• No results found

Een studie naar de beschrijvingen en de representaties van de tot slaaf gemaakte zwarte bevolking in de naoorlogse geschiedenismethodes van het voortgezet onderwijs

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een studie naar de beschrijvingen en de representaties van de tot slaaf gemaakte zwarte bevolking in de naoorlogse geschiedenismethodes van het voortgezet onderwijs"

Copied!
120
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

'Wij, die de namen van de

opstandelingen Bonni, Baron en Joli

Coeur tevergeefs in onze

geschiedenisboeken zochten'

Een studie naar de beschrijvingen en de representaties van de tot slaaf gemaakte zwarte bevolking in de naoorlogse geschiedenismethodes van het voortgezet onderwijs

Michiel Sebel 11745347

Universiteit van Amsterdam Publieksgeschiedenis Masterscriptie

Begeleider: Paul Knevel Amsterdam, 18 juli 2019.

(2)

2

Inhoudsopgave

Inleiding 3

Hoofdstuk 1. Van een wit perspectief naar een multiperspectief 10

1.1 De jaren dertig tot de jaren zeventig 10

1.2 De jaren zeventig 13

1.3 De jaren tachtig 16

1.4 De jaren negentig en het millennium 18

1.5 De jaren na het millennium 21

1.6 Deelconclusie 22

Hoofdstuk 2. De zwarte bladzijde in de geschiedenismethodes 23

2.1 Tot de jaren zeventig 23

2.1.1. De schematische narratieve templats en de specifieke narratieven 23

2.1.2. Discoursanalyse 25

2.2 Van de jaren zeventig tot het millennium 29

2.2.1. De schematische narratieve templats en de specifieke narratieven 29

2.2.2. Discoursanalyse 33

2.3 Na het millennium 37

2.3.1. De schematische narratieve templats en de specifieke narratieven 37

2.3.2. Discoursanalyse 39 2.4 Deelconclusie 42 Hoofdstuk 3. Slotbeschouwing 46 Literatuurlijst 53 Summary 61 Bijlage 1 62

(3)

3

Inleiding

''Wanneer wij, kleine negerjongens, kinderen of kleinkinderen van slaven, op school les in de Vaderlandse Geschiedenis kregen, dan was dat natuurlijk de geschiedenis der blanke krijgslieden. (…) Wij, die met de stok gestraft werden wanneer wij het waagden binnen de schoolmuren onze eigen 'Surinaamse taal' te spreken, moesten in geestdrift raken voor de opstandigheid van Claudius Civilis en de dappere Verlatinghe van Willem de Zwijger. Wij, die de namen van de opstandelingen Bonni, Baron en Joli Coeur tevergeefs in onze geschiedenisboeken zochten, beijverden ons om vlug en nauwgezet voor het examen de namen en jaartallen op te dreunen der Nederlandse gouverneurs, onder wier bewind men onze vaders de slaven ingevoerd heeft.''1

Aldus Anton de Kom, de Surinaams antikoloniale auteur, nationalist en verzetsstrijder, die in dit citaat van zijn boek Wij slaven van Suriname (1934) constateerde dat het Nederlandse onderwijs zich sterk richtte op de verheerlijking van witte helden en deze norm voor een minderwaardigheidscomplex zorgde bij zwarte kinderen.

De oorsprong van het vaderlandslievende onderwijs kan gevonden worden in de negentiende eeuw toen het vak geschiedenis tot stand kwam om de nationale eenheid binnen de natie te bewerkstelligen.2 De industriële en politieke omwentelingen zorgden ervoor dat grote groepen zich bedreigd voelden in hun traditionele leefwereld en voor hun gevoel kregen ze houvast door beroep op het verleden te doen.3 De natie was het belangrijkste fundament van de toenmalige politiek en om de kinderen op te voeden tot goede staatsburgers werd in de geschiedwetenschap en het klaslokaal uitgelegd hoe de natie was opgekomen en zich verder had ontwikkeld en welke betekenis bepaalde culturele aspecten in de maatschappij hadden.4 Dat werd gedaan in de vorm van een nationale historische canon, ''een historisch 'groot verhaal' bestaande uit geselecteerde figuren, gebeurtenissen, verhaallijnen, ideeën en waarden, verbonden door definitieve plots, perspectieven en verklaringen'' en daardoor konden individuen zich emotioneel binden aan een historisch-culturele gemeenschap dat zorgde voor een gevoel van nationale saamhorigheid en kon de culturele hegemonie van de natie uitdragen.5 Nadat het overspannen zelfbewustzijn – dat onder andere werd gevoed door het vaderlandslievende onderwijs – leidde tot twee wereldoorlogen, werd het nationalisme of nationalistische invloeden een langere tijd vermeden.6

De natie is nog steeds de voornaamste politieke eenheid in de wereld, maar tegenwoordig heeft de Nederlander te maken met verschillende geografische invloeden (nationaal, Europa, het Westen en

1 Anton de Kom, Wij slaven van Suriname (Amsterdam: Olympus, 2017): 50.

2 Maria Grever en Kees Ribbens, ''Canon vraagt om evenwicht''.

https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/canon-vraagt-om-evenwicht~b3677928/ (geraadpleegd op 8 juni 2019).

3 Maria Grever, Ed Jonker, Kees Ribbens en Siep Stuurman, ''Inleiding'' in Controverses rond de canon, eds. Maria Grever, Ed

Jonker, Kees Ribbens, Siep Stuurman (Assen: Koninklijke Van Gorcum, november 2006): 1.

4 Maria Grever, ''Nationale identiteit en historisch besef: De risico’ s van een canon in de postmoderne samenleving'' in

Controverses rond de canon, eds. Maria Grever, Ed Jonker, Kees Ribbens en Siep Stuurman (Assen: Koninklijke Van Gorcum,

november 2006): 65.

5 Maria Grever en Siep Stuurman, ''Introduction: Old Canons and New Histories'' in Beyond de Canon: History for the

Twenty-first Century, eds. Maria Grever en Siep Stuurman (Londen: Palgrave Macmillan UK, 2007): 3 + 10; E. Jonker, ''Op eieren

lopen: Canonvorming met een slecht geweten'' in BMGN - Low Countries Historical Review 121, no. 1 (2006): 77. https://www.bmgn-lchr.nl/articles/abstract/10.18352/bmgn-lchr.6341/ (geraadpleegd op 7 juni 2019).

6 Siep Stuurman, ''Van nationale canon naar wereldgeschiedenis'' in Controverses rond de canon, eds. Maria Grever, Ed Jonker,

(4)

4

mondiaal) en heeft de natie niet meer de geprivilegieerde positie van voorheen en wordt die niet langer gezien als een fundamenteel onderdeel van de Nederlandse identiteit.7 Voorheen werd de geschiedenis gebruikt voor het vormen en opleggen van de nationale identiteit, maar tegenwoordig draait geschiedenis om verschillende identiteiten ''vinden'' en staat het schoolvak en de geschiedwetenschap niet meer in dienst van de natie. 8 In de huidige tijd, waarin vele ingrijpende politieke, sociaaleconomische en technische veranderingen zich in de wereld voordoen, zoals digitalisering, de Europese eenwording, globalisering, de verschuivende machtposities in de wereld, de migratie van vele uiteenlopende culturen, de opkomst van nieuwe media en de emancipatie van minderheden, brokkelen de traditionele sociale kaders steeds verder af. Het verleden lijkt steeds verder weg, waardoor de behoefte aan geschiedenis en de interesse en de bevestiging van de eigen identiteit groter wordt.9 Bovendien heeft de ''memory boom'' gezorgd voor meer pluriformiteit: steeds meer individuen en groepen zijn zich gaan bezighouden met hun eigen verleden (en daarmee ook van anderen) en dat leidt tot gedeelde herinneringen en conflicten over de betekenis en aanspraak van bepaalde onderdelen in de geschiedenis.10 Die individualisatie en fragmentatie van de historische cultuur heeft gezorgd voor nieuwe herinneringsculturen bij zowel mensen met een Nederlandse als multiculturele achtergrond en heeft tot een andere omgang met het verleden geleid.

De eerdergenoemde veranderingen in de wereld komen echter niet altijd tot uiting in het geschiedenisonderwijs. De Canon van Nederland, die in vijftig vensters een chronologische samenvatting geeft van de Nederlandse geschiedenis, en door vele scholen op het basisonderwijs en voortgezet onderwijs wordt gebruikt, heeft namelijk een traditioneel verhaal met nationaal en westers kader en laat een onevenwichtige voorstelling van de positieve en negatieve zaken binnen de Nederlandse geschiedenis zien.11 In maar enkele vensters wordt aandacht besteed aan de dieptepunten van de Nederlandse geschiedenis: de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd tegen Nederland, de Tweede Wereldoorlog, de genocide van Srebrenica en het Nederlandse slavernijverleden. Die zienswijze lijkt het derde kabinet Rutte te delen, want de minister van Onderwijs, Ingrid van Engelshoven, heeft de opdracht gegeven aan een commissie onder leiding van de Amerikaans-Nederlandse historicus James Kennedy om de Canon van Nederland opnieuw te evalueren en te onderzoeken hoe meer aandacht besteed kan worden aan de schaduwkanten van de Nederlandse geschiedenis.12 Bovendien richt de Canon van Nederland zich hoofzakelijk op dezelfde dominante autochtone groep van christelijke en heteroseksuele witte mannen die afkomstig zijn uit de bourgeoisie.13 De Nederlandse samenleving is complexer, kleurrijker en veelzijdiger geworden.14 In het verleden zijn vele migranten naar Nederland gekomen en hebben hun eigen cultuur meegenomen, maar het multiculturele karakter van de

7 Grever en Stuurman, ''Introduction: 7-8.

8 Kees Ribbens, ''A Narrative that Encompasses Our History: Historical Culture and History Teaching'' Canon'' in Beyond the

Canon: History for the Twenty-first Century, eds. Maria Grever en Siep Stuurman (Londen: Palgrave Macmillan, 2007): 69.

