• No results found

Verward?! : Een kwalitatief onderzoek naar de invloed van de beroepshouding van politieagenten bij de aanpak verwarde personen naar het doorverwijzen naar het sociaal werk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verward?! : Een kwalitatief onderzoek naar de invloed van de beroepshouding van politieagenten bij de aanpak verwarde personen naar het doorverwijzen naar het sociaal werk"

Copied!
104
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Bron illustratie voorblad:

Begrijp mensen & stem daar ‘t proces op af. Overgenomen uit magazine-on-the-spot van M. Hartjes, 2017 (http://www.magazine- on-the-spot.nl/verwardgedrag2017/wp-content/uploads/2017/10/7.jpg)

(3)

Voorwoord

Het laatste onderdeel van mijn opleiding Maatschappelijk werk en Dienstverlening aan de Hogeschool van Amsterdam is het behalen van mijn scriptie. Hiervoor heb ik het afgelopen half jaar hard gewerkt om een mooi eindresultaat af te leveren. Het is een enorme opgave van vallen, opstaan en doorgaan geweest waarna ik uiteindelijk als trotse student mijn

afstudeeronderzoek inlever. De persoonlijke aanleiding om bij de politie mijn scriptie te schrijven is de spanning die mij trekt, ik ga graag voor een uitdaging. De doelgroep voor wie ik deze scriptie heb geschreven zijn hulpverleners/ professionals die zich betrokken voelen bij verwarde personen. Politieagenten/ beleidsmakers vallen hier ook onder.

Graag zou ik een aantal mensen willen bedanken. Allereerst mijn begeleider Ria Lakeman, met vragen kon ik altijd bij haar terecht. Daarnaast wil ik mijn praktijkbegeleider Bert Jan Kreulen bedanken voor alle inzet, hulp en mogelijkheid dat ik mijn scriptie bij de politie kon schrijven. Je zette mij altijd aan het denken waardoor ik kritischer naar mijn onderzoek kon kijken. Tevens wil ik alle respondenten bedanken voor de interviews en voor het meelopen bij de noodhulp. Ik heb hier veel gezien en geleerd wat mij altijd zal bijblijven. Als laatste wil ik mijn lieve vrienden, familie en studiegenoten bedanken voor alle inzet, steun en nakijkwerk. Door de druk van het schrijven van een scriptie heb ik mijn huidige werk en mijn omgeving op de tweede plaats moeten zetten. Ik was de afgelopen periode alleen maar gefocust op het onderzoek waardoor er geen ruimte was voor andere dingen. De zomer komt er gelukkig aan waarin we extra kunnen genieten en tijd kunnen gaan inhalen.

Ik wens u veel leesplezier toe.

Julia Rabenberg Amsterdam, juni 2019

(4)

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave 3

Samenvatting 5

Deel I 7

1. Inleiding 8

2. Signalering van het probleem 11

2.1 De doelgroep 12

2.2 Betrokken organisaties 13

2.3 Beroepsrelevantie van het social work 13

2.4 Met betrekking tot de maatschappij 15

3. Probleemverkenning 16

3.1 Macroniveau 16

3.2 Mesoniveau 19

3.3 Microniveau 22

4. Theoretische verdieping 24

4.1 Sociaal werk met betrekking tot verwarde personen 24

4.2 Verwarde personen 25

4.3 Psychische stoornissen 26

4.4 Dominante politiecultuur 32

4.5 Knelpunten in de huidige aanpak rondom verwarde personen 34

4.6 Theorie van gepland gedrag 36

5. Probleem-, doel- en vraagstelling 38

5.1 Probleemstelling 38 5.2 Doelstelling 39 5.3 Vraagstelling 41 5.4 Deelvragen 41 6 Onderzoeksopzet 42 6.1 De onderzoeksmethode 42 6.2 Dataverzamelingsmethode 42 Deel II 47 7. Onderzoeksresultaten 48 7.1 Beantwoording deelvraag 1 49 7.2 Beantwoording deelvraag 2 54 7.3 Beantwoording deelvraag 3 61

(5)

8. Conclusies 66

9. Kwaliteit van de onderzoeksbevindingen 69

Deel III 71

10. Terugkoppeling naar de beroepspraktijk 72

11. Uitvoering van de terugkoppeling 80

Bibliografie 93

Bijlagen 98

Bijlage 1 Signalen uit eigen ervaring 99

Bijlage 2 Methodische aanpak PGA (persoonsgericht aanpak) 100 Bijlage 3 Overzicht mogelijke signalen personen met verward gedrag 101

Bijlage 4 Topiclijst 10​2

Bijlage 5 Voorbeeld data-analyse 10​4

Bijlage 6 Verbatim interview 1​16

(6)

Samenvatting

Om te kunnen participeren draag je als burger een grote verantwoordelijkheid waarbij structuur, context en een vorm van discipline nodig is. Bij verwarde personen kunnen deze factoren ontbreken met het gevolg dat ze met de politie in aanraking komen. De hulpverlening komt pas aan bod wanneer iemand zelf met een hulpvraag komt. Politieagenten werken vanuit hun beroepshouding waarin gehandeld wordt vanuit hun kerntaken en eigen gedragingen. Hierdoor komen verwarde personen met regelmaat in een strafrechtketen terecht waarin niet gekeken wordt naar de oorzaak van het gedrag maar alleen naar de daden die op dat moment zijn gepleegd. Verwarde personen zitten hierdoor ‘klem’ in onze samenleving (RMO, 2007). Wanneer er niet gewerkt wordt aan dit probleem kunnen sociaal werkers zich niet houden aan de beroepscode. Dit houdt in dat sociaal werkers niet de kans krijgen om de doelgroep te begeleiden zodat zij volwaardig op hun manier kunnen participeren in de samenleving.

De hoofdvraag die uit deze signalering voortkomt luidt als volgt: ​‘In hoeverre heeft de beroepshouding van politieagenten invloed op de aanpak van verwarde personen bij doorverwijzing naar het sociaal werk binnen Amsterdam?’​. Dit betreft een kwalitatief onderzoek waarbij er vier diepte-interviews, acht korte interviews en vier observaties zijn gedaan. De diepte-interviews zijn afgenomen met professionals met een hulpverlenende achtergrond of affiniteit met de doelgroep. De observaties en overige interviews zijn gehouden met politieagenten van de noodhulp. Onderzocht is welke spanningen

politieagenten ervaren tussen hulpverlening en strafrecht, hoe de weg naar het sociaal werk geactiveerd wordt en welke competenties nodig zijn voor doorverwijzing naar het sociaal werk. Het doel van dit onderzoek was om te kijken welke aanpassingen nodig zijn om doorverwijzing tot stand te brengen zodat sociaal werkers de juiste hulp kunnen bieden.

Uit de resultaten blijkt dat er geen gezamenlijke overeenstemming is over hoe om te gaan met verwarde personen. Er wordt vooral gehandeld vanuit eigen ervaringen omdat deze doelgroep op de opleiding minimaal aan bod komt. Daarnaast geven respondenten aan dat sommige politieagenten inadequate gedragingen en houdingen laten zien in het contact met verwarde personen. Daarbij wordt een dominante rol of machogedrag toegepast. Respondenten geven aan dat er meer naar het gedrag van de verwarde personen gekeken moet worden en dat dit

(7)

gerapporteerd moet worden. De competenties die nodig zijn om doorverwijzing tot stand te brengen zijn: een verward persoon kunnen herkennen, geduldig zijn, weten wie je moet inschakelen, observeren, analytisch zijn, letterlijk gedrag beschrijven,

communicatievaardigheden, contact maken, in contact blijven, duidelijk zijn.

De conclusie luidt dat doorverwijzing naar het sociaal werk niet tot stand komt doordat signaleren geen kerntaak is bij de politie waardoor het bij iedereen anders gaat, de opleiding minimaal informatie over de doelgroep en ziektebeelden geeft en sommige politieagenten inadequate gedragingen toepassen.

De oplossingsrichtingen zijn aan de hand van micro-, meso- en macroniveau weergeven. Signaleren kan worden toegevoegd aan de kerntaken van de politie. Hierdoor vergroot de kans dat door elk basisteam dezelfde werkwijze gehanteerd wordt. De opleiding kan meer theoretische kennis bieden over de ziektebeelden en over signaleren door politieagenten. Daarnaast zijn er methodes die aansluiten op de doelgroep, deze kunnen in aangepaste vorm onderwezen worden. De kern daarvan is aansluiten op de belevingswereld van de cliënt. Als laatste kunnen de inadequate gedragingen omgezet worden in adequate gedragingen, volgens de theorie van gepland gedrag van Ajzen (1991). Daarbij kan de brede professionaliserings- benadering helpen (VNG, 2017).

(8)

Deel I

Probleembeschrijving

en onderzoeksplan

Geen populaire doelgroep... Overgenomen uit magazine-on-the-spot van M. Hartjes, 2017 (http://www.magazine-on-the-spot.nl/verwardgedrag2017/wp-content/uploads/2017/10/1.jpg)

(9)

1. Inleiding

5 mei 2018, verwarde man steekt drie mensen neer. De man was een bekende bij de politie vanwege verward gedrag maar volgens de politie waren er geen signalen dat er meer speelde dat dit. De dader is uiteindelijk in zijn been geschoten en door een arrestatieteam aangehouden (NOS, 2018).

Scripties worden vanuit interesses en nieuwsgierigheid van studenten geschreven. Het laatste onderdeel van de opleiding Maatschappelijk werk en Dienstverlening aan de Hogeschool van Amsterdam wordt afgesloten met een afstudeeronderzoek. Dit afstudeeronderzoek zal gaan over een signalering van een maatschappelijk probleem in het sociaal werkgebied (Botman, Bussink, Wolfshöfer & Elshout, 2019).

