• No results found

Man(nelijkheid) op reis: de representatie van gender in het zeventiende-eeuwse reisverslag van Coenraad Ruysch

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Man(nelijkheid) op reis: de representatie van gender in het zeventiende-eeuwse reisverslag van Coenraad Ruysch"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Man(nelijkheid) op reis

De representatie van gender in het

zeventiende-eeuwse reisverslag van Coenraad Ruysch

Gyonne Schatorjé S4241827 8 juni 2016

Bachelorwerkgroep ‘Op reis, op schrift’ Nederlandse Taal en Cultuur

Radboud Universiteit Begeleider: A. Moss, MA Tweede beoordelaar: dr. L. Jensen

(2)

1

Inhoudsopgave

Voorwoord p. 2

Samenvatting p. 3

1. Inleiding p. 4

1.1 Mannelijkheid op de Grand Tour p. 8

1.2 Het reisverslag van Coenraad Ruysch (1674-1677) p. 12

2. Methode p. 15

3. Resultaten p. 17

3.1 De uitspraken van Coenraad Ruysch over mannen

en vrouwen p. 17

3.2 De gedragingen van Coenraad Ruysch op zijn Grand Tour:

de omgang met mannen en vrouwen p. 20

3.3 De gedragingen van Coenraad Ruysch op zijn Grand Tour: de ondernomen activiteiten die geassocieerd kunnen worden

met mannelijkheid p. 22

4. Conclusie en discussie p. 26

(3)

2

Voorwoord

November 2015 was het zover. Ik, 21 jaar, ging voor het eerst helemaal alleen op reis. En dan duid ik niet op een solo treinritje naar Utrecht of Den Haag. In alle vroegte stond ik, na een flinke treinreis, met mijn zorgvuldig ingepakte koffertje op Schiphol. In mijn eentje vloog ik naar Bergen, Noorwegen. De reis verliep heel soepel tot ik in Bergen landde. Per abuis blokkeerde ik mijn telefoon en een vlaag van paniek maakte een einde aan mijn triomfantelijke bui. Gelukkig kwam alles uiteindelijk goed en had ik een

fantastische tijd in Bergen.

Ruim drie eeuwen geleden gingen vele rijke Europese jongemannen mij voor. Voor het eerst gingen deze jongeren op grote schaal “alleen” op reis. Ze reisden zonder hun ouders, maar wel met bedienden en een begeleider of medereiziger. Ze ondernamen een Grand Tour oftewel een langdurige educatiereis. In mijn bachelorwerkstuk lees je meer over deze educatiereis en in het bijzonder over de genderdenkbeelden op reis. Het reisverslag van de jongeman Coenraad Ruysch (1674-1677) vormt hierbij de leidraad. In het bijzonder wil ik mijn begeleider, Alan Moss, bedanken die mij in aanraking heeft gebracht met het reisverslag van deze jongeman en mij toegang heeft gegeven tot de door hem vervaardigde editie (in wording) van het reisverslag en foto’s van de oorspronkelijke folia. Het is niet alleen een ontzettend interessant en bruikbaar

reisverslag met het oog op mijn onderzoek naar genderdenkbeelden op de Grand Tour, het is ook nog eens erg plezierig om te lezen. Ik heb me geen moment verveeld met de schrijfsels van Coenraad Ruysch! Zelfs mijn vrienden hebben nog nooit zoveel interesse getoond in mijn studie Nederlandse Taal en Cultuur als op de momenten waarop ik ze vertelde over de avontuurtjes en uitspraken van deze man.

Ten slotte verdienen ook mijn ouders veel dank, omdat ze mij – ook al nam ik het ze destijds niet altijd in dank af - gedurende het proces van lezen, onderzoeken, schrijven en bijschaven bij de les hielden.

(4)

3

Samenvatting

In de zeventiende eeuw gingen vele rijke, hooggeplaatste jongemannen op Grand Tour. Een Grand Tour is te omschrijven als een educatiereis van een paar maanden tot een paar jaar. De jongemannen deden tijdens deze reis voornamelijk Frankrijk, Italië en Genève aan. Deze educatiereis diende de jongens klaar te stomen voor hun toekomstige carrière. Tijdens hun Grand Tour hielden de mannen een verslag bij van hun

belevenissen. De Nederlandse Coenraad Ruysch was een van de vele rijke jongeren die op Grand Tour ging. Zijn belevenissen schreef hij op in zijn Journaal van een reis naar Genève, Italië en Frankrijk van Coenraad Ruysch met zijn neef Dirck van Hoogeveen van 1674-1677.

In dit onderzoek wordt de manier waarop mannelijkheid wordt weergegeven in de maanden mei t/m november 1674 van dit verslag onderzocht. De uitspraken van Ruysch over mannen en vrouwen, zijn omgang met mannen en vrouwen en de ondernomen activiteiten die geassocieerd kunnen worden met mannelijkheid worden hiervoor onder de loep genomen. De bevindingen worden ten slotte vergeleken met het vigerende beeld van de vroegmoderne man op Grand Tour.

Er kan uit dit onderzoek geconcludeerd worden dat Ruysch geregeld spreekt en handelt als een “geharde man”, maar daarentegen laat hij ook een voorkeur voor verfijnde eigenschappen zien. Hij prijst eigenschappen als beleefdheid, welgemanierdheid en vriendelijkheid in mannen en handelt hier zelf ook vaak naar. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat er twee kampen bestaan wat betreft de duiding van mannelijkheid ten tijde van de Grand Tour. Aan de ene kant staan er onderzoekers, zoals Cohen, achter het beeld van de vroegmoderne jongeman op Grand Tour als een verfijnde, beleefde en deugdzame man. Aan de andere kant zijn er onderzoekers, zoals Goldsmith, die de vroegmoderne jongeman op Grand Tour meer zien als een stoere, dappere en “geharde” man. In het reisverslag van Ruysch zien we dus beide interpretaties van mannelijkheid deels terugkomen.

(5)

4

1. Inleiding

‘Den 3e maij des jaers 1674 is, onder Godes genadigen segen, die ons oorsaken der sijne vaderlijke voorsorge gelieve te geleijde, onse reijs begonnen.’1

Met deze zin begint het zeventiende-eeuwse reisverslag van Coenraad Ruysch. Op 3 mei 1674 vertrekt deze hooggeplaatste jongeman samen met zijn neef uit Leiden. Tijdens hun bijna drie jaar durende educatiereis doen de twee heren Duitsland, Zwitsersland, Frankrijk en Italië aan. Belevenissen en observaties worden door Ruysch opgeschreven in zijn reisverslag. De reis van Ruysch en zijn neef was geen uitzondering in de

zeventiende eeuw. In de vroegmoderne tijd vertrokken niet alleen jongemannen uit de Nederlanden, maar jongeren uit heel Europa op educatiereis. Deze reis, ook wel bekend als Grand Tour, kon een paar maanden tot een paar jaren duren. De jongemannen deden tijdens hun Grand Tour voornamelijk Frankrijk, Italië en Genève aan.

Oorspronkelijk waren het de zonen van aristocraten uit Engeland, Frankrijk en het Duitse Rijk die op Grand Tour werden gestuurd. In de loop van de zestiende eeuw ontstond er in de Nederlanden echter ook een burgerlijke variant. In de Nederlanden waren het de zonen van leden uit de hoge burgerij, oftewel de zonen van burgers met hoge politieke ambten en de zonen van burgers uit exclusieve ondernemerskringen, die op Grand Tour werden gestuurd door hun familie. In Engeland, Frankrijk en het Duitse Rijk bleven de reizigers voornamelijk uit edellieden bestaan, terwijl in de Nederlanden juist de hoge burgerij bleef domineren.

Men zag de Grand Tour als een mogelijkheid om deze jongemannen klaar te stomen voor een carrière in de hoge politiek, ambtenarij of ondernemerskringen. De jongemannen leerden namelijk allerlei zaken die van belang waren voor hun toekomstige beroep. Zo vormde de Grand Tour de perfecte gelegenheid om een vreemde taal te leren en handige contacten te leggen. Door bezoekjes te brengen aan buitenlandse universiteiten,

instellingen en geleerden konden de jongeren daarnaast hun kennis uitbreiden. Een graad behalen aan een buitenlandse universiteit was niet ongewoon tijdens de Grand

(6)

5 Tour. Ten slotte konden de mannen allerlei manieren en vaardigheden verwerven door in aanraking te komen met een andere cultuur en haar eliteleden.

