• No results found

De wortelontwikkeling van grasland op het grondwaterstandsproefveld te Zegveld in 1952 en 1953

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De wortelontwikkeling van grasland op het grondwaterstandsproefveld te Zegveld in 1952 en 1953"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

V t k

i:V

9JL2JLLOJL!? î

De wortelontwikkeling van grasland "op het grondwaterstandsproe^fV

veld te Zegveld in 1952 en 1953 |

door

J.J. Schuurman

Het proefveld in Zegveld is aangelegd in het voorjaar van

1952 op,oud veengrasland (Minderhoud, 1955). Het is gelegen op /

een kleigrond met een dikte van + 45 cm, rustend o p e e n

onder-grond van veen. Het bestaat uit 9 veldjes (figuur 1 ) , waarop in

1952 en 1953 verschillende grondwaterstanden werden aangehou- , .

den, die in tabel 1 en figuur 2 zijn weergegeven*

In 1953 werden in de waterstanden enkele kleine

verande-ringen aangebracht, nl,:

veldje 6 1 april:. 50 cm - mv 15 augustus: 70 cm - mv

veldje 7 1 mei : 50 cm - mv 1 augustus: 70 cm - mv

Dit betekent dus, dat op veldje 6 beide grondwaterstanden een

halve maand vroeger zijn ingesteld,. Op veldje 7 is de

winter-grondwaterstand een halve maand later ingesteld dan in 1952.

Uit de vergelijking van de veldjes 1, 2 en 3 kan worden

afgeleid, hoe het gewas heeft gereageerd op verschillend hoge

zomerwaterstanden (resp. 60, 45 en 30 cm - m v ) , die alle op de-

;/

zelfde datum werden ingesteld (1 mei) en eveneens op dezelfde

datum (1 september) weer werden verlaagd, tot 70 cm beneden het

maaiveld.

Vergelijking van de veldjes 4, 5.en 6 kan een inzicht geven

omtrent de invloed van een, op verschillende tijdstippen in het

voorjaar (1 juni, 1 mei, 15 resp. 1 april) ingestelde

grond-waterstand van 50 cm beneden het maaiveld.

De invloed van het meer of minder lang aanhouden (15

au-gustus, 1 september en 1 oktober) van de op 1 mei ingestelde

. zomerwaterstand van 50 cm beneden het maaiveld kan blijken uit

de veldjes 7, 8 en 9.

Om de uitgangstoestand van de beworteling van het grasland

l>

? vast te leggen, werd van 1 3 - 1 5 mei 1952 een bemonstering met

*_"., 6 boringen per veldje uitgevoerd. Dit was dus kort, nadat voor

O 3 de eerste maal op alle veldjes, behalve nummer 4, de

zomergrond-^°

waterstand op 50 cm beneden het maaiveld was gebracht. Op veldje

4 gebeurde dit pas og,.1. juni, Gezien het feit dat tussen dit

2

-<N

(2)

- 2 - *

opzetten van de grondwaterstand en de bemonstering slechts een periode van 14 dagen ligt menen we 'te "mogen aannemen,"~dat deze factor nog niet 'van belangrijke betekenis is geweest voor de wortelontwikkeling.

Van 22 - 24 april 1953 werd opnieuw een bemonstering uit-gevoerd met 6 boringen per veldje. Op dit moment waren de ver-schillen in behandeling, die de veldjes hadden ondergaan, de volgende (figuur 2): de veldjes 1, 2 en 3 hadden vanaf 1 mei 1952 tot 1 september 1952 verschillende grondwaterstanden gehad. Vanaf 1 .september tot aan de bemonsteringsdatum in 1953 was de

grondwaterstand in alle drie veldjes echter gelijk. Eventuele verschillen tussen deze veldjes kunnen dus alleen toegeschreven worden aan de omstandigheden in 1952.