9 Grever, ''Nationale identiteit en historisch besef: 34. 10 Jonker, ''Op eieren lopen: 82.

11 C.R. Ribbens, ''De vaderlandse canon voorbij? Een multiculturele historische cultuur in wording'' in Tijdschrift voor

Geschiedenis 117, no. 4 (2004): 504. https://repub.eur.nl/pub/1894 (geraadpleegd op 10 juni 2019).

12 Raoul du Pré, ''Nieuwe Canon moet meer aandacht hebben voor ‘schaduwkanten’ Nederlandse geschiedenis''.

https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/nieuwe-canon-moet-meer-aandacht-hebben-voor-schaduwkanten-nederlandse-geschiedenis~bae65413/(geraadpleegd op 10 juni 2019).

13 Maarten Doorman, Kiekertak en Klotterbooke: Gedachten over de canon (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2004):

11.

(5)

5

Nederlandse samenleving is nauwelijks op te merken in de huidige historische canon.15 In plaats van hoofdzakelijk vanuit een Nederlands perspectief te schrijven, mag het verhaal van ''de ander'' ook nadrukkelijker in de canon aanwezig zijn. Weliswaar is er enige belangstelling in de canonvensters voor ''buitenstaanders'' van de negentiende en de twintigste eeuw, zoals arbeiders, homoseksuelen, vrouwen en Nederlanders met een migrantenachtergrond, maar verder worden de concurrerende perspectieven van de rest van de groepen gemarginaliseerd en in de periferie van het verleden gehouden. Hoewel het verleden weer grijpbaar wordt gemaakt en een gezicht krijgt voor Nederlanders en migranten met een nationale canon, is het gevaar van zo'n eenzijdig verhaal dat er verstening en vervlakking plaatsvindt van de Nederlandse geschiedenis.

De Antilliaanse en Surinaamse Nederlanders hebben aan het einde van de jaren '90 hun plaats opgeëist binnen de Nederlandse herinneringsgemeenschap en zijn succesvol invloed gaan uitoefenen op het nationale discours van het Nederlandse slavernijverleden door publieke erkenning te vragen.16 Dit kwam tot uiting in erfgoed en onderwijs met educatieve programma's, instituten, monumenten en tentoonstellingen.17 Toch lijkt het verhaal van Nederlandse slavernijverleden door geschiedenisleraren moeilijk te vertellen is in het klaslokaal. Alex van Stipriaan, hoogleraar Caraïbische geschiedenis aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, merkt op dat een op de negen leraren zelfs het onderwerp mijden, omdat ze ''moe'' zijn van dat verhaal of het gevoelig ligt in een etnisch diverse klas.18 Bovendien zouden veel geschiedenismethodes voor de onderbouw volgens experts tekort schieten (en die mogelijkheid zal zich mogelijk ook voordoen bij de lesboeken van de bovenbouw). Volgens Van Stipriaan biedt dat een ''voedingsbodem voor hedendaags racisme'' en daarom moet er ''meer aandacht (komen) voor racisme en slavernij in het onderwijs, en genuanceerdere geschiedenisboeken''.19 Hoewel scholen zelf kunnen bepalen welke geschiedenismethodes ze gebruiken, krijgt het Nederlands onderwijs inhoudelijke aansturing van de overheid met de kerndoelen in het basisonderwijs en in de onderbouw van het voortgezet onderwijs en de meer specifieke eindtermen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs (de Canon van Nederland werd op 1 augustus 2010 opgenomen in de kerndoelen).20 De scholen kunnen hun eigen accenten aanbrengen in het geschiedenisonderwijs en zelf bepalen in hoeverre Canon van Nederland wordt behandeld, maar de overheid waarborgt bepaalde beeldvormingen en kennis van de Nederlandse geschiedenis.

Deze constateringen in combinatie met de zienswijze van Van Stipriaan, dat het Nederlandse slavernijverleden in de geschiedenismethodes voor de onderbouw nog onvoldoende is uitgewerkt, is interessant om te onderzoeken. Bovendien doet het voorbeeld van Anton de Kom, die in het klaslokaal enkel hoorde over de grootse daden van witte helden, denken aan de huidige nationale canon waar ook een dominante groep centraal staat en die vooral georiënteerd is op de hoogtepunten van de Nederlandse geschiedenis. Hoewel uiteenlopende beschavingen hebben gebruikgemaakt van de

15 Ribbens, ''De vaderlandse canon voorbij? Een multiculturele historische cultuur in wording'': 502.

16 Emmer, De Nederlandse slavenhandel 1500-1850: 12-13; en Guno Jones, ''De Slavernij is onze geschiedenis (niet): Over de

discursieve strijd om de betekenis van de ntr- televisieserie De Slavernij'' in BMGN - Low Countries Historical Review 127, no. 4 (2012): 63. https://www.bmgn-lchr.nl/articles/abstract/10.18352/bmgn-lchr.8227/ (geraadpleegd op 27 april 2019).

17 G.J. Oostindie, ''Slavernij, canon en trauma'' (oratie uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar in de

Caribische Geschiedenis aan de aan de Universiteit Leiden, 19 oktober 2007): 8.

https://www.leidenuniv.nl/nieuwsarchief2/content_docs/oratie_oostindie_website.pdf (geraadpleegd op 16 juni 2019).

18 Evy van der Sanden, ''Is het lesmateriaal over de slavernij te oppervlakkig?''.

https://www.nrc.nl/nieuws/2017/09/11/moeilijke-lessen-over-de-slavernij-12953606-a1573068 (geraadpleegd op 14 juni 2019).

19 Van der Sanden, ''Is het lesmateriaal over de slavernij te oppervlakkig?''. 20 Grever, ''Nationale identiteit en historisch besef: 44.

(6)

6

slavernij, heeft dit systeem de meeste impact gehad op de tot slaaf gemaakte Afrikanen en hun nazaten in de rest van de wereld (ze werden gevangengenomen en verscheept naar een ander continent waar ze in een geïnstitutionaliseerd systeem van onderdrukking kwamen) en in de lesboeken gaat de meeste belangstelling van de auteurs naar het Noord-Amerikaanse en Afrikaanse slavernijverleden (en dus niet naar Noord-Afrika of Azië). Arbeidsdwang is gerelateerd aan slavernij, maar in dit essay zal het niet gaan over contractarbeid, gevangenenarbeid, horigheid, 'loonslavernij', vormen van elitaire slavernij en werkzaamheden verrichten om schulden af te lossen (peonage).

Daarom is er in deze scriptie voor de volgende vraagstelling gekozen: welke aanbevelingen kunnen gedaan worden in de geschiedenismethodes van het voortgezet onderwijs na de Tweede Wereldoorlog in relatie tot de beschrijvingen en de representaties van de tot slaaf gemaakte zwarte bevolking in het Nederlandse slavernijverleden? Voordat die vraagstelling beantwoord kan worden, moet ik weten wat eerder door Nederlandse historici geschreven is over het Nederlandse slavernijverleden en welke informatie die de samenstellers van geschiedenismethodes tot hun beschikking hadden. De eerste deelvraag zal gaan over de Nederlandse geschiedenis van de trans-Atlantische slavenhandel en slavernij in de geschiedschrijving: hoe ontwikkelde zich het Nederlandse slavernijverleden in de naoorlogse Nederlandse historiografie? In deze deelvraag is onderscheid gemaakt tussen drie periodes (jaren '30 en jaren '60, jaren '70 en jaren '90 en de jaren na de eeuwwisseling) en er is alleen aandacht voor geschiedenisboeken die hoofdzakelijk gaan over het Nederlandse slavernijverleden (tenzij de historische werken dusdanig veel invloed op het internationale wetenschappelijke discours hebben gehad). Verder zal het slavernijverleden en de periode daarna in de lesboeken geanalyseerd worden in de tweede deelvraag: over welke thema's worden geschreven bij de behandeling van de tot slaaf gemaakte zwarte bevolking tijdens de slavernij en na de abolitie van de slavernij in de geschiedenismethodes van het voortgezet onderwijs? Bij het bestuderen van de lesboeken zal worden gekeken naar de voormalig Nederlandse koloniën – Brazilië, de Nederlandse Antillen, Suriname en Zuid-Afrika – omdat de Nederlanders in deze gebieden zich specifiek bezighielden met de slavernij en de slavenhandel en de gevolgen na de abolitie van de slavernij nog waren te zien bij de zwarte bevolkingsgroepen (zo leefden ze in aparte wijken, streden ze tegen discriminatie en onderdrukking en vochten ze voor gelijke rechten). Ook is er gekozen om de Noord-Amerikaanse geschiedenis tijdens en na de slavernij te betrekken bij het onderzoek, omdat het Nederlandse slavernijverleden langere tijd is genegeerd in het Nederlands onderwijs en dit implicaties heeft voor de behandeling van dit onderwerp. De behandeling in de geschiedenismethodes van het slavernijverleden en de periode daarna is interessant om met elkaar te vergelijken, omdat er misschien een verschil is op te merken in de uitwerking van de tot slaaf gemaakte bevolking tijdens de slavernij en de periode daarna. Bij de analyse van de lesboeken zullen zowel oude als nieuwe geschiedenismethodes onderzocht worden en om zo'n onafhankelijk mogelijk onderzoek uit te voeren is er gekozen voor geschiedenismethodes met uiteenlopende opleidingsniveaus (vmbo-tl, havo en vwo) en zowel onderbouw als bovenbouw. Twee analysemodellen zijn gebruikt bij de bestudering van de geschiedenismethodes: ten eerste de narratieve analyse van James V. Wertsch uit zijn artikel ''The Narrative Organization of Collective Memory'', die zich richt op de specifieke narratieven (dit zijn unieke gebeurtenissen, met specifieke data, plaatsen en actoren, die uniek geplaatst zijn in tijd en ruimte en hebben plaatsgevonden tijdens iemands leven of daarvoor) en de schematische narratieve templats (de algemene verhaallijnen; de abstracte vormen van

