‘De angst voor angstschadevorderingen’
In hoeverre komt angstschade voor vergoeding in aanmerking onder
het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht?
Manouk van de Lustgraaf Student 12943665
Masterscriptie
Privaatrecht: Privaatrechtelijke rechtspraktijk Universiteit van Amsterdam
Begeleider: dhr. mr. A.V.T. de Bie 30 Juli 2020
2
Voorwoord
Met de masterscriptie ‘De angst voor angstschadevorderingen’ sluit ik de Master Privaatrecht aan de Universiteit van Amsterdam af. Ik heb met veel plezier deze scriptie geschreven. Het onderwerp intrigeerde mij vanaf het eerste moment en ik hoop dat ik door middel van deze scriptie een bijdrage heb kunnen leveren aan de wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen rondom angstklachten en angststoornissen.
Er komt hierdoor tevens een einde aan zes mooie studiejaren en een prachtige studententijd. Ik heb in deze tijd aan maar liefst vier universiteiten mogen studeren. Bij elke universiteit heb ik mijn vaardigheden verrijkt, nieuwe kennis opgedaan en veel inspirerende mensen mogen leren kennen. Hier ben ik iedereen zeer dankbaar voor.
Ik wil in het bijzonder mijn ouders en zus bedanken voor alle support de afgelopen jaren. Zonder deze steun was het nooit gelukt. Ik wil tevens Anouk Heijman, Marina Molenaar en Mark Heijenk bedanken voor het lezen en becommentariëren van deze scriptie.
Tot slot wil ik mijn begeleider Toine de Bie bedanken voor de begeleiding van mijn masterscriptie. Ik heb in de afgelopen jaren zelden een docent ontmoet die zo betrokken was bij mij en mijn studie. Daarnaast wil ik graag de tweede lezer Gina Hindriks bedanken voor het lezen en het beoordelen van deze scriptie.
3
Abstract
De angst voor angstschadevorderingen. In Nederland is steeds meer aandacht voor angstklachten en angststoornissen. Een situatie die hierbij vaak onderbelicht blijft, is de situatie waarin de angst is veroorzaakt door een normschending van een ander. In deze scriptie is onderzoek gedaan naar de vraag in hoeverre angstschade voor vergoeding in aanmerking komt onder het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht. Een angstschadevordering moet, om voor vergoeding in aanmerking te komen, altijd worden gebaseerd op een normschending die hieraan ten grondslag ligt. In de literatuur wordt betoogd dat, in het bijzonder bij de schending van zorgvuldigheidsnormen, eisen moeten worden gesteld aan de ‘redelijkheid’ van angst. De voornaamste knelpunten bij angstschadevorderingen doen zich voor de bij de immateriële schadevergoeding en de juridische causaliteit.
Een recht op immateriële schadevergoeding bestaat vanwege het gesloten stelsel alleen als zich een grond voordoet genoemd in artikel 6:106 BW. Bij angstschadevorderingen is het met name van belang wat moet worden verstaan onder een persoonsaantasting. De persoonsaantasting kan worden onderverdeeld in geestelijk letsel en schending van persoonlijkheidsrechten. Bij geestelijk letsel moet sprake zijn van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Een schending van een persoonlijkheidsrecht wordt als een persoonsaantasting aangemerkt indien de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat er sprake is van een aantasting in de persoon. Juridische causaliteit ziet op de vraag in hoeverre de schade kan worden toegerekend aan de normschending. Belangrijke bezwaren tegen angstschadevorderingen zien op de persoonlijke predispositie van de benadeelde. De persoonlijke predispositie doorkruist in beginsel de juridische causaliteit niet. De toerekening van schade is op dit moment sterk afhankelijk van de geschonden norm.
De angstschadevordering is al ver ontwikkeld in de Franse cassatierechtspraak. Het Franse aansprakelijkheidsrecht kent een open stelsel voor immateriële schadevergoeding, waardoor angstschade als aparte immateriële schadepost kon worden erkend. In asbest gerelateerde zaken geldt daarnaast sinds 2015 een onweerlegbaar bewijsvermoeden op angstschade voor Franse werknemers van bedrijven die op de ACAATA lijst staan vermeld.
Er bestaat op dit moment nog veel onduidelijkheid over welke eisen worden gesteld aan angstschadevorderingen om voor vergoeding in aanmerking te komen onder het Nederlandse
aansprakelijkheidsrecht. Er zijn meerdere mogelijkheden denkbaar hoe de
angstschadevordering kan worden ingebed in het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht. Vier mogelijkheden zijn: verduidelijking van de eisen die worden gesteld aan de persoonsaantasting, het introduceren van een onweerlegbaar bewijsvermoeden, verruiming van het begrip ‘persoonsaantasting’ en het aanpassen van het wettelijk systeem naar een open stelsel voor immateriële schadevergoeding.
4 Inhoudsopgave 1. Inleiding ... 6 1.1. Aanleiding ... 6 1.2. Wetenschappelijke relevantie ... 8 1.3. Maatschappelijke relevantie ... 9 1.4. Afbakening onderzoek ... 9 1.5. Methodologie ... 9 1.6. Leeswijzer ... 10
2. Vestigingsfase aansprakelijkheid angstschade ... 11
2.1. Inleiding ... 11 2.2. Normschending ... 11 2.3. Toerekening ... 13 2.4. Schade ... 14 2.5. Causaal verband ... 14 2.6. Relativiteit ... 15 2.7. Tussenconclusie ... 15
3. Omvangsfase schadevergoeding angstschade ... 16
3.1. Inleiding ... 16 3.2. Materiële schadevergoeding ... 16 3.3. Immateriële schadevergoeding ... 16 3.3.1. Geestelijk letsel ... 17 3.3.2. Schending persoonlijkheidsrecht ... 19 3.4. Begroting schade ... 22 3.5. Juridische causaliteit ... 23 3.6. Schadebeperkingsplicht benadeelde ... 27 3.7. Toekomstige schade ... 27 3.8. Tussenconclusie ... 28
4. De angstschadevordering naar Frans recht ... 29
4.1. Inleiding ... 29
4.2. Vestigingsfase aansprakelijkheid ... 29
4.3. Omvangsfase schadevergoeding ... 29
4.3.1. Immateriële schadevergoeding ... 29
4.3.2. Juridische causaliteit ... 30
4.4. Erkenning van angstschade ... 31
4.5. Tussenconclusie ... 34
5. Analyse knelpunten angstschadevordering ... 35
5
5.2. Immateriële schadevergoeding ... 35
5.2.1. Discussie ... 35
5.2.2. Vergelijking Frans aansprakelijkheidsrecht ... 37
5.3. Juridische causaliteit ... 38
5.3.1. Discussie ... 38
5.3.2. Vergelijking Frans aansprakelijkheidsrecht ... 40
5.4. Tussenconclusie ... 41
6. Conclusie ... 42
7. Aanbevelingen ... 45
7.1. Bijzondere normschending ... 45
7.2. Onweerlegbaar bewijsvermoeden ... 45
7.3. Verruiming van het begrip ‘persoonsaantasting’ ... 46
7.4. Open stelsel ... 46
8. Literatuurlijst ... 47
6
1. Inleiding
1.1. Aanleiding
Angst is een gevoel van beklemming, vrees, onveiligheid of onzekerheid.1 De huidige pandemie
COVID-19, ook wel het coronavirus genoemd, zorgt ervoor dat waarschijnlijk iedere burger dit
gevoel herkent.2 Burgers ervaren angst om besmet te raken, angst iemand anders te besmetten,
angst dat een naaste ziek wordt, angst voor baanverlies, angst voor financiële tegenslag, angst
voor studievertraging, angst voor nieuwe maatregelen en ga zo maar door.3
Angst is geen nieuw fenomeen, maar het piekt in onze moderne, westerse maatschappij.4 Al
voordat het coronavirus Nederland had bereikt, vormden angststoornissen de meest
voorkomende psychische aandoening in Nederland.5 Angst is in beginsel een normale reactie
bij een reële dreiging.6 Het is een gevoel dat verwijst naar dreigend gevaar en gaat gepaard met
lichamelijke verschijnselen.7 Het hart gaat sneller kloppen, de ademhaling versnelt, de
bloeddruk gaat omhoog en de spieren spannen zich aan. Het lichaam prepareert zich zodoende
voor een ‘fight or flight’-reactie om zich te beschermen tegen de dreiging.8 De emotie angst
kan echter doorslaan in angstklachten of abnormale angst. Angstklachten zijn klachten waarbij angstgevoelens en bijkomende lichamelijke klachten een rol spelen. Ze zijn vaak gerelateerd
aan problemen of zorgen op belangrijke levensgebieden (gezin, relatie, werk, gezondheid).9 Bij
abnormale angst ontstaat na geen of een minimale prikkel een ongewoon heftige en/of langdurige angst die niet past bij de situatie en die voor derden en ook voor de persoon zelf oninvoelbaar is.10 Abnormale angst gaat vaak gepaard met onjuiste gedachtes en fysieke
klachten. Indien abnormale angst aanleiding geeft tot aanhoudend subjectief lijden of tot een
belemmering van sociaal functioneren wordt er ook wel gesproken van een angststoornis.11 In
Nederland krijgt jaarlijks 10,1% van de Nederlanders (18-64 jaar) last van problemen met angst
