door ‘increased employee loyalty’. De reputatie van het bedrijf en de loyaliteit van medewerkers worden dus als het belangrijkste gezien. Andere voordelen die genoemd worden zijn onder meer betere toegang tot kapitaal en kostenbesparingen. Als het gaat om de vraag waarom bedrijven rapporteren, is de

belangrijkste reden (in alle onderzochte sectoren) meer transparantie naar de stakeholders toe, gevolgd door het behalen van competitief voordeel op de concurrentie. KPMG (2013)

beschrijft dat bedrijven meer bewustwording van hun bedrijfsvoering en betere communicatie met stakeholders ervaren. Daarnaast denken bedrijven meer na over innovaties. Ze stellen dat het niet opstellen van een sustainability rapport meer en meer een risico is geworden,

aangezien het percentage bedrijven dat wel een dergelijk rapport opstelt, jaarlijks groeit. Volgens Kolk (2005:38) zijn er een aantal redenen om te rapporteren over het sustainability beleid. Ze somt de volgende redenen op:

• Enhanced ability to track progress against specific targets • Facilitating the implementation of the environmental strategy

• Greater awareness of broad environmental issues throughout the organization • Ability to clearly convey the corporate message internally and externally • Improved all-round credibility from greater transparency

• Ability to communicate efforts and standards • License to operate and campaign

• Reputational benefits, cost savings identification, increased efficiency, enhanced business development opportunities and enhanced staff morale

Rainey (2006) vat samen dat bedrijven motivatie halen uit sociale-, politieke-, economische- en milieuredenen. Hierbij gaat het bij politieke redenen om bijvoorbeeld wetgeving, en bij economische redenen gaat het om de winstgevendheid. Dat economische redenen als een belangrijke factor worden ervaren om aan sustainability te doen, wordt ook beaamd door Hawkins (2006). Ook Ernst en Young (2013) geeft aan dat bedrijven economisch voordeel kunnen behalen uit de ‘verbeterde communicatie van hun goede daden’.

Naast positieve geluiden is er ook kritiek over de vraag waarom bedrijven aan

(26)

nu worden gebruikt als ‘damage control’ of als een PR-stunt. De focus zou teveel liggen op wat bedrijven fout kunnen doen, in plaats van op welke bijdrage ze aan de samenleving kunnen geven door corporate social reporting beter af te stemmen op de strategie van bedrijven. Flannery en May (2000) stellen dat sustainability reporting alleen maar is

voortgekomen uit een defensieve gedachte tegen de druk van stakeholders. Laufer (2003) stelt dat sustainability een strategie is om meer legitimiteit te verkrijgen en tegelijkertijd een middel is om kritiek van stakeholders op het nemen van meer verantwoordelijkheid af te wenden. Tot slot somt Kolk (2005) redenen op waarom bedrijven niet graag aan sustainability reporting willen doen. Als eerste noemt ze dat bedrijven twijfelen welke voordelen het biedt voor hun organisatie. Daarnaast wordt onder meer vermeldt dat bedrijven ook op andere manieren kunnen communiceren met betrekking tot de milieuprestaties en dat bedrijven vinden dat ze al een goede reputatie hebben op het gebied van sustainability. Ernst and Young (2013) noemt het vinden van beschikbare informatie als struikelblok voor bedrijven om niet te rapporteren. Daarnaast blijkt uit hun survey dat redenen als ‘niemand vraagt om deze

informatie’ en ‘we hebben wel plannen om te rapporteren, maar nog niet de middelen’ de belangrijkste zijn op de vraag waarom bedrijven niet rapporteren.