(7)

7

narratieve representatie, die meestal verschillende specifieke narratieven vormen; en een vorm van discoursanalyse, de Situated Meaning Tool, die door James Paul Gee wordt uitgelegd als een manier om te onderzoeken welke betekenis aan woorden en zinnen gegeven kan worden in een bepaalde context.21 Tot slot zal in de derde deelvraag een aantal aanbevelingen gedaan worden: welke verbeteringen kunnen aangebracht worden in de beschrijvingen en de representaties van de tot slaaf gemaakte zwarte bevolking in de geschiedenismethodes? Nadat de drie deelvragen zijn besproken, kan in de conclusie antwoord gegeven worden op de vraag welke veranderingen aangebracht kunnen worden in de geschiedenismethodes in relatie tot de zwarte bevolking en haar nazaten in het Nederlandse slavernijverleden.

Meerdere onderzoekers schreven al eerder over het Nederlandse slavernijverleden in de geschiedenismethodes en op hun studies bouw ik voort in mijn scriptie. Lucia Hogervorst deed in haar artikel ''Is de slaaf slecht bedeeld in het onderwijs?'' (2006) onderzoek naar de beeldvorming van de slavernij in de in de naoorlogse geschiedenisboeken op het Nederlandse basisonderwijs.22 Haar onderzoek behandelt de geschiedenismethodes die op de basisschool worden gebruikt, maar haar studie is voor mijn onderzoek ook relevant omdat de grote ontwikkelingen en de tijdgeest binnen het geschiedenisonderwijs een soortgelijke invloed zullen hebben gehad op het voortgezet onderwijs. Zij verdiepte zich voor haar studie in de tekstfragmenten van geschiedenismethodes uit de jaren '50, jaren '70 en de jaren '90 en concludeert dat de belangstelling voor het thema slavernij kwalitatief en kwantitatief aanzienlijk is verbeterd. Opvallend is dat zij tot de conclusie kwam dat – en waar dat eerder niet werd gedacht – dat er uitgebreid aandacht was voor de slavernij en de slavenhandel in de geschiedenismethodes van de jaren '90.

De studie ''Juf was dat echt zo?': Lessen over slavernij in het Amsterdamse voortgezet onderwijs'' (2011) van Ineke Mok is ook relevant voor mijn onderzoek. Zij bestudeerde de geschiedenismethodes uit de onderbouw van het voortgezet onderwijs en vroeg geschiedenisleraren in een surveyonderzoek naar de behandeling van het Nederlandse slavernijverleden in hun lessen.23 Mok weerlegt de zienswijze van Schooltv.nl dat het slavernijverleden in het Amsterdamse voortgezet onderwijs zou worden genegeerd. Zij meent dat het slavernijverleden expliciet wordt genoemd in de richtlijnen van de overheid, de tien tijdvakken en de historische canon. De door haar bestudeerde geschiedenismethodes geven een eigen invulling aan de uitwerking van de geschiedenis van de slavernij en de slavenhandel: zo wordt het Nederlandse slavernijverleden minimaal behandeld in Feniks, maar meent Mok dat er voldoende belangstelling is voor dit thema in de geschiedenismethodes Geschiedenis Werkplaats, Memo en Sprekend Verleden.24 Hoewel de geschiedenismethodes een leidraad zijn voor de invulling van het geschiedenisonderwijs, blijkt uit haar studie dat niet alle geschiedenisleraren evenveel aandacht

21 James V. Wertsch, '' The Narrative Organization of Collective Memory'' in Ethos 36, no. 1 (maart 2008): 120 + 122-124.

https://www.jstor.org/stable/20486564?seq=1#page_scan_tab_contents (geraadpleegd op 29 mei 2019); James Paul Gee, How to do Discourse Analysis: A Toolkit (Londen: Routledge, 2011): 157-159.

https://is.muni.cz/el/1421/podzim2018/FAVBPa14/um/James_Paul_Gee-How_to_do_Discourse_Analysis__A_Toolkit-Routledge__2010_.pdf (geraadpleegd op 15 juni 2019);

22 Lucia Hogervorst, ''Is de slaaf slecht bedeeld in het onderwijs?'' in OSO, Tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraïbisch

gebied (2006). http://ketikotirotterdam.nl/cms/is-de-slaaf-slecht-bedeeld-in-het-onderwijs/ (geraadpleegd op 17 juli 2019).

23 Ineke Mok, ''Juf was dat echt zo?': Lessen over slavernij in het Amsterdamse voortgezet onderwijs'', Survey-onderzoek in

opdracht van Gemeente Amsterdam, Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (2011): 17.

http://www.cultuursporen.nl/webcontent/wp-content/uploads/2016/06/DMO-Educatie-Slavernij-Mok-Cultuursporen-290411.pdf (geraadpleegd op 17 juli 2019).

(8)

8

hebben voor het slavernijverleden.25 Sommigen besteden een of twee lessen aan dit thema, maar er zijn ook leraren die drie, vier of zelfs meer lessen besteden aan de geschiedenis van de slavernij en de slavenhandel. De reden dat dit thema door sommige leraren in hun les vaker wordt behandeld heeft vaak te maken met hun Indonesische of Surinaamse achtergrond.

Hoewel de Angelsaksische wereld een ander wetenschappelijk discours heeft omtrent de slavernij en de slavenhandel, is de studie (E)Racing Slavery: Racial Neoliberalism, Social Forgetting and Scientific Colonialism in Dutch Primary School History Textbooks (2014) van de Engelse sociologe Melissa F. Weiner interessant om te benoemen. In haar studie kijkt zij namelijk met een outsider perspective naar de behandeling van het Nederlandse slavernijverleden in de geschiedenismethodes op het basisonderwijs tussen de jaren '80 en 2014. Zij concludeert dat een koloniaal perspectief door de auteurs van de geschiedenismethodes wordt ingenomen bij de Nederlandse participatie in het tot slaaf maken van Afrikanen en de slavenhandel: de rol van de Nederlanders wordt verdraaid en verduisterd en de geschiedenis van exploitatie, genocide, kolonialisme en onderdrukking worden gerechtvaardigd als er over winst en arbeid wordt geschreven.26 Volgens haar wordt het Nederlandse slavernijverleden in de geschiedenismethodes in korte zinnen samengevat (waardoor de aandacht van de leerlingen waarschijnlijk niet lang behouden blijft) en is er weinig ruimte voor details en uitleg. Bovendien worden de Afrikanen in de lesboeken neergezet als sterk, gewelddadig en niet-menselijkheid en worden de witte Nederlanders neergezet als goede handelaren of zakenlieden die vaak niet verantwoordelijk worden gehouden voor de betrokkenheid bij de ontmenselijk en uitbuiting van de Afrikanen.27

Na de eeuwwisseling is het relatief nieuwe onderzoeksgebied in Nederland, erfgoededucatie, zich gaan bezighouden met het Nederlandse slavernijverleden in het geschiedenisonderwijs. Historici Geerte M. Savenije, Maria Grever en Carla van Boxtel merken in het artikel ''Learning About Sensitive History: “Heritage” of Slavery as a Resource'' (2014) op dat weinig bekend is over de manieren waarop leerlingen betekenis geven aan wat als erfgoed wordt gezien, in het bijzonder beladen erfgoed.28 In deze casestudie onderzoeken ze hoe twee groepen van 55 leerlingen op een stedelijke middelbare school betekenis geven aan de geschiedenis van de slavernij en haar overblijfselen tijdens een bezoek aan het erfgoedproject ''Doorbreek de Stilte'' en het Nationaal Monument Slavernijverleden. Het onderzoek biedt te veel uitkomsten om op te noemen, maar hier zijn vier voorbeelden: sommige leerlingen werden zich meer bewust van een ander perspectief met het bezoek van het monument; verschillende leerlingen vonden dat het slavenerfgoed gedeeld kon worden, zelfs als ze andere perspectieven op de importantie van de slavengeschiedenis hadden; een leerling leerde dat het Nederlandse slavernijverleden een onderwerp was waar de Nederlanders moeite mee hadden om over te praten, maar de rest van de leerlingen was zich niet bewust van dit probleem; en sommige leerlingen hadden moeite met het Nederlandse slavernijverleden en voelden zich persoonlijk begaan met dit onderwerp (soms op basis van hun Antilliaanse, Surinaamse of Nederlandse identiteit).29 De onderzoekers komen ook tot de

25 Mok, ''Juf was dat echt zo?': 13-14 + 17.

26 Melissa F. Weiner, ''(E)Racing Slavery: Racial Neoliberalism, Social Forgetting and Scientific Colonialism in Dutch Primary

School History Textbooks'' Du Bois Review: Social Science Research on Race 11, no. 2 (Cambridge: Cambridge University Press, 2014): 344. https://www-cambridge-org.proxy.uba.uva.nl:2443/core/journals/du-bois-review-social-science-research-on-race/article/eracing-slavery/38C3B9DF1301AC2140A101855896EBAA (geraadpleegd op 17 juli 2019).