De jongemannen zetten de ervaringen die ze opdeden tijdens hun Grand Tour op papier. Met dit verslag konden de jongeren aan familie en vrienden laten zien wat ze hadden geleerd op reis. Uiteraard konden de spannende ervaringen ook dienen als

entertainment voor familie en vrienden en vormde het verslag een leidraad voor toekomstige reizigers binnen de familie of vriendenkring.2

Het maken van een Grand Tour werd gezien als een echte mannenzaak. Voor meisjes bestond er geen behoefte aan een dergelijke educatiereis, waarmee je klaar werd gestoomd voor een hoogwaardige carrière. Meisjes uit de topklasse kregen uitsluitend les in lezen en schrijven, godsdienst en creatieve bezigheden, zoals handwerk en dans. De jongedames dienden thuis te blijven om zich voor te bereiden op hun getrouwde leven.3 De Grand Tour werd daarnaast als te zwaar en gevaarlijk beschouwd voor

vrouwen. De routes waren in de winter en in berggebieden vaak moeilijk begaanbaar en de herbergen waren niet overal even luxe.4 Tevens lagen er gevaren zoals struikrovers,

natuurgeweld, politieke onrust en ziektes op de loer.5 Het ondergaan van deze

ongemakken en gevaren vormde een cruciaal onderdeel van de Grand Tour en men geloofde dat deze perikelen mannen vormden en testten.6 Ook reisgidsen, waarmee

jongemannen zich voor konden bereiden op hun Grand Tour, maakten het duidelijk dat de educatiereis een mannenzaak was door telkens weer mannen centraal te stellen.7

Bovendien werd de Grand Tour als de perfecte gelegenheid gezien om als jongeman, op reis zonder ouders, in aanraking te komen met buitenlandse vrouwen. Naast de

educatieve doeleinden was er immers ook ruimte voor vermaak. Er werden in de vrije uurtjes niet alleen uitstapjes gemaakt naar winkels, culturele instellingen en kaatsbanen, er waren ook genoeg mogelijkheden om te feesten. Zo werden er kroegen bezocht, waar

2 Voor een algemene inleiding tot de Grand Tour, zie:

Verhoeven 2009, hfdst. 1, 2. Frank-Van Westrienen 1983, hfdst. 1, 3. 3 Verhoeven 2009, p. 153. 4 Verhoeven 2009, p. 153. 5 Maçzak 1995, p. 158-182, p. 95-99. 6 Goldsmith 2015, p. 1, p. 5, p. 13. 7 Verhoeven 2009, p. 153.

(7)

6 men flink kon drinken, gokken of kaarten. Natuurlijk was er hierbij ook aandacht voor vrouwen.8 Roberts noemt het in zijn Seks, Drugs en Rock ‘n’ Roll in de Gouden Eeuw geen

geheim dat jongemannen tijdens de Grand Tour de beest uithingen en promiscue waren. Men was zich ervan bewust dat de Grand Tour de laatste kans was om de bloemetjes eens flink buiten te zetten. Volgens Roberts werden alcoholische en seksuele

uitspattingen op de Grand Tour getolereerd, zolang een man maar discreet bleef. Roddels konden de familienaam immers flink beschadigen.9 Arnout Hellemans Hooft,

zoon van dichter Pieter Corneliszoon Hooft, wist dit als geen ander. Tijdens zijn Grand Tour van 1649 tot 1651 trok hij door Frankrijk en Italië. Arnout Hellemans Hooft hield wel van een pleziertje en kon in Rome de verleiding dan ook niet weerstaan. Met het oog op discretie gebruikte hij in zijn reisverslag geheimschrift wanneer er amoureuze

ontmoetingen plaatsvonden. Uiteraard kon een achterdochtige lezer de inhoud wel enigszins vermoeden.10

Vooral katholieke landen, zoals Italië en Frankrijk, waren heel spannend voor de jongemannen. De vrouwen uit deze landen stonden namelijk bekend om hun lichte zeden.11 Onder de protestantse jongeren gingen er fabelachtige geruchten rond over de

aantallen prostituees en courtisanes in bijvoorbeeld Venetië of Rome. In protestantse en anti-katholieke kringen werd daarnaast wijdverbreid aangenomen dat de grote

hoeveelheid prostituees en courtisanes in Rome het gevolg was van de vele

ongetrouwde mannen in dienst van de rooms-katholieke kerk. Ook de hoeveelheid winst die de pauselijke schatkist aan de prostitutie overhield, was onderwerp van discussie.12

Er zat een kern van waarheid in deze anti-katholieke beeldvorming. Er waren nu

eenmaal veel prostituees en courtisanes te vinden in Rome. Zo overheersten in Rome de herbergensector en prostitutie andere takken van handel en productie.13 Men kwam

gemakkelijk in contact met pooiers op straat of in herbergen. Ook de vrouwen die werkzaam waren in herbergen, waren wel eens (tegen betaling) in voor een

8 Verhoeven 2009, p. 98-105. Maçzak 1995, p. 144-151. 9 Roberts 2014, p. 100. 10 Grabowsky en Verkruijsse 2001, p. 7, 24-27. 11 Roberts 2014, p. 100. 12 Maçzak 1995, p. 244-247. 13 Maçzak 1995, p. 64.

(8)

7 avontuurtje.14 De prostituees waren vanaf de late vijftiende eeuw in het oog springende

verschijningen binnen het publieke leven in Rome en speelden daarmee ook een prominente rol in het stedelijke landschap van Rome.15 De zichtbaarheid van de dames

zorgde er echter voor dat Rome door religieuze hervormers, zowel katholiek als

protestant, werd gezien als een met zonden besmeurd Babylon. De pausen, die voor de Katholieke Hervorming waren en het imago van Rome wilden herstellen, deden in de zestiende eeuw vervolgens pogingen om het aantal prostituees flink terug te brengen door de dames uit de stad of naar geïsoleerde getto’s aan de rand van de stad te verbannen.16 Deze pogingen mochten niet baten. Met de steun van de inwoners van

Rome, die als winkeliers en huurbazen financieel afhankelijk waren van de prostituees, wisten de dames in de late zestiende eeuw toch weer een plekje te bemachtigen in de stad. Hoewel ze nog steeds als ondergeschikt werden gezien, bleven de prostituees dus erg zichtbaar in het stedelijke landschap van Rome.17

Niet alleen vanwege deze verleidingen bestonden er twijfels en zorgen om de

jongemannen die tijdens hun Grand Tour Italië bezochten. Engelse geleerden vreesden namelijk ook dat het katholicisme en machiavellisme, een gewetenloze staatskunde over het verkrijgen en behouden van macht, de jongeren zouden bederven.18 Men was ervan

overtuigd dat de Engelse jeugd zeer kwetsbaar was en daarmee ook erg ontvankelijk was voor dergelijke invloeden. De jeugd zou hierdoor steeds verder van de Engelse maatschappij af komen te staan en bij terugkomst mogelijk ook de Engelse samenleving “besmetten” met corrupte denkbeelden.19

Er kan geconcludeerd worden dat de Grand Tour werd bestempeld als een echte mannenzaak. Het is nu de vraag of de stempel van mannelijkheid die op de Grand Tour werd geplakt, ook terug te vinden is in de reisverslagen die de jongemannen opstelden van hun Grand Tour. Hoe werd mannelijkheid door deze jongeren gerepresenteerd in hun verslagen? In dit onderzoek wordt er een bijdrage geleverd aan de studie naar de representatie van gender in reisverslagen. De focus komt te liggen op de weergave van

14 Maçzak 1995, p. 241. 15 Cohen 1998, p. 392, 395. 16 Cohen 1998, p. 395-396, 408. 17 Cohen 1998, p. 408-409. 18 Warneke 1995, p. 105-137. 19 Warneke 1995, p. 74-103.