De veldjes 4, 5 en 6 hadden-alle tot 1 septemeber 1952 een grondwaterstand van 50 cm beneden maaiveld gehad, zij het gedu-rende verschillend lange periode. Vanaf 1 september hadden ze de-zelfde winterwaterstand, maar op 1 april 1953 werd deze op veldje 6 reeds weer verhoogd tot 50 cm beneden maaiveld. Dit veldje verschilde dus van de nummers 4 en 5 op het tijdstip van bemon-stering in 1953, doordat het in 1952 reeds op eèn vroeger tijd-stip en daardoor langduriger de zomerwaterstand had verkregen, maar ook doordat deze in 1953 tijdens de bemonstering al weer was aangebracht. 4 en 5 verschillen alléén,' doordat de zomergrondwa-terstand op 5 in 1952 1 maand eerder was aangebracht en dus 1

maand langer heeft geduurd.

Op de veldjes 7> 8 en 9 was de toestand tijdens de bemonste-ring in 1953 zo, dat 7 en 9 alleen tot korter, resp. langer in de herfst een somerwaterstand hadden gehad dan 8.

De monsters van beide bemonsteringen zijn met zeer veel moeite gespoeld en zo goed mogelijk nageschoond. Door de

aanwe-zigheid van veen wàs het onderscheiden der graswortels in sommige gevallen zéér moeilijk, waardoor de wortelgewichten mogelijk hier en daar iets onnauwkeurig zijn bepaald. De resultaten van de be-monsteringen zijn weergegeven in de tabellen 2, 3, 4 en 5.

Uit tabel 2 kan worden afgeleid, dat er vrij grote verschil-len aanwezig zijn tussen de afzonderlijke boringen en tussen de bemonsterde veldjes. Het lijkt daarom beter om bij de 'vergelijking

(3)

-3-- 3 -3-- '

met de bemonstering van 1953 uit te gaan van een gemiddeld telgewicht van ieder veldje afzonderlijk in 1952. De totale wor-telgewichten zijn in tabel 2 in mg per boring weergegeven, die van de afzonderlijke lagen in tabel 3 in kg/ha. Van 1953 zijn de wortelgewichten in de tabellen 4 en 5 opgenomen.

De veldjes 1, 2 en 3 verschilden onderling alleen in de hoogte van de zomergrondwaterstanden.

Uit tabel 6 volgt, dat er op deze veldjes in 1953 meer wor-tels zijn gevonden dan in 1952. De verschillen zijn relatief het grootst op het veldje met dë laagste grondwaterstand, maar een dui-delijke lijn in verband met de hoogte van de zomergrondwaterstand is verder niet te herkennen. Een zeer groot deel van deze meer-dere wortels kwam voor in de lagen van 0 - 1 0 cm en van 0. - 20 cm.

Het percentage wortels in de laag van 0 - 5 cm en van 0 - 1 0 cm was in 1953 lager dan in 1952. De wortels zijn dus relatief meer naar de diepte gegaan.

De maximale worteldiepte was in 1953 op alle veldjes, be-halve dat met de hoogste grondwaterstand, groter dan in 1952.

De veldjes 4, 5 en 6 hadden wel dezelfde zomergrondwater-stand maar deze was op verschillende data in het voorjaar inge-steld.

De totale hoeveelheid wortels was op deze veldjes in 1953 ook groter dan in 1952. Het verschil was zowel absoluut als rela-tief het grootst op veldje 6 waarop de zomergrondwaterstand het vroegst was ingesteld en het kleinst op veldje 4, waarop die het laatst was ingesteld. Dit geldt ook voor de bovenste 10, resp. 20 cm. Ten aanzien van de percentages in de lagen van 0 - 5 en van 5 - 10 cm neemt veldje 6 een aparte plaats in. Bij de veldjes 4 en 5 nam dit percentage duidelijk af, terwijl het op veldje 6 een neiging tot toename vertoonde. Hier is ,het verband met de grondwaterstand dus weer zoek.