27 Ibid., 345.

28 Geerte M. Savenije, Maria Grever en Carla van Boxtel, ''Learning About Sensitive History: “Heritage” of Slavery as a

Resource,'' in Theory & Research in Social Education 42, no. 4 (2014): 516. https://dare.uva.nl/search?identifier=9a63f383-d4e3-4bd6-b72f-ff4ff58ef125 (geraadpleegd op 17 juli 2019).

(9)

9

conclusie dat een kritische houding ten opzichte van een bepaalde geschiedenis wordt belemmerd als die wordt gepresenteerd als nationaal erfgoed.30

Mijn studie is relevant vanwege verschillende redenen: er is in het verleden met name onderzoek gedaan naar hoe het Nederlandse slavernijverleden in de geschiedenismethodes van het basisonderwijs is uitgewerkt. Nog niet eerder is onderzocht hoe de tot slaaf gemaakte zwarte bevolking is beschreven en gerepresenteerd in de geschiedenismethodes van het voortgezet onderwijs en hoe dat zwarte perspectief beter uitgewerkt kan worden. Mijn interesse gaat vooral naar de tot slaaf gemaakte zwarte bevolking, maar de beschrijvingen en representaties van de negentiende- en twintigste-eeuwse zwarte bevolkingsgroepen geven mij ook een indicatie van hoe er in de lesboeken over de zwarte mens in het algemeen wordt geschreven en is interessant om te onderzoeken. Bovendien wordt met mijn studie ook duidelijk welke algemene verhaallijnen en specifieke narratieven door de auteurs van de geschiedenismethodes veel worden gebruikt als er wordt geschreven over het slavernijverleden van verschillende landen (Brazilië, Nederland, de Nederlandse Antillen, Suriname, de Verenigde Staten en Zuid-Afrika).

(10)

10

1. Van een wit perspectief naar een multiperspectief

De ontwikkelaars van de geschiedenismethodes, die in het volgende hoofdstuk worden behandeld, zijn sterk afhankelijk van de (nieuwe) kennis over het Nederlandse slavernijverleden dat wordt aangeleverd in de werken van historici. Daarom is het belangrijk dat in dit hoofdstuk de grote omslagen binnen de geschiedschrijving van het Nederlandse slavernijverleden worden behandeld zodat een beeld gekregen kan worden van welke kennis beschikbaar was voor de ontwikkelaars van de geschiedenismethodes en op welke kennis ze konden teruggevallen. In een later stadium van de scriptie zal gekeken worden naar raakvlakken tussen de geschiedenismethodes en de historische werken uit de wetenschapswereld en of er een aantoonbare invloed was op lesboeken.

1.1 De jaren dertig tot de jaren zeventig

Voor de jaren '70 werd een schaars aantal studies over het Nederlandse slavernijverleden gepubliceerd (circa vijftien boeken en enkele tientallen artikelen) en slechts een aantal daarvan was significant voor het academisch discours.31 In de Nederlandse geschiedschrijving was er meer belangstelling voor de voormalige Nederlandse koloniën in ''De Oost'' en de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog (1945-1949) vanwege de emoties over het verlies van Nederlands-Indië die de publieke opinie domineerden.32 Het eerste onderzoek naar het Nederlandse slavernijverleden werd uitgevoerd door M.A. van Andel, een arts uit Gorinchem, die in zijn artikel ''Geneeskunde en hygiëne op de slavenschepen in den Compagnietijd'' (1931) schrijft over de voorschriften op slavenschepen die de verspreiding van tropische ziekten, zoals framboesia, de Guinea-worm, ''de Koek'', lepra en syfilis, van de slaven en het scheepspersoneel moesten voorkomen.33

Enkele jaren later verschijnt de eerste historische studie over de Nederlandse slavenhandel, Slavenhalers en Slavenhandel (1937), waarin amateurhistoricus Leonardus Cornelis Vrijman een beknopt overzicht biedt van de slavenhandel tussen Afrika, het Amerikaanse halfrond en West-Indië en met name de rol die de Nederlanders in de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw daarin speelden. Het boek wordt in het tijdschrift De Stem beschreven als een ''sober voorgedragen reeks van onomstotelijk vaststaande feiten'', die een schets geeft van ''het aandeel der Nederlanders in dit gruwelstuk zonder onhistorische verontwaardiging, maar ook zonder even onhistorische verdoezeling''.34 Ondanks een kritische kanttekening van recensent Jan Roos over de literaire tekortkomingen van het boek – die enigszins is te wijten aan het feit dat Vrijman geen schrijver van beroep was – meent hij dat het werk gezien kan worden als een tegengif tegen de ''reactionaire en sentimentele goedpraterij'' en ''de sentimentele propaganda voor de slavernij''.35 Desondanks moet

31 Alex van Stipriaan, ''Slavernij-onderzoek en debat in Nederland: Een stand van zaken'' (voordracht gehouden ten gevolge van

de start van de NiNsee-leerstoel aan de UvA met prof. dr. Stephen Small, maandag 19 mei 2011): 1.

https://alexvanstipriaan.com/wp-content/uploads/2019/02/Slavernijverleden-en-debat-in-NL-lezing-NiNseeleerstoel-19-05-2011-1.pdf (geraadpleegd op 23 april 2019)

32 Alex van Stipriaan, ''Slavery in the Dutch Caribbean: The Books No One Has Read'' in J.de Baros (2006): 71.

https://alexvanstipriaan.com/wp-content/uploads/2015/07/2006-Dutch-slavery-The-books-no-one-has-read.pdf (geraadpleegd op 13 februari 2019).

33 M.A. van Andel, '' Geneeskunde en hygiëne op de slavenschepen in den Compagnietijd'' in Nederlands Tijdschrift

Geneeskunde 75 (1931): 620-622.

https://www.ntvg.nl/artikelen/geneeskunde-en-hygi%C3%ABne-op-de-slavenschepen-den-compagnietijd/artikelinfo (geraadpleegd op 20 april 2019).

34 Jan Romein, ''Critisch bulletin: L.C. Vrijman, Slavenhalers en slavenhandel Patria-serie V '' in De Stem 18 (1938): 434.

https://www.dbnl.org/tekst/_ste001193801_01/_ste001193801_01_0040.php (geraadpleegd op 18 februari 2019).

35 Romein, ''Critisch bulletin'': 435; L.C. Vrijman, Slavenhalers en Slavenhandel (Amsterdam: P.N. van Kampen & Zoon N.V.,

(11)

11

opgemerkt worden dat het werk van beperkte invloed lijkt te zijn geweest binnen het academisch discours van het Nederlandse slavernijverleden, omdat de studie van Vrijman nauwelijks is gebaseerd op archiefonderzoek (en wat toch de meest fundamentele grondslag is binnen de geschiedschrijving).36 In de jaren '30 en '40 is het onderzoek naar het Nederlandse slavernijverleden vrij amateuristisch en wordt er nauwelijks gebruikgemaakt van archieven.

In de jaren '40 worden weinig belangrijke historische werken over het Nederlandse slavernijverleden gepubliceerd. Een historicus, gespecialiseerd in de Nederlandse Antillen en Suriname, die echter aandacht verdient voor zijn onderzoek naar de Nederlandse slavenhandel en slavernij in West-Indië, is Willem Menkman met zijn boek De Nederlanders in het Caraibische zeegebied: waarin vervat de geschiedenis der Nederlandsche Antillen (1942). In het boek schrijft hij uitgebreid over de Nederlanders in het Caribisch gebied en de Nederlandse Antillen tussen de zestiende eeuw en mei 1940. Een ander significant werk afkomstig van Willem Menkman was het boek De West-Indische compagnie (1947) dat ging over de eerste West-Indische Compagnie.37 In de geschiedschrijving heeft de Verenigde Oost-Indische Compagnie meer aandacht gekregen van historici dan de West-Indische Compagnie, wat voornamelijk kwam doordat die eerstgenoemde Nederland veel wereldwijde erkenning, macht en rijkdommen bracht, door de grote Nederlandse bemoeienis in Azië en de kolonisatie van Indonesië en Nieuw-Guinea en de West-Indische Compagnie als ''een kostbare mislukking'' werd gezien.38 Dat is ook te zien in de historische werken die over dit thema zijn gepubliceerd: bijna vijftig jaar later na de publicatie van Menkman verscheen pas weer een relevant werk die de West-Indische Compagnie behandelden: Henk den Heijer, emeritus-professor maritieme geschiedenis aan de Universiteit van Leiden, schreef in het overzichtswerk De geschiedenis van de WIC (1994) over beide organisaties.