en 19,6% heeft ooit een angststoornis gehad.12
1 Dikke van Dale 2020 (online). 2 NOS 11 maart 2020.
3 Sevil & Khaddari, Het Parool 22 maart 2020. 4 Samoy & Vandenbussche 2018, p. 207. 5 Trendrapportage GGZ 2014, p. 5.
6 NHG-Standaard Angst (Derde (partiële) herziening), 25 maart 2020, nhg.org. 7 NHG-Standaard Angst (Derde (partiële) herziening), 25 maart 2020, nhg.org. 8 NHG-Standaard Angst (Derde (partiële) herziening), 25 maart 2020, nhg.org. 9 NHG-Standaard Angst (Derde (partiële) herziening), 25 maart 2020, nhg.org. 10 NHG-Standaard Angst (Derde (partiële) herziening), 25 maart 2020, nhg.org. 11 Zorgpad Angststoornissen 2014, p. 3.
7 In Nederland is steeds meer aandacht voor angstklachten en angststoornissen. Men probeert zo
het taboe te doorbreken en hulp te bieden aan mensen met psychische klachten.13 Een situatie
die hierbij vaak onderbelicht blijft, is de situatie waarin de angst is veroorzaakt door een normschending van een ander. Een voorbeeld hiervan is de blootstelling aan asbest. Blootstelling aan asbest kan op de lange termijn leiden tot verschillende vormen van
asbestziekten, waaronder asbestose, mesothelioom en longkanker.14 Het kan hierbij soms wel
30 jaar duren voordat iemand daadwerkelijk ziek wordt.15 Gedurende die tijd is het mogelijk
dat de benadeelde, wetende dat hij is blootgesteld aan asbest, angst ervaart om ziek te worden.16
Deze angst kan leiden tot angstklachten of een angststoornis. De gevolgen van deze angst in
financiële zin of anderszins, worden angstschade genoemd.17 Op het moment dat de benadeelde
daadwerkelijk ziek wordt voorziet het Nederlandse recht in een vergoeding voor materiële en
immateriële schade.18 Het is de vraag of het Nederlandse recht ook voorziet in een vergoeding
voor de periode dat de benadeelde nog niet ziek is maar wel angst ervaart als gevolg van de blootstelling. De angstschadevordering kan hiervoor uitkomst bieden.
De angstschadevordering staat in Nederland nog in de kinderschoenen, maar sinds de
aardbevingsschade zaken in Groningen is er opnieuw aandacht voor.19
‘Een scheur in de muur is duidelijk zichtbaar, maar hoe beoordeel je claims van mensen met angst of stress door aardbevingen?’20
Zo’n tienduizend Groningers gaven in een rapport aan stress gerelateerde gezondheidsklachten
te hebben door de bevingen en schades.21 Het is de vraag of zij ook voor deze klachten recht
hebben op materiële en immateriële schadevergoeding. En zo ja, via welke juridische weg. Naast deze twee voorbeelden zijn er nog tal van andere gebeurtenissen te bedenken die tot angstschade kunnen leiden: opzettelijke bedreiging met geweld, virale besmetting,
13 Zie bijvoorbeeld de Rijksoverheid campagne ‘Hey, het is oké’, heyhetisoke.nl 14 Overheul, AV&S 2017, afl. 5/33, p. 3.
15 Overheul, AV&S 2017, afl. 5/33, p. 3. 16 Overheul, AV&S 2017, afl. 5/33, p. 3. 17 Lindenbergh 2019, p. 157.
18 Art. 6:95 BW en art. 6:106 BW. 19 Overheul, AV&S 2017, afl. 5/33, p. 3. 20 Oosterom, Trouw 3 februari 2018.
8 klimaatverandering, blootstelling aan een (ontsnapt) gevaarlijk dier, terroristische aanslagen etc.22
In deze scriptie staat de volgende onderzoeksvraag centraal: ‘In hoeverre komt angstschade
voor vergoeding in aanmerking onder het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht?’ Om
deze vraag te beantwoorden wordt in deze scriptie het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht en de ontwikkeling in de rechtspraak op het gebied van angstschade geanalyseerd. Het Franse aansprakelijkheidsrecht wordt hierna beschreven. De angstschadevordering is al ver ontwikkeld in de Franse cassatierechtspraak. Dit maakt het waardevol om voor het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht te kijken naar de voorwaarden die het Franse recht stelt aan angstschadevorderingen. Knelpunten op het gebied van angstschadevorderingen worden vervolgens uiteengezet. Tot slot worden aanbevelingen gegeven over hoe angstschadevorderingen mogelijk kunnen worden ingebed in het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht.
1.2. Wetenschappelijke relevantie
Het onderwerp ‘angstschade’ is een relatief nieuw begrip binnen het civiele
aansprakelijkheidsrecht.23 De laatste jaren is er steeds meer aandacht voor het onderwerp en
wordt de problematiek rondom psychische schade in de literatuur en rechtspraak steeds vaker
volwaardig erkend.24 Wetenschappelijk gezien is er nog weinig geschreven over het onderwerp
‘angstschade’. Angstschade wordt vaak onder het overkoepelende begrip ‘psychische schade’ geschaard en niet als een aparte schadesoort behandeld. Het doel van deze scriptie is om het begrip ‘angstschade’ meer in detail te belichten. Een analyse van hetgeen in de huidige literatuur en jurisprudentie naar voren is gebracht ten aanzien van het onderwerp moet ervoor zorgen dat een zo breed mogelijk beeld wordt verworven van het onderwerp angstschade en de betekenis hiervan binnen het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht. Een vergelijking met het Franse aansprakelijkheidsrecht moet daarnaast voor een verdieping zorgen ten aanzien van de huidige kennis op het gebied van ‘angstschade’.
22 Lindenbergh 2019, p. 159. 23 Lindenbergh 2019, p. 13. 24 Lindenbergh 2019, p. 14.
9 1.3. Maatschappelijke relevantie
In Nederland is steeds meer maatschappelijke aandacht voor de gevolgen van angstklachten en angststoornissen. Deze ontwikkeling is ook terug te vinden in de Nederlandse rechtspraak. Er is de afgelopen jaren een aantal interessante rechtszaken geweest, waarin
angstschadevorderingen expliciet dan wel impliciet waren ingesteld. Het
aansprakelijkheidsrecht heeft met name tot doel om te bepalen wanneer schade kan worden
afgewenteld op diegene die de schade heeft veroorzaakt.25 Een onderzoek naar de
mogelijkheden van angstschadevorderingen onder het Nederlandse aansprakelijkheidsecht raakt dit doel. Er wordt in deze scriptie onderzoek gedaan in welke gevallen angstschade kan worden verplaatst van de benadeelde naar degene die de schade heeft veroorzaakt. Het doel is tevens om met deze scriptie een bijdrage te leveren aan de huidige maatschappelijke ontwikkeling op het gebied van angstschade.
1.4. Afbakening onderzoek
Het Nederlandse en Franse aansprakelijkheidsrecht wordt in deze scriptie nader geanalyseerd. In deze scriptie is gekozen voor een vergelijking met het Franse aansprakelijkheidsrecht omdat dit rechtssysteem vergelijkbaar is met het Nederlandse rechtssysteem. Angstschadevorderingen zijn ook in het Amerikaanse aansprakelijkheidsrecht ver ontwikkeld. Een vergelijking met het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht is door de verschillen met het Amerikaanse rechtssysteem lastig, waardoor deze rechtspraak niet wordt belicht. Omwille van de omvang van deze scriptie worden in hoofdstuk 3,4 en 5 alleen de belangrijkste knelpunten die zich voordoen in de omvangsfase van schadevergoeding bij angstschadevorderingen nader geanalyseerd.
1.5. Methodologie
De methoden van onderzoek voor deze scriptie zijn literatuuronderzoek en jurisprudentieonderzoek. De probleemstelling wordt op basis van wetenschappelijke literatuur, huidige regelgeving, wetshistorische teksten en jurisprudentie onderzocht. Hoofdzakelijk wordt gebruik gemaakt van wetenschappelijke publicaties en jurisprudentie. Databanken die worden geraadpleegd zijn: Kluwer Navigator, Legal Intelligence, Rechtsorde, HeinOnline en Google Scholar.