(9)

8 mannelijkheid binnen de reisverslagen van Nederlandse jongeren. De beschreven

maanden mei t/m november 1674 van het reisverslag van de jongeman Coenraad Ruysch vormen om precies te zijn het onderzoeksobject. De manier waarop

mannelijkheid wordt weergegeven in de maanden mei t/m november 1674 van zijn reisverslag staat in dit onderzoek dus centraal. Er wordt aandacht besteed aan de uitspraken van Coenraad Ruysch over mannen en vrouwen en de gedragingen van Coenraad Ruysch op zijn Grand Tour. Wat betreft gedragingen, staan de omgang met mannen en vrouwen en de activiteiten die geassocieerd kunnen worden met

mannelijkheid, zoals sportieve en gevaarlijke ondernemingen, centraal. De bevindingen worden ten slotte vergeleken met het vigerende beeld van de vroegmoderne man op Grand Tour.

1.1 Mannelijkheid op de Grand Tour

In deze paragraaf wordt er kritisch gekeken naar de manier waarop in reisverslagen de mannelijkheid van de jongemannen op Grand Tour wordt geconstrueerd en door onderzoekers wordt geduid. Het vigerende beeld van de vroegmoderne man op Grand Tour dat deze paragraaf voortbrengt, zal later in dit onderzoek worden vergeleken met de representatie van mannelijkheid in het reisverslag van Coenraad Ruysch.

Verhoeven geeft in zijn Anders Reizen?: Evoluties in vroegmoderne reiservaringen van Hollandse en Brabantse elites (1600-1750) de stereotype beelden van mannen en vrouwen in reisverslagen weer: mannen als actieve, avontuurlijke reisgenoten tegenover passieve, brave vrouwen. Maar hij geeft ook nadrukkelijk aan dat deze

weergave wellicht meer zegt over de heersende morele en literaire conventies dan over de realiteit.20 Het is goed om je te realiseren dat de reisverslagen meestal achteraf op

papier werden gezet, met de heersende conventies in het achterhoofd gehouden. Deze kwestie is kenmerkend voor egodocumenten, een genre waar de zeventiende-eeuwse reisverslagen onder kunnen worden geschaard. De term “egodocument” werd in de jaren ’50 geïntroduceerd door de Nederlandse historicus Jacques Presser. Hij

omschreef het als historische bronnen waarin de lezer wordt geconfronteerd met een “ik” of af en toe een “hij”, die continu aanwezig is in de tekst als het schrijvende en

(10)

9 beschreven subject.21 Later formuleerde hij de term als volgt: ‘die documenten dus,

waarin een ego zichzelf opzettelijk of onopzettelijk onthult of verbergt […].’22 De auteur

kiest er in een egodocument dus bewust of onbewust voor om bepaalde delen van zichzelf te openbaren of juist te verbergen. De Amerikaanse historicus Michael Mascuch ziet egodocumenten vandaar ook wel als een culturele handeling, een publieke

vertoning van eigen identiteit. Een egodocument, zoals een reisverslag, is niet

hoofdzakelijk de reconstructie van het leven van de auteur, maar de constructie van een identiteit, aldus Mascuch.23

In Pleasure and Guilt on the Grand Tour: Travel Writing and Imaginative Geography 1600-1830 ziet ook Chloe Chard het reisverslag als een constructie. Ze kaart aan dat reizigers vanzelfsprekend ervanuit gaan of zelfs eisen in het buitenland continu geconfronteerd te worden met allerlei vreemde, onbekende zaken. Ze zien het namelijk als hun taak om dergelijke zaken voor hun lezers te vangen in reisverslagen. Deze vreemdheden worden vaak beschreven met behulp van hyperbolen. Wanneer het buitenland niet zo

verschrikkelijk afwijkend blijkt te zijn van het alom bekende thuisland, wordt hierover geklaagd of worden er vreemdheden verzonnen of extra in de verf gezet.24 Het gaat in

eerste instantie dus niet om het weergeven van de realiteit, maar om het construeren van een “realiteit” die de auteur en lezers graag zien.

De constructie van een identiteit in reisverslagen kaart Goldsmith eveneens aan in haar artikel ‘Dogs, Servants and Masculinites: Writing about Danger on the Grand Tour’. Zij ziet mannelijkheid zeer nadrukkelijk naar voren komen wanneer de jongemannen schrijven over de gevaren die ze meemaken tijdens hun Grand Tour. Ze noemt deze beschrijvingen constructies van mannelijke identiteit en bevestigingen van mannelijke deugden.25 In veel werken over de Grand Tour wordt slechts summier of niet eenduidig

ingegaan op wat mannelijkheid ten tijde van de Grand Tour inhield. Goldsmith gaat hier in haar artikel echter wel op in en formuleert helder wat deze mannelijke identiteit en deugden omvatten. Vandaar dat haar constateringen over de vroegmoderne man op

21 Dekker 2002, p. 7. 22 Presser 1969, p. 286. 23 Mascuch 1996, p. 8-9. 24 Chard 1999, p. 1-5. 25 Goldsmith 2015, p. 1, p. 13.

(11)

10 Grand Tour ter vergelijking in dit onderzoek gebruikt zullen worden, ook al heeft haar artikel betrekking op Engelse jongemannen uit de achttiende eeuw en heeft dit

onderzoek betrekking op een Nederlandse jongeman uit de zeventiende eeuw. Bovendien formuleert Goldsmith enkele narratieve strategieën die de jongemannen gebruiken wanneer ze worden geconfronteerd met gevaar. Deze strategieën spelen een belangrijke rol in de constructie van hun mannelijke identiteit. Aangezien er in dit onderzoek onder andere wordt gekeken naar de omgang van Coenraad Ruysch met gevaren, vormen deze strategieën een mogelijk bruikbaar hulpmiddel bij de analyse van deze passages.

Wat hielden de mannelijke identiteit en deugden ten tijde van de Grand Tour volgens Goldsmith nu precies in? Goldsmith geeft aan dat onderzoekers de mannelijkheid die werd gevormd tijdens de Grand Tour, vaak hebben geïnterpreteerd als mannelijkheid gebaseerd op beleefdheid, deugdzaamheid en kosmopolitisme. Dit concept van

mannelijkheid komt voort uit het gegeven dat de jongeren tijdens hun Grand Tour in contact kwamen met de Franse en Italiaanse opvoeding.26 Michèle Cohen is een groot

voorstander van deze interpretatie van mannelijkheid. De titel van haar artikel ‘”Manners” Make the Man: Politeness, Chivalry and the Construction of Masculinity, 1750-1830’ is al veelzeggend. Cohen ziet de beleefde en verfijnde man als de dominante representatie van mannelijkheid ten tijde van de achttiende eeuw.27 In haar artikel ‘The

Grand Tour: Constructing the English Gentleman in Eighteenth-Century France’ kaart Cohen aan dat het eigen maken van deze verfijnde mannelijkheid als een doel van de Grand Tour werd gezien. Men was van mening dat deze verfijnde mannelijkheid bereikt kon worden door een bezoek te brengen aan Frankrijk. Hier konden de jongemannen leren paardrijden, schermen en dansen. Ze konden hun Franse accent perfectioneren en hun smaak en manieren verfijnen. De Franse honnête homme, het Franse ideaalbeeld van fatsoenlijkheid en beleefdheid, was een ideaal dat de Engelse aristocratie graag

nastreef.28

26 Goldsmith 2015, p. 1. 27 Cohen 2005, p. 312. 28 Cohen 1992, p. 242-245.

(12)

11 Goldsmith ziet daarentegen een veel traditioneler beeld van mannelijkheid naar voren komen tijdens haar studie naar de omgang met gevaren in reisverslagen: hardy

masculinity.29 Deze term, losjes te vertalen als “geharde mannelijkheid”, duidt op

deugden als dapperheid, moed, lef, stoïcijnse zelfcontrole en gehardheid.30 Sportieve

activiteiten waar risico’s aan zijn verbonden zoals paardrijden, vechtkunst en klimtochten en het niet uit de weg gaan van gevaar passen bij dit concept van mannelijkheid.31 De beschrijving van gevaren in reisverslagen vormt een belangrijk

middel bij de constructie van deze “geharde” mannelijkheid. Het is dus maar de vraag of de beschreven gevaren altijd overeenkwamen met de realiteit, aangezien deze

beschrijvingen een manier waren om aan de lezers van het reisverslag de onbevreesde, “geharde” mannelijke kant van de auteur te laten zien.32