De professionalisering van het onderzoek naar het Nederlandse slavernijverleden begint met de studie van Willem Sybrand Unger in de jaren '50.39 De rijksarchivaris uit Zeeland schrijft twee artikelen, eentje over de West-Indische Compagnie en de andere over de Middelburgse Commercie Compagnie, waarin hij de invloed van beide handelsmaatschappijen in de Nederlandse slavenhandel behandelt.40 In het artikel ''Bijdragen tot de geschiedenis van de Nederlandse slavenhandel I: Beknopt overzicht van de Nederlandse slavenhandel in het algemeen'' (1956) geeft hij een chronologische voorstelling van het begin van de slavenhandel, met de invloed van met name de Zeeuwse kamer binnen de West-Indische Compagnie, tot aan het einde van de (Nederlandse) slavenhandel.41 Moeilijk is om te zeggen hoeveel invloed dit artikel heeft gehad, maar aangenomen kan worden dat het professioneel uitgevoerde

36 Henk den Heijer, ''Het slavenschip'' (oratie uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar in de

Zeegeschiedenis aan de Universiteit Leiden, maandag 11 april 2011): 14.

https://www.blikopdewereld.nl/geschiedenis/europa/west-europa/1024-het-slavenschip-oratie-prof-den-heijer (geraadpleegd op 18 februari 2019).

37 Henk den Heijer, Goud, ivoor en slaven: Scheepvaart en handel van de Tweede Westindische Compagnie op Afrika,

1674-1740 (Zutphen: Uitgeverij Walburg Pers B.V., 1997): 2-3.

38 L. W. Balai, Het slavenschip Leusden: over de slaventochten en de ondergang van de Leusden, de leefomstandigheden aan

boord van slavenschepen en het einde van het slavenhandelsmonopolie van de WIC, 1720-1738 (Zutphen: Walburg Pers, 2011):

18. https://pure.uva.nl/ws/files/1369533/97455_thesis.pdf (geraadpleegd op 22 februari 2019); en Den Heijer, Goud, ivoor en

slaven: 1.

39 Van Stipriaan, ''Slavery in the Dutch Caribbean'': 72.

40 W.S. Unger, ''Bijdragen tot de geschiedenis van de Nederlandse slavenhandel II: De slavenhandel der Middelburgsche

Commercie Compagnie, 1732-1808'' in Economisch-Historisch Jaarboek: Bijdragen tot de Economische Geschiedenis van

Nederland 28 ('s-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1961): 86-91.

https://disseminate.objectrepository.org/file/master/10622/01677845-1960-001 (geraadpleegd op 20 februari 2019); en Den Heijer, Goud, ivoor en slaven: 379.

41 W.S. Unger, ''Bijdragen tot de geschiedenis van de Nederlandse slavenhandel I: Beknopt overzicht van de Nederlandse

slavenhandel in het algemeen'' in Economisch Historisch Jaarboek 26 ('s-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1956): 133. https://disseminate.objectrepository.org/file/master/10622/01677845-1954-001 (geraadpleegd op 19 februari 2019).

(12)

12

onderzoek, het gebruik van documenten uit het West-Indische Compagnie-archief en de bondige geschiedenis van de handelscompagnie een welkome aanvulling was op academisch discours van het Nederlandse slavernijverleden. Nog ambitieuzer was echter het artikel ''Bijdragen tot de geschiedenis van de Nederlandse slavenhandel II: De slavenhandel der Middelburgsche Commercie Compagnie, 1732-1808'' (1961), waarin Unger schrijft over alle aspecten die bij een slavenreis komen kijken (de voorbereidingen, het verloop van de reis en alle cijfers gerelateerd aan een slavenreis) en gebruikmaakt van scheepsjournalen, negotieboeken en andere documenten uit het archief van de Middelburgse Commercie Compagnie.42

Het weinige onderzoek dat in de jaren '60 naar de trans-Atlantische slavenhandel wordt verricht gaat vooral over onderwerpen als: de onmenselijkheid van de slavenhandel, de slavenhandel in Afrika, de rijkdommen die met de slavenhandel werden verdiend en de aanwezigheid van Nederlanders aan de Goud-, de Slaven- en Loango-Angolakust in de zeventiende en de achttiende eeuw.43 Die elementen komen ook terug in het boek Het Nederlandse aandeel in de slavenhandel (1968) van Albert van Dantzig, toenmalig professor aan de universiteit van Ghana, en een van de weinige Nederlandse onderzoekers die zich kritisch opstelt tegenover de Nederlanders. Voor hem biedt de geschiedenis ''niet uitsluitend genoeglijke verhalen en episoden van glorie en grootsheid.''44 Deze houding wordt des te meer duidelijk als hij concludeert dat het Nederlands aandeel in de trans-Atlantische slavenhandel niet erg groot is, maar dit mag volgens hem geen excuus zijn ''dat de schuldlast voor Nederland daardoor ook maar betrekkelijk klein is'', want het zijn vooral de Nederlanders geweest die het startsein hebben gegeven voor de massale slavenhandel in de Afrikanen.45 Hij meent dat de tot slaaf gemaakte Afrikanen bij de Spanjaarden en Portugezen in ieder geval nog als goedkope werkkrachten werden gezien en een symbolische massadoop ondergingen, maar de Nederlanders ''niet in staat waren om hen menselijke behandeling te geven''.46 Tot slot verwijt hij de passiviteit van de Nederlanders, die als een van de laatste landen de slavernij afschaften, wat voor hem de schuldlast ''oneindig veel groter (maakt) dan het percentage door Nederlanders vervoerde slaven doet vermoeden''.47

Tot aan de jaren '70 is er weinig aandacht van onderzoekers voor het (Nederlandse) slavernijverleden en de werken die worden geschreven gaan meestal over de West-Indische Compagnie en haar slavenhandel.48 In het onderzoek naar de trans-Atlantische slavenhandel komt echter een fundamentele verandering als de Amerikaanse historicus, Philip Curtin, gespecialiseerd in Afrika en de trans-Atlantische slavenhandel, het boek The Atlantic Slave Trade: A Census (1969) publiceert. Dat gaat over de distributie van de trans-Atlantische slavenhandel in verschillende gebieden en meerdere eeuwen. Voorheen waren de cijfers van de trans-Atlantische slavenhandel nauwelijks of onvoldoende berekend en hadden onderzoekers elkaars schattingen klakkeloos overgenomen; het totaal aantal

42 Unger, ''Bijdragen tot de geschiedenis van de Nederlandse slavenhandel II: 3; ''Middelburgsche Commercie Compagnie

(MCC), 1720-1889''.

https://www.archieven.nl/nl/zoeken?miview=inv2&mivast=0&mizig=210&miadt=239&micode=20&milang=nl (geraadpleegd op 19 februari 2019).

43 Edwin S. Redkey, ''The Atlantic Slave Trade: A Census by Philip D. Curtin'' in The International Migration Review 6, no. 4

(1972): 457.

https://www-jstor-org.proxy.uba.uva.nl:2443/stable/3002832?sid=primo&origin=crossref&seq=1#metadata_info_tab_contents (geraadpleegd op 25 februari 2019); en Den Heijer, Goud, ivoor en slaven: 2.

44 A. van Dantzig, Het Nederlandse aandeel in de slavenhandel (Bussum: Fibula- Van Dishoeck, 1968): 141. 45 Ibid., 132.

46 Ibid., 132. 47 Ibid., 132.

(13)

13

verscheepte Afrikaanse gevangenen naar het Amerikaanse halfrond liep uiteen van 3,5, 15 tot en met 25 miljoen.49 De benadering van Curtin was daarentegen zeer nauwkeurig; hij gebruikte uitsluitend oude bronnen (die hij zelf lokaliseerde en op waarheidsgetrouwheid controleerde) en vermeed niet eerder gebruikte archieven (zodat geen nieuwe kennis werd geïntroduceerd).50 Op die manier kon een betrouwbare schatting van het aantal verscheepte Afrikaanse slaven worden gemaakt, op welke data ze waren vertrokken, waar ze in Afrika vandaan kwamen en waar ze naartoe waren gebracht.51 Curtin schat dat in totaal circa 9,5 miljoen Afrikaanse gevangenen tussen 1451 en 1870 waren verscheept naar het Amerikaanse halfrond.52 De historisch-demografische studie van Curtin had tot gevolg dat onderzoekers van de trans-Atlantische slavenhandel voortaan nauwkeuriger te werk gingen in hun schattingen en nieuw onderzoek werd gestimuleerd door ''een adequate gids en kader te bieden en door het verwijderen van veel grote misvattingen''.53

1.2 De jaren zeventig

In het laatste kwart van de twintigste eeuw maakt het onderzoek naar de Nederlandse slavenhandel en slavernij een ingrijpende verandering door, zowel in kwaliteit als kwantiteit.54 Tussen 1970 en 2000 worden circa 60 wetenschappelijke boeken en zo'n 120 en 140 artikelen gepubliceerd (circa twee boeken en 4 tot 5 boeken per jaar) en eveneens vindt er een verandering in gebruik van bronmateriaal, methodes, perspectieven, stijl en toon van de schrijvers plaats. Een fundamentele factor in deze omslag is de immigratie van Antillianen en Surinamers naar Nederland, voor en na de onafhankelijkheid van Suriname (1975), wat er voor zorgt dat het Nederlandse slavernijverleden ter discussie wordt gesteld.55 Bovendien gaan de Nederlandse historici, vanwege de groei van nationalisme in Suriname (en in mindere mate op de Nederlandse Antillen) en de bijbehorende emancipatie van de Afro-Amerikaanse bevolking in cultuur en politiek, zich meer toeleggen op het onderzoek van deze Nederlandse koloniën en worden de koloniale geschiedenissen opnieuw geëvalueerd.56