De doelgroep die in dit onderzoek naar voren komt zijn verwarde personen. Bij verwarde personen gaat het om mensen met verschillende aandoeningen of beperkingen zoals psychiatrische problemen, verslaving, licht verstandelijk beperking of dementie. Dit gaat meestal gepaard met problemen op verschillenden levensgebieden (VNG, 2017). In de volgende drie hoofdstukken wordt dit uitgebreid beschreven.

De Nederlandse zorg heeft als doel participatie zodat hoge kosten voorkomen worden. De regering regelt haar zorg voor ieders veiligheid, maar er moet ook kritisch gekeken worden naar de kosten rondom de zorg. De overheid wilde daarnaast het organiseren van zorg dichter bij de burger brengen. Vandaar dat er gekozen is een deel van de zorg door gemeenten te laten regelen en is de nieuwe Wmo (Wet maatschappelijk ondersteuning) er gekomen. Mensen die extra zorg nodig hebben moeten zo snel mogelijk weer functioneren in de maatschappij zodat de kosten laag blijven (Lindt & Gras, 2019). Verwarde personen zitten klem in onze

‘systemen’ die niet aansluiten op hun situatie. Het sociaal werk komt pas in actie als er een hulpvraag is. Het lastige is, dat deze doelgroep de hulp zelf niet opzoekt. Om te kunnen participeren draag je als burger een grote verantwoordelijkheid waarbij structuur, een context en een vorm van discipline nodig is. Bij verwarde personen kunnen deze factoren ontbreken

(10)

met als gevolg dat zij in aanraking komen met de politie. Vervolgens komen zij in een strafrechtketen waarin de focus wordt gericht op het strafbare feit en niet op de oorzaak van het strafrechtelijke gedrag (RMO, 2007). Hierdoor zitten zij in een negatieve spiraal waarbij zij niet de juiste hulp krijgen die zij nodig hebben om het verwarde/grensoverschrijdende gedrag terug te dringen. De kans op verwaarlozing, dakloosheid en incidenten waarbij

overlast wordt veroorzaakt zullen toenemen (Westen, 2016). Voor de sociaal werker betekent dit dat er een andere vorm van hulpverlening plaatsvindt. Namelijk dat er veel meer

outreachend gewerkt wordt. De sociaal werker wacht niet tot de doelgroep hen opzoekt maar de sociaal werker gaat naar de doelgroep toe. In dit onderzoek zal daarom de focus gelegd worden op outreachend werken en wordt er uitgegaan van de ‘nieuwe sociaal werker’ (Lindt & Gras, 2019).

Dit onderzoek gaat over verwarde personen die de weg naar het sociaal werk nog niet gevonden hebben doordat politieagenten handelen vanuit hun beroepshouding. Bij een beroepshouding gaat het om de manier waarop iemand zich gedraagt tijdens het werk, dit wordt bepaald door enerzijds regels vanuit het beroep en anderzijds de persoonlijkheid (Vries, 2019). Tevens geven politieagenten aan dat zij incidenten met verwarde personen moeilijk te beoordelen vinden. Ze voelen zich vaak onvoldoende geschoold om de verwarde personen te identificeren in gevallen met psychische aandoeningen (Borum, 1998).

Het doel van dit onderzoek is inzicht krijgen in de beroepshouding van politieagenten, zodat er met een ‘maatschappelijke bril’ passend advies gegeven kan worden waardoor de brug naar het sociaal werk beter gemaakt kan worden, zodat verwarde personen de juiste hulp en

begeleiding kunnen krijgen van sociaal werkers. Daardoor kan de negatieve spiraal

doorbroken worden en participatie in de maatschappij beter mogelijk worden gemaakt voor deze groep mensen.

Voor het schrijven van dit afstudeeronderzoek is er contact gelegd met de beleidsadviseur van de politie Amsterdam met de vraag of ik mijn scriptie bij de politie kon schrijven omdat ik graag een uitdagende doelgroep wou. Samen zijn we bij het thema verwarde personen gekomen. Incidenten met verwarde personen komen steeds vaker in het nieuws zoals in het nieuwsfragment aan het begin van dit hoofdstuk. Mijn interesse in deze doelgroep is hierdoor

(11)

gegroeid. In het kader van de vernieuwde opleiding Maatschappelijk werk en Dienstverlening naar ‘Social work’ wordt er in dit onderzoek gebruik gemaakt van het woord ‘sociaal werk’ of ‘sociaal werker’. Met deze termen worden beroepen bedoeld in het maatschappelijk werk.

Leeswijzer Deel 1:

Het tweede hoofdstuk beschrijft de signalering van het probleem waarin het probleem vanuit andere perspectieven wordt beschreven. In het derde hoofdstuk komt de probleemverkenning aan de hand van macro-, meso-en microniveau aan de orde. Het vierde hoofdstuk beschrijft de theoretische verdieping en licht belangrijke kernbegrippen verder toe. In het vijfde hoofdstuk worden de probleem-, doel- en vraagstelling beschreven. Dit hoofdstuk bevat de hoofd- en deelvragen van het onderzoek. Hoofdstuk zes beschrijft het onderzoeksplan en de

methodologische verantwoording waarin keuzes rondom dit onderzoek worden verantwoord.

Deel 2:

Hoofdstuk zeven beschrijft de resultaten van het onderzoek waarbij de deelvragen stapsgewijs worden beantwoord aan de hand van de verzamelde data uit de interviews en de observaties. In hoofdstuk acht wordt de conclusie beschreven en wordt er antwoord gegeven op de hoofdvraag. Hoofdstuk negen beschrijft de kwaliteit van de onderzoeksbevindingen.

Deel 3:

Tot slot hoofdstuk tien en elf waarin beschreven staat hoe de terugkoppeling naar de beroepspraktijk is gedaan.

(12)

2. Signalering van het probleem

Aan de hand van vier paragrafen wordt er toegelicht wat de signalen zijn, de doelgroep, de beroepsrelevantie en als laatste het belang van de beroepspraktijk. Hiervoor heb ik gebruik gemaakt van vakartikelen, vakboeken en persoonlijke communicatie met deskundigen.

Vanuit het sociaal werk werken we vanuit een holistisch denkbeeld waarbij alles in het geheel wordt gezien (Endt-Meijling, 2012). Dit is een ander denkbeeld dan van een politieagent. Een politieagent werkt vanuit zijn kerntaken waarbij zorgen voor openbare orde en veiligheid voorop worden gesteld. Hij wordt geacht hierbij objectief te handelen, bijvoorbeeld:

Een man wordt opgepakt omdat hij ‘s nachts voor overlast zorgt op straat; hij schreeuwt om zich heen en heeft een aantal fietsen in het water gegooid. Een agent pakt de arrestant op en de arrestant zit zijn straf een paar dagen uit in de cel. De man komt weer vrij en diezelfde avond gebeurt precies hetzelfde en wordt de man weer opgepakt.

Wanneer een politieagent alleen feitelijk naar het gedrag kijkt en niet naar de oorzaak van het gedrag wordt de brug naar het sociaal werk ook bijna onmogelijk. Het signaleren is een taak van de politieagent. Hierdoor kunnen sociaal werkers aan de slag gaan met de oorzaak van het gedrag. Bijvoorbeeld: wat maakt het dat de man om zich heen schreeuwt? Zit hij misschien in een psychose of heeft hij schizofrenie? Hoe komt het dat hij de fietsen in het water gooit? Zijn dit misschien opdrachten in zijn hoofd die hij moet uitvoeren? Alles wordt in samenhang gezien.

Uit een gesprek met de beleidsadviseur van de politie Amsterdam bleek dat er een patroon was te zien bij verwarde personen die steeds opnieuw worden opgepakt (B.J. van Kreulen, persoonlijke communicatie, 13 februari 2019). Dit is te zien in het vorige voorbeeld waarbij de man fietsen in het water gooide. Wat zou er bijvoorbeeld gebeurd zijn als de politieagenten naar de oorzaak van het probleem zouden gaan kijken, en niet als hoofddoel

strafrechtspleging zouden hanteren? Zou de verwarde persoon dan wel de juiste hulp hebben gekregen en niet nogmaals de fout zijn ingegaan? Voorheen ging de GGZ ook langs deuren

(13)

waar de gordijnen dicht waren, maar dit doen zij nu niet meer. Zij behandelen nu alleen bij mensen waarvan een gestelde diagnose bekend is.

Tijdens een stageperiode heb ik ervaring opgedaan met de doelgroep door een verward persoon te begeleiden via De Regenbooggroep. De complexiteit van de doelgroep is daarbij zichtbaar geworden. Deze persoon was ex-dakloos, verslaafd en had last van psychoses. We zagen elkaar tien maanden lang één keer per week. Hij woonde eerst in een afkickkliniek maar tijdens ons contact is hij naar een begeleid wonen-traject gegaan. De contactmomenten gingen in het begin erg goed omdat hij helder was en we goede gesprekken konden voeren. Later in de periode merkte ik dat hij verward gedrag vertoonde. Zo kreeg ik midden in de nacht mailtjes op mijn werk e-mail. Uit deze e-mails kreeg ik het vermoeden dat hij verward was, de mails waren onsamenhangend en hij sprak over verschillende dimensies. Nadat we contact hebben gehad via de e-mail hebben geen persoonlijke afspraken meer plaatsgevonden. Hij hield mij op afstand en ik kon geen contact meer met hem maken. Ik heb kunnen ervaren dat verwarde personen een complexe doelgroep is, ze kunnen ineens omslaan naar een heel ander persoon. In bijlage 1 staat nog een ervaring beschreven van een persoon die verward gedrag vertoonde.