Goldsmith onderscheidt daarnaast drie narratieve strategieën die deze “geharde” mannen (of wellicht beter gezegd: mannen die dit imago willen uitstralen) gebruiken in hun reisverslagen wanneer ze worden geconfronteerd met gevaar. Ten eerste

onderscheidt ze het gebruik van de afstandelijke toon van een observator en het vermijden van persoonlijke uitingen over het gevaar.33 Hierdoor wordt het gevaar als

het ware gebagatelliseerd. Ten tweede legt ze het creëren van angstige anderen bloot. Hierbij gaat het vaak om bedienden die emotionele reacties vertonen waar de

jongemannen zich niet mee konden of wilden associëren. Op die manier komt de nadruk te liggen op de mannelijkheid die de jongemannen, in tegenstelling tot de bedienden, bezitten en wordt er een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de hogere en lagere klassen. Gelijkgestemden kregen dan ook zelden de rol van angstige anderen toebedeeld.34 Ten derde wordt de intelligente, weloverwogen moed van de

jongemannen tegenover de blinde, ondoordachte moed van de leden uit de lagere klassen, zoals bedienden, geplaatst.35

29 Goldsmith 2015, p. 2. 30 Goldsmith 2015, p. 2, p. 6. 31 Goldsmith 2015, p. 3-4, p. 6. 32 Goldsmith 2015, p. 5. 33 Goldsmith 2015, p. 6. 34 Goldsmith 2015, p. 7-8. 35 Goldsmith 2015, p. 9.

(13)

12 Naast het gebruik van deze drie narratieve strategieën waarmee “geharde”

mannelijkheid in gevaarlijke situaties kan worden geuit of geconstrueerd, maken de mannen volgens Goldsmith gebruik van niet-menselijke anderen, zoals honden. Honden gingen mee op reis en werden gezien als verlengstukken of projecties van hun baasjes, terwijl de bedienden die ook meegingen op reis als ondergeschikten werden gezien. Via de beschrijving van het gedrag van honden in gevaarlijke situaties konden de

jongemannen als het ware in het geniep emoties van angst en bezorgdheid uitdrukken die eigenlijk niet pasten bij hun mannelijke identiteit.36

Er kan geconcludeerd worden dat een reisverslag niet de reconstructie van het leven van de auteur is, maar de constructie van zijn (mannelijke) identiteit. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat er twee kampen bestaan wat betreft de duiding van deze mannelijke identiteit. Aan de ene kant staan er onderzoekers, zoals Cohen, achter het beeld van de vroegmoderne jongeman op Grand Tour als een verfijnde, beleefde en deugdzame man. Aan de andere kant zijn er onderzoekers, zoals Goldsmith, die de vroegmoderne jongeman op Grand Tour meer zien als een stoere, “geharde” man.

1.2 Het reisverslag van Coenraad Ruysch (1674-1677)

Coenraad Ruysch (1650-1731) was de zoon van Nicolaas Ruysch (1610-1670) en Maria Paedts (1621-1670). De familie behoorde tot de hogere kringen van de Republiek. Vader Nicolaas was pensionaris van de stad Dordrecht en griffier van de Staten-Generaal. Voor zoon Coenraad lag een soortgelijke carrière in het verschiet. Hij studeerde in Leiden en promoveerde tijdens zijn Grand Tour aan de universiteit van Poitiers. Een Grand Tour paste als sluitstuk der opvoeding en voorbereiding op de toekomstige carrière van de jonge Coenraad perfect in het plaatje.

Op 3 mei 1674 vertrok Coenraad Ruysch samen met zijn neef Dirck van Hoogeveen uit Leiden. In bijna drie jaar trokken ze door Duitsland, Zwitserland (Genève), Italië en Frankrijk. Een bezoek aan Rome mocht zeker niet ontbreken in verband met de viering van het Jubeljaar (1675), ook al waren de jongemannen protestanten. Het Jubeljaar is een christelijk heilig jaar dat eens in de vijfentwintig jaar wordt gevierd. De paus mag tussentijds een extra Jubeljaar uitroepen. Tijdens het Jubeljaar worden de

(14)

13 dichtgemetselde “heilige deuren” van de vier hoofdbasilieken in Rome geopend.

Daarnaast verleent de paus tijdens het Jubeljaar een kwijtschelding van straffen die gelovigen in het hiernamaals nog moeten uitzitten. Velen gaan tijdens het Jubeljaar op bedevaart naar Rome.

Eenmaal terug in de Nederlanden wist Coenraad Ruysch een succesvolle carrière op te bouwen in Leiden. Hij was kapitein van de schutterij, vroedschap, meester van een weeshuis en ten slotte burgemeester. In 1680 trouwde hij met de voorname Maria Cunaeus (1655-1724). Uit dit huwelijk werd een zoon geboren. Op 23 maart 1731 stierf Ruysch in Leiden.37

Ruysch hield een flink verslag bij van al zijn belevenissen en observaties op zijn Grand Tour van 1674-1677, te weten Journaal van een reis naar Genève, Italië en Frankrijk van Coenraad Ruysch met zijn neef Dirck van Hoogeveen. Hij schreef voornamelijk over de mensen die hij ontmoette en de bezienswaardigheden op zijn reis. Ook de ongemakken en de gevaren die hij moest doorstaan, kwamen veelvuldig aan bod. Vanwege zijn contact met vele mannen en vrouwen en zijn beschrijvingen van gevaarlijke situaties, vormt dit reisverslag een mooie casus voor dit onderzoek naar de representatie van mannelijkheid in vroegmoderne reisverslagen.

Het reisverslag telt maar liefst 160 folia en loopt van mei 1674 tot april 1677. Voordat de heren weer thuis zijn en de reis volledig is afgerond, eindigt het verslag helaas erg abrupt. Feitelijk gezien bestaat het reisverslag uit twee delen. Het eerste deel bestaat uit de maanden mei 1674 t/m medio juli 1674. Het tweede deel loopt van eind september 1674 tot april 1677. Ongeveer anderhalve maand van de reis is dus niet beschreven in het reisverslag van Coenraad Ruysch. Het verslag van Ruysch is vandaag de dag te vinden in het Nationaal Archief te Den Haag. Het maakt onderdeel uit van het familiearchief Teding van Berkhout , 1408.

Het reisverslag van Coenraad Ruysch wordt, opmerkelijk genoeg, door zowel Verhoeven als Frank-Van Westrienen aangehaald om gevaren op de Grand Tour mee te duiden.

37 Moss ‘Ten geleide‘, p. 1.

(15)

14 Beiden halen een voorbeeld uit zijn reisverslag aan om te laten zien dat het de reizigers op Grand Tour niet altijd even gemakkelijk afging.38 De beschrijving van gevaren in het

reisverslag van Coenraad Ruysch blijkt voor deze twee onderzoekers dus een noemenswaardig aspect van zijn reisverslag te zijn.

38 Verhoeven 2009, p. 314.

(16)

15

2. Methode

Het onderzoeksobject bestaat uit de beschreven maanden mei t/m november 1674 van het reisverslag van de jongeman Coenraad Ruysch (Journaal van een reis naar Genève, Italië en Frankrijk van Coenraad Ruysch met zijn neef Dirck van Hoogeveen) van 1674-1677. Vanwege de 160 folia van het reisverslag en de beperkte omvang van dit

onderzoek is ervoor gekozen om slechts het verslag van de maanden mei t/m november 1674 als onderzoeksobject te nemen. Aangezien Ruysch in deze maanden Duitsland, Zwitserland, de Franse Alpen én Italië aandoet en tijdens deze tijdspanne in aanraking komt met vele mannen, vrouwen, gevaren en ongemakken, levert het verslag van deze maanden genoeg input voor dit onderzoek.