In de jaren '70 wordt de geschiedbeoefening significant beïnvloed door de sociale geschiedenis en niet-westerse geschiedenis. Onderzoekers zoals Rudolf van Lier, Silvia de Groot, Richard Price en Wim Hoogbergen bestuderen de Nederlandse slavenhandel en slavernij vanuit het perspectief van de voormalige Nederlandse koloniën en/of haar volkeren die daar wonen. De hoogleraar Rudolf van Lier, die was geboren in Paramaribo, maar in 1929 voor zijn studie naar Nederland emigreerde, schrijft het boek Samenleving in een grensgebied: een sociaal-historische studie van de maatschappij in Suriname (1971) over de Surinaamse geschiedenis vanaf de zeventiende-eeuwse nederzettingen aan de ''Wilde Kust van Guiana'' tot en met de jaren '70 van de vorige eeuw. Bijzonder aan dit werk is dat het als eerste Caribische studie gebruikmaakt van het begrip ''plurale samenleving'', waardoor de lezer bewust wordt

49 Redkey, ''The Atlantic Slave Trade'': 457-458.

50 Eugene D. Genovese, ''The Atlantic Slave Trade: A Census by Philip D. Curtin'' in The American Historical Review 75, no. 7

(Dec., 1970): 2011.

https://www-jstor-org.proxy.uba.uva.nl:2443/stable/1848029?origin=crossref&sid=primo&seq=1#metadata_info_tab_contents (geraadpleegd op 25 februari 2019); en Redkey, ''The Atlantic Slave Trade'': 458.

51 Genovese, ''The Atlantic Slave Trade'': 2011.

52 Balai, Het slavenschip Leusden: 51; Philip D. Curtin, The Atlantic Slave Trade: A Census (Madison: The University of

Wisconsin, 1969): 268 + 278.

53 Genovese, ''The Atlantic Slave Trade'': 2011. 54 Van Stipriaan, ''Slavery in the Dutch Caribbean'': 71.

55 Van Stipriaan, ''Slavernij-onderzoek en debat in Nederland: 1; Van Stipriaan, ''Slavery in the Dutch Caribbean'': 71; en

Savenije, Van Boxtel & Grever, ''Learning About Sensitive History: 3.

(14)

14

van de hedendaagse segregatie in de Surinaamse samenleving en de complexiteit van onderlinge sociale verhoudingen.57 Volgens hem vallen de sociale lagen grotendeels samen met ras – met de witte bewoners in de hoogste laag en de rest vooral in de midden- en volkslaag – waardoor een besef van hiërarchische ongelijkheid bestaat die discriminatie en tegenstellingen veroorzaakt.58 Deze sociale scheidslijnen zijn deels het gevolg van de slavernij, die gebruikt werd voor de exploitatie van de plantages, waardoor het niet meer dan logisch is dat meer dan de helft van het boek gaat over de Surinaamse samenleving ten tijde van de slavernij en de slavenhandel en een overzicht wordt gegeven van de gebeurtenissen en ontwikkelingen die hebben geleid tot de recente situatie.

In 1969 promoveert Silvia de Groot aan de Universiteit van Amsterdam met haar proefschrift Djuka society and social change: history of an attempt to develop a Bush Negro community in Surinam 1917 – 1926, dat vooral gaat over de Surinaamse posthouder Willem Frederik van Lier die namens de Surinaamse regering tussen 1917 en 1926 probeerde om ''de beschaving'' naar een Marron-gemeenschap, de Djuka, te brengen en meer te betrekken bij de samenleving.59 De Marrons waren gemeenschappen van wie de voorouders in de zeventiende eeuw als gevangenen vanuit Afrika waren verscheept, maar de plantages hadden weten te ontvluchten, hun vrijheid hadden gezocht in het tropisch regenwoud van Suriname en in een guerrillastrijd hadden gevochten tegen de koloniale heerser.60 De zes Marron-gemeenschappen van Suriname (de Aluku, Djuka, Kwinti, Matawai, Paramaka en Samaka) waren toentertijd een onderwerp en regio dat ''relatief onontdekt (was) door systematisch wetenschappelijk onderzoek'' en de studie van De Groot was bijzonder omdat ze gebruikmaakte van de documenten uit het Nationaal Archief Suriname en antropologisch veldwerk deed bij de Marrons aan het begin van de jaren '60. 61 De Groot bouwde een vertrouwensband op met de Marron-gemeenschappen en uit die goede verstandhouding verscheen een ander boek: Surinaamse Granmans in Afrika: Vier grootopperhoofden bezoeken het land van hun voorouders (1974).62 Zij reisde samen

57 Van Lier onderscheidt drie verschillende typen maatschappijen: de meervoudige maatschappij (de pluralistische maatschappij

met verschillende heterogene groepen) en de enkelvoudige maatschappij (die bestaat uit enerzijds de pluralistische maatschappij en anderzijds een maatschappij van homogene cultuur). In de pluralistische maatschappij is er sprake van een verdeling van een ver doorgevoerde arbeidsverdeling en het culturele en materiële bezit van het volk, waardoor sociale lagen ontstaan met diverse gewoonten, levensstijl en moraal. Dit speelt zich echter allemaal af binnen één gemeenschappelijke cultuur van hetzelfde ras, religie en taal (het economische handelen van de diverse groepen wordt grotendeels door dezelfde motieven beheerst). In een plurale maatschappij is er echter een verschil in ras, religie en taal en leven de verschillende sociale lagen in diverse economische sferen). De meervoudige maatschappij wordt als een ''bijzonder maatschappijtype'' getypeerd en Van Lier meent dat Suriname ''een van de mooiste voorbeelden van een meervoudige maatschappij'' is. Rudolf van Lier, Samenleving in

een grensgebied: Een sociaal-historische studie van Suriname (Deventer: Van Loghum Slaterus, 1971): 8.

58 De hoogste laag bestaat uit hogere ambtenaren en directeuren van enkele grote bedrijven die vooral uit Nederland afkomstig

zijn en ook een aantal vooraanstaande gekleurde bewoners behoort tot deze groep; de middenlaag bestaat uit Hindoestanen en lichtgekleurde en zwarte Surinamers; en ''de volkslaag'' bestaat uit Javanen, Hindoestanen en zwarte Surinamers. Hij voegt hier het volgende aan toe: ''Twee bevolkingsgroepen, de bosnegers en de Indianen, leven aan de rand van de Surinaamse

samenleving; zij wonen in de binnenlanden van Suriname of verspreid in het dicht beboste kustgedeelte en hebben weinig contact met de overige groepen. Van Lier, Samenleving in een grensgebied: 9-10.

59 Silvia W. de Groot, Djuka society and social change: history of an attempt to develop a Bush Negro community in Surinam

1917 – 1926 (Assen: Van Gorcum & Comp. N.V., 1969): 258.

60 Richard Price, The Guiana Maroons: A Historical and Bibliographical Introduction (Baltimore en Londen: The John

Hopkins University Press, 1976): 1.

61 Johannes Postma, ''The Guiana Maroons: A Historical and Bibliographical Introduction by Richard Price'' in The American

Historical Review 82, no. 4 (oktober 1977): 1106.

https://www-jstor-org.proxy.uba.uva.nl:2443/stable/1865387?origin=crossref&sid=primo&seq=1#metadata_info_tab_contents (geraadpleegd op 26 maart 2019); en ''Dr. Silvia W. de Groot Fonds – Achtergrond''.

https://www.kitlv.nl/dr-silvia-w-de-groot-fonds-achtergrond/ (geraadpleegd op 13 maart 2019).

62 Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde, ''Dr. Silvia W. de Groot Fonds – Achtergrond (only in Dutch)''.

(15)

15

met vier Granmans, leiders van verschillende Marron-gemeenschappen, in 1970 af naar verschillende landen in West-Afrika.63

De Groot legde met haar studie een belangrijke basis voor het onderzoek naar de Marron-gemeenschappen in Suriname en andere wetenschappers gebruikten haar werk als voorbeeld voor hun eigen onderzoek. Zo kwam de Amerikaanse antropoloog en historicus Richard Price, die vijf jaar erover deed om dit werk te schrijven, met het boek The Guiana Maroons: a historical and bibliographical introduction (1976), dat gaat over ''meer dan drie eeuwen van Surinaamse geschiedenis, van de oprichting van een permanente kolonie in 1651 tot de verwerving van onafhankelijkheid in 1975''.64 Een andere onderzoeker die de Marron-gemeenschappen bestudeerde was de antropoloog en historicus Wim Hoogbergen. Hij was vooral actief in de jaren '80 en '90, maar zijn eerste boek De Surinaamse ‘weglopers’ van de 19e eeuw gaf hij in 1978 uit.

