• No results found

Angst is een gevoel van beklemming, vrees, onveiligheid of onzekerheid. In Nederland is steeds meer aandacht voor angstklachten en angststoornissen. Een situatie die hierbij vaak onderbelicht blijft, is de situatie waarin de angst is veroorzaakt door een normschending van een ander.

In deze scriptie is onderzoek gedaan naar de vraag in hoeverre angstschade voor vergoeding in aanmerking komt onder het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht.

De vestigingsfase van aansprakelijkheid bij angstschade is in de eerste plaats beschreven. Er kunnen tal van gebeurtenissen plaatsvinden die angst kunnen veroorzaken. Een angstschadevordering moet, om voor vergoeding in aanmerking te komen, altijd worden gebaseerd op een normschending die hieraan ten grondslag ligt. In de literatuur wordt betoogd dat, in het bijzonder bij schendingen van zorgvuldigheidsnormen, eisen moeten worden gesteld aan ‘redelijkheid’ van angst. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een normschending lijkt met name door de rechtspraak te worden getoetst of sprake is van een reële, gerechtvaardigde angst. Voor de vestiging van aansprakelijkheid moet daarnaast worden voldaan aan de vereisten van toerekening, schade, causaal verband en relativiteit.

Na de vestiging van aansprakelijkheid bij angstschade moet de omvang van de schadevergoeding worden bepaald. De voornaamste knelpunten bij angstschadevorderingen in de omvangsfase doen zich voor bij de immateriële schadevergoeding en juridische causaliteit. Er bestaat alleen een recht op immateriële schadevergoeding indien zich een geval voordoet genoemd in art. 6:106 BW. Bij angstschadevorderingen is het voornamelijk van belang om te specificeren wat er onder een persoonsaantasting moet worden verstaan. De persoonsaantasting wordt doorgaans onderverdeeld in geestelijk letsel en schendingen van persoonlijkheidsrechten. Geestelijk letsel kan slechts in rechte worden vastgesteld door een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Meer of minder sterk psychisch onbehagen is onvoldoende om te kunnen spreken van geestelijk letsel. Een schending van een persoonlijkheidsrecht geeft recht op een immateriële schadevergoeding indien de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van een persoonsaantasting sprake is. In beginsel zal diegene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Het is mogelijk dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat

43 de in dat verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een persoonsaantasting kan worden aangenomen. Juridische causaliteit ziet op de vraag in hoeverre de schade kan worden toegerekend aan de normschending. De toerekening van schade aan de normschending is sterk afhankelijk van de geschonden norm. Bij de overtreding van een verkeers- of veiligheidsnorm vindt in beginsel ruime toerekening plaats. Het komt er bij de toerekening op neer of de geschonden norm de strekking had te beschermen tegen het ontstaan van het letsel. De persoonlijke predispositie doorkruist de juridische causaliteit niet. De persoonlijke predispositie kan echter wel een factor vormen waarmee rekening wordt gehouden bij de begroting van schade.

Angstschadevorderingen zijn ver ontwikkeld in de Franse cassatierechtspraak. De angstschadevordering naar Frans recht is daarom in de derde plaats geanalyseerd. Het Franse recht kent, in tegenstelling tot het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht, een open stelsel voor immateriële schadevergoeding. Angstschade kon daardoor worden erkend als een aparte immateriële schadepost. Het gaat hierbij om een situatie van bezorgdheid, waarin men continu geconfronteerd wordt met het risico dat zich bijvoorbeeld een ziekte kan manifesteren. In niet- asbest gerelateerde zaken komt een benadeelde voor een vergoeding van angstschade in aanmerking indien de angst ziet op het bestaan van een bewezen wetenschappelijk risico van ernstige schade waaraan de benadeelde is blootgesteld. In asbest gerelateerde zaken oordeelde het Hof van Cassatie dat de angst objectief moet zijn vast te stellen en teweeg moet worden gebracht door een bestaande omstandigheid. De omstandigheid moet een voldoende ernstige psychische stoornis hebben veroorzaakt. Het is hiervoor niet vereist dat een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is vastgesteld. Het Hof van Cassatie ging in 2015 een stap verder en oordeelde dat werknemers van een bedrijf dat op de ACAATA lijst staat vermeld automatisch recht hebben op een vergoeding van angstschade. Een vermelding op de lijst betreft een onweerlegbaar bewijsvermoeden van angstschade. Meerdere Hoven van Beroepen stelde vervolgens a contrario: dat werknemers van een bedrijf dat niet op de lijst staat vermeld geen recht hebben op een vergoeding van angstschade.