Het reisverslag van Coenraad Ruysch is gedeeltelijk in editie op internet te vinden,

verzorgd door Alan Moss MA, promovendus aan de Radboud Universiteit.39 Foto’s van de

oorspronkelijke folia zijn ook via hem verkregen.

Om in dit onderzoek te kunnen achterhalen hoe mannelijkheid wordt weergegeven in het reisverslag van Coenraad Ruysch, wordt er in zijn reisverslag nauwkeurig gekeken naar:

1) De uitspraken van Coenraad Ruysch over mannen en vrouwen 2) De gedragingen van Coenraad Ruysch op zijn Grand Tour:

2.1) De omgang met mannen en vrouwen

2.2) De ondernomen activiteiten die geassocieerd kunnen worden met mannelijkheid

Bij het onderzoeken van de uitspraken over en de omgang met mannen en vrouwen wordt er stil gestaan bij de personen met wie we te maken hebben. Denk hierbij aan de sociale status van de personen waar Coenraad Ruysch over oordeelt of mee omgaat. Gender en sociale status zijn immers onlosmakelijk met elkaar verbonden.

(17)

16 Onder activiteiten die geassocieerd kunnen worden met mannelijkheid, worden

activiteiten verstaan die in eerder onderzoek op deze wijze zijn getypeerd, zoals sportieve en gevaarlijke ondernemingen en alcoholische en seksuele uitspattingen. Tijdens de analyse van de beschrijvingen van gevaarlijke situaties wordt er bovendien gekeken in hoeverre de narratieve strategieën van Goldsmith kunnen worden herkend. De bevindingen, die het onderzoeken van deze aandachtsgebieden heeft opgeleverd, worden ten slotte vergeleken met de genderdenkbeelden over de vroegmoderne man op Grand Tour. Sluit de representatie van mannelijkheid in het reisverslag van Coenraad Ruysch aldus aan bij de stoere, “geharde” man van Goldsmith of bij de verfijnde, beleefde en deugdzame man van Cohen? Passen de bevindingen bovendien bij de uitspraken en gedragingen binnen het genre van het reisverslag?

(18)

17

3. Resultaten

De maanden mei t/m november 1674 van het reisverslag van Coenraad Ruysch (1674-1677) zijn in dit onderzoek geanalyseerd met het oog op de weergave van

mannelijkheid. De volgende aandachtsgebieden zijn onder de loep genomen: de

uitspraken van Ruysch over mannen en vrouwen en de gedragingen van Ruysch op zijn Grand Tour. Onder gedragingen vallen zijn omgang met mannen en vrouwen en de ondernomen activiteiten die geassocieerd kunnen worden met mannelijkheid. In deze paragraaf worden de resultaten per aandachtsgebied weergegeven.

3.1 De uitspraken van Coenraad Ruysch over mannen en vrouwen

Coenraad Ruysch schrijft in zijn verslag van de maanden mei t/m november 1674 veel over de mannen en vrouwen die hij tegenkomt tijdens zijn Grand Tour. Wat betreft mannen, schrijft hij over de medereizigers, officieren en kapiteins, kooplieden, geleerden en edellieden die hij ontmoet. Aan de bedienden, boeren, koetsiers, etc. met wie hij ongetwijfeld vaak in aanraking is gekomen, wordt weinig tot geen aandacht besteed. Slechts de mannen van zijn eigen stand (of hoger) verdienen een plekje in zijn

reisverslag. Dit is kenmerkend voor de reisverslagen van de jongemannen die op Grand Tour gingen. Wat schrijft Ruysch vervolgens over deze mannen? Er zijn een aantal termen die Ruysch veelvuldig aan deze mannen van zijn eigen stand toeschrijft: ‘seer beleeft’, ‘veel civiliteyt’, ‘goet (van) geselscap’, ‘veel vrienscap van genooten’ en ‘seer vriendelijck’. Ruysch herkent en waardeert deze eigenschappen in zijn mannelijke medestanders.

Slechts één enkele keer laat hij zich nadrukkelijk negatief uit over een man uit de gegoede burgerij, te weten de heer Veroni. Ruysch en zijn neef brengen in november 1674 een bezoekje aan deze heer in Florence, omdat ze een brief bij hem dienen af te leveren van het Nederlandse raadslid De Bije. Veroni laat hen eerst erg lang bij de deur wachten. Wanneer ze dan eenmaal binnen zijn, meent Veroni het raadslid niet te kennen. Ruysch en zijn neef zijn hierover niet te spreken:

Selfs toonde hij mienen van den raetsheer de Bije niet meer te kennen, soo dat wij seer mal satisfait van dese kerel van daen gingen, die wij meenden dat ten minste

(19)

18 met beleefde minen behoorde te toonen dat hij die luyden estimeerden onder wien en in wiens vaderlandt hij syn fortuyn gevonden hadt. Doch als in niet tot iet komt, soo is het syn selven onkenbaer.40

Ze vinden dat Veroni onbeleefd heeft gehandeld en ontzag had moeten tonen voor De Bije, aangezien Veroni blijkbaar in de Nederlanden met dank aan lieden, zoals De Bije, zijn fortuin heeft gemaakt. Het spreekwoord wat Ruysch gebruikt, ‘Doch als in niet tot iet komt, soo is het syn selven onkenbaer’, betekent het volgende: als iemand van lage afkomst snel en niet door eigen verdiensten vooruitkomt in de wereld, wordt hij vaak verwaand. Volgens Ruysch is Veroni dus oorspronkelijk van lage afkomst en heeft hij niet op eigen kracht zijn fortuin gemaakt, wat hem verwaand heeft gemaakt. Veroni stamt dus niet van origine uit de gegoede burgerij, wat er wellicht voor zorgt dat Ruysch er niet voor schroomt om iemand uit zijn eigen klasse af te vallen, iets wat we verder in zijn verslag niet tegenkomen. Dit voorbeeld bevestigt bovendien dat Ruysch beleefdheid en welgemanierdheid voor mannen hoog in het vaandel heeft staan.

In tegenstelling tot de eigenschappen die Ruysch veelvuldig aanhaalt, heeft hij weinig te melden over het uiterlijk van de mannen die hij tegenkomt op zijn Grand Tour. Slechts bij zeer hooggeplaatste personen, zoals de leden van het Deense hof die hij in mei 1674 in Glückstadt komt bewonderen, besteedt hij hier meer aandacht aan:

Sijn majesteyt is een wel gemaeckt man, middelbaer van gestalte, seer obdrustich van aengesicht, van een marsial wesen, sterck van eten en seer soober van

dranck. Den prins is seer aengenaem en blanck van tronie, draecht een blanke paruyck, niet qualijck in alles aen den heere Van Oudenkerke gelijkenende.41

De majesteit is aldus Ruysch een welgemaakte man met een rood gezicht en een krijgshaftige gesteldheid. De prins doet Ruysch zeer aangenaam aan met zijn blanke gezicht en zwarte pruik.

Laaggeplaatste buitenlandse vrouwen werden in de zeventiende eeuw, in tegenstelling tot mannen, als exotisch en een bezienswaardigheid gezien, waardoor de reizende jongemannen veelvuldig over het uiterlijk van deze dames schreven in hun

40 Ruysch november 1674, 31r. 41 Ruysch mei 1674, 5r.

(20)

19 reisverslagen. Sommige reizigers maakten zelfs tekeningen van deze vrouwen, zoals de Haarlemse schilder Vincent Laurensz van der Vinne.42 Over het uiterlijk van mannen

werd dus zelden gerept. Voor hooggeplaatste personen (zowel mannen als vrouwen) met een hoog bezienswaardigheidsgehalte, zoals een koningspaar, werd een

uitzondering gemaakt.

Ook Ruysch schrijft geregeld over de buitenlandse vrouwen (zowel hoog- als

laaggeplaatste) die hij tegenkomt op zijn Grand Tour. Wat heeft hij zoal te melden over deze vrouwen? Ruysch kaart voornamelijk het uiterlijk van deze dames aan. De

schoonheid, haardracht en klederdracht van de vrouwen zijn zijn favoriete

onderwerpen. Daarna komen eventueel de manieren, beleefdheid of vriendelijkheid van de dames aan bod.