10 Middels de volgende deelvragen wordt de onderzoeksvraag beantwoord:
1. Wat is het juridisch kader voor de vestiging van aansprakelijkheid bij angstschade? 2. Hoe wordt de omvang van schadevergoeding bepaald bij angstschade?
3. Hoe is de angstschadevordering ingebed in het Franse aansprakelijkheidsrecht?
4. Welke knelpunten doen zich voor bij angstschadevorderingen? En welke lessen kunnen er worden getrokken uit het Franse aansprakelijkheidsrecht?
1.6. Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt de vestigingsfase van aansprakelijkheid bij angstschade besproken. In hoofdstuk 3 wordt daarna de omvangsfase van schadevergoeding bij angstschade beschreven. De voornaamste knelpunten bij angstschadevorderingen doen zich voor bij de immateriële schadevergoeding en juridische causaliteit. Deze twee leerstukken worden daarom in dit hoofdstuk nader belicht aan de hand van jurisprudentie. In hoofdstuk 4 wordt de angstschadevordering naar Frans recht geanalyseerd. Vervolgens worden in hoofdstuk 5 de knelpunten verder uiteengezet. De discussie tussen verschillende auteurs op het gebied van angstschadevorderingen en de lessen die kunnen worden getrokken uit het Franse aansprakelijkheidsrecht worden in dit hoofdstuk nader belicht. In hoofdstuk 6 wordt een conclusie gegeven. Tot slot worden in hoofdstuk 7 aanbevelingen gedaan over hoe angstschadevorderingen in het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht mogelijk kunnen worden ingebed.
11
2. Vestigingsfase aansprakelijkheid angstschade
2.1. Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de vestigingsfase van aansprakelijkheid bij angstschadevorderingen besproken. De volgende onderwerpen worden achtereenvolgens behandeld: normschending, toerekening, schade, causaal verband en het relativiteitsvereiste.
2.2. Normschending
Er kunnen tal van gebeurtenissen plaatsvinden die angst kunnen veroorzaken. Het Nederlandse
aansprakelijkheidsrecht kent als uitgangspunt dat eenieder zijn eigen schade draagt.26 Hiermee
wordt bedoeld dat in beginsel eenieder de nadelige en ongunstige gevolgen van gebeurtenissen die hem treffen behoort te dragen.27 Een uitzondering op dit uitgangspunt is de situatie wanneer
iemand anders op grond van een verbintenis uit de wet verantwoordelijk kan worden gehouden
voor het ontstaan van de schade. De schade kan dan op de aansprakelijke worden afgewenteld.28
Een angstschadevordering moet zodoende altijd worden gebaseerd op een normschending die hieraan ten grondslag ligt.29 Werknemers die tijdens hun werk zijn blootgesteld aan asbest
zullen bijvoorbeeld hun angstschadevordering meestal baseren op de
werkgeversaansprakelijkheid (artikel 7:658 BW) en de benadeelde in de bevingsschadezaken in Groningen op aansprakelijkheid voor schade uit mijnbouwwerk (art. 6:177 BW). De vraag of er aansprakelijkheid bestaat, wordt in beginsel getoetst aan dergelijke
aansprakelijkheidsgrondslagen.30 Zowel een onrechtmatige daad als een toerekenbare
tekortkoming kunnen leiden tot angstschade.31 Een voorbeeld van een onrechtmatige daad die
tot angstschade kan leiden is de situatie waarin iemand als gevolg van een verkeersongeluk angstgevoelens ervaart om daarna nog aan het verkeer deel te nemen. Een voorbeeld van een toerekenbare tekortkoming die tot angstschade kan leiden is een arts die een medische beroepsfout maakt waardoor de patiënt als gevolg angstgevoelens ervaart.
26 Asser/ Sieburgh 6-IV 2019/19. 27 Asser/ Sieburgh 6-IV 2019/19. 28 Asser/ Sieburgh 6-IV 2019/21. 29 Lindenbergh 2019, p. 160. 30 Lindenbergh 2019, p. 161. 31 Lindenbergh 2019, p. 161.
12 Het is vervolgens de vraag of bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een
normschending ook bepaalde eisen moet worden gesteld aan de ‘redelijkheid’ van de angst.32
Er kan hierbij een onderscheid worden gemaakt tussen een schending van een verkeers- of veiligheidsnorm en een schending van een ander type zorgvuldigheidsnorm. Enkele voorbeelden van andere type zorgvuldigheidsnormen zijn: informatieplichten, gedragscodes en huisregels. Bij een schending van een verkeers- of veiligheidsnorm zullen veelal geen aanvullende eisen hoeven te worden gesteld aan de redelijkheid van de angst. Lindenbergh stelt ‘dat in de meeste gevallen waarin vergoeding van schade wordt gevorderd wegens angst op grond van de aard van de gedraging kan worden vastgesteld of deze onrechtmatig is. Dit komt omdat het veelal zal gaan om angst voor de fysieke veiligheid. Het lijkt Lindenbergh in die gevallen niet nodig om voor de vaststelling van de normschending tevens als eis te stellen dat een persoon met een normale weerbaarheid redelijkerwijs substantiële angst moet hebben kunnen lijden.’33
Het wordt ingewikkelder bij een schending van een ander type zorgvuldigheidsnorm. Bij schending van een zorgvuldigheidsnorm wordt bij de beoordeling of de handeling onrechtmatig is, gekeken of de verweten handeling indruist tegen de maatschappelijk betamende zorgvuldigheid.34 De maatschappelijk betamende zorgvuldigheid wordt vastgesteld door te
kijken welke zorgvuldigheid van een persoon mag worden verwacht mede gelet op de kans dat
uit de gedraging ongevallen ontstaan en de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben.35
Er kunnen zich situaties voordoen waarbij de gedraging objectief gezien niet bedreigend is voor een persoon met normale weerbaarheid, maar dat in een concreet geval wegens de bijzondere
kwetsbaarheid van een persoon wel kan zijn.36 Deze bijzondere kwetsbaarheid wordt ook wel
de persoonlijke predispositie van de benadeelde genoemd. Een voorbeeld hiervan is iemand die ernstig schrikt van het geluid van een ambulancesirene op straat. Deze persoon zal niet kunnen volhouden dat dit geluid onrechtmatig was. De voornaamste bezwaren tegen de vergoeding van angstschade zien op de predispositie van de benadeelde. Deze bezwaren zijn
het gevaar van simulatie en het fenomeen van de ‘eierschaal-persoonlijkheid’.37
32 Lindenbergh 2019, p. 162. 33 Lindenbergh 2019, p. 164. 34 Asser/ Sieburgh 6-IV 2019/57. 35 Asser/ Sieburgh 6-IV 2019/58. 36 Lindenbergh 2019, p. 165.
13 Bij simulatie gaan personen angst veinzen. Met het fenomeen van de ‘eierschaal-persoonlijkheid’ wordt gedoeld op de bijzondere gevoeligheid van een persoon in vergelijking tot andere personen.38
Bij de schending van een zorgvuldigheidsnorm, waarbij de normschending objectief gezien niet bedreigend is, kan volgens Lindenbergh het gedrag alleen onrechtmatig zijn indien de
veroorzaker weet had van de kwetsbaarheid van de benadeelde.39 Het is bij de vaststelling van
een schending van een zorgvuldigheidsnorm gebruikelijk om met een maatman te rekenen.40
Een maatman representeert een bepaalde mate van weerbaarheid waardoor er impliciet eisen worden gesteld aan de redelijkheid van angst. De schade is anders voor een gemiddeld persoon niet voorzienbaar en zodoende niet in strijd met een zorgvuldigheidsnorm. Vegter stelt eveneens dat de afbakening van wel en niet vergoedbare schade moet plaatsvinden op basis van de zorgplicht en niet op basis van het soort schade.41 Kottenhagen en Kottenhagen-Edzes stellen
dat het, gelet op alle omstandigheden van het geval, moet gaan om een gerechtvaardigde
angst.42 Ceulen is eveneens van mening dat het moet gaan om een ‘reële, op objectieve gronden
te verklaren en te rechtvaardigen angst’.43 Van belang bij de beoordeling is de duur van de angst
en de kans dat het object waar de angst op gericht is (bijvoorbeeld asbestziekten) zich ook
werkelijk gaat voordoen.44 De rechtspraak sluit over het algemeen hierop aan en lijkt met name
te toetsen of sprake is van een reële, gerechtvaardigde angst.45 De persoonlijke predispositie
van de benadeelde kan zodoende bij de vestiging van aansprakelijkheid een rol spelen bij de beoordeling of er door de aangesprokene een norm is geschonden.