2.1 De doelgroep

Omdat de term verwarde personen een breed begrip is hebben onderzoekers in 2016

interviews gehouden met verschillende organisaties zoals GGZ, wijkteams, wijkzorgteams, maatschappelijke opvang (MO)/ beschermd wonen (BW), sector verstandelijke

gehandicapten, politie, en gemeentelijke partijen. Uit deze interviews en een bijeenkomst met de betrokken partijen is er een landelijke definitie naar voren gekomen voor ‘Personen met Verward Gedrag’. Bij verward gedrag gaat het om mensen die grip op hun leven (dreigen te) verliezen, waardoor het risico aanwezig is dat zij zichzelf of anderen schade toe brengen. Het gaat om mensen met verschillende aandoeningen of beperkingen zoals een psychiatrische aandoening, verslaving, licht verstandelijke beperking of dementie. Dit gaat meestal gepaard met problemen op verschillende levensgebieden zoals dakloosheid, schulden, werkloosheid, verlies van dierbaren, gebrek aan participatie, illegaliteit, onverzekerd zijn et cetera. Door verschillende omstandigheden kan er een situatie ontstaan waardoor de persoon die chronisch

(14)

of eenmalig verward is, de grip op zijn leven verliest, in de problemen komt en daardoor overlast veroorzaakt of in het strafrechtelijke circuit belandt (VNG, 2017).

2.2 Betrokken organisaties

De hulpvraag van de cliënt vormt een vertrekpunt voor de keuze welke discipline

ondersteuning gaat bieden. Als bijvoorbeeld iemand vanuit een psychische stoornis in de schulden raakt en daardoor iets uit de winkel steelt, wordt aangehouden, dan zullen meerdere disciplines met elkaar gaan samenwerken. Bijvoorbeeld een politieagent, psychiatrisch verpleegkundige met de psychiater en de sociaal werker ​(Lindt & Gras, 2019). Sinds september 2014 gebruikt de politie een methode die het werken met verwarde personen zou moeten ondersteunen en structureren. Dit is de Persoonsgericht aanpak (PGA). Tijdens het traject van een PGA komen verschillende hulpverleningsorganisaties met elkaar rond de tafel tijdens een ketenoverleg. Aan deze tafel zitten onder andere de politie, zorgorganisaties

(GGD, sociale wijkteams etc), gemeente en het openbaar ministerie. Met elkaar werken ze aan een casus en op deze manier zijn zij met elkaar betrokken ​(Politie, z.d.).​ In bijlage 2 ​wordt deze methode verder beschreven.

Het boek ‘Perspectief op beter’ beschrijft hulp aan verwarde of sociaal kwetsbare mensen. Hierin zegt een sociaal werker over de samenwerking met meerdere disciplines dat het een mooi plan op papier is, maar dat het in de werkelijkheid nog een lang proces is om met elkaar samen te werken. De schrijver vindt dat het vooral lastig is om een caseload te delen. Je bent bezig met contact op te leggen met cliënten die zorg mijden en eigenlijk geen contact willen met sociaal werkers en dan moet je vervolgens nog andere collega’s gaan introduceren (Lindt & Gras, 2019).

2.3 Beroepsrelevantie van het social work

Signaleren is een professiegebonden taak van een sociaal werker. Een sociaal werker is in staat om de signalen van kwetsbare groepen en maatschappelijke risicofactoren te signaleren en deze bij relevante partijen met visie en vakmanschap onder de aandacht te brengen en daarbij passende preventieve activiteiten in te leiden (Scholte, Felten & Sprinkhuizen, 2013).

(15)

Een sociaal werker kijkt vanaf het eerste cliëntcontact al naar de persoon en niet naar wat hij of zij heeft gedaan. De centrale waarde van het sociaal werk luidt als volgt:

“De sociaal werker bevordert het tot zijn recht komen van mensen in onze samenleving, als mens en als burger. ​Daarbij streeft de sociaal werker er naar ​dat mensen zich in

wisselwerking met hun sociale omgeving zo goed mogelijk kunnen ontplooien, naar hun eigen aard, behoeften en opvattingen, en dat ze rekening houden met anderen met wie zij samenleven ​(BPSW, 2016).’’

Een sociaal werker werkt niet altijd alleen vanuit een eigen organisatie maar ook met externe samenwerkingsverbanden van diverse professionals en organisaties. Het is de plicht van een sociaal werker om deze belemmeringen/ tekortkomingen te signaleren en bekend te maken. Organisaties en sociaal werkers dragen samen de maatschappelijke en professionele

verantwoordelijkheid om het voorkomen van belemmeringen binnen een organisatie (BPSW, 2016).

Door dit onderzoek uit te voeren wordt er gewerkt aan de twee taakgebieden van de sociaal werker. Taakgebied ​één​ is directe en indirecte hulp- en dienstverlening en taakgebied twee is werken in- en vanuit een arbeidsomgeving (BPSW, 2016). In dit onderzoek zal er indirect gewerkt worden aan hulp- en dienstverlening voor verwarde personen door het probleem bij het begin te analyseren en aan te pakken. Dit zal ik, de onderzoeker, doen door te werken met en bij externe organisaties waar observaties en interviews afgenomen zullen worden. Deze mogelijkheid is er niet vaak en daarom is het van belang dat er met de kennis vanuit mijn opleiding Social Work het probleem vanaf het begin geanalyseerd wordt zodat er een juiste aanpak/advies geboden kan worden. Door outreachend te werken wordt er meegegaan in de ontwikkelingen van het sociaal werk.

Het sociaal werk vraagt een brede professionaliseringsbenadering omdat er veel verschillende doelgroepen zijn waarmee sociaal werkers mee te maken krijgen. Dit zorgt voor maatwerk. Er is geen standaardprocedure maar er moet telkens worden ingespeeld op de behoefte van de cliënt. Politieagenten komen met dezelfde doelgroep in contact maar zij gaan hier op een heel andere manier mee om. Zij hebben juist wel een standaardprocedure en er wordt niet altijd

(16)

ingespeeld op de behoefte van de cliënt. De brede professionaliteit van het sociaal werk kent drie dimensies: normatieve professionaliteit, technisch-instrumentele professionaliteit en de persoonlijke professionaliteit. De normatieve professionaliteit houdt in dat de sociaal werker de cliënt altijd serieus neemt en in dialoog blijft gaan met de cliënt. De

technisch-instrumentele professionaliteit houdt in dat de sociaal werker theoretische en praktische kennis toepast, bijvoorbeeld de kennis van verschillende ziektebeelden en methodes. Bij persoonlijke professionaliteit komen de waarde en normen van de sociaal werker aan bod. Zo moet de sociaal werker altijd kritisch blijven kijken naar het eigen handelen: of het goed is wat je doet en wat de volgende keer eventueel beter zou kunnen (BPSW, 2016).

Bij het ontbreken een van deze dimensies is het lastig om goed aan te kunnen sluiten bij de cliënt. Als je bijvoorbeeld onvoldoende kennis hebt van ziektebeelden maar toch iemand moet begeleiden met een psychische stoornis dan kan dit leiden tot onbegrip en onvoldoende

aansluiting op de persoon. Daarom heeft de politie kennis van het sociaal werk nodig om op de juiste behoefte te kunnen inspelen van verwarde personen zodat zij de signalen kunnen herkennen en doorverwijzing naar het sociaal werk tot stand te brengen. Wanneer dit niet verandert komt de doelgroep niet aan bij sociaal werk en blijven zij in een negatieve spiraal zitten waardoor zij niet tot hun recht komen in de maatschappij. Volgens Oosterom (2018) blijven politieagenten hierdoor ook het signaal geven dat zij te veel met deze doelgroep te maken hebben.

2.4 Met betrekking tot de maatschappij

Door de ambulantisering en de beddenreductie komen verwarde personen sneller op straat te staan. Dit vraagt van de burgers en hun buurt een grotere mate aan flexibiliteit omdat

verwarde personen voor overlast kunnen zorgen (Westen, 2016). In de Amsterdamse beleidsnota’s met betrekking tot de wet Wmo in 2015 staat in de missie dat kwetsbare Amsterdammers ondersteund moeten worden om zo lang mogelijk veilig en zelfstandig te kunnen leven en participeren in de samenleving (Gemeente Amsterdam, 2016). Veel

verwarde personen zullen hier helaas niet onder vallen omdat zij de zorg zelf niet opzoeken en daarom ook zorgmijders worden genoemd.

(17)

3. Probleemverkenning

In dit hoofdstuk: de probleemverkenning, wordt het vraagstuk op macro-, meso-, en microniveau beschreven. Dit wordt gedaan aan de hand van wetgeving,

samenwerkingsverbanden met betrokken organisaties en de cliëntgroep.

Het sociaal werk heeft een holistisch denkbeeld en bekijkt de cliënt in samenhang met het geheel. Dit houdt in dat het individu en zijn omgeving altijd met elkaar in verbinding staan. Deze raakvlakken bevinden zich in de samenleving (macroniveau) maar ook in relatie tot maatschappelijke instanties zoals de overheidsdienst, school of politie (mesoniveau). En in het gezin, familie of de buurt (microniveau). Een sociaal werker werkt vanuit de ‘cliënt en diens situatie/ omgeving’. Hierdoor worden alle niveaus met elkaar verbonden (BPSW, 2016).

3.1 Macroniveau

Sinds 2010 maakt de Nederlandse samenleving een beweging van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving. In de participatiesamenleving draait het om zelfredzaamheid,

meedoen met de ontwikkelingen, werken en wonen. Van de burgers wordt hiervoor een grote mate van zelfsturing verwacht om te kunnen deelnemen aan de maatschappij. Dit zorgt voor grote prestatiedruk. Voor verwarde personen is het lastig om te voldoen aan die ‘eigen kracht’. Hierdoor lopen zij risico op sociale uitsluiting en isolement (Blokland & Loonstra 2017).