In de jaren '70 is er ook een sterke nadruk op de economisch-historische benadering in de publicaties over de trans-Atlantische slavenhandel. Cornelis Christiaan Goslinga, als historicus gespecialiseerd in de Caraïbische geschiedenis, schrijft in zijn boek The Dutch in the Caribbean and on the Wild Coast, 1580-1680 (1971) over de kolonisatie en handel van de Republiek in Guyana en het Caribisch gebied. Zo worden vooral de thema's besproken die gerelateerd zijn aan het hoogtepunt van de eerste West-Indische Compagnie: het breken van de Spaanse monopolie in het Caribisch gebied, het opzetten van de Afrikaanse handelsposten, het starten van de trans-Atlantische slavenhandel, de competitie tussen de provincies Amsterdam en Zeeland in de wereldhandel, de stichtingen van nederzettingen in het Caribisch gebied en Suriname, en de Nederlandse kolonies in Brazilië en Nieuw-Nederland. Vanwege het gebrek aan kennis over de Nederlanders in deze regio was er in de Engelstalige academische kringen, gespecialiseerd in de kolonisatie van de Nieuwe Wereld, veel vraag naar de werken die dit onderwerp behandelden.65 Daarom is het niet opvallend dat Goslinga nog twee werken schreef over Nederlands West-Indië, The Dutch in the Caribbean and the Guianas 1680-1791 (1985) en The Dutch in the Caribbean and the Surinam 1791/5-1942 (1990), die beter werden ontvangen dan zijn eerste werk en een breed scala aan onderwerpen behandelden.

Een andere historicus die sterk de nadruk legt op de economische aspecten is Johannes Petrus van de Voort, die in zijn proefschrift De Westindische plantages van 1720-1795: financiën en handel (1973) schrijft over de economische verhoudingen tussen de Republiek en de West-Indische plantagekoloniën in de achttiende eeuw. In deze eeuw boette de Amsterdamse stapelmarkt aan betekenis in en dit zorgde voor een daling in de goederenaanvoer naar de Republiek.66 Om minder afhankelijk te zijn van Frankrijk – de Republiek importeerde voornamelijk Franse koloniale goederen om de handel op Noordoost-Europa en Duitsland te ondersteunen – probeerden Nederlandse bankiers en kooplieden (voornamelijk Amsterdammers) vanaf 1750 om de productie van koffie, suiker en andere gewassen in de West-Indische plantagekoloniën op te voeren en werden kredieten verstrekt aan

63 Aan het einde van de reis waren alle vier de Granmans van mening dat de reis een succes was en hun kennis had verreikt.

Bovendien stonden ze meer open voor westerse ontwikkelingen (zoals beter onderwijs) en waren ze overtuigd geraakt van de notie dat hun traditionele cultuur samen kon gaan met de westerse beschaving (zoals dat in de West-Afrikaanse landen het geval was). Silvia W. de Groot, Surinaamse Granmans in Afrika: Vier grootopperhoofden bezoeken het land van hun voorouders (Utrecht/Antwerpen: Uitgeverij Het Spectrum, 1974): 82-83.

64 Price, The Guiana Maroons: ix; Postma, ''The Guiana Maroons: 1106.

65 C. R. Boxer, ''The Dutch in the Caribbean and on the Wild Coast, 1580-1680. by Cornelis Ch. Goslinga'': 469-470.

https://www.jstor.org/stable/2512009 (geraadpleegd op 1 maart 2019)

(16)

16

plantage-eigenaren in Suriname, Berbice, Essequebo en Demerary (met de plantages als onderpand).67 Door de toename van plantages in de Nederlandse koloniën moesten meer Afrikaanse gevangenen worden geïmporteerd om als arbeidskrachten op de plantages te werken.

1.3 De jaren tachtig

In de jaren '80 is er veel belangstelling van Nederlandse historici voor de plantages in West-Indië. Ten eerste verschijnt het proefschrift Het Curaçaose plantagebedrijf in de negentiende eeuw (1981) van Willem Egbert Renkema, promovendus aan de Vrije Universiteit van Amsterdam, die schrijft over de negentiende-eeuwse landbouwbedrijven van Curaçao tussen 1816 (toen de kolonie door de Britten werd teruggeven aan de Nederlandse regering) en het eerste decennium van de twintigste eeuw (toen de overheid zich meer ging bemoeien met de landbouw op Curaçao). Hij levert significante bijdragen aan de economisch-geografische en sociale geschiedenis en weerlegt mythes over de traditionele beeldvorming van de slavernij op Curaçao: zo constateert hij dat een relatief klein deel van de slaven op de plantages écht landbouwarbeid deed en impliceert hij dat de rest van de slaven als reserve werd gebruikt; en wijzen de gegevens op een geringe rentabiliteit van de plantages in de eerste helft van de negentiende eeuw (dus of er genoeg winst op het geïnvesteerd vermogen wordt gemaakt) en kwam een werkelijk positief rendement pas na 1863 tot stand (in plaats van dat het einde van de slavernij zou hebben geresulteerd in het verval van het plantagesysteem).68 Een van de bijzondere uitkomsten van zijn studie is de constatering dat de Curaçaose plantages in hun karakteristieke elementen – in ieder geval in de grote lijnen – in de negentiende eeuw meer leken op de Latijns-Amerikaanse ''de haciënda's'' dan op de plantages in het Caribisch gebied.69 De studie van Renkema voorziet in een lacune binnen de geschiedschrijving van de Nederlandse Antillen, in het bijzonder in die van de Curaçaose historiografie, waar voorheen weinig aandacht is besteed aan het eiland in de negentiende eeuw, door vele onderzoekers gezien als een transitieperiode tussen hoogtijdagen van de West-Indische Compagnie en de komst van de olieraffinaderij (in 1915).70

De Surinaamse culturele antropoloog Humphrey Lamur, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam van 1984 tot 1998, wijdt twee studies aan de plantage Vossenburg in Suriname. De plantagestudies hadden toentertijd een centrale plek binnen de Caribische geschiedenis, maar in de geschiedschrijving waren relatief weinig werken gepubliceerd over de Surinaamse plantages.71 In zijn eerste boek De kerstening van de slaven van de Surinaamse plantage Vossenburg, 1847-1878 (1980) schrijft hij over de religie en de familiestructuur van slaven op de suikerplantage Vossenburg rond het midden van de negentiende eeuw. Met zijn studie zette Lamur een debat in gang over de oorsprong van

67 De plantage-eigenaren gingen echter niet op een juiste manier om met deze investeringen en konden het aflossingsgeld met

hoge rente niet terugbetalen, waardoor de meeste plantages in handen kwamen van kredietverstrekkers. Van de Voort, De

Westindische plantages van 1720-1795: 215-217.

68 J.J. van Soest, ''W.E. Renkema, Het Curaçaose plantagebedrijf in de negentiende eeuw (J. van Soest)'' in Tijdschrift voor

Geschiedenis 96 (Groningen: P. Noordhoff 1 januari 1983): 280.

http://resources.huygens.knaw.nl/retroboeken/tvg/#source=96&page=285&accessor=toc&view=imagePane&size=1080 (geraadpleegd op 6 april 2019).

69 Willem Egbert Renkema, Het Curaçaose plantagebedrijf in de negentiende eeuw (Zutphen: De Walburg Pers, 1981):257-261. 70 Van Soest, ''W.E. Renkema, Het Curaçaose plantagebedrijf in de negentiende eeuw (J. van Soest): 280.

71 P.C. Emmer, ''S. Verschuren, Suriname, geschiedenis in hoofdlijnen P.W. Jansen, Suriname, 'Land in oorlog'. Een verkennend

onderzoek naar het veiligheidsbeleid van Suriname tijdens de Tweede Wereldoorlog H.E. Lamur, The production of Sugar and the Reproduction of Slaves at Vossenburg (Suriname, 1705-1863) J.M. van der Linde, Jan Willem Kals, 1700-1781, leraar der hervormden en advocaat van indiaan en neger G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. Een eeuw strijd om de macht in Suriname, 1651-1753.'' in BMGN - Low Countries Historical Review 104, no. 1 (1989): 85.

(17)

17

de ''zwarte'' Surinaamse familie, want hij betoogt dat er veel onwaarheden bestonden over de gezinsstructuur van de slaven in het Caribische gebied (zoals: instabiele man-vrouw relaties, matriarchale familiestructuren, een gebrek aan twee-ouder gezinnen en een promiscue seksleven).72 In het tweede boek van Lamur, The production of sugar and the reproduction of slaves at Vossenburg, Suriname 1705-1863 (1987), schrijft hij over de historische ontwikkeling van de suikerplantages Vossenburg en Wayampibo. In deze tijdsperiode waren beide plantages gemeenschappelijk familie-erfgoed en de eigendomsrechten waren vrijwel uitsluitend in handen van een groot aantal erfgenamen uit de Brantsen-familie (de familieleden trouwden onderling met elkaar om de eigendomsrechten van de plantages binnen de familie te houden). In het bijzonder heeft Lamur aandacht voor de reproductie van slaven en de winstgevendheid van de suikerplantages.73

De historicus Gert Oostindie, die zich specialiseerde in de Nederlandse Caribische en (post-) koloniale geschiedenis, promoveert met het proefschrift Roosenburg en Mon Bijou: twee Surinaamse plantages, 1720-1870 (1989). In deze studie, dat door recensent Pieter Emmer ''een blauwdruk voor toekomstige plantagestudies'' noemde, schrijft Oostindie vanuit een economisch benadering over de geschiedenis van twee Surinaamse plantages, de suikerplantage Roosenburg en koffieplantage Mon Bijou, die beide failliet gingen in het derde kwart van de negentiende eeuw.74 Nauwelijks te beantwoorden vind hij ''de vraag of de geschiedenis van Roosenburg en Mon Bijou representatief mag heten in de Surinaamse geschiedenis'', want de verschijningsvorm van een typische Surinaamse plantage is niet duidelijk genoeg.75 Makkelijker is voor hem om nuance aan te brengen bij een ''de notie van verval'' die in de literatuur over de Surinaamse plantages dominant was en de realiteit slechts beperkt dekte. Volgens hem was er bij de productie en productiviteit op Roosenburg geen sprake van verval, ook niet voor de Surinaamse suikerplantages in het algemeen.76 Daarentegen was er wel sprake van een clichématig verval op Mon Bijou.77

72 Vele mythes over de familiestructuur ontkrachtte hij: slaven hadden zowel twee-ouder als een-ouder gezinnen; slaven hadden

verschillende relaties: polygaam en monogaam; over de promiscuïteit van slaven (een individu die met meerdere personen verschillende en wisselende seksuele contacten had) werd in geen geval geschreven, dus ging de auteur ervan uit dat het verschijnsel nauwelijks voorkwam. Bovendien vond hij geen aanwijzingen voor de opvatting dat vrouwelijke slaven sterk afhankelijk waren van de mannen, wat ''waarschijnlijk een gevolg (was) van het feit dat bij het uitdelen van voedsel en kleding aan de slaven alle volwassenen afzonderlijk hun deel ontvingen van de planter''. Humphrey E. Lamur, De kerstening van de

slaven van de Surinaamse plantage Vossenburg, 1847-1878 (Amsterdam: Universiteit van Amsterdam, 1985): 34-35 + 39-40.