2.3. Toerekening
Voor de vestiging van aansprakelijkheid is ten tweede vereist dat de normschending aan de
aangesprokene kan worden toegerekend.46 De normschending kan aan de aangesprokene
worden toegerekend indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak die krachtens de
wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.47
38 Samoy & Vandenbussche 2018, p. 207. 39 Lindenbergh 2019, p. 165.
40 Lindenbergh 2019, p. 163. 41 Vegter 2005, p. 409.
42 Kottenhagen & Kottenhagen-Edzes 1997, p. 233. 43 Ceulen, TVP 2009, afl. 2, p. 72.
44 Ceulen, TVP 2009, afl. 2, p. 72. 45 Ceulen, TVP 2009, afl. 2, p. 72. 46 Asser/ Sieburgh 6-IV 2019/98. 47 Art. 6:162 lid 3 BW.
14 Er wordt van ‘schuld’ gesproken als er sprake is van verwijtbaarheid aan de dader.48 Het begrip
‘verkeersopvattingen’ is een open norm. De wet geeft niet aan wat hieronder moet worden verstaan. Het begrip wordt ook wel gezien als een verwijzing naar ongeschreven recht. Enkele aanknopingspunten aan de hand waarvan dit begrip wordt ingevuld zijn gedragsnormen,
redelijkheid en billijkheid en maatschappelijke opvattingen.49 Bij de vestiging van
aansprakelijkheid ziet het begrip toerekening op het verband tussen de dader en zijn
gedraging.50 Het begrip toerekening komt ook terug bij de causaliteit. Het begrip wordt bij de
causaliteit gebruikt met het oog op het oorzakelijk verband tussen de schade en de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust (zie paragraaf 3.5.).51
2.4. Schade
Voor de vestiging van aansprakelijkheid is ten derde vereist dat er sprake is van schade. Schade is in beginsel feitelijk nadeel.52 Feitelijk nadeel kan bestaan uit vermogensschade en
immateriële schade. Vermogensschade omvat volgens de wet zowel geleden verlies als
gederfde winst.53 Vermogensschade wordt ook wel materiële schade genoemd. Immateriële
schade ziet op nadelen die in de morele of de ideële sfeer liggen: ergernis, angst, schrik, pijn en
gemis aan levensvreugde.54 Het recht op vergoeding van immateriële schade bestaat alleen voor
zover de wet dit bepaalt.55 De regeling is uitgewerkt in artikel 6:106 BW. De benadeelde heeft
slechts recht op vergoeding van immateriële schade in de in art. 6:106 BW genoemde gevallen (zie paragraaf 3.3.).56 Dit wordt ook wel het gesloten stelsel genoemd.
2.5. Causaal verband
Op het moment dat de normschending is vastgesteld, moet de aansprakelijke opkomen voor de
gevolgen die zich niet hadden voorgedaan zonder de normschending.57 De benadeelde moet
hierbij bewijzen dat er sprake is van een condicio sine qua non-verband tussen normschending
en schade.58 Het condicio sine qua non-verband ziet op de vraag of de schade niet zou zijn
48 Asser/ Sieburgh 6-IV 2019/99. 49 Asser/ Sieburgh 6-IV 2019/122. 50 Asser/ Sieburgh 6-IV 2019/98. 51 Asser/ Sieburgh 6-IV 2019/98. 52 Asser/Sieburgh 6-II 2017/13. 53 Art. 6:96 BW. 54 Asser/Sieburgh 6-II 2017/24.d 55 Asser/Sieburgh 6-II 2017/24. 56 Asser/Sieburgh 6-II 2017/142. 57 Lindenbergh 2019, p. 166. 58 Art. 150 Rv.
15 ingetreden, indien de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust zich niet zou hebben
voorgedaan.59 Als het antwoord op deze vraag bevestigend is, geldt de onrechtmatige gedraging
als rechtens relevante oorzaak voor de schade.60 De vaststelling van het condicio sine qua
non-verband betreft een vraag naar het feitelijke non-verband tussen gedraging en schade. Het causaal verband is het vierde vereiste voor de vestiging van aansprakelijkheid.
2.6. Relativiteit
Voor de vestiging van aansprakelijkheid moet daarnaast worden voldaan aan het relativiteitsvereiste.61 Het relativiteitsvereiste houdt in dat ‘de geschonden norm strekt tot
bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden’.62 Dit betekent dat er alleen
sprake is van aansprakelijkheid indien de overtreden norm de strekking heeft de benadeelde in
het geschonden belang te beschermen.63
2.7. Tussenconclusie
Er kunnen tal van gebeurtenissen plaatsvinden die angst kunnen veroorzaken. Een angstschadevordering moet, om voor vergoeding in aanmerking te komen, altijd worden gebaseerd op een normschending die hieraan ten grondslag ligt. De persoonlijke predispositie van een benadeelde kan een rol spelen bij de normschending. Bij schendingen van zorgvuldigheidsnormen wordt daarom betoogd dat eisen moeten worden gesteld aan ‘redelijkheid’ van angst. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een normschending lijkt in de rechtspraak met name te worden getoetst of sprake is van een reële, gerechtvaardigde angst. Voor de vestiging van aansprakelijkheid moet daarnaast worden voldaan aan de vereisten van toerekening, schade, causaal verband en relativiteit.
59 Barkhuysen, Den Ouden & Tjepkema (red.) 2012, para 13.2.2. 60 Barkhuysen, Den Ouden & Tjepkema (red.) 2012, para 13.2.2. 61 Art. 6:163 BW.
62 Art. 6:163 BW.
16
3. Omvangsfase schadevergoeding angstschade
3.1. Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de omvangsfase van schadevergoeding bij angstschade geanalyseerd. De volgende onderwerpen worden achtereenvolgens behandeld: materiële schadevergoeding,
immateriële schadevergoeding, begroting van schade, juridische causaliteit,
schadebeperkingsplicht benadeelde en toekomstige schade. De voornaamste knelpunten bij angstschadevorderingen doen zich voor bij de immateriële schadevergoeding en de juridische causaliteit. Deze twee leerstukken worden in dit hoofdstuk daarom nader geanalyseerd aan de hand van jurisprudentie.
3.2. Materiële schadevergoeding
De Nederlandse wettelijke regeling voor het schadevergoedingsrecht is uitgewerkt in afdeling 6.1.10 van het BW. Een duidelijke definitie van het begrip ‘schade’ ontbreekt. Er wordt wel bepaald welke schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen en waarin deze schadeposten bestaan (zie paragraaf 2.4.).64 Angst kan leiden tot materiële schade. Enkele
voorbeelden hiervan zijn: de kosten van behandeling, kosten van benodigde verzorging, verlies
aan arbeidsvermogen, studievertraging, kosten van expertise en het verhaal van schade.65
3.3. Immateriële schadevergoeding
In artikel 6:106 BW wordt nader uitgewerkt wat ‘ander nadeel dan vermogensschade’ omvat, ook wel immateriële schade genoemd. Een aanspraak op immateriële schadevergoeding bestaat alleen:
a) Indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen; b) Indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is
geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast;
c) Indien het nadeel gelegen is in aantasting van de nagedachtenis van een overledene.66
Een benadeelde komt, vanwege het gesloten stelsel, pas in aanmerking voor immateriële
schadevergoeding als is voldaan aan een in de wet met zoveel woorden genoemde gevallen.67
64 Art. 6:95 BW.
65 Lindenbergh 2019, p. 28. 66 Art. 6:106 BW.
17 Als het gaat om angstschade, waarvan op het ontstaan het oogmerk van de aansprakelijke niet was gericht en die niet het gevolg is van aantasting van eer en goede naam, is het vooral van belang wat moet worden verstaan onder ‘op andere wijze in zijn persoon aangetast zijn’ om te
beoordelen of angstschade ook recht geeft op immateriële schadevergoeding.68 De
persoonsaantasting wordt vaak onderverdeeld in geestelijk letsel en schending van persoonlijkheidsrechten.69
3.3.1. Geestelijk letsel
In de afgelopen jaren zijn er een aantal rechtszaken geweest waarin de Hoge Raad heeft geprobeerd te verduidelijken wanneer een benadeelde recht heeft op immateriële schadevergoeding bij geestelijk letsel. Deze zaken worden hieronder in chronologische volgorde kort uiteengezet:
In de zaak HR 13 januari 1995 (Ontvanger/ Bos) stelde Bos dat de Staat onrechtmatig jegens hem had gehandeld doordat de inspecteur een aanslag had opgelegd en na bezwaar had
gehandhaafd, die vervolgens door de belastingrechter werd vernietigd.70 Bos vorderde in deze
zaak immateriële schadevergoeding op de grond dat hij was aangetast in zijn persoon door de onrechtmatige beslaglegging. Bos stelde dat de inspecteur niet met voldoende zorgvuldigheid
had opgetreden.71 Het geschil ging derhalve over de mogelijke schending van een
zorgvuldigheidsnorm. De Hoge Raad oordeelde dat ‘psychisch onbehagen van Bos, dat samenhangt met het lijden door hem van vermogensschade, echter niet kan worden aangemerkt als immateriële schade, die voor vergoeding in aanmerking komt. Immers een handelen, waardoor iemand zoals Bos in zijn vermogensrechten wordt aangetast, zal veelal door het slachtoffer worden ervaren als een aantasting in zijn persoonlijke waardigheid en gepaard gaan met een zich persoonlijk gekwetst voelen, doch zulke verschijnselen van psychische aard kunnen niet worden beschouwd als een aantasting van de persoon, die aanspraak op
schadevergoeding geeft.’72 Voor het aannemen van een persoonsaantasting is volgens de Hoge
Raad aldus niet voldoende dat sprake is geweest van meer of minder sterk psychisch onbehagen.