De geestelijke gezondheidszorg is steeds in beweging en verandert veel. De zorg wordt gebaseerd op nieuwe inzichten en ideeën. Maar ook het beleid voor opvang van verwarde personen wordt aangepast omdat de maatschappelijke visie verschuift. Door de

stelselwijziging en de bezuinigingen is de zorg een stuk zakelijker geworden. De eerste verantwoordelijkheid hiervoor ligt nu bij de gemeente en is vastgelegd in de Wmo. Het aantal bedden van de organisaties zoals de geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en mensen met een verstandelijke beperking zijn verminderd en de zorg moet meer aan huis komen. Voor sociaal werkers betekent dit dat de administratielast is toegenomen en dat er verwacht wordt dat zij meer verantwoording over hun handelen en de resultaten afleggen. De

(18)

werkzaamheden zijn hierdoor bureaucratischer dan voorheen. Hier ontstaat een spanningsveld tussen administratieve werkzaamheden en tijd voor een cliënt. Want anderzijds wordt er ook verwacht dat de sociaal werker een vertrouwensband opbouwt (Lindt & Gras, 2019).

3.1.1 Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)

Met de invoering van de Wmo sinds 1 januari 2015 wordt er van de burger nogmaals een zo groot mogelijke zelfredzaamheid verwacht en dat men allereerst een beroep doet op het eigen netwerk. De Wmo heeft geleid tot meer ambulante zorg voor cliënten met psychische

aandoeningen waaronder verwarde personen vallen. De invoering van de Wmo is op macroniveau, de volgende aanpak die hieronder wordt beschreven is een gevolg hiervan. Deze aanpak sluit aan op het mesoniveau. Er is een speciale aanpak ontwikkelt: het Flexibele Assertive Community Treatment (FACT)- model. Deze aanpak combineert casemanagement en intensieve, gedeelde Assertive Community Treatment (ACT) met een herstelgerichte, wijkgerichte en opname voorkomende benadering. Op cliëntniveau en in de wijken komen deze FACT-teams elkaar tegen. De Wmo kent geen regels om samenwerking te eisen waardoor verwarde mensen meer risico lopen om verwaarloosd te worden en nog meer zorg te gaan mijden. Dit kan leiden tot overbehandeling door FACT-teams of onderbehandelen door sociale wijkteams (Westen, 2016).

Het verschil tussen deze twee is dat een FACT- team een team is met verschillende

professionals met ieder zijn eigen expertise, bijvoorbeeld en team met een verpleegkundige, psychiater en een psycholoog. De benadering van de Wmo is voor de politiek een juiste aanpak, goed voor het sociaal domein en met ruimte voor burgerinitiatieven. Maar dit is niet per se de beste keuze voor verwarde personen of andere ernstige psychiatrische problematiek omdat de terugtrekkende overheid de ambulantisering en de beddenreductie niet worden opgevangen. Tussen de communicatie van de organisaties, sociaal werkers en de politie kan een spanningsveld ontstaan omdat er geen regels gesteld zijn aan de samenwerking. Hierdoor is kans aanwezig dat er miscommunicatie ontstaat (Westen, 2016).

De ambulantisering is een gevolg van de Wet maatschappelijke ondersteuning, wat ervoor gezorgd heeft dat verwarde personen sneller op straat belanden. Tevens leidt de

(19)

wonen (Abraham & Nauta, 2014). We zitten tenslotte nog maar in de testfase van de eerste vijf jaar.

3.1.2 Wet en regelgeving

De politie heeft een eigen wet die gaat over het handhaven en verlenen van hulp aan degene die dit nodig heeft, namelijk de Politiewet 2012. In artikel 3 staat beschreven dat de politie de taak en het bevoegde gezag heeft om in overeenstemming met geldende rechtsregels te zorgen voor handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven ​(art. 3. Lid Wet ​Stb. 2012, 315​)​. Met ‘hulp’ wordt alle hulp bedoeld. Dit kan bijvoorbeeld zijn iemand helpen oversteken, iemand reanimeren, iemand de weg wijzen, een dakloze helpen naar een opvangtraject maar ook iemand meenemen omdat diegene psychisch in de war is en/of een gevaar voor zichzelf is.

3.1.3 Cijfers

Uit een eerder gedaan onderzoek blijkt dat 80% van de arrestantenpopulatie in Nederland kampt met een verslaving en of psychische stoornis. Politieagenten herkennen tijdens de nulmeting 90% van de gevallen verwardheid niet. Het gedrag van verwarde personen wordt doorgaans als lastig gezien en wordt bestraft door de persoon in de cel te plaatsen. 66% van de aangemelde arrestanten waren hulpbehoevend en 17% werd gelijk opgenomen. De conclusie van dit onderzoek luidt dat psychiatrische problematiek zelden worden herkend door politiemedewerkers en dat dit leidt tot ineffectief handelen (B.J. Kreulen, persoonlijke communicatie, 30 april 2019).

In Amsterdam waren in 2015, 5.499 geregistreerde incidenten met verwarde personen waarbij de politie betrokken is geweest. In 2016 waren dit 5.615 geregistreerde incidenten (Politie, 2018). Het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu heeft een onderzoek gepubliceerd waarin cijfers bekend staan over het aantal geregistreerde incidenten in heel Nederland en of deze persoon een eerdere melding op zijn naam heeft staan. In Nederland waren er in 2015 71.000 meldingen van ‘overlast door verward of overspannen persoon’ en ‘poging tot

zelfdoding’. In 2016 is het aantal met 13% gestegen, in 2016 waren er 80.000 meldingen. Van deze 80.000 meldingen was 76% van de meldingen een bekend persoon. Dit is 10% meer dan in 2015. De andere 24% waren nieuwe personen.

(20)

Figuur 1: Meldingen verwarde personen(Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, z.d.). 24% van de meldingen waren niet te herleiden tot een persoon. Dit kan te maken hebben met dat er geen persoonsgegevens staan geregistreerd, de persoon al vertrokken was toen de politie aankwam of dat de persoon niet beschikt over een burgerservicenummer. Meer dan de helft (52%) van de bekende personen hebben 2 tot 3 meldingen gehad (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, z.d.). Dit laat zien dat de verwarde personen steeds weer opnieuw worden opgepakt en niet worden doorverwezen naar het de zorg en op die manier geen juiste hulp krijgen.

3.2 Mesoniveau

De opdrachtgever van dit onderzoek, Bert Jan Kreulen, werkt bij de politie Amsterdam als Beleidsadviseur. Hij heeft twintig jaar op straat gewerkt als politieagent en werkt nu als hoofdonderzoeker binnen de politie. De politie zorgt voor een veilige maatschappij. Dit doen zij door de wet te handhaven en de democratie te beschermen. Hierdoor zijn zij de

gezaghouders op straat. De missie van de politie luidt als volgt: ‘Onveranderd is de politie 'waakzaam en dienstbaar' aan de waarden van de rechtsstaat. Deze missie vervult de politie door afhankelijk van de situatie gevraagd en ongevraagd te beschermen, te begrenzen of te bekrachtigen’. (Politie, z.d.).

3.2.1 Kerntaken van politieagenten

De kerntaken van de politie zijn: zorgen voor veiligheid, criminaliteit voorkomen en bestrijden, de openbare orde bewaken, strafbare feiten opsporen, hulpverlenen bij nood en

(21)

uitvoeren van politietaken voor justitie (Politie, z.d.). Politieagenten worden afgerekend wanneer zij zich niet houden aan de kerntaken en deze niet uitvoeren. Dit zorgt voor een spanningsveld wanneer zij te maken krijgen met verwarde personen. Sociaal werkers worden bijvoorbeeld niet afgerekend op het bewaken van de openbare orde. De kerntaken van de sociaal werker zijn ook anders dan die van politieagenten. Verwarde personen hangen hiertussen omdat de kerntaken van de politie niet aansluiten op deze doelgroep. De politie heeft een ander vertrekpunt dan de sociaal werker, namelijk strafrecht gaat voor

hulpverlening.

3.2.1 Werkwijze

Bij de politie Amsterdam is er een mogelijkheid om met een bedrijfsmaatschappelijk werker te praten over je eigen geestelijke gezondheid. Er is echter geen mogelijkheid om

bijvoorbeeld zorgvragen te bespreken over verwarde personen, hoe zij hier het beste mee kunnen omgaan of hoe de brug naar het sociaal werk beter te maken is ​(B.J. van Kreulen, persoonlijke communicatie, 27 februari 2019).

Politieagenten handelen volgens het standaardprotocol wat juist voor escalatie kan zorgen bij verwarde personen. Soms weten de politieagenten ook niet hoe ze deze doelgroep op een juiste manier moeten aanhouden om escalatie te voorkomen. Politieagenten geven zelf aan dat zij dit lastig vinden omdat verwarde personen anders reageren dan iemand die niet verward is waardoor de standaard protocollen niet werken. Iemand kan bijvoorbeeld niet goed reageren doordat hij in een psychose zit of onder invloed is van middelen. Hierdoor wordt hij ook vaak heel bang wat zich uit in agressie. Politieagenten leren om snel te handelen bij een arrestatie, maar voor een verward persoon werkt dit juist averechts en voelt hij zich daardoor bedreigd waardoor de kans op escalatie aanzienlijk groter wordt (Cordner, 2006).

3.2.1 Externe samenwerkingsverbanden

Wanneer de politie met verwarde personen in aanraking komt kan de politie zelfstandig optreden aan de hand van hun kerntaken die bij paragraaf 2.3.1 staan beschreven. Zij kunnen een beroep doen op de GGZ als het gaat om het beoordelen van verwarde personen. De psychiatrische crisisdienst van Den Haag heeft in 1998 een onderzoek gedaan naar

(22)

dagelijks werk veel met GGZ-problematiek in aanraking komt en dat de samenwerking tussen politie en GGZ vaak moeizaam is. De politie kon niet goed terecht bij de hulpverlening omdat de samenwerking onvoldoende was. Daardoor was de hulpverlening voor hen slecht

toegankelijk, overzichtelijk en traag. In het dagelijks leven heeft de politie te maken met veel verschillende hulpverleningsinstanties (figuur 2) waardoor het lastig is om effectieve

interventies te vinden (​Hemert, Kerns & Nobkn 2009)​.