De maximale worteldiepte was in 1953 groter dan in 1952, behalve, weer op veldje 6, waar geen verschil werd gevonden.

Op de veldjes 7, 8 en 9 werden gelijke zomergrondwaterstan-den tot verschillende, data in de herfst aangehouzomergrondwaterstan-den.

In deze veldjes was de totale hoeveelheid wortels in 1953

ook weer hoger dan ±n 1952. De duur van de zomergrondwaterstand

(4)

4 4 4

-in de herfst speelde echter geen duidelijke rol.

Ook in deze veldjes was het percentage wortels in de laag van 0 - 5 era in 1953 belangrijk lager dan in 1952. Dit geldt in geringere mate ook voor de laag van 0• - 10 cm.

Behalve op veldje 9, was de maximale worteldiepte in 1953 groter dan in 1952.

Samenvattend kan worden gezegd, dat er, op enkele uitzon-deringen na, in 1953 steeds meer wortels zijn gevonden dan in 1952, maar dat er slechts in één geval verband met de grondwater-stand kan worden aangetoond. Wat de oorzaak van deze toename dan wel is kan niet worden uitgemaakt. Mogelijk speelt hier een betere bemesting of behandeling een rol.

In de tweede plaats is het percentage wortels in de boven-grond verminderd. Er is in 1953 dus relatief een grotere hoeveel-heid wortels tot grotere diepte doorgedrongen. Dit kan in verband

staan met de. indroging van de laag van 0 - 5 cm; bij de zomer- . grondwaterstand van 30 cm vindt men inderdaad het geringste ver-schil tussen 1952 en 1953. Verder zijn de verver-schillen het grootst op de veldjes 7, .8 en 9, die volgens MINDERHOUD (1) het ernstigst waren ingedroogd. Het is niet waarschijnlijk dat de botanische sa-menstelling invloed heeft uitgeoefend, omdat er volgens MINDERHOUD tussen de analysecijfers van september 1952 en juli 1953 nog geen duidelijke verschillen waren te bemerken, die aan de invloed van het grondwater kunnen worden toegeschreven.

De maximale worteldiepte nam in de meeste gevallen toe. Dit betekent, dat de wortels in april 1953 op een aantal veldjes een diepte hadden bereikt, die overeenkwam met die van de winterwa-terstand, die op dat moment"nog aanwezig was. Op 4 veldjes werd deze diepte niet helemaal bereikt. Bij 3 daarvan is het niet dui-delijk waarom dit niet het geval was, bij veldje 3 is dit mis-schien een gevolg van de hoge zomergrondwaterstand.

De diepere wortels kunnen zijn gevormd tijdens de zomer van 'I952 en toen dus in het grondwater zijn gedrongen, maar het kan

ook zijn, dat ze gedeeltelijk nog in de herfst van 1952 of in het voorjaar van 1953 zijn gevormd in de periode van de 'Wintergrond-waterstand. Het is dus niet bewezen, dat ze in het grondwater

zijn gedrongen. Dit laatste moet wel het geval zijn bij één boring op veldje 5, "waar de wortels zijn gevonden tot een diepte van 80 cm.

(5)

-5-1

/

- 5 - .

Het onderzoek heeft dus geen duidelijke resultaten opgele-verd. Dat is misschien ook niet te verwonderen, gezien de körte periode, die er tussen de twee bemonsteringen lag en de moeilijk-heden, die verbonden waren aan de verwerking der monsters in het laboratorium. Overwogen kan worden of het zin heeft het onder-zoek nog eens te herhalen, nu de grondwaterstanden intussen ge-durende een aantal jaren hun invloed hebben kunnen uitoefenen.

1. MINDERHOUD, J.W., 1955

Verslag van het grondwaterstandsproefveld U 843 over de jaren 1952, 1953 en 1954. Intern Rapport C.I.L.O.'no. 6 (1955).