73 Lamur komt tot de conclusie dat het geboorte- en sterftecijfer van de slaven gelijkwaardig was in de eerste helft van de

achttiende eeuw, over de twee helft van de achttiende eeuw kon hij geen sluitende conclusies doen en in de eerste helft van de negentiende eeuw ontstond er hoge vraag naar slaven; en in het algemeen waren de plantages Vossenburg en Wayampibo winstgevend. Humphrey E. Lamur, The production of suger and reproduction of slaves at Vossenburg 1705-1863 (Amsterdam: Centre for Caribbean Studies, 1987): 27-38 + 51 + 59 + 62-65 + 74-75.

74 Emmer, ''G. Oostindie, Roosenburg en Mon Bijou: 82.

75 Gert Oostindie, Roosenburg en Mon Bijou: twee Surinaamse plantages, 1720-1870 (Dordrecht-Holland/Providence-U.S.A.:

Foris Publications, 1989): 396. https://pure.knaw.nl/portal/en/publications/roosenburg-en-mon-bijou-twee-surinaamse-plantages-17201870(1226026a-77b9-410d-8c5a-2f379060d2c2).html (geraadpleegd op 29 maart 2019)

76 Oostindie, Roosenburg en Mon Bijou: 400.

77 De dalende productiviteit van de koffieteelt op Mon Bijou was het gevolg van de roofbouw op de koffiegronden en –bomen,

wat kenmerkend was voor de koffiecultuur overal op de wereld. Koffie was ecologisch riskant als gewas want ze hadden nog geen bemesting of rotatie van gewassen, waardoor er sprake was van erotie en gronduitputting en het verval van plantages werd ingezet door gebrek aan financiële opbrengsten. Oostindie concludeert dat niet het management, maar het product de doorslag gaf in de ontwikkeling van de plantages. Ook kwam hij tot de conclusie dat vooral twee groepen veel van hun geld kwijtraakten aan de plantages: plantage-eigenaren (die een deel van hun eigen vermorgen hadden geinvesteerd) en obligatiehouders van een handelshuis (verloren hun uitgeleende geld omdat de eigenaren niet konden voldoen aan de schuldenlast). Degenen die nauwelijks geld kwijtraakten waren plantagedirecteuren (met een vast salaris) en administrateurs in Suriname die provisie kregen op de productie en de leveringen. Ibid., 395 + 397 + 400.

(18)

18

1.4 De jaren negentig en het millennium

In Nederland deden twee historici belangrijk onderzoek naar de Nederlandse rol in de trans-Atlantische slavenhandel. Die eerste onderzoeker was Johannes Postma, professor aan de Mankato State University (Minnesota), die twintig jaar onderzoek deed en volgens Den Heijer kwam ''met de belangrijkste kwantitatieve studie tot nu toe''.78 In zijn studie The Dutch in the Atlantic slave trade 1600-1815 (1990) schrijft Postma over de aard en de omvang van de trans-Atlantische slavenhandel en de rol van de Nederlanders daarin. Hij komt met de volgende schattingen in zijn studie: tussen 1600 en 1803 zijn in totaal 542972 Afrikaanse gevangenen door de Nederlanders geëxporteerd (tussen 1675 en 1738 zijn 286487 tot slaaf gemaakte Afrikanen door de West-Indische Compagnie en Nederlandse smokkelaars geëxporteerd en tussen 1730 en 1803 zijn 256485 Afrikaanse gevangenen door de vrije Nederlandse handelaren geëxporteerd); waren van de 29797 gedocumenteerde Afrikaanse gevangenen van de West-Indische Compagnie afkomstig uit: de Bocht van Biafra (8,7%), de Goudkust (18,3%), Ivoorkust (2,1%), Loango- en Angola-regio (25%), Senegambia (5,1%) de Slavenkust (40,8%) en van de 22883 slaven was onbekend uit welke Afrikaans gebied ze afkomstig waren; tussen 1637 en 1802 was van de in totaal 65989 gedocumenteerde slaven de ratio gender als volgt: 42218 mannelijke slaven (64%) en 23771 vrouwelijke slaven (36%); tussen 1675 en 1739 overleden 28323 slaven (15,9%) op de West-Indische Compagnie-schepen en tussen 1730 en 1803 waren dit 34626 slaven (13,8%) op de vrije Nederlandse schepen; en in de zeventiende, achttiende en de negentiende eeuw kwamen van de in totaal 457000 slaven aan op het Amerikaanse halfrond: 5,8% in Brazilië, 9,2% in Guyana, 3,7% in Nederlandse Antillen, 30,9% in Spaans-Amerika en 41,6% in Suriname.79

De andere historicus in Nederland, Pieter Emmer, emeritus-hoogleraar aan de Universiteit van Leiden, deed dertig jaar onderzoek naar de trans-Atlantische slavenhandel en zorgde met zijn boek De Nederlandse slavenhandel 1500-1850 (2000) voor een overspannen belangstelling voor het Nederlandse slavernijverleden. Die massale aandacht toentertijd voor zijn boek was niet alleen te verklaren vanwege het feit dat nog niet eerder in de Nederlandstalige wereld een vergelijkbaar recent overzichtswerk was gepubliceerd over de Nederlandse slavenhandel, maar vooral omdat hij een pleidooi doet voor een meer rationele en minder emotionele benadering van het slavernijverleden en een aantal controversiële uitspraken doet over de trans-Atlantische slavenhandel: zo domineerden ''de Afrikanen het aanbod van slaven volledig (…) en dat de slaven dus niet door de Europeanen geroofd of ontvoerd zijn'', zo zouden slaven aan boord van schepen en op plantages in het algemeen niet slecht zijn behandeld, zo zou het aandeel van de Nederlanders in de slavenhandel ''niet meer dan 5 procent'' zijn geweest en zo zou Nederland nauwelijks rijk zijn geworden met de slavenhandel.80 Met name in het achtste hoofdstuk, waar de meest persoonlijke opvattingen van Emmer terugkomen en hij schrijft over de morele aspecten van de slavenhandel, werd door critici en recensenten de meeste aandacht besteed.81 In dit hoofdstuk vroeg hij zich onder andere af of Nederland zich collectief schuldig moest voelen voor haar slavernijverleden, de regering haar excuses moest aanbieden, herstelbetalingen moest verrichten

78 Den Heijer, ''Het slavenschip'': 4.

79 Johannes Menne Postma, The Dutch in the Atlantic Slave Trade 1600-1815 (Cambridge: Cambridge University Press, 1990):

110-112 + 118 + 230 + 250-251 + 300.

80 P.C. Emmer, De Nederlandse slavenhandel 1500-1850, tweede druk (Amsterdam: Uitgeverij De Arbeidspers, 2003): 227-230

+ 242 + 247-248 + 252-262; Van Stipriaan, ''Slavery in the Dutch Caribbean'': 72; en D.J. Tang, ''P.C. Emmer, De Nederlandse slavenhandel 1500-1850'' in BMGN - Low Countries Historical Review 116, no. 4 (2001): 511.

https://www.bmgn-lchr.nl/articles/abstract/10.18352/bmgn-lchr.5570/ (geraadpleegd op 22 april 2019).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit wordt bevestigd door het Ruimtelijk Structuurplan Voeren (Omgeving, 2008) waarin wordt gesteld dat het Voerense landschap beschermd moet worden ten behoeve van toerisme

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

‘Gaan we van Vaalbank weg?’ riepen de beide meisjes, die ook aan de tafel zaten, tegelijk. Ze waren ouder dan Paul, en moesten kousen breien voor het gezin. Dat was geen

Kapitein Drayson, Hans Sterk, de olifantenjager. Avonturen uit het leven in Zuid-Afrika.. Deze morgen ging hoofdzakelijk voorbij met spoorzoeken en met schieten. Een dikke dauw

Electoraal onderzoek heeft de laatste jaren een vaste plek veroverd in de Nederland- se politiek. Niet alleen de grote politieke partijen doen onderzoek, ook GroenLinks

Er zijn ongetwijfeld mensen die soberder kunnen eten, er zou ook veel gewonnen worden als geen voedsel meer bederft (nu circa 1 0-30%) of niet meer gedumpt

In het verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid wordt gesteld: 'De banden met de Antillen en Aruba worden voortgezet, maar in overleg met hen op een