68 Lindenbergh 2019, p. 28.
69 Overheul, AV&S 2017, afl. 5/33, p. 4.
70 HR 13 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1608 (Ontvanger/ Bos). 71 HR 13 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1608, r.o. 1.5. (Ontvanger/ Bos). 72 HR 13 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1608, r.o. 6.2. (Ontvanger/ Bos).
18 Het arrest HR 22 februari 2002 (Taxibus) ging over een moeder die haar dochter, als gevolg van een aanrijding door een taxibus, levenloos had gevonden op de plaats van het ongeval. Zij had geprobeerd met haar hand het hoofd van haar dochter om te draaien, maar daarbij ervaarde zij dat haar hand vrijwel geheel in de schedel van het meisje verdween en dat de schedelinhoud op straat lag.73 Dit heeft geleid tot ernstig geestelijk letsel bij de moeder. De moeder vorderde
immateriële schadevergoeding op de grond dat zij in haar persoon was aangetast door het geestelijk letsel. De Hoge Raad stelde dat iemand die door een overtreding van een veiligheids- of verkeersnorm een ernstig ongeval veroorzaakt, wat een hevige emotionele shock teweegbrengt bij iemand die in een nauwe affectieve relatie staat tot het slachtoffer, ook
onrechtmatig handelt jegens deze persoon.74 De daardoor ontstane immateriële schade komt op
grond van het bepaalde in art. 6:106 lid 1, sub b, BW voor vergoeding in aanmerking. Het is daarvoor wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn
indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.’75 De Hoge Raad introduceerde
in dit arrest het criterium dat een persoonsaantasting slechts in rechte kan worden vastgesteld door een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De zaak HR 9 mei 2003 (B./ Brabant) ging over een geschil tussen de Provincie Noord-Brabant en eiser. Eiser was eigenaar van een stuk grond, die de Provincie nodig had voor de aanleg van een fietspad.76 Hij kon hierdoor zijn eigen bedrijf niet opbouwen. In deze zaak
vorderde eiser immateriële schadevergoeding op de grond dat hij was aangetast in zijn persoon. Eiser stelde dat hij levensvreugde had gederfd omdat hij het opbouwen van een eigen bedrijf en het zijn van eigen baas tien jaar heeft moeten missen.77 De Hoge Raad oordeelde in dit arrest
dat de partij die zich op aantasting van de persoon beroept, voldoende concrete gegevens zal moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld.78
73 HR 22 februari 2002, ECLI:NL:PHR:2002:AD5356, r.o. 3.1. (Taxibus). 74 HR 22 februari 2002, ECLI:NL:PHR:2002:AD5356, r.o. 4.3. (Taxibus). 75 HR 22 februari 2002, ECLI:NL:PHR:2002:AD5356, r.o. 4.3. (Taxibus). 76 HR 9 mei 2003, ECLI:NL:PHR:2003:AF4606, r.o. 3.1.
77 HR 9 mei 2003, ECLI:NL:PHR:2003:AF4606, r.o. 5.1. 78 HR 9 mei 2003, ECLI:NL:PHR:2003:AF4606, r.o. 5.2.3.
19 Het arrest HR 29 juni 2012 (Blauw Oog) ging over een geding waarbij de eiser door de vier
verweerders achterna was gezeten en vervolgens twee klappen had gekregen.79 Eiser vorderde
in deze zaak immateriële schadevergoeding op de grond dat bij hem sprake was van angstgevoelens sinds de mishandeling, waarvoor hij zijn huisarts had geraadpleegd, die hem
had doorverwezen naar de Geestelijke gezondheidszorg.80 De Hoge Raad stelde dat het
uitgangspunt voor het toewijzen van immateriële schadevergoeding is dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. De Hoge Raad oordeelde dat ‘weliswaar niet in alle gevallen is uitgesloten dat een uitzondering op dit uitgangspunt wordt aanvaard in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, maar dat in het onderhavige geval het Hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat daartoe onvoldoende is gesteld.’81 De Hoge Raad gaf in dit arrest een opening voor het recht op immateriële
schadevergoeding bij een bijzondere normschending indien geen sprake is van geestelijk letsel. 3.3.2. Schending persoonlijkheidsrecht
Naast geestelijk letsel kunnen schendingen van persoonlijkheidsrechten ook worden
aangemerkt als een persoonsaantasting.82 Persoonlijkheidsrechten omvatten alle rechten ‘die
betrekking hebben op de waarde, de integriteit, de identiteit en de autonomie van de menselijk
persoon’.83 Belangrijke persoonlijkheidsrechten zijn onder andere: het recht op bescherming
van de lichamelijke integriteit (artikel 11 Grondwet), het recht op vrijheid (artikel 15 Gw), het recht op bescherming van eer en goede naam (artikel 8 Europees Verdrag Rechten van de Mens) en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 10 Gw en artikel 8 EVRM). Er bestaan naast deze opsomming nog andere subjectieve rechten die als persoonlijkheidsrechten kunnen worden gekwalificeerd.84 In de afgelopen jaren zijn er een
aantal rechtszaken geweest waarin de Hoge Raad heeft geprobeerd te verduidelijken wanneer een benadeelde recht heeft op immateriële schadevergoeding bij een schending van een persoonlijkheidsrecht. Deze zaken worden hieronder in chronologische volgorde kort uiteengezet:
79 HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519, r.o. 3.1. (Blauw Oog). 80 HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519, r.o. 3.2.1. (Blauwe Oog). 81 HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519, r.o. 3.5. (Blauw Oog). 82 Lindenbergh 2008, p. 37.
83 Lindenbergh, Tijdschrift voor Privaatrecht 1999, afl. 2, p. 1669. 84 Lindenbergh 2008, p. 39.
20 Het arrest HR 9 juli 2004 (Groninger Oudejaarsrellen) ging over twee bewoners van de stad Groningen die in de nacht van 30 op 31 december 1997 uren werden belaagd in hun huis door
een groep van ongeveer 65 jongeren.85 De politie greep, ondanks dat zij meerdere malen waren
gealarmeerd, pas na geruime tijd in.86 In deze zaak vorderden de belaagde bewoners
immateriële schadevergoeding van de Gemeente en de Politieregio Groningen. Zij stelden dat zij in hun persoon zijn aangetast en psychische schade hebben opgelopen doordat zij zonder bescherming zijn gebleven toen zij werden blootgesteld aan bedreiging van lijf en goed en ten
gevolge daarvan hun woning hebben moeten verlaten om zich elders te vestigen.87 De rechtbank
oordeelde dat vaststaat dat bewoners gedurende een aantal uren in hun woning in een zeer bedreigende situatie hebben verkeerd waarbij zij tevergeefs hebben moeten wachten op bijstand en hulp van de politie.88 Zij laat daarbij zwaar wegen dat juist in een dergelijke situatie
gevoelens van angst, onveiligheid en onzekerheid met betrekking tot hun lijf en goed voor de bewoners zeer zijn toegenomen door het uitblijven van een reactie op hun verzoek om hulp en
bijstand van de politie, waarop zij in de gegeven omstandigheden hadden mogen rekenen.89 Op
grond van de aard en de ernst van deze nalatigheid, die naar het oordeel van de rechtbank leidde tot een zeer ernstige inbreuk op de integriteit van hun persoon en de veiligheid van hun woning,
heeft zij kunnen oordelen dat van een aantasting in de persoon sprake is geweest.90 De Hoge
Raad stelt dat het oordeel van de rechtbank juist is. Hij voegt hieraan toe dat in het geval als het
onderhavige niet nodig is dat ook psychische schade is vastgesteld.91
In de zaak die leidde tot het arrest HR 18 maart 2005 (Wrongful Life) werd eveneens
immateriële schadevergoeding gevorderd.92 Het arrest ging over een medische beroepsfout. De
verloskundige had geoordeeld dat een vruchtwaterpunctie onderzoek bij de moeder (eiser) niet nodig was. Eisers waren overgegaan tot abortus indien was gebleken dat de vrucht waarvan zij zwanger was een chromosale afwijking had. De baby van de eisers is uiteindelijk zwaar gehandicapt geboren. De Hoge Raad oordeelde ten aanzien van de vordering van de moeder: ‘wanneer aan de moeder de uitoefening van haar keuzerecht wordt onthouden door een fout van een verloskundige en zij daarmee, zoals in de onderhavige zaak, niet ervoor heeft kunnen 85 HR 9 juli 2004, ECLI:NL:PHR:2004:AO7721 (Groningen Oudejaarsrellen).