1. GGZ 5. Jeugdzorg 9. Algemeen maatschappelijk werk

2. Maatschappelijke opvang 6. Zorg voor gehandicapten 10. Thuiszorg

3. Beschermd wonen 7. Vrouwen opvang 11. Huisartsen

4. Reclassering 8. Vluchtelingenwerk 12. Slachtofferhulp

Figuur 2: Hulpverleningsinstanties waarmee de politie in het dagelijks leven mee te maken heeft (Hemert, Kerns & Nobkn, 2009).

Naar aanleiding van het vorig genoemd onderzoek zijn er in 1998-2003 meerdere pogingen gedaan om de samenwerking te verbeteren door middel van scholing, contactpersonen van beide partijen toegankelijker te maken en signaleringsoverleg met GGZ en de politie. Men zag namelijk dat deze drie initiatieven onvoldoende werden uitgevoerd in de praktijk (​Hemert, Kerns & Nobkn, 2009)​. In 2003 tekenden GGZ en de politie een convenant om de

samenwerking te versterken omdat deze als onvoldoende werd ervaren. ​Gemeenten zijn druk bezig geweest met een passende aanpak. Er is een speciaal ‘schakelteam’ dat naar oplossingen zoekt. Toch blijft het signaal van verwarde personen dat zij in een negatieve spiraal zitten doordat zij niet de juiste begeleiding krijgen omdat zij nog niet bij het sociaal werk zijn aangekomen (Oosterom, 2018).

Door de ambulantisering zijn er minder bedden in de kliniek en er moet meer zorg aan huis komen. Zoals beschreven is onder paragraaf 3.1 macroniveau, is dat lastig voor de doelgroep verwarde personen omdat zij vaak geïsoleerd leven en de zorg niet snel zelf opzoeken. Dit zijn de gevolgen van een landelijk besluit op macroniveau dat uiteindelijk invloed heeft op het mesoniveau van de cliënt doordat organisaties een andere vorm van hulpverlening bieden (Lindt & Gras, 2019).

(23)

3.3 Microniveau

3.3.1 Verwarde personen

De doelgroep die dit onderzoek betreft zijn verwarde personen. Bij hoofdstuk 2 de signalering is het begrip uitgelegd en bij hoofdstuk 4 zal er verder ingegaan worden op de verschillende stoornissen. Sinds de Wmo wordt er verwacht dat het sociaal netwerk ondersteuning biedt aan cliënten. Dit is alleen erg lastig omdat deze doelgroep meestal afstand heeft van hun sociaal netwerk als gevolg van de afzonderen van de buitenwereld. Ook de ambulantisering van de zorg is een gevolg van de Wmo, dit leidt tot meer verwarde personen op straat. Het zorgt er ook voor dat er een nog grotere, kwetsbare en beïnvloedbare groep wordt blootgesteld aan criminele netwerken. Van de wijk wordt een grote mate veerkracht gevraagd wanneer deze doelgroep voor meer overlast gaat veroorzaken (Abraham & Nauta, 2014).

Figuur 3: Verhouding verwarde personen (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, z.d.).

Bij de paragraaf 3.1 ‘macroniveau’ wordt het aantal meldingen beschreven en de frequentie van de meldingen. Van de geregistreerde meldingen die in 2015 en 2016 zijn gemaakt van verwarde personen is 54% tussen de 30 en 60 jaar oud. Er worden meer mannen dan vrouwen geregistreerd, 62% van de geregistreerde incidenten zijn mannen. De verhoudingen zijn in 2015 en 2016 gelijk (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, z.d.).

Signalen van mensen met verward gedrag zijn niet altijd goed te herkennen omdat de signalen in probleemsituaties sterk uiteenlopend zijn. De signaleringskaart van eenzaamheid komt overeen met de signalen die mensen met verward gedrag laten zien. Eenzaamheid kan een

(24)

kwetsbaarheidsfactor zijn voor verward gedrag.​ ​In bijlage 3 staat een overzicht van de signalen (Blokland & Loonstra, 2017).

(25)

4. Theoretische verdieping

In de theoretische verdieping wordt er verder ingegaan op het vraagstuk. Aan de hand van de signalering en probleemverkenning zijn er een aantal relevante kernbegrippen naar voren gekomen die meer uitleg nodig hebben en die uitgezocht moeten worden. De kernbegrippen sociaal werk met betrekking tot verwarde personen, verwarde personen, psychische

stoornissen, dominante politiecultuur, knelpunten in de huidige aanpak en de theorie van gepland gedrag worden in het onderstaande hoofdstuk beschreven.

4.1 Sociaal werk met betrekking tot verwarde personen

Sociaal werkers komen met cliënten in contact die psychische kwetsbaarheden kunnen hebben. Bijvoorbeeld in een sociaal wijkteam of bij de GGZ. Vanuit de

technisch-instrumentele professionaliteit wordt er verwacht dat sociaal werkers kennis hebben over de ziektebeelden en welke manier van begeleiding (methode) hierop aansluit. In het hoofdstuk ‘signalering’ is beschreven dat het sociaal werk vraagt om een brede

professionaliteit. In deze paragraaf wordt er verder ingegaan op de normatieve professionaliteit van de sociaal werker in het belang van reflectie. Normatieve

professionaliteit houdt in dat een sociaal werker de cliënt altijd respecteert en serieus neemt. Ze zullen altijd in dialoog met elkaar blijven gaan. Bij normatieve professionaliteit speelt de morele kant ook een rol. (Je moet er niet alleen voor zorgen dat je de dingen die je doet goed doet, maar je moet er ook opletten om de goede dingen te doen.) Om je te professionaliseren is het daarom belangrijk om de morele kant goed in de gaten te houden en kritisch naar je eigen handelen te kijken wat er volgende keer misschien beter zou kunnen (BPSW, 2016).

Bij de beroepshouding speelt de normatieve professionaliteit ook een rol omdat in de beroepshouding de morele gevoeligheid van de professional zichtbaar wordt. Hij laat zien vanuit welke normen en waarde hij handelt. Bijvoorbeeld: Hoe kan ik handelen wat goed is voor de ander en voor mijzelf. Hierbij is het ook belangrijk om kritisch te kijken naar de normen en waarden van de omgeving waar je als professional de ander aantreft. Wanneer je als sociaal werker of hulpverlener hier rekening mee houdt blijf je jezelf verbeteren en professionaliseren (Vries, 2019). Dit is iets wat politieagenten achterwege lijken te laten wanneer zij handelen vanuit een dominante rol. Wanneer zij bijvoorbeeld kritischer naar

(26)

zichzelf zullen gaan kijken zouden bepaalde inadequate gedragingen wellicht opvallen en kunnen zij de gedragingen omzetten in een andere houding. Dit kunnen zij leren van het sociaal werk.

4.2 Verwarde personen

De doelgroep verwarde personen is binnen de politie niet algemeen afgekaderd. In vele gevallen hanteren zij wel uitgangspunten zoals dat er sprake moet zijn van een verstoord oordeelsvermogen dan wel verstoord beeld van de realiteit. In het convenant

(samenwerkingscontract) van de GGZ en de politie dat in 2003 is getekend staat het volgende geschreven over een verward persoon: “Een verward persoon waarbij een redelijk vermoeden bestaat van een ernstige stoornis van het oordeelsvermogen die voortkomt uit een

geestesstoornis. Bijvoorbeeld een psychotische toestand waarbij het handelen voortkomt uit hallucinaties of waanbeelden, acute dreiging van suïcide en organische hersenaandoeningen”. Bij de politie kan een persoon met verward gedrag ook een persoon zijn met dementie, een verslaving, een verstandelijke handicap of dak- en thuisloos zijn (Abraham & Nauta, 2014). In paragraaf 4.3 beschrijf ik welke psychische stoornissen kunnen voorkomen bij verwarde personen om zo een helder beeld van de problematiek te krijgen.

4.2.1 Aansluiten bij de belevingswereld

De belevingswereld is datgene wat zich in de mens afspeelt. Hiermee worden gevoelens, verlangens, wensen en gedachten van iemand bedoeld. Bij een psychiatrische stoornis, verstandelijke beperking of een verslaving worden gebeurtenissen door de persoon soms anders ervaren. Wanneer je als hulpverlener contact wil maken met deze doelgroep zal dit niet makkelijk zijn. Wanneer je een cliënt aanspreekt als iemand met een stoornis kan dit boosheid en agressie oproepen. Daarom is het van belang dat je als hulpverlener je verplaatst in de cliënt. De houding van de hulpverlener zal betrouwbaar moeten zijn, hij moet tijd en aandacht geven en doorvragen naar de betekenis van de gebeurtenissen die de cliënt heeft meegemaakt. Een aantal methodieken kunnen daarbij helpen zoals de narratieve techniek. Dit is een

methode waarbij de hulpverlener de cliënt uitnodigt om zijn levensverhaal te delen. De narratieve techniek heeft zijn naam te danken doordat de focus is gericht op de persoonlijke verhalen die mensen gebruiken om een situatie te beschrijven. Hierdoor zijn er dus meerdere