3.4: Relatie tussen sustainability reporting en financiële prestaties

Net als de vraag waarom steeds meer bedrijven de laatste 20 jaar sustainability reporting in meer of mindere mate hebben ingevoerd, is ook de vraag of er een relatie bestaat tussen sustainability en financiële prestaties er eentje die veel aandacht geniet. Huidige onderzoeken zijn te verdelen in drie stromen: (1) een stroom die gelooft in een negatieve relatie, (2) een stroom die gelooft in een positieve relatie en (3) een stroom die stelt dat er geen relatie bestaat. De eerste stroom gelooft dat er een negatieve relatie bestaat tussen sustainability

reporting en financiële prestaties. Dit wordt onderbouwd met de stelling dat een bedrijf extra kosten dient te maken om te worden gezien als ‘sustainable’. Hierdoor ondervinden ze een economisch nadeel ten opzichte van concurrenten die deze kosten niet hebben, en dat gaat ten koste van de winst (Freedman, 1970; Waddock en Graves, 1997; Balabanis et al. 1998). Een tweede reden voor een negatieve relatie is dat zodra het financieel goed gaat met een bedrijf, de uitgaven voor sustainability omlaag worden geschroefd, zodat er nog betere financiële resultaten gehaald kunnen worden (Preston en O’Bannon, 1997). Reddya et al. (2010) vinden in hun onderzoek in Australië en Nieuw-Zeeland geen positieve relatie voor bedrijven in Nieuw-Zeeland en stellen dat de relatie afhankelijk is van het type industrie en de grootte van een bedrijf. Daarnaast beschrijven ze dat bedrijven die opereren in milieugevoelige sectoren,

(27)

sneller een positieve relatie kunnen ontwikkelen als ze veel investeren in sustainability, dan bedrijven in minder milieugevoelige sectoren. Brammer et al. (1996) vinden een negatieve relatie tussen CSR en de aandelenprestaties van bedrijven op de beurs in Groot-Brittannië. McGuire et al. (1988) vinden eveneens een negatieve relatie en Lioui en Sharma (2012) stellen dat CSR op milieugebied wordt gezien als straf of extra kosten door investeerders, waardoor ze ook een negatieve relatie vinden.

De tweede stroom gelooft in een positieve relatie tussen CSR en financiële prestaties. Freeman (1984) beschrijft dat zodra een bedrijf niet alleen de aandeelhouders, maar alle stakeholders tevreden stelt, dit leidt tot een betere reputatie, en uiteindelijk tot betere financiële prestaties. Clarkson (1995) komt tot dezelfde conclusie, en beschrijft dat als bedrijven niet alle stakeholders tevreden stellen, dit ervoor kan zorgen dat bepaalde

stakeholders zich terugtrekken, wat een risico oplevert voor het voortbestaan van het bedrijf. McWilliams en Siegel (2000) beschrijven dat een bedrijf een betere concurrentiepositie kan bemachtigen, een beter imago, meer motivatie van medewerkers en betere financiële

prestaties als een bedrijf serieus bezig is met CSR. Veel onderzoekers hebben een positieve relatie gevonden tussen CSR en financiële prestaties. Zo hebben Stanwick en Stanwick (1998), Earnhart en Lizal (2010),Ameer en Othman (2012),Simpson en Kohers (2002),Ruf et al. (2001)en Kolstad (2007) allemaal positieve relaties ontdekt. Earnhart en Lizal (2010) zeggen hierbij dat goede milieuprestaties leiden tot lagere kosten, en dat de investeringen die dienen te zorgen voor die betere milieuprestaties minder kosten dan ze opbrengen. Ruf et al. (2001) vermelden dat verbeteringen in CSR leiden tot blijvende betere financiële prestaties, waarbij het hoogtepunt ongeveer drie jaar na de gedane investeringen ligt.