86 HR 9 juli 2004, ECLI:NL:PHR:2004:AO7721, r.o. 3.1 (Groningen Oudejaarsrellen). 87 HR 9 juli 2004, ECLI:NL:PHR:2004:AO7721, r.o. 3.2 (Groningen Oudejaarsrellen). 88 HR 9 juli 2004, ECLI:NL:PHR:2004:AO7721, r.o. 3.11 (Groningen Oudejaarsrellen). 89 HR 9 juli 2004, ECLI:NL:PHR:2004:AO7721, r.o. 3.11 (Groningen Oudejaarsrellen). 90 HR 9 juli 2004, ECLI:NL:PHR:2004:AO7721, r.o. 3.11 (Groningen Oudejaarsrellen). 91 HR 9 juli 2004, ECLI:NL:PHR:2004:AO7721, r.o. 3.13 (Groningen Oudejaarsrellen). 92 HR 18 maart 2005, ECLI:NL:PHR:2005:AR5213 (Wrongful Life).
21 kiezen de geboorte van een zwaar gehandicapt kind te voorkomen, wordt een ernstig inbreuk gemaakt op haar zelfbeschikkingsrecht. Een zo ingrijpende aantasting als in dit geding aan de orde van een zo fundamenteel recht moet worden aangemerkt als een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106 lid 1sub b BW, zonder dat geestelijk letsel hoeft te worden vastgesteld.’93 Voor de vordering van de vader tot vergoeding van zijn immateriële schade geldt
in wezen hetzelfde.94 De Hoge Raad stelde dat Baby Kelly eveneens recht had op vergoeding
van immateriële schade.95 Het keuzerecht van haar wettelijke vertegenwoordigers om een
afweging te maken of zij wel geboren zou moeten worden is ook aan Baby Kelly ontnomen.
Zij is door deze schending in haar persoon aangetast in de zin van art. 6:106 lid 1 sub b BW.96
In het arrest HR 15 maart 2019 (EBI) heeft de Hoge Raad een poging gedaan het leerstuk ‘aantasting in persoon op andere wijze’ verder te verduidelijken.97 In deze zaak vorderde eiser
immateriële schadevergoeding op de grond dat hij 350 dagen ten onrechte gedetineerd is
geweest in de Extra Beveiligde Inrichting van de Penitentiaire Inrichting Vught (EBI).98 De
Hoge Raad herhaalde in dit arrest zijn eerdere uitspraken over het vereiste van geestelijk letsel om te kunnen spreken van een aantasting in persoon op andere wijze. De Hoge Raad stelt in dit arrest dat ‘de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, kunnen meebrengen dat van de in art. 6:106 lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal diegene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde, zo voor de hand liggen, dat een aantasting in
de persoon kan worden aangenomen.’99 In het arrest HR Groninger Oudejaarsrellen was die
aantasting, volgens de Hoge Raad, gelegen in de gevoelens van angst, onveiligheid en onzekerheid met betrekking tot het lijf en goed van de benadeelden die geruime tijd in hun
woning in een zeer bedreigende situatie verkeerden.100 In het arrest HR Wrongful Life bestond
die aantasting, volgens de Hoge Raad, in de ernstige inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht van
93 HR 18 maart 2005, ECLI:NL:PHR:2005:AR5213, r.o. 4.8. (Wrongful Life). 94 HR 18 maart 2005, ECLI:NL:PHR:2005:AR5213, r.o. 4.9. (Wrongful Life). 95 HR 18 maart 2005, ECLI:NL:PHR:2005:AR5213, r.o. 4.18. (Wrongful Life). 96 HR 18 maart 2005, ECLI:NL:PHR:2005:AR5213, r.o. 4.18. (Wrongful Life). 97 HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376 (EBI).
98 HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, r.o. 3.1.1 (EBI). 99 HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, r.o. 4.2.1 (EBI). 100 HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, r.o. 4.2.1 (EBI).
22
de moeder.101 De Hoge Raad voegt hieraan toe dat van een aantasting in de persoon op andere
wijze niet reeds sprake is bij de enkele schending van een fundamenteel recht.102
In het arrest HR 19 juli 2019 (Aardbevingsschade Groningen) vorderde inwoners van het gaswinningsgebied in Groningen immateriële schadevergoeding van de Nederlandse Aardolie
Maatschappij (NAM) en de Nederlandse Staat.103 Het geschil ging onder andere over de vraag
of de gevolgen van de aardbevingen van dien aard en ernst zijn dat ook, zonder dat er psychisch letsel is of kan worden aangetoond, sprake is van een ernstige inbreuk op een fundamenteel
persoonlijkheidsrecht die vergoeding van immateriële schade rechtvaardigt.104 De Hoge Raad
voert aan dat de enkele vaststelling dat de benadeelde woont in het gebied waar aardbevingen worden gevoeld en schade wordt geleden, in combinatie met een persoonlijke verklaring van die benadeelde over zijn beleving van de invloed die de aardbevingen op hem hebben niet voldoende is om te kunnen aannemen dat de benadeelde op andere wijze in zijn persoon is
aangetast.105 Hij stelt daarnaast dat de omvang van een verplichting tot vergoeding van schade
die bestaat in een aantasting in de persoon op andere wijze zich niet forfaitair laat vaststellen.106
Dit laat onverlet ‘dat de rechter kan oordelen dat de aard en de ernst van de aansprakelijkheidvestigende gebeurtenis meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor bewoners van een bepaald gebied boven het Groningenveld zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen en dat de rechter daarbij aannemelijk kan achten dat de door deze aantasting in de persoon geleden schade voor deze
bewoners ten minste een bepaald bedrag beloopt.’107
3.4. Begroting schade
Het leidende beginsel in het schadevergoedingsrecht is dat de schade die een slachtoffer heeft
geleden als gevolg van een bepaalde normschending volledig wordt vergoed.108 De begroting
van vermogensschade is geregeld in artikel 6:97 BW. Dit artikel bepaalt dat de rechter de schade begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Het uitgangspunt
101 HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, r.o. 4.2.1 (EBI). 102 HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, r.o. 4.2.2 (EBI).
103 HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278 (Aardbevingsschade Groningen).
104 HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278, r.o. 2.13.2 (Aardbevingsschade Groningen). 105 HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278, r.o. 2.13.4 (Aardbevingsschade Groningen). 106 HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278, r.o. 2.13.6 (Aardbevingsschade Groningen). 107 HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278, r.o. 2.13.7 (Aardbevingsschade Groningen). 108 Klaassen, Schadevergoeding: algemeen 2 (Mon. BW nr. B35) 2017/5.
23 hierbij is dat schade in beginsel concreet dient te worden begroot.109 Dit houdt in dat zo veel
mogelijk met de individuele omstandigheden van de benadeelde rekening wordt gehouden.110
In art. 6:106 lid 1 BW staat dat de benadeelde, voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, recht heeft op een ‘naar billijkheid’ vast te stellen schadevergoeding. Dit impliceert dat de rechter een grote mate van vrijheid heeft bij het vaststellen van de hoogte van immateriële
schadevergoeding.111 Bij de begroting van vermogensschade geldt als uitgangspunt volledige
vergoeding van de werkelijk geleden schade.112
3.5. Juridische causaliteit
Juridische causaliteit betreft de vraag: welk deel van de schade die in condicio sine qua
non-verband staat tot de onrechtmatige gedraging, komt voor vergoeding in aanmerking?113 Art.