(6)
(7)

a~'"T n

Tabel 1

Grondwaterstanden op de verschillende objecten in 1952

Perceel

13

14

15

no.veldje

1

2

3

4

5

6

7

8

9 Grondwaterstanden zomer

1

1

1

1

1

15

1

1

1

mei : éO « . 45 11 : 30 juni : 50 mei : 50 apr.: 50 mei : 50 » : 50 " : 50 cm - mv it ti ii » u n fi ii winter 1 sept. : 70 cm 1 '» : 70 1 " : 70 1 » : 70 1 " : 70 1 " : 70 15 aug. : 70 1 sept. : 70 1 okt. : 70 - mv it it H it n ii ii n

(8)
(9)

, V ;, . v T. Tabel 2 Zegveld 1952. wortelgewichten in mg grwst-buizen -1 mejL : 6 0 | cm-mv 1 s e p t . : 7 0 | »' 1 me^L :45| cm-mv 1 sejït.:70i " 1 meà^ :30 cm-mv 1 s e ^ t . : 7 0 i " > O' o M 289 466 143 724 650 255 204 683 642 608 663 529 581 556 841 253 383 643 gemiddeld 421 4 5 535 6 ( ! 1 juni :50| cm-mv 1 sej?t.:70> . » ! I 1 mei :50 cm-mv 1 s e f e t . : 7 0 ' 'r 15 ap]}\ : 501 cm-mv 1 " ' :50i »» . 1 se

it.:

70I -L 373 223 0 980 481 0 559 422 0 212 513 0 1193 184 0 334 539 , 0 339 548 0 455 1423 0 279 223 (1952) (1953) N gemiddeld 506 496 8 (1953) , , 1 mei :50l cm-mv (1952) fl5 a u k . :70. » 1 "f : 7 0' » j . , 1 mei :50| cm-mv 1 s e p t . : 7 0 i n 0 486 698 0 688 1118 0 452 385 0 286 985 o 168 649 0 195 312 0 663 537 0 125 648 0 363 261 0 gemiddeld 638 433 433

(10)
(11)

Tabel 3

Gemiddelde hoeveelheden wortels in kg per ha (6 boringen per veldje) 13 - 15 mei 1952 Lagen i n cm 0 - 5 5-10 .10-20 20-30 30-40 40-50 50-60 T o t a a l 0-20 cm 0-10 » 0 - 5 5-10 10-20 20-30 30-40 40-50 50-60 0-20 0-10 1 861 135 60 13 26 3 3 1101 1056 996 78.2 12.3 5 . 4 1.2 2 . 4 0.2 0.2 95.9 9 0 . 5 2 1178 174 ^ 29 3 1439 1407 1352 81.9 12.1 3.8 2.0 0.2 9 7 . 8 94.O 3 1048 234 78 23 23 5 1411 1360 1282 74.2 16.6 3.^ 1.7 1.7 0 . 4 96.3 90.8 4 1111 135 52 8 8 3 1317 1298 1246 Pei 8 4 . 4 10.3 3.9 0.6 0.6 0.2 9 8 . 6 94.7 5 1178 68 23 10 8 3 1290 1269 1246 *centag€ 91.3 5.2 1.8 0.8 , 0 . 6 0.2 9 8 . 3 9 6 . 5 6 750 317 213 68 ^ 16 3 1422 1280 1067 5S 52.9 2 2 . 3 14.9 4 . 7 3.8 1.1 0.2 90.1 75.2 7 1266 205 122 34 34 3 1664 1593 1471 76.1 1 2 . 4 7.4 2.0 2.0 0.2 95,9 88.5 8 790 145 114 21 44 10 3 1127 1049 935 70.0 12.9 10.1 1.8 3.9 0.9 0.2 93.0 82.9 9 82.0 135 112 23 21 23 3 1137 1067 955 72.0 11.9 9.9 2.0 1,8 2.0 0.2 9 3 . 8 83.9