Daarnaast komt seksualiteit bij zijn uitspraken over vrouwen om de hoek kijken. Zo ontmoet Ruysch in mei 1674 een mooi en welgemanierd Duits meisje dat werkzaam is in haar vaders herberg in Leer. Ze komt Ruysch en zijn neef een zelfgebrouwen drankje brengen, waarna Ruysch insinuaties begint te maken: ‘Tot wat eijnde sij wel eijgentlijck dit gedaen heeft hebben wij niet willen examineeren, dewijle noch onse eerbaerheid, noch haer jalourschen vader, noch onse vermoede leden het selve toe lieten.’43 Ruysch

gaat ervanuit dat het meisje met haar drankje een move wil maken, maar vanwege zijn eerbaarheid, haar jaloerse vader en zijn vermoeide lijf besluit hij hier niet op in te gaan. In juni 1674 ontmoet Ruysch vervolgens in Leipzig de heer Wielbergen die hem

uitnodigt voor zijn bruiloft in Dresden. Dit bruiloftsfeest, waarop vooral flink gedronken wordt, duurt drie dagen. Op de derde bruiloftsdag krijgt de bruid een andere kroon aangereikt. Deze kroon staat voor haar verloren maagdelijkheid, waarvan ze beweert dat ze deze pas op de derde dag heeft verloren. Ruysch en zijn neef kunnen het niet nalaten om hierop te reageren en zetten zichzelf neer als echte vrouwenverslinders:

Wij quelden den bruydegom hier over en seijde dat wij in Hollandt wel andere Batavieren waeren, dat wij om dat werck te verrichten maer een quartier uers

42 Zie: Vinne, Vincent Laurensz van der. Dagelijckse aentekeninge van Vincent Laurensz van der Vinne:

Reisjournaal van een Haarlems schilder 1652-1655. Ed. B. Sliggers jr. Haarlem: Fibula-Van Dishoeck 1979.

(21)

20 van doen hadden, dat wij op een maechdom vijf ses in eene nacht tot onsen ’t niet saegen en waeren sij sulke onnoosele bloeyen te minste dat sij die scande

behoorden te swijgen.44

Als een ware “geharde”, stoere man heeft Ruysch dus maar een kwartiertje nodig om de klus te klaren. Vijf of zes maagden in één nacht zijn voor hem geen probleem.

3.2 De gedragingen van Coenraad Ruysch op zijn Grand Tour: de omgang met mannen en vrouwen

Uit de vorige subparagraaf blijkt dat Ruysch beleefdheid, welgemanierdheid en vriendelijkheid erg waardeert in mannen. Hij handelt hier zelf dan ook naar. Hij gaat over het algemeen netjes en vriendelijk om met de (hooggeplaatste) mannen en vrouwen die hij ontmoet op zijn Grand Tour. In buitenlandse steden wordt hij dikwijls wegwijs gemaakt door kooplieden of mag hij op bezoek bij kooplui, geleerden of edellieden. Ruysch maakt hier graag gebruik van, maar blijft beleefd en nederig. Zo bedankt hij elke keer iedereen voor alle moeite, neemt hij zelf elke keer, voordat hij weer vertrekt uit een stad, de moeite om afscheid te nemen van de mensen die goed voor hem zijn geweest en wil hij graag iets terugdoen voor deze mensen. Zo trakteert hij op eten, geeft hij een cadeautje of wil hij kosten op zich nemen. Het is hierbij wel

belangrijk om je te realiseren dat deze bevindingen zijn gereconstrueerd aan de hand van de schrijfsels van Ruysch. Het feit dat hij deze gedragingen op deze manier heeft opgeschreven, wil niet zeggen dat hij elke keer ook daadwerkelijk zo heeft gehandeld. Naast deze nette, deugdzame kant van Ruysch, zien we ook weer zijn stoere, dappere kant doorschemeren. Zo heeft hij in juni 1674 in Donauwörth een aanvaring met een stadswacht. Ruysch en zijn neef hebben toegangspassen nodig, die ze niet hebben. Daarnaast wordt Ruysch aangezien voor een Franse officier door zijn baard en blauwe mantel. Frans volk is in het kader van de Hollandse Oorlog niet welkom in Donauwörth. Ruysch eist vervolgens de gouverneur te zien. Wanneer de stadswacht ook nog durft te beweren dat hij bij het tolhuis (eerder op de route) geen Hollanders met baarden heeft gezien, komt de stoere man in Ruysch naar boven:

(22)

21 Ick seijde bij aldien hij lust hadde een gebaerden Hollander te voelen, hij soude een ogeblick buyten de stadt koomen. Ick wilde hem versekeren dat hij veel minder vergeten soude dat hij eene baerdt van die natie gevonden hadt als hadt hij al de baerden van Vrankrijck gesien.45

Kortom: Ruysch wil gaan knokken met deze stadswacht, zodat deze stadswacht een gebaarde Hollander zal voelen en zal hopen dat hij Ruysch en zijn baard niet was

vergeten. Wanneer Ruysch zich onjuist bejegend voelt, komt in hem aldus zijn “geharde” kant naar boven.

Ook wanneer Ruysch met vrouwen omgaat, zien we deze stoere kant doorschemeren. Zo heeft hij op de eerder genoemde bruiloft in eerste instantie niet veel geluk bij de dames: Den bruydegom presenteerde mij aen een van de selve, doch in plaets van beleeft ontfangen te werden, keerden sij mij den ruch toe en liep wech. Ick seijde haer daer naer dat de Hollanders geen menschen eeters waeren, dat sij soo niet hoefden te loope en keerde van gelijke mijn hinderste naer haer en ginch heenen.46

De dame in kwestie heeft geen interesse in Ruysch en loopt snel weg. Hier is Ruysch niet van gediend. Hij geeft de dame een snauw en gaat ervandoor. Opnieuw zien we dat wanneer Ruysch zich onjuist bejegend voelt, hij de behoefte voelt om zich te laten gelden. Gelukkig vindt Ruysch na dit debacle een ander ‘soete wijfie’ (getrouwd, maar man buiten beeld), die hij thuis afzet en waarmee hij nog ‘een uertie in alle soeticheid’ doorbrengt.47

Dit is echter niet de enige vrouw die onder de indruk is van de charmes van Ruysch. Wanneer Ruysch en zijn neef op 23 oktober 1674 op het punt staan om te vertrekken uit Milaan komt een bediende ontbijt en een brief bij hen afleveren. De brief is van ene Alma Serena d’Artemanie, die hen een voorspoedige reis wenst. Ruysch en zijn neef kennen deze dame niet, dus weten niet zo goed wat ze hiervan moeten denken. Dan arriveert gelukkig hun bediende die alles kan uitleggen. De bediende heeft deze dame over Ruysch en zijn neef verteld. De dame had Ruysch en zijn neef, ‘galante cavalliers’, ook graag bij

45 Ruysch juni 1674, 15r. 46 Ruysch juni 1674, 11v. 47 Ruysch juni 1674, 11v.

(23)

22 haar over de vloer gehad. De brief is een teken van haar goede wil. Ruysch besluit

vervolgens bij de dame op bezoek te gaan, die blijkbaar als non (!) in een klooster leeft. Ondanks dat ze van elkaar gescheiden zijn door tralies, beleven ze veel plezier aan elkaars gezelschap. Ze besluiten contact te houden.48 Aangezien het hier om een non

gaat, vraag je je af in hoeverre we hier te maken hebben met de werkelijkheid. Een non die interesse heeft in Ruysch, komt hem voor zijn reisverslag, waarin hij zijn mannelijke identiteit tentoonstelt, wel erg mooi uit.

3.3 De gedragingen van Coenraad Ruysch op zijn Grand Tour: de ondernomen activiteiten die geassocieerd kunnen worden met mannelijkheid

In paragraaf 1.1 Mannelijkheid op de Grand Tour werd duidelijk dat we sportieve en gevaarlijke activiteiten met “geharde” mannelijkheid kunnen associëren. Ook veelvuldig drankgebruik, feesten en de omgang met vrouwen horen bij het beeld van een stoere man. Aangezien de omgang met vrouwen al in de vorige subparagraaf is behandeld, wordt daar in deze subparagraaf niet meer over gesproken.