(27)

versies van de werkelijkheid omdat mensen hun eigen verhaal schetsen (Mönnink, 2009). Dit kan helpen om gebeurtenissen in een perspectief te plaatsen. Waarbij traumatische

gebeurtenissen een plek kunnen krijgen en mensen oplossingen gaan bedenken. Een andere methode is de presentiebenadering. Dit is een methode die gericht is op de band tussen de hulpverlener en de cliënt. Volgens de presentiemethode is de sociaal werker aandachtig aanwezig (Mönnink, 2009). Belangrijke factoren zijn: vragen naar beleving (nieuwsgierig zijn) open houding, niet gefocust op problemen, naast iemand staan en betrouwbaar zijn. Andries Baart, de grondlegger van de presentiebenadering zegt: “je kunt er altijd voor iemand zijn, ook als je niets voor diegene kunt doen”. Deze twee methodieken zorgen ervoor dat de cliënt zich geaccepteerd voelt, dat zijn belevingswereld ertoe doet en dat hij erkend en gehoord wordt. Er is een manier van communiceren ontwikkeld om contact aan te gaan met mensen die in een psychose zitten, de LEAP- benadering. De LEAP-benadering benoemt vier fases van een gesprek: Luisteren, Empathie tonen, Accepteren en Partner worden. Deze vier begrippen zijn er op gericht op de belevingswereld van de cliënt aan te sluiten en daarbij te begrijpen en begrip te tonen. Eerst is het belangrijk dat je luistert naar de cliënt, vervolgens toon je begrip en geef je de cliënt erkenning. Als laatste bedenk je samen een doel (Lindt & Gras, 2019). In de praktijk ziet het er als volgt uit:

4.3 Psychische stoornissen

In de twintigste eeuw werden mensen met een psychische stoornis al opgenomen in

verschillende psychiatrische ziekenhuizen. Dit kon voor een langere of korte opname zijn. In de ziekenhuizen waren allerlei voorzieningen aanwezig die bij elkaar een klein dorp

nabootsen. Zo waren er een huisarts, tandarts, werkplaatsen, winkels, sportgelegenheden, een kerk en een park. Vaak waren er ook permanente woonvoorzieningen voor cliënten. Er kwam een verandering in de jaren zestig en zeventig. De professionals en de overheid gingen

(28)

samenwerken en richtten zich op een nieuw proces. Het uitgangspunt was zo lang mogelijk thuis wonen met ambulante hulp: re-integratie. Cliënten werden niet snel meer opgenomen, wanneer dit echt nodig was werd er snel weer gewerkt aan een korte opnameduur en weer zo snel mogelijk naar ambulante begeleiding. Tegen het einde van de twintigste eeuw waren de instellingen vooral voor korte-opname. Veel cliënten kunnen zich tot heden goed redden met woonbegeleiding en met hulp van hun sociale netwerk. Maar dit geldt niet voor alle cliënten met een psychische aandoening. De samenleving is complex en roept verwarring op, er wordt een grote mate van eigen kracht verwacht zoals bij hoofdstuk 3.1 is beschreven. Er wordt veelal verwacht dat iedere burger beschikt over een computer en hiermee overweg kan, een DigiD, of een OV-chipkaart. Ook bepaalde vaardigheden worden verwacht, bijvoorbeeld het beheer over je financiële zaken, keuzes maken, op tijd komen voor afspraken. De groep mensen die hier meestal veel moeite mee hebben zijn mensen met:

- Een ernstige verslaving;

- Blijvende cognitieve beperkingen; - Geen ondersteuning van sociaal netwerk; - Geen rol in de samenleving;

- Gebrek aan aanpassingsvermogen; - Verkeerde vrienden.

Veelal hebben ze geen vertrouwen in het sociaal werk waardoor ze ook geen hulp vragen, maar om volwaardig mee te draaien in de samenleving hebben ze sociaal werkers echt nodig (Lindt & Gras, 2019).

Een psychische stoornis is het geheel van afwijkende emoties, gedachten of gedragspatronen dat wordt gekenmerkt door onder andere een storing in het functioneren en (persoonlijk) lijden. Het ontstaan van een psychische stoornis is een combinatie van diathese (aanleg of kwetsbaarheid) en stress (stressoren in de omgeving). Er zijn vier perspectieven van waaruit een psychiatrische stoornis kan worden beschouwd. Het eerste perspectief is het biologische perspectief. De focus ligt op de genetische factoren. De tweede is het psychologische

perspectief waarbij de focus ligt op de aard van het ontstaan van het afwijkende emoties, gedachten en gedrag. De derde is het sociaal-culturele perspectief. De focus ligt bij de rol van maatschappelijke fenomenen zoals armoede, etniciteit, werkloosheid, gender, cultuur en sociaaleconomische klasse. De laatste is het biopsychosociale perspectief waarbij de focus ligt

(29)

op een combinatie van de eerdere drie perspectieven. Interacties tussen biologische, psychologische en sociaal-culturele factoren spelen een rol bij het ontwikkelen van een

psychische stoornis (Nevid, Radhus & Greene, 2012). Tijdens persoonlijke communicatie zijn de vermoedelijke stoornissen naar voren gekomen waarmee politieagenten mee in aanraking komen. Deze worden hierna kort besproken.

4.3.1 Verstandelijke beperking

De definitie verstandelijke beperking is gebaseerd op het intellectueel functioneren (IQ) maar ook het adaptief functioneren (aanpassingsvermogen, sociale en praktische vaardigheden) en behoefte aan ondersteuning worden de laatste jaren meegerekend. Mensen met een lichte verstandelijke beperking (LVB) ervaren problemen met het cognitief functioneren en het adaptief functioneren. We spreken van een lichte zwakzinnigheid bij een IQ tussen de 50 en de 70. Bij een IQ tussen de 35-40 en 50-55 spreken we van een matige zwakzinnigheid. Bij een ernstige zwakzinnigheid spreken we van een IQ tussen de 20-25 en 35-40, bij diepe zwakzinnigheid van een IQ minder dan 20. Mensen met LVB ervaren moeite met leren. Dit wordt vaak al vastgesteld op jonge leeftijd omdat deze jongeren niet met het reguliere onderwijs kunnen meekomen. Maar ook ervaren zij problemen met sociale aanpassingen in sociale situaties. Gedragsproblematiek en antisociaal gedrag is hier een gevolg van. Vooral bij jongens van 11 tot 18 jaar komt dit veel voor. Het kan zich uiten in delinquent gedrag

waarmee ze in aanmerking kunnen komen met de politie. Uit internationale studies blijkt dat 30% tot 40% van je jongeren met LVB kans loopt om later nog een psychische stoornis te ontwikkelen. Dit kan kan worden veroorzaakt doordat jongeren met LVB vaker uit

multi-probleem gezinnen komen, die gekenmerkt worden door disfunctioneren, beperkte zelfredzaamheid, een opeenstapeling van problemen, zoals financiële problemen, lage sociaaleconomische status, verslaving of psychiatrische problematiek van de ouders en gescheiden ouders (Nieuwenhuijzen, 2010).

4.3.2 Psychotische stoornissen

Schizofrenie is een chronische psychische stoornis en valt onder de psychotische stoornissen. Schizofrenie wordt gekenmerkt door verstoringen van het gedrag, het denken, de emoties en waarnemingen. Het wordt gekenmerkt door wanen, hallucinaties, onlogisch denken,

(30)

Meestal ontwikkelen de verschijnselen zich geleidelijk. Mensen met schizofrenie trekken zich vaak terug uit de buitenwereld, verwaarlozen zichzelf en hebben weinig contact met anderen. Soms beginnen de psychotische verschijnselen na een ingrijpende gebeurtenis (Hengeveld & Balkom, 2006).

Een kortdurende psychotische stoornis is een minder erge vorm van een psychotische stoornis. Meestal volgt er volledig herstel. Een psychotische periode is vaak het gevolg van een ingrijpende gebeurtenis. Bijvoorbeeld bij overlijden van een dierbare of het verlies van een baan. De psychose duurt minimaal een dag en maximaal een maand. Rust, ondersteuning en een behandeling met antipsychotica kan goed helpen. Bij een kortdurende psychotische stoornis zijn er de volgende symptomen: wanen, hallucinaties, onsamenhangende spraak en ernstige chaotisch gedrag (Hengeveld & Balkom, 2006).

4.3.3 Persoonlijkheidsstoornissen

Persoonlijkheidsstoornissen zijn excessief rigide gedragspatronen of manieren hoe iemand met anderen omgaat. Door de rigiditeit kunnen mensen met een persoonlijkheidsstoornis zich lastig aan externe eisen aanpassen, hierdoor gaan uiteindelijk de patronen ondermijnend werken. De kenmerken van een persoonlijkheidsstoornis komen tijdens de adolescentiefase of de vroege volwassenheid naar boven. Persoonlijkheidsstoornissen zijn onder te verdelen in drie clusters. Cluster A: Personen die excentriek of vreemd worden gevonden. Paranoïde, schizoïde en schizotypische persoonlijkheidsstoornissen vallen hieronder. Cluster B: Personen die overmatige dramatisch, labiel of emotioneel gedrag vertonen. Borderline, antisociale, theatrale en narcistische persoonlijkheidsstoornissen vallen hieronder. Cluster C: Personen die angstig of nerveus lijken. Personen met afwijkende, afhankelijke en obsessief-compulsief persoonlijkheidsstoornissen vallen hieronder (Hengeveld & Balkom, 2006).

Een persoonlijkheidsstoornis in cluster A wordt gekenmerkt door wantrouwen en achterdocht. Communicatie met mensen die een persoonlijkheidsstoornis hebben kan daarom vaak

(31)

Een persoonlijkheidsstoornis in cluster B wordt gekenmerkt door gedragspatronen die

onvoorspelbaar, buitensporig of egoïstisch zijn. Daarnaast kunnen zij problemen ervaren met het aangaan en onderhouden van relaties (Hengeveld & Balkom, 2006).