De derde stroom gelooft dat er geen relatie bestaat tussen CSR en financiële prestaties. Dit komt voornamelijk omdat er teveel variabelen zijn waarmee CSR enerzijds, en financiële prestaties anderzijds gemeten kunnen worden (Ullman, 1985; Griffen en Mahon, 1997). Ruf et al. (2001) beschrijven dat het aantonen van de relatie tussen CSR en financiële prestaties onmogelijk is omdat er geen consensus is in de aanpak hiervan. Allouche en Laroche (2005) sommen verschillen op in voorgaande onderzoeken op onder meer het gebied van het meten van CSR, het meten van financiële prestaties en de grootte van de steekproeven, waaruit blijkt dat er een grote noodzaak is tot universele meetmethoden. Ze geven onder meer aan dat uit het onderzoek van Margolis en Walsh (2002) blijkt dat er 70 verschillende financiële prestatiemaatstaven zijn gebruikt in 122 studies. In deze stroom van onderzoeken die geen relatie vinden zitten onder meer Buys et al. (2011), Soana (2011) en Murray et al. (1996).Het opvallende hierbij is dat deze onderzoeken zich concentreren op verschillende landen en

(28)

verschillende tijdsperioden. Buys et al. (2011) kijken in hun onderzoek naar beursgenoteerde bedrijven in Zuid-Afrika tussen 2002 en 2009, terwijl Soana (2011) zich richt op de Italiaanse bankensector in 2005 en Murray et al. (1996) kijken naar de honderd grootste bedrijven in Groot-Brittannië.

3.5: Samenvatting

In dit hoofdstuk is gekeken naar de theorieën waarom bedrijven aan sustainability reporting doen. Het blijkt dat het tevreden houden van alle stakeholders en het verdienen van

legitimiteit van de maatschappij centrale rollen spelen. Zodra de legitimiteit in het geding komt, zijn er meerdere strategieën die bedrijven kunnen hanteren om dit terug te winnen. Verder is gebleken dat bedrijven die in gevoelige sectoren opereren, zoals de tabaksindustrie, meer rapporteren over sustainability dan andere bedrijven in andere sectoren.

De voordelen en motivaties om aan sustainability reporting te doen blijken divers. Een betere reputatie en loyaliteit van medewerkers zijn de belangrijkste redenen om sustainability reporting in te voeren. De belangrijkste motivatie ligt in te behalen economische voordelen. Tot slot is er in dit hoofdstuk gekeken naar de relatie tussen CSR en financiële prestaties van bedrijven. Er worden zowel positieve, negatieve als geen relaties gevonden, wat aangeeft dat er nog geen algemeen geaccepteerde methode is om de relatie te meten.

(29)

Hoofdstuk 4: Methodologie

In het vorige hoofdstuk is gekeken naar de twee theorieën die centraal staan in dit onderzoek en verklaren waarom bedrijven aan sustainability reporting doen. Daarnaast zijn de voordelen van sustainability en de relatie tussen tussen sustainability reporting en financiële prestaties aan bod gekomen. In dit hoofdstuk wordt de methodologie van dit onderzoek behandeld. Allereerst zal in paragraaf 4.1 de methode van onderzoek aan bod komen. Daarna zal in paragraaf 4.2 de data collectie beschreven worden. Hierin komen onder meer de financiële indicatoren aan bod die in dit onderzoek gebruikt zullen worden gebruikt.

4.1: Methode van onderzoek

Dit onderzoek heeft als doel het aantonen van het (eventuele) verband tussen het opstellen van een sustainability rapport en het huidige beleggingsbeleid van een financiële instelling in Nederland. Daarnaast wordt gekeken naar de invloed van sustainability op een aantal

financiële indicatoren, te weten de return on sales (ROS), return on equity (ROE) en return on assets (ROA). In paragraaf 4.2 wordt dieper op deze indicatoren ingegaan.

Het probleem bij dit onderzoek zal het aantonen van het verband zijn tussen het uitbrengen van een sustainability rapport en het beleggingsbeleid. Om dit zo goed mogelijk aan te pakken zullen deze begrippen eerst apart uitgebreid aan bod komen in dit onderzoek middels literatuuronderzoek en aanvullende documenten, waarna door middel van interviews met diverse personen van diverse afdelingen, beide stromen samenkomen en het (eventuele) verband beschreven wordt. Door middel van aanvullende documenten, te weten het Beleid Verantwoord Beleggen, diverse jaarverslagen en de Eerlijke Bankwijzer, wordt de interne validiteit van dit onderzoek verhoogd en geeft het de mogelijkheid om na te gaan of de interviewantwoorden enigszins in lijn liggen met deze documenten.