Uit het verslag van Ruysch blijkt dat hij zeker wel van een drankje en een feestje houdt. Geregeld drinkt hij met vrienden die hij onderweg heeft gemaakt een glaasje. De wildste alcoholische uitspatting komen we tegen op de eerder genoemde bruiloft in Dresden. Op een gegeven moment wordt de hoeveelheid alcohol zelfs voor Ruysch een beetje te veel.49

Wat betreft sportieve activiteiten is Ruysch niet de persoon die voor zijn plezier gaat schermen, paardrijden of klimmen. Paardrijden en klimmen gebeuren alleen wanneer dit nodig is voor zijn reis. Een van de weinige keren dat Ruysch en zijn neef gaan

klimmen, loopt ook bijna helemaal verkeerd af. Om in Italië te kunnen komen, dienen ze in oktober de Mont Cenis te beklimmen. Neef Van Hoogeveen volgt hierbij een paard dat op het randje van de afgrond loopt. Ruysch is zo verstandig om de bergwand als

leidraad te nemen. Hij probeert zijn neef, die niet doorheeft dat hij gevaar loopt, nog te waarschuwen, maar dan valt het paard al naar beneden. Gelukkig wordt het paard door bomen en struiken tegengehouden en valt het maar een paar meter naar beneden.

48 Ruysch oktober 1674, 25r-25v. 49 Ruysch juni 1674, 10v, 11v, 13r.

(24)

23 Ruysch en zijn neef besluiten vervolgens zich over de berg te laten dragen in een

draagstoel.50

Dit is niet het enige gevaarlijke avontuur dat de heren meemaken. Zo ontkomen ze in mei 1674 bij een oversteek in Apen nog net aan de verdrinkingsdood, aldus het verslag van Ruysch:

Wij naemen dan weder hier een versche waegen en reden naer Apen. Doch van daer een half quartier uers voorts gereden sijnde, mosten wij met onse bagagie afstappen in een kleijn scuytie, of ten minste t’ geen een scuytie wilde wesen, want wij vonden maer drie a vier planken die sodaenich aen malkanderen gehecht waeren dat wij ons nauwlijckx veroerde of het water quam van ondere, van boven en van alle kanten ons bestormen. […] Onse schippers waeren twee domme boeren, dewelke nevens haer boot aen Caron Hoochlof Merner (red. Caron hoochloffelijke memorie) geleken als twee druppels waeters. Ja, hadde ick van Aeneas dien vroomen ridder sijn religie geweest, ick soude sekerlijck bij mijn selve gedisputeert hebbe of ick naer de Eliseesche velde of naer Italie reijsde. Dewijle wij met hoosen en continueele martelen van onse schippers die ons met groote hartneckkicheid geduerich op drooch voeren besich waeren […] Hoe dat wij onse schippers wijs sochte te maeke dat de kreuke bladeren een teyken waeren van slooten en diepte, sij voeren even dan op het landt en wilde dan noch evenwel daer over, niet tegenstaende sij niet kosten, soo dat wij eyndelijck genootsaeckt waeren onse knechts de stockken te geven en een Amsterdams schippers in ons geselscap, naer Bremen willende, tot leitsman te promoveren. Wij soude sonder dat sekerlijck daer niet door geraeckt sijn.51

Ruysch en zijn medepassagiers moeten dus plaatsnemen in een klein, gammel schuitje. Het water komt hen van alle kanten tegemoet (‘het water quam van ondere, van boven en van alle kanten ons bestormen’). De schippers, ‘twee domme boeren’, bakken er niet veel van. Het gezelschap moeten ‘continueele martelen’ van hun schippers doorstaan. Ruysch haalt zelfs, zeer literair, nog Aeneas aan: als hij hetzelfde geloof als Aeneas zou hebben aangehangen, zou hij gedacht hebben dat hij naar de onderwereld reisde in plaats van naar Italië. Wanneer de schippers weer bijna op land varen, nemen Ruysch en zijn neef de touwtjes in handen. Ze geven de stokken aan hun knechten en promoveren een andere reiziger (een Amsterdamse schipper) tot leidsman. Zonder hun optreden zouden ze het niet gered hebben. Ruysch schuwt het overduidelijk niet om gebruik te maken van overdrijvingen en hiermee het gevaar en zijn heldhaftige actie uit te

50 Ruysch oktober 1674, 17v-17r. 51 Ruysch mei 1674, 2v.

(25)

24 vergroten. Al blijft het uiteraard de vraag of het wel zíjn heldhaftige actie is. Er was al die tijd immers een Amsterdamse schipper aan boord.

Zoals in paragraaf 1.1 Mannelijkheid op de Grand Tour is weergegeven, onderscheidt Goldsmith enkele narratieve strategieën die vroegmoderne mannen gebruiken om hun “geharde” mannelijkheid weer te geven wanneer ze in aanraking komen met gevaar. Het zojuist genoemde voorbeeld zou je wellicht in verband kunnen brengen met de tweede narratieve strategie van Goldsmith, te weten het creëren van angstige anderen (van een lagere afkomst) die emotionele reacties vertonen waar de jongemannen zich niet mee kunnen of willen associëren. Op die manier komt de nadruk te liggen op de

mannelijkheid die de jongemannen, in tegenstelling tot de angstige anderen, bezitten en wordt er een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de hogere en lagere klassen. De schippers zijn in dit voorbeeld geen angstige anderen, maar worden wel door Ruysch gebruikt om zich tegen af te zetten. De schippers oftewel ‘twee domme boeren’ die geen flauw idee hebben wat ze aan het doen zijn, worden tegenover de dappere, slimme, kordate jongemannen gezet. De mannelijkheid én de hogere status van de jongemannen wordt hiermee bevestigd.

De eerste narratieve strategie van Goldsmith, het gebruiken van een afstandelijke toon en het vermijden van persoonlijke uitingen over het gevaar, zien we daarnaast geregeld terugkomen in het reisverslag van Coenraad Ruysch. Ruysch maakt steeds duidelijk dat hij en zijn neef te maken krijgen met situaties die wel degelijk gevaarlijk zijn. Hij laat echter niet weten of hij bang is. Dit zie je bijvoorbeeld ook terug in de passage

hierboven. Op deze manier zet Ruysch zichzelf neer als onbevreesd en alsof het gevaar, wat wel degelijk aanwezig is, hem niet veel doet. Deze omgang met gevaar bevestigt zijn “geharde” mannelijkheid.

Ruysch weet niet alleen gevaarlijke ondernemingen te doorstaan door dapper, slim en kordaat te handelen als een “geharde” man, hij weet ook vele ongemakken op reis te doorstaan. Ruim veertig keer rept Ruysch over slecht voedsel en drinken, slechte bedden, regenachtig weer, slechte wegen, oncomfortabele postkoetsritten, etc. In paragraaf 1.1 Mannelijkheid op de Grand Tour kwam al naar voren dat men in de

(26)

25 vroegmoderne tijd geloofde dat het ondergaan van dergelijke gevaren en ongemakken mannen vormde en testte.

(27)

26

4. Conclusie en discussie

Uit de uitspraken van Ruysch over mannen en zijn omgang met mannen en vrouwen is gebleken dat hij beleefdheid, goede manieren en vriendelijkheid waardeert in mannen. Dit zijn de eigenschappen waar mannen in zijn ogen aan dienen te voldoen en die hij zelf dan ook nastreeft. Met deze eigenschappen verdienen mannen zijn respect. Je zou dit als een verfijnd idee van mannelijkheid kunnen zien. Maar Ruysch kent ook zeker een stoere, “geharde” kant. Dit zie je nadrukkelijk terug in zijn uitspraken over vrouwen. Hij schenkt hierbij veel aandacht aan het vrouwelijk schoon en schroomt een seksueel getinte opmerking niet. Ook bij zijn omgang met mannen en vrouwen komt deze kant naar boven, namelijk wanneer hij zich onjuist bejegend voelt of wanneer hij flirterig gedrag vertoont. Ten slotte zien we bij zijn omgang met gevaren een stoere, dappere man in hem naar boven komen. Hij doorstaat gevaren en ongemakken door dapper, slim en kordaat op te treden. Hij schroomt het niet om hierbij gebruik te maken van

overdrijvingen. Wat betreft de narratieve strategieën, die Goldsmith in kaart heeft gebracht, zien we vooral het gebruik van een afstandelijke toon en het vermijden van persoonlijke uitingen over het gevaar terug komen in zijn reisverslag. Met behulp van deze strategie zet Ruysch zich neer als onbevreesd. Ook veelvuldig drankgebruik en feesten, activiteiten die geassocieerd kunnen worden met mannelijkheid, komen aan bod.