(12)
(13)

Tabel 4 Zegveld 195?. wortelgewichten in mg 1 2 3 grwst-buizen 1 meij :60| cm-mv 1 sept.: 70' » i i 1 med; :45l cm-mv 1 sept.: 70: " 1 mei^ :30i cm-mv 1 seiit.:70! " 1 1 0 698 815 0 675 558 0 814 530 0 844 1074 0 737 610 0 836 709 0 747 673 0 733 1072 0 905 741 M gemiddeld 682 + 48 4 802.+ 63 8 1 2 + 6 4 6 1 juni :50 cm-mv 1 sept.: 70' » i i I I 1 me Ij. :50' cm-mv 1 sept.:70' " i ( l I 15 apip. :50, cm-mv 1 apr. :50 M 1 sept.: 70 »' 0 737 698 0 549 1055 0 827 849 0 651 659 0 1122 1042 0 781 733 0 712 981 0 672 1800 0 1067 943 (1952) (1953) N 786 + 71 7 831 + 79 8 1029 ± 1 6 9 1 mei :50' cm-mv (1952) h5 a u g . :70' » (1953) 1 " l :70' " . . . . j . 1 mei :50. cm-mv 1 s e p t . : 7 0 . » 7 ! 1 mei :50j cm-mv 1 okti. :70| " 0 1146 1042 0 1294 844 0 715 IO67 0 567 390 0 502 694 0 569 1132 . 0 664 643 0 576 589 0 599 1203 0 gemiddeld 1018 + 82 642 + 99 712 + 112

(14)
(15)

Tabel 5

Gemiddelde hoeveelheden w o r t e l s i n kg per ha (6 boringen per, veldje)

22 - 24 a p r i l 1953

zomer g r w s t w i n t e r l a g e n i n cm 0 - 5 5-10 10-15 15-20 20-30 30-40 40-50 50-60 6O-70 7O-8O T o t a a l 0-20 0-10 0 - 5 5-10 10^15 15-20 20-30 30-40 40-50 50-60 6O-7O 0-10 0-20 1 CO 70 1282 252 86 52 44 23 21 5 5 1770 1672 1534 72.3 14.2 4 . 9 2.9 2.5 1.3 1.2 0.3 0.3 8 6 . 5 9 4 . 3 ' 3 1 mei 45 | 30 1 s e p t , vm - mv 1469 395 73 57 49 26 10

5 i

1 2085 1994 1864 7 0 . 4 18.9 3.5 2.7 2 . 4 1.2 0 . 5 0.2 89.3 95.5 1535 291 172 31 65 13 3 2110 2029 1826 72.7 13.8 8.1 1.5 3.1 0.6 0.1 86.5 96.1 4 5 1/6 1/5 50 cm -1 sept 70 cm -1378 380 94 57 55 39 31 10 2044 1909 1758 Per 6 7 . 4 18.6 4 . 6 2.8 2.7 1.9 1.5 0.5 86.0 9 3 . 4 1521 400 62 39 73 34 21 10 2 1 2163 2022 1921 centage 7 0 . 3 1 8 . 5 2.9 1.8 3 . 4 1.6 1.0 0.5 0.1 88.8 9 3 . 5 6 1 5 / 4 mv mv 1441 681 224 91 122 73 39 5 2676 2437 2122 s 53.8 2 5 . 4 8 . 4 3.4 4 . 6 2.7 1.5 0.2 79.2 9 1 . 0 ' 15/8 12$0 759 146 112 159 127 75 8 1 2647 2277 2019 47.6 28.7 5 . 5 4 . 2 6.0 4 . 8 2.8 0.3 0.1 76.3 86.0 » 1 mei 50 cm -1/9 70 cm -915 372 138 60 75 75 26 10 1 1672 1485 1287 5 4 . 8 2 2 . 3 8 . 3 3.6 4 . 5 4 . 5 1.6 0.6 77.1 89.O 9 mv 1/10 mv 1004 546 88 57 70 60 21. 5 1851 1695 1550 54.2 29.5 4 . 8 3.1 3.8 3.2 1.1 0.3 8 2 . 7 9 1 . 6