Dit onderzoek wordt uitgevoerd middels een case study, waarbij gebruik gemaakt wordt van semi-structured interviews. Een risico bij een case study is de interne validiteit, wat betekent of de onderzoeker de juiste methoden en technieken heeft gebruikt om tot de juiste resultaten en conclusies te komen (zie ook paragraaf 4.2.3). Door middel van een

literatuuronderzoek, het houden van interviews en aanvullende documenten wordt de interne validiteit verhoogd en kan er een onderbouwd antwoord op de onderzoekvraag gegeven worden. De verhoging van de interne validiteit door middel van bovenstaande aanpak staat bekend als triangulatie.

Biggam (2011) geeft aan dat een case study goed past bij een ‘onderzoekende studie’, waarbij een (nieuw) fenomeen wordt onderzocht. Dit sluit aan bij de opvatting van Yin (2008),

(30)

die een case study definieert als: ‘an impirical enquiry that investigates a phenomenon within its real-life context’. Verder heeft Yin (2008:2) aan dat een case study goed past als de volgende voorwaarden van toepassing zijn:

 How or why questions are being posed;

 The investigator has little control over the events, and

 The focus is a contemporary phenomenon in a real-life context.

Uit paragraaf 1.2 valt op te maken dat de onderzoekvragen van deze studie informatief van aard zijn, met als bedoeling om zaken uit te leggen. Daarnaast heb ik in dit onderzoek geen enkele invloed op hetgeen onderzocht word. Ik werk op een andere afdeling en ken niemand die betrokken zal worden bij dit onderzoek. Verder ligt de focus van dit onderzoek op sustainability, wat binnen Delta Lloyd een nieuw, hedendaags ‘fenomeen’ is. Daarnaast zijn de onderzoeksvragen exploratief van karakter. Om deze redenen wordt voldaan aan de voorwaarden zoals Yin (2008) deze beschrijft om een case study uit te voeren.

Via het ‘conceptueel framework’ in de figuur hieronder wordt aangegeven hoe het onderzoek eruit komt te zien. Het onderwerp, sustainability, zal aan de hand van een aantal pijlers worden onderzocht. Deze pijlers worden tegen de case Delta Lloyd aangehouden, waarna er een ‘frame of reference’ uitkomt.

‘Case Delta Lloyd’

Figuur 2: conceptueel framework van dit onderzoek

Het doel van dit onderzoek is niet om uit te zoeken waarom bedrijven aan sustainability reporting moeten voldoen, of wat stakeholders vinden van een bepaald rapport. Verder

worden er in dit onderzoek ook geen hypotheses getest en zal er geen experiment plaatsvinden. Met dit onderzoek wordt het ‘fenomeen’ sustainability, en de mogelijke soorten invloeden daarvan op het beleggingsbeleid, onderzocht binnen de bestaande context zoals die geldt voor

Sustainability Winstgevendheid Stakeholder/ legitimacy theorie Principes/ contracten Communicatie van beleid Jaar-verslagen Interviews Interne docu-menten Theorie Frame of reference

(31)

Delta Lloyd. De informatieve onderzoekvragen (die beginnen met ‘wat’, ‘waarom’ en ‘in hoeverre’) dienen er voor te zorgen dat er een verband kan worden aangetoond tussen variabelen in dit onderzoek, waarbij er tevens diep op onderwerpen kan worden ingegaan. Hierdoor is een case study, de ‘case Delta Lloyd’, de beste strategie voor dit onderzoek en valt een enquête af.