Een persoonlijkheidsstoornis in cluster C kenmerkt zich door angst en nervositeit. Dit type wordt ook ‘vermijdende persoonlijkheidsstoornis’ genoemd (Hengeveld & Balkom, 2006).

4.3.4 Stemmingsstoornissen

Een depressie is een stemmingsstoornis die wordt gekenmerkt door periodes van ernstige depressiviteit. Tijdens deze periode ervaart de persoon een ernstige sombere stemming of verliest hij of zij het plezier in bijna alle activiteiten. Een gevoel van wanhoop, verdriet of ​“​in de put zitten’’ (Nevid, Radhus & Greene, 2012). Een belangrijk onderscheid binnen de

stemmingsstoornissen is tussen unipolaire en bipolaire stoornissen. Bij unipolaire stoornissen komen alleen depressieve periodes voor terwijl bij de bipolaire stoornissen zowel depressieve als manische periodes voorkomen (Hengeveld & Balkom, 2006). Een manie kenmerkt zich door randpsychotische problemen en impulscontrole problemen.

4.3.5 Cognitieve stoornissen

Dementie is een ingrijpende verslechtering van het geestelijke functioneren. Kenmerken zijn het achteruitgaan van het geheugen, het oordeelsvermogen, het taalgebruik en het

denkvermogen. Korsakov is een vorm van een dementie die veroorzaakt wordt door overmatig alcoholgebruik (Nevid, Radhus & Greene, 2012). Het overmatig alcoholgebruik leidt tot langdurig tekort aan opname van voedingsstoffen door de spijsvertering, waaronder vitamines en mineralen. Mensen die langdurig drinken hebben vaak een slechter eetpatroon én hun lichaam neemt de voedingsstoffen slechter op.

4.3.6 Delirium

Een delirium is een psychiatrische stoornis waarbij onderliggende lichamelijke oorzaken worden gekenmerkt door desoriëntatie, hallucinaties, wisselend bewustzijn, verward denken, waanideeën, angst en motorische onrust. De stoornis wordt veroorzaakt door cerebrale ontregeling als gevolg van lichamelijke ziekte of het gebruik van geneesmiddelen of drugs (Hengeveld & Balkom, 2006).

(32)

Een Delier is een acute verwardheid met als gevolg verward gedrag. Hulpverleners kunnen te maken krijgen met het opwindingsdelier. Dit is een syndroom dat vooral voorkomt bij gebruik van drugs maar ook medicatie of lichamelijke ziekten in combinatie met een psychiatrische stoornis kunnen een opwindingsdelier veroorzaken. Een opwindingsdelier wordt gekenmerkt door een extreem sterke kracht van de persoon, geen overgave bij overmeestering en

nauwelijks in contact kunnen komen. Dit vraagt daarom een specifieke medische aanpak omdat er kans is op overlijden (Sanou, krul & Zoethout, 2017).

4.3.7 Verslavingen

Wanneer iemand een verslavingsstoornis heeft is die persoon afhankelijk van een psychoactieve stof zoals drugs maar men kan ook verslaafd zijn aan andere zaken zoals gokken, internet en seks. Een verslaving is een herhalend patroon dat schadelijke gevolgen heeft voor de persoon (Nevid, Radhus & Greene, 2012). Verslavingsproblemen komen veel voor bij gedetineerden. Er wordt vaak gezegd dat de verslaving de oorzaak zou zijn van delinquent gedrag, dit wordt ook ‘secundaire psychopathisering’ genoemd. Bij jongere, kortgestrafte mannelijke gedetineerden lijkt het erop dat dit niet altijd waar is. Bij

onderzochten gedetineerden gingen de symptomen van de gedragsstoornis vooraf aan de symptomen van de verslaving (Bulten, Tilburg & Limbeek, 1999).

Een verslaving leidt ook tot veel problemen in de samenleving, bijvoorbeeld het gebruik van geweld in de thuissituatie of op straat. Maar ook in het verkeer of op het werk gebeuren daardoor ongelukken. Een verslaving heeft daarnaast effect op het lichaam en kan ziektes veroorzaken zoals hart en leverziekten. Men spreekt van een verslaving wanneer iemand lichamelijk en psychisch niet meer zonder het middel kan, tolerantie toeneemt,

ontwenningsverschijnselen krijgt wanneer hij het middel niet gebruikt (zweten, trillen, onrustig zijn, in paniek raken) en wanneer hij meer dan de helft van de dag bezig is met het gebruik of hoe hij er aan het middel moet komen (VVN, 2019).

Een verslaving kan erfelijk zijn maar ook de omgeving (stressfactoren) en de persoonlijkheid spelen een rol. Een verslaving is er niet zomaar, het ontstaan kan soms jaren duren. Het proces begint met experimenteren, dit gaat over in sociaal gebruik. De volgende fase is overmatig

(33)

gebruik met als doel vervelende gevoelens te verdringen. Wanneer dit steeds minder onder controle is te houden ontstaat er een lichamelijke en psychische verslaving. Er zijn ook

middelen waar je erg snel verslaafd aan kan raken zoals heroïne, tabak en GHB (VVN, 2019).

Een verslaving kan zorgen voor schulden omdat het grote kosten met zich mee kan brengen. Bij uit de hand gelopen schuldenproblematiek kan het zo zijn dat iemand zijn huis kwijtraakt en dakloos wordt. Daarnaast leidt een verslaving vaak tot sociaal isolement.

4.4 Dominante politiecultuur

Bij de definitie dominante politiecultuur gaat het om kernvaardigheden, cognities en voorkeuren die bepalen wat ‘goed’ politiewerk is. Bij dominante politiecultuur legt Reiner (2000) de relatie met de aard van het politiewerk. Namelijk dat de waarden en normen,

perspectieven en de regels het gedrag van politieagenten inspireren. Die ontstaan door druk en spanningen waarmee politieagenten in hun werk mee worden geconfronteerd.

Op basis van andere studies heeft Reiner (2000) een overzicht gemaakt met de belangrijkste factoren van de politiecultuur. Als eerste zouden politieagenten hun werk zien als een

bijzondere missie waarbij een sterke actiegerichtheid hoort. Daarnaast zouden politieagenten wantrouwend staan tegenover niet-politiemensen (burgers, leidinggevenden die niet het werkveld doen, politici). Een andere kant hiervan is dat politieagenten een grote

samenhorigheid hebben, maar waarmee ze afstand creëren met de buitenwereld. Ook zou de politieagent een traditioneel macho-karakter hebben waarbij de focus ligt op het

‘doe-karakter’ van het politiewerk, waarbij een afkeer is van professionele kennis, waarbij ‘boeven vangen’ als het ‘echte politiewerk’ wordt beschouwd (Reiner, 2000).

4.4.1 Profiel van een politieagent met betrekking tot verwarde personen

Het is van belang dat er een juiste inschatting wordt gemaakt van het gevaar. Bij verwarde personen gaat het om het goed kunnen inschatten van het gedrag. De politiefunctionarissen vinden het niet noodzakelijk om alle ziektebeelden van verwarde personen te kennen maar het gaat vooral om het herkennen van afwijkend gedrag. Enkele agenten geven aan dat je leert van ervaringen met de doelgroep omdat dit tijdens de opleiding amper aan bod komt.

(34)

Bij chronische problemen wordt een wijkagent ingeschakeld en bij andere problemen wordt de noodhulp ingeschakeld. De politieagenten van de noodhulp zijn vooral gericht op het inschatten van de situatie en garanderen van de veiligheid. Andere kenmerken van de noodhulp geven de politiefunctionarissen niet. Zij geven wel een profiel van een wijkagent. Een wijkagent moet goed kunnen luisteren, geduldig zijn, bereid zijn om te helpen en een goedaardig karakter hebben (Kuppens, Appelman Ham & Wijk, 2015).

4.4.2 Beroepshouding van politieagenten

Een beroepshouding is de manier waarop je jezelf gedraagt tijdens je werkdiensten. Het wordt enerzijds bepaald door waarden en regels vanuit je beroep en anderzijds door je eigen

persoonlijkheid en visie. Een beroepshouding wordt ook wel attitude genoemd (Vries, 2019). Bijvoorbeeld het ‘macho-karakter’ wat bij hoofdstuk 4.5 wordt beschreven. Bij politieagenten gaat strafrecht voor hulpverlening. Dit heeft invloed op de beroepshouding en daarmee wordt bepaald hoe agenten moeten handelen. Elke politieagent is een ander mens en dit zorgt ervoor dat er verschillende manieren van benadering en begeleiding plaatsvinden. Iedere politieagent heeft dus een beroepshouding die bepaald wordt door de waarden en regels vanuit de politie en hun eigen persoonlijkheid. Dit verklaart hoe een politieagent handelt. De beroepshouding heeft betrekking op het model van Ajzen (1991), de theorie van gepland gedrag. Hierin worden gedragingen bepaald door de attitude, sociale normen en waargenomen

gedragscontrole van politieagenten. Dit model wordt later in dit hoofdstuk verder toegelicht.

Borum (1998) heeft een onderzoek gedaan naar politieperspectieven met betrekking tot geestesziekte. Daarin geven agenten aan dat zij incidenten met verwarde personen moeilijk te beoordelen vinden. Ze voelen zich vaak onvoldoende geschoold om de verwarde personen te identificeren in gevallen met psychische aandoeningen. Maar wanneer zij opgeroepen worden om te reageren zijn zij verantwoordelijk voor de handhaving en veiligheid. Dit geeft aan dat het fenomeen zich al heel lang voordoet.