De knelpunten bij angstschadevorderingen zijn tot slot verder uiteengezet. Er is hierbij gekeken welke lessen er kunnen worden getrokken uit Franse aansprakelijkheidsrecht voor de angstschadevordering onder het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht. Het is onder het huidige Nederlandse aansprakelijkheidsrecht lastig om te bepalen wanneer een benadeelde recht heeft

44 op immateriële schadevergoeding indien geen sprake is van geestelijk letsel. De aard en de ernst van de normschending kunnen meebrengen dat de persoonsaantasting kan worden verondersteld. Het blijft echter onduidelijk wanneer de gevolgen ‘voldoende’ ernstig zijn en wanneer de ernstige gevolgen ‘verondersteld’ kunnen worden. Dit leidt daarnaast tot problemen bij de bewijslast. Als de gevolgen niet verondersteld mogen worden blijft de bewijslast bij de benadeelde rusten. Bij angstschadevorderingen zal dit ertoe leiden dat het moeilijk wordt voor een benadeelde om vergoeding te krijgen voor angstschade indien geen sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Het Franse aansprakelijkheidsrecht kent een open stelsel waardoor angstschade als immateriële schadepost kon worden erkend. Uit de Franse jurisprudentie blijkt daarnaast dat bij niet-asbest gerelateerde zaken een aanspraak op immateriële schadevergoeding voor angstschade bestaat indien de angst ziet op het bestaan van een bewezen wettenschappelijk risico op ernstige schade waaraan de benadeelde is blootgesteld. Deze drempel geeft meer duidelijkheid. Een knelpunt dat zich voordoet bij de juridische causaliteit is dat niet duidelijk is wanneer de schade aan de normschending kan worden toegerekend. Het is voor de toerekening van angstschade sterk afhankelijk van het type norm dat is geschonden. Een ander knelpunt is dat er discussie bestaat in de literatuur of er eisen moeten worden gesteld aan de ‘redelijkheid’ van angst. Het Franse aansprakelijkheidsrecht stelt eisen aan de redelijkheid van angst bij niet-asbest gerelateerde zaken. Bij asbest gerelateerde zaken geldt een onweerlegbaar bewijsvermoeden van angstschade indien het bedrijf op de ACAATA lijst staat vermeld. Dit is ook een mogelijkheid voor het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht.

De angstschadevordering staat in Nederland nog in de kinderschoenen. De mogelijke angst voor angstschadevorderingen, vanwege de mogelijkheid tot een zogenoemde ‘floodgate’ aan vorderingen, is evenwel ongegrond. Het huidige aansprakelijkheidsrecht biedt voldoende drempels om een dergelijke situatie te voorkomen. Er bestaat op dit moment nog veel onduidelijkheid over welke eisen worden gesteld aan angstschade om voor vergoeding in aanmerking te komen. Deze onduidelijkheid verhindert op dit moment dat de

angstschadevordering zich verder kan ontwikkelen onder het Nederlandse

aansprakelijkheidsrecht. Het is de hoop dat in de toekomst meer naar het Franse aansprakelijkheidsrecht wordt gekeken, zodat ook angstschade onder het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht volwaardig kan worden erkend als schadepost.

45