De case study wordt gedaan bij Delta Lloyd, omdat dit bedrijf sinds 2014 genoteerd staat aan de Dow Jones Sustainability Index, wat betekent dat het bedrijf hoort bij de top 20% van de 600 grootste bedrijven die aan sustainability doen, volgens de rating van de Dow Jones (voor meer informatie, zie paragraaf 2.4 van dit onderzoek). Dit betekent dat Delta Lloyd vooruitstrevend is op het gebied van sustainability. Daarnaast wordt er sinds 2012 een apart hoofdstuk in het jaarverslag aan gewijd en is Delta Lloyd bezig met een ander

beleggingsbeleid, namelijk het Beleid Verantwoord Beleggen, om duurzamer te kunnen beleggen. Dit alles maakt het zeer interessant om sustainability binnen Delta Lloyd nader te onderzoeken.

Volgens Yin (2008) dient er nog een keuze gemaakt te worden tussen ‘single-case studies’ en ‘multiple-case studies’. Bij een single-case study ligt de focus op één bedrijf, terwijl bij multiple-case studies onderzoek wordt gedaan bij meerdere bedrijven. Als de focus op slechts één bedrijf ligt, is het mogelijk om dieper te kunnen analyseren dan bij een

multiple-case study. Daarnaast is een single-case study beter geschikt voor onderzoek naar een specifieke situatie en kost het minder tijd en middelen dan een multiple-case study (Yin, 2008).Om deze redenen is een single-case study het best geschikt voor dit onderzoek.

Een ander onderscheidt welke gemaakt kan worden betreft het doel van het onderzoek. Saunders et al. (2009)en Yin (2003) beschrijven dat er drie doelen kunnen zijn waarom onderzoek wordt uitgevoerd: exploratory, explanatory en descriptive. Ze beschrijven dat exploratory onderzoek wordt toegepast als er een nieuw verschijnsel wordt onderzocht, of als de studie zelf nieuw is. De focus ligt dan op het vinden van nieuwe relaties en patronen. Uiteindelijk kan er ook een nieuwe theorie mee gevonden worden. Daarentegen wordt explanatory onderzoek gebruikt om het verband tussen variabelen te onderzoeken en daarbij antwoord probeert te geven op de waarom vraag. De invloed van een bepaalde variabele op een andere variabele (of variabelen) is typisch voor explanatory onderzoek. De laatste vorm, descriptive onderzoek, wordt gebruikt om hypothesen te testen, waarbij de onderzoeker een theorie kan verwerpen of accepteren. Hierdoor zijn de uitkomsten van dit soort onderzoek duidelijker en preciezer dan bij exploratory en explanatory onderzoek.

(32)

karakter zal hebben, aangezien in deze studie het verband tussen sustainability en het

beleggingsbeleid onderzocht wordt. Bovendien zal in dit onderzoek geen nieuw verschijnsel onderzocht worden en zullen er geen hypothesen getest worden, waardoor de andere vormen niet van toepassing zijn.

4.2: Data collectie

In dit onderzoek staat het verband centraal tussen het opstellen van een sustainability rapport en de invloed daarvan op het beleggingsbeleid en de financiële indicatoren. Door middel van een case study zal dit verband onderzocht worden. Om dit te kunnen onderzoeken zijn data nodig. De data zullen zowel kwantitatief als kwalitatief van aard zijn.

4.2.1: Kwantitatieve data

De kwantitatieve data komen uit de jaarverslagen van Delta Lloyd van 2012, 2013 en 2014 en het ‘Beleid Verantwoord Beleggen’ zoals Delta Lloyd Asset Management deze hanteert. Daarnaast wordt ook de Eerlijke Bankwijzer gebruikt van 2012, 2013 en 2014. Hierin worden diverse bedrijven beoordeeld op het voeren van beleid op het gebied van onder meer

mensenrechten, milieu en klimaat. In de diverse jaarverslagen is informatie te vinden over zowel het sustainability beleid als over de financiële indicatoren. Door de verschillende jaren naast elkaar te leggen is het mogelijk om te zien in hoeverre er positieve en/of negatieve ontwikkelingen zijn geweest. In het Beleid Verantwoord Beleggen wordt het huidige

beleggingsbeleid uitgebreid toegelicht. McGuire et al. (1988)beschrijven dat jaarverslagen en andere officiële documenten van bedrijven een goede basis bieden om de performance te beoordelen.