6:98 BW bepaalt dat slechts schade voor vergoeding in aanmerking komt die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust dat zij hem als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. Het huidige
schadevergoedingsrecht hanteert de leer van de toerekening naar redelijkheid.114 Brunner heeft
uit de rechtspraak van de Hoge Raad deelregels herleid aan de hand waarvan de ‘toerekening naar redelijkheid’ kan worden beoordeeld.115 De deelregels zijn als volgt:
1) Naarmate het gevolg naar ervaringsregels waarschijnlijker is, is toerekening eerder gerechtvaardigd;
2) Naarmate het gevolg minder verwijderd is van de onrechtmatige daad, is toerekening eerder gerechtvaardigd;
3) Bij schending van verkeers- en veiligheidsnormen die met het oog op de voorkoming van ongevallen zijn opgesteld, is een ruime toerekening van schade gerechtvaardigd;
4) Naarmate de schuld aan het schadeveroorzakend gebeuren groter is, een ruimere toerekening gerechtvaardigd;
109 Lindenbergh, Schadevergoeding algemeen 1 (Mon. BW nr. 34) 2014/ 36. 110 Lindenbergh, Schadevergoeding algemeen 1 (Mon. BW nr. 34) 2014/ 36. 111 Klaassen, Schadevergoeding: algemeen 2 (Mon. BW nr. B35) 2017/3.1. 112 Klaassen, Schadevergoeding: algemeen 2 (Mon. BW nr. B35) 2017/4. 113 Barkhuysen, Den Ouden & Tjepkema (red.) 2012, para 13.2.2. 114 Asser/Sieburgh 6-II 2017/57.
24 5) Schade door dood of verwonding wordt eerder toegerekend dan zaakschade, zaakschade eerder dan schade die bestaat in extra kosten en uitgaven en schade door vermogensverlies eerder dan derving van winst;
6) Bij schade toegebracht tijdens bedrijfsuitoefening is toerekening wellicht eerder gerechtvaardigd dan wanneer de aansprakelijke persoon een beroepsoefenaar of particulier is.116
Deze deelregels bieden een handvat om te beoordelen welke schade wordt toegerekend aan de normschending. De persoonlijke predispositie van de benadeelde speelt eveneens een rol bij de juridische causaliteit maar, het is de vraag of bij de toerekening van schade ook rekening mag worden gehouden met de predispositie van de benadeelde. Er zijn een aantal uitspraken van de Hoge Raad geweest, over de leerstukken juridische causaliteit en de predispositie van de benadeelde, die van belang kunnen zijn bij de beoordeling van angstschadevorderingen. De belangrijkste arresten worden hieronder in chronologische volgorde kort uit een gezet:
In het arrest HR 2 november 1979 (Versluis/Ziekenzorg) stelde meneer Versluis dat Ziekenzorg in strijd had gehandeld met een zorgvuldigheidsnorm. De dochter van Versluis is geopereerd in het hospitaal ‘Ziekenzorg’, maar is daarna niet meer uit de narcose ontwaakt. Ze is uiteindelijk komen te overlijden. Vader Versluis vermoed door een medische fout, maar wordt door Ziekenzorg aan zijn lot overgelaten. Een lange tuchtprocedure volgt. Versluis vorderde in dit arrest schadevergoeding op de grond dat hij als een gevolg van de onheuse bejegening door Ziekenzorg psychisch ineen is gestort. Het Hof wees de vordering af door het ontbreken van causaal verband tussen de gedragingen en de schade van Versluis. De Hoge Raad bekrachtigde de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelde hierbij dat er ‘een verschil bestaat tussen de aansprakelijkheidsgrond waarbij een zorgvuldigheidsnorm is geschonden en de situatie waarin er sprake is van een overtreding van een verkeers- resp. veiligheidsnorm. Bij overtreding van een verkeers- en veiligheidsnorm moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid van ernstige gevolgen, hoe deze zich ook in het concrete geval mogen voordoen. Zulks kan niet
worden aangenomen ten aanzien van de niet-naleving van zorgvuldigheidsnormen.’117 Uit dit
arrest volgt dat het afhangt van de geschonden norm of uitzonderlijke en onverwachte gevolgen
kunnen worden toegerekend.118
116 Brunner, VR 1981, p. 210.
117 HR 2 november 1979, ECLI:NL:PHR:1979:AB7349, r.o. 27 (Versluis/Ziekenzorg). 118 Akkermans, TVP 2003, nr. 4, p. 94.
25 Het arrest HR 8 februari 1985 (Renteneurose) ging om een geschil tussen Gibbs en Henderson. Gibbs had op 17 februari 1980 Henderson opzettelijk met een wapenstok enige slagen op het
hoofd en lichaam toegediend.119 Henderson vorderde schadevergoeding op de grond dat hij nog
dagelijks fysiek en geestelijk nadeel ondervindt van de hem toegebrachte slagen.120 De Hoge
Raad voerde aan dat ‘bij een onrechtmatige daad die bestaat uit het toebrengen van letsel zullen de gevolgen van een door de persoonlijke predispositie van het slachtoffer bepaalde reactie op die daad in het algemeen als een gevolg van de onrechtmatige daad aan de dader worden toegerekend, ook al houdt die reactie mede verband met de neurotische behoefte van het slachtoffer een vergoeding te verkrijgen en ook al zijn die gevolgen daardoor ernstiger en langer van duur dan in de normale lijn der verwachtingen ligt. Dit zou slechts anders zijn onder bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld indien het slachtoffer zou hebben nagelaten van zijn kant alles in het werk te stellen wat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd om tot het herstelproces bij te dragen.’121 De Hoge Raad oordeelde verder dat dit onverlet laat dat de
persoonlijke predispositie van het slachtoffer wel een factor kan vormen waarmee rekening valt te houden bij de begroting van schade.122 Uit dit arrest volgt dat het bij de toerekening erop neer
komt of de geschonden norm de strekking heeft te beschermen tegen het ontstaan van het letsel.123
In het arrest HR 27 november 2015 (Jerrycan) ging het om de vraag in hoeverre een persoonlijke predispositie van het slachtoffer aanleiding kan vormen voor beperking van de
schadevergoedingsplicht.124 De benadeelde was twee keer slachtoffer geworden van een
arbeidsongeval. Het Hof zag aanleiding om de looptijd van de schadevergoeding te beperken tot 55-jarige leeftijd van de werknemer, omdat de werknemer in de situatie dat de ongevallen niet hadden plaatsgevonden, gelet op zijn predispositie, ook niet meer in staat zou zijn geweest om te werken vanaf 55-jarige leeftijd.125 De Hoge Raad oordeelde dat de persoonlijke
predispositie en de daaruit voortvloeiende risico’s voor het ontstaan van klachten een factor
kunnen vormen waarmee bij de begroting van de schade rekening valt te houden.126 Het gaat
hierbij om de vergelijking tussen de situatie met ongeval en de hypothetische situatie zonder 119 HR 8 februari 1985, ECLI:NL:PHR:1985:AG4961, r.o. 3.1. (Renteneurose).
120 HR 8 februari 1985, ECLI:NL:PHR:1985:AG4961, r.o. 3.1. (Renteneurose). 121 HR 8 februari 1985, ECLI:NL:PHR:1985:AG4961, r.o. 3.3. (Renteneurose). 122 HR 8 februari 1985, ECLI:NL:PHR:1985:AG4961, r.o. 3.3. (Renteneurose). 123 Akkermans, TVP 2003, nr. 4, p. 95.
124 HR 27 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3397 (Jerrycan).
125 HR 27 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3397, r.o. 1.1. (Jerrycan). 126 HR 27 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3397, r.o. 3.2.3. (Jerrycan).
26
ongeval en de redelijke verwachtingen omtrent toekomstige ontwikkelingen. 127 Het is aan de
feitenrechter om de goede en kwade kansen te schatten.128 Er moet worden beoordeeld of de
benadeelde ook zonder de normschending in de toekomst dezelfde schade zou hebben geleden
als gevolg van zijn persoonlijke predispositie.129 De Hoge Raad stelde dat het mogelijk is om
op deze grond de looptijd van de schade te beperken, maar dat deze stelling voldoende
onderbouwd moet worden.130
In het arrest HR 19 juli 2019 (Aardbevingsschade Groningen) kwamen de leerstukken juridische causaliteit en predispositie van de benadeelde eveneens aan bod. In dit arrest vorderden de inwoners van het gaswinningsgebied in Groningen schadevergoeding voor de schade die zij hadden geleden als gevolg van de aardbevingen. De Hoge Raad oordeelde hier dat de aard en strekking van art. 6:177 BW meebrengen dat bij aansprakelijkheid op grond van
die bepaling ruime toerekening van schade aan de hand van art. 6:98 BW plaatsvindt.131 De
Hoge Raad stelde dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen het geval waarin niet aannemelijk is dat de persoonlijke predispositie zonder de aansprakelijkheidvestigende gebeurtenis in de toekomst zou hebben geleid tot een deel van de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd, en het geval waarin aannemelijk is dat de predispositie ook zonder de aansprakelijkheidvestigende gebeurtenis op enig moment in de toekomst zou hebben geleid tot (een deel van) de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd.132 Voor zover de schade is
geleden door een benadeelde met een persoonlijke predispositie waarvan niet aannemelijk is dat deze zonder de aansprakelijkheidvestigende gebeurtenis in de toekomst zou hebben geleid tot een deel van die schade, geldt dat ook het deel van de schade dat (mede) is ontstaan of verergerd door die persoonlijke predispositie van de benadeelde in beginsel op grond van art.