(16)
(17)

a ^ r o .fft- vu ro i * " """^Ov. i - k r o i V J I -p* i 3 P 1 CD T3 1 F - 4 1 —*• —* 1 NO NO « V n V n l r o v o 1 O N - J 1 o o 1 - p k - J 1 o o l V n V n 1 o o i V n er» 1 O o I V n o o 1 o o 1 O M J > 1 o o

s

p & 3 p F » ro * o 4 d-CD M P -H ' CD T l e t CD F ' 3 O B 1 V n - J 1 o o 1 O N - O 1 o o 1 ONON 1 o o « < - * r o CD vu ro 4 N >v ^ > » co - k r o & ^ F - 3 P H C D ^ O F« 4 - à I A NOVO V n V n r o v o i •P* • o N O 0 0 O ON * • V n v n -pk • o v o OO - P * N O • • -o v -o ( •f* é VU NO o o O ON • * COVn 1 CC • • - J NO o o •P-» ON • • • o o 1 - J - J NO OO O N O o • • V n Oo

+

-Pk o - J - J VJI NO • • ro ro 1 . ~ k C O - J rol oo ON

• L' •

r o | V n V u i l o o o v n l r o - o tJ*ccfNO - » i o • ro oooo vwv» • • s O - J >-ö CP 4 O CD

3

P n ro co O i _ k o o 3 < -*ro ro v u r o 4 ^ N » . * * ^ co - * r o o Vn -P* F' 3 P ( - » © • Ö F - 4 _ i l k NO NO V n V n r o v o 1 V n - J - J ooro » • N o j r o v o i - * | o o - o

-*|-*o

• •• • VnSo -P» 1 V n o - j ^ ro • • r o - J 1 - 0 O o o O N •P-.-0 • » Jfc. Js. 1 ro « o N O - J - * o • • V u v u

+

o N O V n V n T ) CD 4 O CD

3

*H vt ro co o i V n O 3 ro v» • • NO 0 0 i ro a V n - J -p» O N - J • • - k ON 1 V n • ro - J V n O -f* • • O OO +* - o • oc - J V n ro -p* • • o ro < CD 4 •?^C0 O F ' H ON v n -»• OOON V n -P» o o r o - j O N -P» ON NO NO O N ^ - X - J - k - J V n V n NOVW — i - j > N O V n O - J ON •P» OO VU -P» •Pk •Ê».Vu r o O N O N V n r o N O o o - k r o vu ro

w

- k po V n -p> 3 P CD >Ü H' 4 « x —A NO NO V n V n rovs> _ * _ i O ON V n - J O N r o —X —X -^.NO O N O - J -f* - k r o V o O ON(V> O N O —A —X r o N O NO O OONO - * ro ro o e r s r o N O r o f « p p era <