Om de financiële prestaties te kunnen meten, kunnen meerdere methoden gebruikt worden. De nettowinst is er een van, maar geeft geen informatie over hoe een bedrijf tot het resultaat is gekomen (Nicolau, 2000). Betere methoden, en ook veel gebruikt in de financiële wereld zijn de return on sales (ROS), return on equity (ROE) en return on assets (ROA) (Ross et al. 2005; McGuire et al. 1988).Deze indicatoren vallen onder de ‘accounting-based

approach’, en worden veel gebruikt om de corporate social performance van een bedrijf te meten (McGuire et al. 1988; Peloza 2009).Daarnaast geeft Peloza (2009) aan dat deze indicatoren goed gebruikt kunnen worden om de winstgevendheid van het corporate social performance beleid weer te geven.De berekeningen van deze indicatoren staan de volgende bladzijde.

(33)

ROS = (EBIT / Revenue) * 100% EBIT = earnings before intrest and taxes

ROE = (Net income / Average stockholder’s equity) * 100%

Average stockholder’s equity = (equity of former year + equity of this year) 2

ROA = (Net income / Average total assets) * 100%

De ROS bekijkt de totale efficiency van een bedrijf. Een stijgende ROS betekent dat een bedrijf efficiënter is geworden, terwijl een dalende ROS meer financiële moeilijkheden betekent. Het is tevens een goede indicator om bedrijven onderling met elkaar te vergelijken (Nicolau, 2000).

De ROE berekent de winstgevendheid van een bedrijf vanuit het oogpunt van de aandeelhouders. Het berekent het inkomen van een bedrijf ten opzichte van het geïnvesteerde kapitaal door eigenvermogen verschaffers, waarmee deze hun rendement op hun investering kunnen berekenen (Nicolau, 2000).

De ROA geeft aan investeerders aan hoeveel opbrengsten zijn opgehaald met het geïnvesteerde kapitaal, en hoe winstgevend een bedrijf is ten opzichte van de totale assets. Hoe hoger het getal, hoe beter het investeringsbeleid is geweest (Nicolau, 2000).

De invloed van sustainability op deze financiële indicatoren wordt bepaald door de indicatoren te berekenen over de periode 2009-2014, waarbij sustainability binnen Delta Lloyd vanaf 2012 officieel beleid is geworden. Als de uitkomsten van de financiële

indicatoren sinds 2012 gelijk of hoger zijn dan de jaren ervoor, dan heeft sustainability geen negatieve invloed op de beleggingsresultaten die behaald worden onder het Beleid

Verantwoord Beleggen.

4.2.2: Kwalitatieve data

Naast de kwantitatieve data, die komen uit de jaarverslagen van Delta Lloyd en waar het sustainability rapport onderdeel van is, en het Beleid Verantwoord Beleggen, zijn er ook kwalitatieve data nodig. Deze zullen komen uit de interviews die gehouden gaan worden. Ik verwacht ongeveer zeven tot tien interviews af te nemen met personen die werkzaam zijn bij Delta Lloyd Asset Management en de sustainability afdeling. Via mijn teamleider ontstaat de toegang tot deze personen.

(34)

interviews geven kwalitatieve informatie waarmee het mogelijk is om de relatie tussen het sustainability rapport en het beleggingsbeleid te begrijpen, vanuit het perspectief van het bedrijf. Daarnaast kan de input van de interviews gebruikt worden om te kijken of er gelijkenissen zijn met de bestaande literatuur omtrent dit onderwerp.