6:98 BW aan de exploitant moet worden toegerekend.133 Het is wel mogelijk dat de
schadevergoeding wordt beperkt indien de benadeelde zijn schadebeperkingsplicht heeft geschonden.134 Dit is het geval indien de benadeelde heeft nagelaten van zijn kant alles in het
werk te stellen wat – mede in aanmerking genomen zijn persoonlijke predispositie- redelijkerwijs van hem kan worden verlangd om tot zijn herstel bij te dragen of om verergering 127 HR 27 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3397, r.o. 2.6. (Jerrycan).
128 HR 27 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3397, r.o. 3.8.1. (Jerrycan). 129 HR 27 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3397, r.o. 3.3.2. (Jerrycan). 130 HR 27 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3397, r.o. 3.3.2. (Jerrycan). 131 HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:496, r.o. 2.4.4.
132 HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278, r.o. 2.10.3. 133 HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278, r.o. 2.10.4. 134 HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278, r.o. 2.10.4.
27
van zijn klachten te voorkomen.135 De Hoge Raad bevestigde in dit arrest dat de persoonlijke
predispositie de juridische causaliteit niet doorkruist, maar dat het wel een factor kan vormen bij de schadebegroting.
3.6. Schadebeperkingsplicht benadeelde
De benadeelde heeft op grond van artikel 6:101 lid 1 BW een schadebeperkingsplicht. Dit betekent dat iemand die lijdt aan een ernstige vorm van angst datgene moet ondernemen wat hij in redelijkheid kan om zijn schade te beperken.136 Toegespitst op angstschade betekent dit,
dat van de benadeelde een proactieve houding wordt verwacht om met zijn angsten om te leren
gaan.137 Dit ziet voornamelijk op het zoeken van professionele hulp.138 Het niet nemen van
maatregelen door de benadeelde, kan leiden tot vermindering van de schadevergoedingsplicht van de aansprakelijke.139
3.7. Toekomstige schade
Een mogelijk probleem bij angstschadevorderingen is toekomstige schade. Het vaststellen van
de duur van angstschade kan bijvoorbeeld moeilijk zijn.140 Een voorbeeld zijn zaken waarbij
angst voor asbestziekten een rol speelt. Het staat hierbij niet vast of de ziekte zich ontwikkelt en indien dat het geval is, op welk moment dit tot uiting komt. Op grond van art. 6:105 lid 1 BW kan de rechter de begroting van nog niet ingetreden schade geheel of gedeeltelijk uitstellen of na afweging van goede en kwade kansen bij voorbaat geschieden. Rechters begroten vaak
bij voorbaat de toekomstige schade.141 De rechter kan de aansprakelijke hierbij veroordelen,
hetzij tot betaling van een bedrag ineens of tot betaling van periodiek uit te keren bedragen.142
Er kunnen zich gevallen voordoen waarbij de angst in de loop van de tijd zal afnemen.143 Stolker
& Levine pleiten dan ook voor een aanpak van periodieke uitkeringen gebaseerd op een psychiatrische ‘monitoring’ van het voortdurende karakter van het letsel.144 Zij stellen dat zo
aan de behoefte van de benadeelde kan worden voldaan, zonder dat dit tot onbeheersbare
135 HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278, r.o. 2.10.4. 136 Lindenbergh 2019, p. 169.
137 Overheul, AV&S 2017, afl. 5/33, p. 7. 138 Stolker & Levine, NJB 1996, afl. 23, p. 891. 139 Overheul, AV&S 2017, afl. 5/33, p. 7. 140 Samoy & Vandenbussche 2018, p. 207.
141 Lindenbergh & Van der Zalm, Schadevergoeding: personenschade (Mon. BW nr. B37) 2015/24. 142 Art. 6:105 lid 1 BW.
143 Stolker & Levine, NJB 1996, afl. 23, p. 891. 144 Stolker & Levine, NJB 1996, afl. 23, p. 891.
28
gevolgen leidt voor de aansprakelijke.145 Art. 6:105 lid 2 BW voorziet in deze aanpak doordat
de rechter kan bepalen dat zijn veroordeling kan worden gewijzigd indien zich na de uitspraak omstandigheden voordoen die voor de omvang van de vergoedingsplicht van belang zijn en waarmee bij de vaststelling van de bedragen geen rekening is gehouden.
3.8. Tussenconclusie
Schadevergoeding kan bestaan uit een materiële en immateriële schadevergoeding. Er bestaat alleen een recht op immateriële schadevergoeding indien zich een geval voordoet genoemd in art. 6:106 BW. Bij angstschadevorderingen wordt daarom voornamelijk gekeken naar het begrip persoonsaantasting en de betekenis hiervan. De persoonsaantasting wordt vaak onderverdeeld in geestelijk letsel en schendingen van persoonlijkheidsrechten. Geestelijk letsel moet worden bewezen door een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Meer of minder sterk psychisch onbehagen is onvoldoende om te kunnen spreken van geestelijk letsel. Schending van een persoonlijkheidsrecht kan recht geven op immateriële schadevergoeding indien de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat sprake is van een persoonsaantasting. In beginsel zal diegene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Het is mogelijk dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dat verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een persoonsaantasting kan worden aangenomen. De juridische causaliteit moet eveneens worden vastgesteld. De deelregels van Brunner kunnen hierbij handvaten bieden welke schade aan de normschending kan worden toegerekend. De predispositie van benadeelde doorkruist in beginsel de juridische causaliteit niet. Een mogelijk probleem bij angstschadevorderingen is toekomstige schade. De rechter kan de begroting van nog niet ingetreden schade geheel of gedeeltelijk uitstellen of na afweging van goede en kwade kansen bij voorbaat geschieden. Rechters begroten vaak bij voorbaat de toekomstige schade.
29
4. De angstschadevordering naar Frans recht
4.1. Inleiding
In Frankrijk heeft de angstschadevordering zich al ver ontwikkeld in de rechtspraak.146 De
vestiging van aansprakelijkheid, immateriële schadevergoeding en juridische causaliteit onder het Franse aansprakelijkheidsrecht worden in dit hoofdstuk kort belicht. Er wordt hierna dieper ingegaan op de erkenning van angstschade in de Franse cassatierechtspraak.
4.2. Vestigingsfase aansprakelijkheid
De buitencontractuele aansprakelijkheid in het Franse recht is vastgelegd in artikel 1240 Code Civil. Voor de vestiging van aansprakelijkheid moet aan de volgende vereisten zijn voldaan:
- Er moet sprake zijn van een fout (faute); - Er moet sprake zijn van schade (dommage) en
- Er moet causaal verband zijn tussen de fout en de schade (lien de causalité).147
Een fout onder Frans recht kan bestaan uit een schending van een wettelijke regel, nalatigheid
of misbruik van een recht.148 Schade kan bestaan uit zowel vermogensschade als immateriële
schade.149 Het feitelijke causale verband wordt ook onder Frans recht vastgesteld door te
voldoen aan het condicio sine qua-non verband (zie paragraaf 2.5.).
4.3. Omvangsfase schadevergoeding
4.3.1. Immateriële schadevergoeding
De Franse Code Civil maakt geen onderscheid tussen vermogensschade en immateriële schade.150 Het Franse recht kent hierdoor geen aparte grondslag voor de toewijzing van
immateriële schadevergoeding.151 De grondslag voor immateriële schadevergoeding is daarom
eveneens artikel 1240 Code Civil.152 Het staat de Franse rechter vrij om uitleg te geven aan het
begrip ‘schade’.153 Het Franse recht kent hierdoor, in tegenstelling tot het Nederlandse
aansprakelijkheidsrecht, een open stelsel voor immateriële schadevergoeding.154
146 Overheul, AV&S 2017, afl. 5/33, p. 3. 147 Dam 2013, p. 57.
148 Dam 2013, p. 57. 149 Verheij 2002, p. 43. 150 Verheij 2002, p. 43. 151 Verheij 2002, p. 43.
152 Overheul, AV&S 2018, afl. 31/6, p. 160. 153 Verheij 2002, p. 43.