Incidenten met verwarde personen komt veel voor in het politiewerk. Wanneer er niet

adequaat gereageerd wordt is de kans groot op escalatie. Dit kan grote gevolgen hebben voor de psychische en fysieke veiligheid van de verdachte. Kuppens, Appelman, Ham en Wijk (2015) hebben een onderzoek gedaan naar de politie en de omgang met verwarde personen in

(35)

Amsterdam. Zij beschrijven dat agenten het lastig vinden om een inschatting van de situatie te maken wanneer zij een melding krijgen dat zij naar iemand zijn huis moeten gaan. Ze weten vaak niet wie er open gaat doen: is dat de persoon in kwestie of een huisgenoot? In het rapport beschrijven zij een casus waarin de politie een melding krijgt van een persoon die vertelt iemand neer te willen steken.

In deze casus is te zien dat er een inschattingsfout is gemaakt door de politieagenten omdat de man in eerste instantie niet voldeed aan het plaatje van verwarde personen. De man wordt alleen maar agressiever wanneer hij wordt opgepakt. Wanneer de man weer vrijkomt is de kans aanwezig dat dit opnieuw gebeurt omdat er geen doorverwijzing plaatsvindt naar het sociaal werk.

Ook is er uit het onderzoek naar voren gekomen dat bepaalde gedragingen die agenten aannemen beter achterwege kunnen blijven. Iedere interactie met een verward persoon is anders maar het blijkt dat agenten wel steeds dezelfde autoritaire en soms passief agressieve houding aannemen richting verwarde personen. Dit brengt vaak de tegenovergestelde reactie want de doelgroep lijkt niet rustiger te worden maar reageert met agressief gedrag (Kuppens, Appelman Ham & Wijk, 2015).

4.5 Knelpunten in de huidige aanpak rondom verwarde personen

Er zijn meerdere knelpunten bij de aanpak rondom verwarde personen. Het aanjaagteam heeft hier onderzoek naar gedaan. Het aanjaagteam biedt ondersteuning en zorg voor personen met

(36)

verward gedrag dat in 2015 is opgericht door ministeries van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS), Veiligheid en Justitie (VenJ) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Zij kregen de opdracht om alle problematiek rondom verwarde personen in beeld te brengen en oplossingen voor eventuele knelpunten te geven. Bijvoorbeeld het vervoeren van verwarde personen in een politieauto, wat voor traumatische ervaringen kan zorgen. Het doel was om dit in de zomer van 2016 uit te brengen. Dit bleek een kort tijdsbestek en daarom werd het schakelteam opgericht. Het aanjaagteam stopte in oktober 2016 en werd opgevolgd door het schakelteam. Dit team zal voortbouwen op de resultaten en de visie van het

aanjaagteam en dit verder ontwikkelen(Blokland & Loonstra, 2017).

Het aanjaagteam heeft negen bouwstenen opgesteld die nodig zijn voor een goede, sluitende aanpak voor personen met verward gedrag. De bouwstenen sluiten aan bij verschillende fases die kunnen voorkomen bij mensen met verward gedrag; ze hangen onderling met elkaar samen. Zij beschrijven dat continuïteit een belangrijk begrip is. Dit houdt in dat een

overdracht warm moet zijn en een cliënt niet zomaar los moet worden gelaten voordat hij of zij is overgedragen aan iemand anders (Aanjaagteam, 2016). Dit is interessant omdat in de paragraaf ‘Dominante politiecultuur’ naar voren is gekomen dat agenten soms een agressieve en dominante houding aannemen naar verwarde personen. Dit is een hele andere benadering dan die het aanjaagteam beschrijft wat werkt voor personen met verward gedrag. In figuur 4 zijn de negen bouwstenen te zien die het aanjaagteam heeft opgericht.

(37)

Het aanjaagteam geeft aan dat er onvoldoende alertheid is. Er zijn zorgwekkende signalen die niet op tijd opgemerkt worden. Het team concludeert dat er onvoldoende

handelingsperspectieven zijn voor mensen met verward gedrag, professionals en de samenleving als geheel om goed om te gaan met verwardheid (Aanjaagteam, 2016). De signalen die niet opgepakt worden zijn een gevolg van het tekort aan alertheid. Net als het tekort aan handelingsperspectief waardoor sommige politieagenten niet weten hoe om te gaan met personen met verward gedrag.

4.6 Theorie van gepland gedrag

De theorie van gepland gedrag (theory of planned behavior) van Ajzen (1991) is een theorie om gedrag positief te beïnvloeden. Eerst wordt er gekeken naar welke factoren ervoor zorgen dat politieagenten bepaalde gedragingen in hun beroepshouding laten zien. Dit model is gebruikt bij het observeren en interviewen. De theorie van gepland gedrag gaat ervan uit dat het gedrag beïnvloed wordt door drie factoren: de attitude van het gedrag, de sociale norm en de waargenomen gedragscontrole. Samen vormen deze drie factoren een intentie om het gedrag te vertonen. De intentie wordt bij deze theorie gezien als de directe voorspeller. De drie factoren worden bepaald door de overtuigingen ten aanzien van het gedrag.

(38)

Overtuigingen: de vooroordelen die iemand heeft ten aanzien van het gedrag. De attitude: een houding of mening ten aanzien van het gedrag.

Sociale norm: sociale druk om het gedrag wel of niet te vertonen.

Waargenomen gedragscontrole: de mate waarin verwacht wordt het gedrag te gaan vertonen.

Volgens het model hebben de overtuigingen invloed op het uiteindelijke gedrag. Wanneer de overtuigingen veranderen zal de intentie van het gedrag ook anders zijn (Ajzen, 1991).

Wanneer het model omgezet wordt naar dit onderzoek dan zullen de gedragingen in de beroepshouding van politieagenten gezien worden als het uiteindelijke ‘gedrag’. Bij de attitude hangt het er af wat de persoonlijke overtuigingen zijn van politieagenten. De sociale norm houdt in hoe sociale druk wordt ervaren om tot bepaalde gedragingen over te gaan en wat hier van hen wordt verwacht. En bij waargenomen gedragscontrole gaat het om de mate waarin de politieagent denkt dat hij in de gelegenheid is om bepaalde gedragingen te vertonen (Ajzen, 1991).

(39)

5. Probleem-, doel- en vraagstelling

De essentie van het vraagstuk wordt in dit hoofdstuk duidelijker. Daarnaast wordt er een verdiepende analyse over het probleem beschreven. Eerst wordt er een probleemstelling beschreven, aan de hand daarvan worden de doel- en vraagstelling geformuleerd.

5.1 Probleemstelling

Omdat politieagenten vanuit hun beroepshouding niet altijd verder kijken naar de oorzaak van het gedrag van de verwarde persoon, kan dit ervoor zorgen dat doorverwijzing naar het

sociaal werk niet plaatsvindt. Uit de theoretische verdieping is naar voren gekomen dat agenten soms een dominante en agressieve houding aannemen tegenover verwarde personen, terwijl verwarde personen juist een rustige benadering nodig hebben. Anders is de kans aanwezig dat de persoon reageert met agressief gedrag wat uit kan lopen in een escalatie (Kuppens, Appelman Ham & Wijk, 2015). Politieagenten hebben andere kerntaken dan sociaal werkers. De huidige kerntaken sluiten niet aan op de doelgroep omdat hierbij de focus niet wordt gericht de signaleringstaak. Daarnaast geven politieagenten aan dat zij zich

onvoldoende geschoold voelen om verwarde personen te identificeren wanneer het gaat om psychiatrische aandoeningen. Dit is onvoldoende opgenomen de in opleiding tot

politiemedewerker (Borum, 1998). Verwarde personen komen niet aan bij het sociaal werk waardoor sociaal werkers niet de kans krijgen om deze doelgroep tot hun recht te laten komen en te kunnen laten deelnemen in onze samenleving.

Verwarde personen, politieagenten, sociaal werkers en andere hulpverleners hebben uiteindelijk met dit probleem te maken. Het probleem begint bij het signaleren van politieagenten. Politieagenten moeten een inschatting maken van de persoon en hiernaar handelen. Wanneer huidige protocollen of een werkwijze niet werken bij verwarde personen wekt dit frustratie op bij politieagenten en kost het meer tijd om een inschatting van de situatie te maken (Oosterom, 2018). Dit doen zij vanuit hun beroepshouding waarbij de focus is gericht op strafrechtspleging en niet op de oorzaak van het strafrechtelijke gedrag.

Verwarde personen zitten hierdoor in een strafrechtketen waarbij zij niet de passende hulp krijgen en opnieuw voor overlast veroorzaken (RMO, 2007). Dit is te zien in de cijfers bij de probleemverkenning, 52% van de personen met meldingen met betrekking tot verwarde

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

28$ van de zoons heeft geen enkele vorm van voortgezet dagonderwijs genoten (bijlage 30). De buiten de landbouw werkende zoons. De belangstelling van de afgevloeide zoons is

Bij kruisinoculatie, uitgevoerd door Schnathorst, Crogan & Bardin, (1958) blijken de volgende planten vatbaar voor de echte meeldauw van Lactuca sativa:

In de eerste plaats moet het vaccin ervoor zorgen dat de dieren niet meer ziek worden, legt Bianchi uit, maar ook moet duidelijk worden of het virus zich via de ge

Bovendien kan een toevertrouwd belang volgens de memorie van toelichting niet alleen zijn gelegen in rechtstreeks uit de wet verkregen taken, maar even- eens in

1 tracht door een analyse van de centrale categorie van de sociologie, namelijk het positionele handelen, vast te stellen wat de oorzaken ' van het conflict zijn en in welke

Hartog op: „Men kan zelfs de vraag stellen, of de gewone economische analyse, welke gebaseerd is op het winstmotief, hiet nog wel opgaat..." (Problemen der modeme

De convocatie voor deze dag wordt meegestuurd met het volgende nummer van Afzettingen. 23 september 2006

De hoge concentratie hed er meer laat van San da lage* li* vruofcten *4j da böge «oaeestratle hadden een hoger droge etofgehalte en een hogere osmotische waarde dan bij de