De interviews zijn ‘semi-structered’, wat betekent dat er geen vaste vragenlijst zal zijn, waardoor er ruimte is voor nieuwe ideeën en thema’s die besproken kunnen worden

gedurende het interview, afhankelijk van de gekregen input. Desondanks dient er volgens Yin (2008) vooraf wel een lijst te zijn met onderwerpen die besproken moeten worden, de

‘interview guide’. Om zoveel mogelijk informatie te verkrijgen, is het noodzakelijk dat de geïnterviewden vooraf weten welke onderwerpen op de interview guide staan, zodat er minder tijd verloren gaat aan het bedenken van antwoorden. Voor degene die het interview afneemt, helpt de interview guide om focus aan te brengen (Bjørnholt en Farstad, 2012).

De interviewvragen zullen om deze redenen vooraf aan het personen verstuurd worden die geïnterviewd worden. In verband met de vaak beperkte tijd dienen de vragen duidelijk gesteld te zijn, zodat onderzoekers met de antwoorden causale verbanden kunnen leggen (Yin, 2008).

Met de uitkomsten van de interviews wordt het mogelijk om een vergelijking te maken tussen literatuur, theorie, en praktijk. Uit de vergelijking kunnen vervolgens bevindingen en conclusies worden getrokken. Om de bevindingen kracht bij te zetten zullen diverse quotes in de tekst gebruikt worden van de geïnterviewde personen, afhankelijk of de quote past bij het te bespreken onderwerp. Het gebruik van quotes is gebruikelijk in kwalitatief onderzoek.

4.2.3: Betrouwbaarheid en validiteit bij kwalitatief onderzoek

Voor betrouwbaarheid en validiteit bestaan veel termen, waarbij niet iedereen het ermee eens is of deze begrippen horen bij een kwalitatieve studie. Volgens Stenbacka (2001) hoort betrouwbaarheid niet gemeten te worden omdat het misleidend zou zijn bij kwalitatief onderzoek. Ze zegt verder dat als de betrouwbaarheid een discussiepunt is, de studie sowieso niet goed is. Daarnaast stelt ze dat het begrip validiteit opnieuw gedefinieerd dient te worden. Lincoln en Guba (1985) stellen dat betrouwbaarheid en validiteit termen zijn die horen bij kwantitatief onderzoek, en zeggen dat kwalitatief onderzoek moet worden beoordeeld op andere punten. Ze noemen onder meer ‘credibility’, ‘dependability’ en ‘neutrality’. Ze stellen dat dependability in kwalitatief onderzoek nagenoeg hetzelfde is als reliability in kwantitatief onderzoek. Deze opvatting wordt gedeeld door onder meer Seale (1999). Verder stellen Lincoln en Guba (1985) dat, zodra de validiteit aangetoond kan worden, de betrouwbaarheid

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Indien het vaartuig als gevolg van een gedekte gebeurtenis zodanige schade heeft opgelopen dat het niet op eigen kracht de dichtstbij gelegen herstelinrichting kan bereiken, worden

Indien het vaartuig als gevolg van een gedekte gebeurtenis zodanige schade heeft opgelopen dat het niet op eigen kracht de dichtstbij gelegen herstelinrichting kan bereiken, worden

De aansprakelijkheid voor schade door of in verband met de verlening van rechtsbijstand door deskundigen in loondienst van DAS, is beperkt tot het bedrag waarop de

2 Als de verzekerde overlijdt ten gevolge van het bij een ongeval opgelopen letsel, terwijl er door de maatschappij in verband met ditzelfde ongeval reeds uitkering wegens

– Indien binnen 5 jaar geen onveranderlijke eindtoestand is bereikt, zal de blijvende functionele invaliditeit door middel van verdiscontering van goede en kwade kansen,

– schade en kosten die verband houden met het terugroepen, vervangen, verbeteren of herstellen van de - door of onder verantwoordelijkheid van verzekerde - (op)geleverde zaken;

– schade en kosten die verband houden met het terugroepen, vervangen, verbeteren of herstellen van de - door of onder verantwoordelijkheid van verzekerde - (op)geleverde zaken;

Verzekerd wordt tegen schade, welke rechtstreeks voortvloeit uit bedrijfsstilstand of -stoornis, direct en uitsluitend veroorzaakt door materiële schade aan de bij verzekerde in