B

O 1 ro o o 3 - k r o r o -p* c o v o O ^ r ^ - k r o V n r o N O - J V u - J _ l —A O -Px -P» co N O V n — i . « x O ON ONNO - J V n < CD 4 ^ C O O F -H vn V n v u -Ê»CO V n V x ) - k coro V n -P*-Pk ro -P». V n - P * - k ro ro ON V n O -fc»Vn - A O N O V n N O V n V n VU •f!' O 0 0 VU V O V n c o r o • V n ONNO r o v n - » r o v u r o " • » ^ • » ^ - k ( \ 3 V n ^ 3 P CDTJ F - 4 - A - ^ NO NO V n V n r o v o _* N O V n NOVO ON-P». _ i _ i Vx>CO V n O N ro .p* —X _ 1 ro co c o r o ro ON _ i _ i r o - o •P^Vn ONOO -^ _^ r o N O -p^ ro O N - k tr1 P P JQ <! P 3 O 1 _& o o 3 - k r o O - k O N r o - J r o - k r o •p»o - J - k — i \ û —X N O r o vu co v n - o N O V n V n V n V n O < CD 4 -5-^CO XT F -H ON O N - J _ A _ A O N -P--P-V n ON - J V n O O O - J Vn ro V n - J co O N - J COVU — i ro covn 00-P-. NO V n OO NOVO V n -P» •P' OOVn - J O N - k V O - P * - i ro i v u ro i " ^ \ . i - k r o i V n ^ 3 P ro v F - 4 _ i — i NO NO V n V n ro vo —A «^ - k - j O - J - k r o - k r o -P* o vu co NO V n - k r o -Pk -1 —A _d> —X — i - k r o v o O - A ^ - J -Pk - k r^> rv - k NO ON o vu -k ro •-3 0 e t 3 P X 3 p F1 CD O-F ' CD • d c+ ro ^ ON ro - o r o O N - * ro ON ON ON .p» •pk - J • ^ —i —k ON r o - J - j r o _ i — i - k c o V » V n - O - k t M « O N O 1 O 3 -H CD 1 4 1 m « 1 U4 û _3 CO 1 Cf 1 -pk« i vn roi < i P i 3 1 • • ' 1 —* 1 ^ ^ • V n l vo l l 1 O - * v a \ 1 NO 1

_

Jk

J

^ ^ 1 1 ON 1 1 I tSl -PM ! - * S » i > s j 3 i 1 NOCD 1 ! ^? ' — ^ — ! - k s ; i 1 \ J M 1 1 V n c + 1 i i • vm ~ k | 1 ^ s V n 1 l N O O 1

3 1

1 —k | 1 V n < 1 1 ^ s p 1 l -Pk3 1 1 1 O l —k | 1 \ 1 NO 1 —X | v n l i 1 - 3 l -k£SJ l V n O 1 OO™ ! 1 4 1 • rm i r1— ' ' V * » 1

• - 3

:

1 ^ . C O 1 1 Vnc+ 1 i • ca W n 1 N O O 1 O 1 3 i " ^ < i V n P 1 i 3 N O —k | ^ ^ 1 — k | O 1

s

1 4 ca O Ö* F -H H CD c+ co Co CD

a

CD F ' 3 NO Vn VU CD 3 NO V n ro ro < o p-ro F ' O N P-<X CD M P . ro O ro cB CD H er ro p . ro 3

§

4 ct ro H co ro 4

ß.

CD P

(18)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

de leveranciers en coöperatieleden van Oregional, circa 40% van de broeikasgasemissies veroorzaakt en 27% van het fossiel energieverbruik van de gehele voedselketen voor zijn

werd onderzocht of commercieel beschikbare roofmijten in staat zijn zich in het gewas te handhaven en aan een succesvolle?. plaagbestrijding bij

Katholieke politici voelden zich in de jaren 1850 en 1860 vooral verbonden met de door de liberalen gevoerde politiek.. De kiezers in de Noord-Brabantse en Lim- burgse

voor sterkere extracties de schudverhouding niet zonder belang is tusschen het gehalte aan afslibbare deelen en het gehalte aan in 5 % HCl oplosbare kali bij deze gronden

Although no significant differences on a per gram dry mass or per berry basis for glucose and fructose or tartaric and malic acid were generally found between defoliation

It is, therefore, of utmost sitions, albeit only significantly forthe bunch leaves (Table 2). importance to create a suitable microclimate in the canopy- The decrease in

Firstly to determine the effect of passive thoracic flexion-rotation PTFR movement on the total static compliance of the respiratory system, tidal volume, respiratory rate and

A pilot-scale treatment including suspended ion exchange (SIX ®), a ceramic microfilter (CeraMac®) with in-line coagulation and optional pre-ozonation followed by granular