Uit het literatuuronderzoek komt bij Goldsmith een stoere, dappere, avontuurlijke en kordate vroegmoderne man op Grand Tour naar voren, die ook graag tijd vrijmaakt voor plezier. Deze weergave van mannelijkheid zien we ‘slechts’ voor een groot deel terug in de reisverslag van Ruysch. Hij spreekt en handelt geregeld als een stoere, “geharde” man, maar laat daarentegen ook een voorkeur voor verfijnde eigenschappen zien. Hij prijst eigenschappen als beleefdheid, welgemanierdheid en vriendelijkheid in mannen en handelt hier zelf ook vaak naar. Ruysch past dus ook deels in het plaatje van Cohen, die de vroegmoderne man op Grand Tour als een verfijnde, beleefde en deugdzame man ziet.

(28)

27 Het blijft uiteraard de vraag of Ruysch wel echt zo sprak en gedroeg als zijn verslag je wil doen geloven. Was hij de belichaming van de mannelijkheid die hij in zijn verslag uitdraagt? Met het oog op de constructie van identiteit in een egodocument kun je concluderen dat je in zijn verslag in ieder geval te maken hebt met de mannelijkheid die hij wilde uitdragen en naar alle waarschijnlijkheid ook nastreefde.

Passen de uitspraken en gedragingen van Ruysch daarnaast bij de uitspraken en gedragingen binnen het genre van het reisverslag? De uitspraken en gedragingen die Ruysch in zijn verslag optekent, passen bij de uitspraken en gedragingen binnen het genre van het zeventiende-eeuwse reisverslag. Met deze uitspraken en gedragingen construeert Ruysch immers een mannelijke identiteit. Deze constructie van een

identiteit, aan de hand van uitspraken en gedragingen, zie je ook in andere zeventiende-eeuwse reisverslagen (en egodocumenten in zijn algemeenheid). De jongemannen weten dat hun reisverslagen gelezen gaan worden door familieleden, vrienden of toekomstige reizigers in de familie en weten daarmee ook dat het reisverslag aan bepaalde morele en literaire conventies dient te voldoen. Ze schrijven dus als het ware naar een door hun omgeving gewenste “ik” toe, omringd door interessante en

spannende belevenissen, want dat is hetgeen wat de thuisblijvers willen lezen.

Tot slot is het tijd om kritisch naar dit onderzoek te kijken en suggesties te leveren voor vervolgonderzoek. Vanwege de beperkte omvang van dit onderzoek en de grote

hoeveelheid folia van het reisverslag van Ruysch is ervoor gekozen om slechts de maanden mei t/m november 1674 van het reisverslag als onderzoeksobject te nemen. Voor vervolgonderzoek is het interessant om het gehele verslag onder de loep te nemen, waardoor er een oordeel geveld kan worden over de weergave van mannelijkheid in het gehele reisverslag van Ruysch. Het verslag is overigens ook zeer geschikt om andere aspecten van de Grand Tour nader te onderzoeken, zoals de omgang met kunst en cultuur. Het is daarnaast erg jammer dat Rome in dit specifieke onderzoek niet

meegenomen kon worden. Rome wordt namelijk vaak gezien als het hoogtepunt van een Grand Tour. Zeker voor een onderzoek naar de weergave van mannelijkheid in een zeventiende-eeuws reisverslag kan een bruisende stad als Rome met haar vele prostituees en courtisanes als een goudmijntje gezien worden.

(29)

28

Bibliografie

Chard, Chloe. Pleasure and guilt on the Grand Tour: Travel writing and imaginative geography 1600-1830. Manchester/New York: Manchester University Press 1999. Cohen, Elizabeth S. ‘Seen and Known: Prostitutes in the Cityscape of Late-Sixteenth-Century Rome.’ In: Renaissance Studies 12, 3 (september 1998): 392-409.

Cohen, Michèle. ‘”Manners” make the Man: Politeness, Chivalry and the Construction of Masculinity, 1750-1830.’ In: Journal of British Studies 44, 2 (april 2005): 312-329. Cohen, Michèle. ‘The Grand Tour: Constructing the English Gentleman in Eighteenth-Century France.’ In: History of Education 21, 3 (1992): 241-257.

Dekker, Rudolf, red. Egodocuments and History: Autobiographical Writing in its Social Context since the Middle Ages. Hilversum: Verloren 2002.

Frank-Van Westrienen, Anna. De groote tour: Tekening van de educatiereis der Nederlanders in de zeventiende eeuw. Amsterdam: Noord-Hollandsche

Uitgeversmaatschappij 1983.

http://www.dbnl.org/tekst/fran014groo01_01/

Goldsmith, Sarah. ‘Dogs, Servants and Masculinities: Writing about Danger on the Grand Tour.’ In: Journal for Eighteenth-Century Studies 25 augustus 2015: 1-19.

Hooft, Arnout Hellemans. Een naekt beeldt op een marmore matras seer schoon: Het dagboek van een ‘grand tour’ (1649-1651). Ed. E.M. Grabowsky, P.J. Verkruijsse. Hilversum: Verloren 2001.

Maçzak, Antoni. Travel in Early Modern Europe. Vert. U. Phillips. Cambridge: Polity Press 1995.

(30)

29 Mascuch, Michael. Origins of the Individualist Self: Autobiography and Self-Identity in England, 1591-1791. Stanford: Standford University Press 1996.

https://books.google.nl/books/about/Origins_of_the_Individualist_Self.html?id=nQWQo XOQpbMC&redir_esc=y

Presser, Jacques. Uit het werk van dr. J. Presser. Red. M.C. Brands, J. Haak, Ph. De Vries. Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep 1969.

Roberts, Benjamin B. Seks, Drugs en Rock ‘n’ Roll in de Gouden Eeuw. Amsterdam: Amsterdam University Press B.V. 2014.

Ruysch, Coenraad. Journaal van een reis naar Genève, Italië en Frankrijk van Coenraad Ruysch met zijn neef Dirck van Hoogeveen. 1674-1677. Nationaal Archief, FA Teding van Berkhout 1408. Ed. A. Moss.

https://alanmoss.nl/ruysch/

Verhoeven, Gerrit. Anders Reizen?: Evoluties in vroegmoderne reiservaringen van Hollandse en Brabantse elites. Hilversum: Uitgeverij Verloren 2009.

Warneke, Sara. Images of the Educational Traveller in Early Modern England. Leiden: E.J. Brill 1995.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te

Deze maand wordt ook wel sprokkelmaand en schrikkelmaand genoemd, en heeft 28 dagen in gewone jaren, en 29 dagen

Als gevolg hiervan heeft het college de aanvraag inhoudelijk niet kunnen behandelen en heeft het college ervoor gekozen om toch medewerking te verlenen aan de aanvraag van

Eindredacteur Nick de Vries is gedurende drie maanden mijn praktijkbegeleider geweest vanuit Weekblad De Brug.. Ik denk dat ik mag stellen dat ik als stagiair het enorm met

Corpus Hoeksema laat eenzelfde beeld zien: de achttiende-eeuwse werken bevatten slechts twee voorkomens van dapper (waarvan de syntactische specialisatie evenredig verdeeld is

Chronische pijn is immers niet alleen pijn die geen nut meer heeft, het brengt ook andere on- gemakken met zich mee, telkens met een negatieve invloed op de

Relational governance elements (relational norms and trust) play their mediating role on the blueprint provided by contractual governance elements, and translate these

In ​ bijlage 1 ​ wordt beschreven op welke manier de anamnese over risicofactoren bij voorkeur afgenomen wordt en welke definities voor risicofactoren