• No results found

De nieuwe inleiding tot de Voorlichtingskunde: Voorlopige versie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De nieuwe inleiding tot de Voorlichtingskunde: Voorlopige versie"

Copied!
340
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE NIEUWE OMLEIDING

T@T

BE

VOORLICHTINGSKUNDE

H. W A P E N A A R

N.G. R Ö L I N G

A . W . v a n d e n B A N

met medewerking van

B . H U I Z I N G A

A . J . M . C O R T E N

L A N D B O U W U N I V E R S I T E I T W A G E N I N G E N

G R O E P V O O R L I C H T I N G S K U N D E

(2)

IEOWE

LE

\2.

T @ T P i

,

VOORLICHTINGSKUNDE

VOORLOPIGE VERSIE NIET VOOR PUBLICATIE

H. W A P E N A A R

N . G . R Ö L I N G

A . W . v a n d e n B A N

met medewerking van

B . H U I Z I N G A

A . J . M . C O R T E N

L A N D B O U W U N I V E R S I T E I T W A G E N I N G E N

V A K G R O E P V O O R L I C H T I N G S K U N D E

(3)

© 1988, H. Wapenaar & N.G. R'óling

Uit deze uitgave mag niets worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel var, boekdruk, foto-offset, fotokopie, microfilm, of welk ander medium dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteurs.

LEEUW C N D O RCH-KBUOTi iEE K, Land bo ! J w univer s itoit

(4)

INHOUDSOPGAVE

VOORWOORD VI

1 WAT IS VOORLICHTING ? 1

1.1 Inleiding 1

1.2 Definities en kenmerken 2

1.3 Voorlichting ls een interventie 4 1.4 Voorlichting gebruikt communicatie als instrument voor

menings- en gedragsverandering 9 1.5 Voorlichting kan alleen effectief zijn via vrijwillige

gedragsverandering 10

1.6 Onderscheid tussen voorlichting en andere communicatieve

interventies 13

1.7 Voorlichtingskunde 16

1.8 Ethische aspecten van voorlichting 18

2 COMMUNICATIE 22

2.1 Inleiding 22

2.2 Een eenvoudige metafoor voor wat communicatie niet is 23

2.3 Informatie ën kennis 26

2.4 Kenmerken van communicatie 33

2.5 Een model van communicatie en de verschillende elementen

daarin 34

2.6 De invloed van de context waarin communicatie plaatsvindt 39

3 MENINGS- EN BESLUITVORMING 43

3.1 Inleiding 43

3.2 Het verschil tussen menings- en besluitvorming 44

3.3 'Vrijwillige' besluitvorming 48

3.4 Normatieve besluitvormingsmodellen voor probleemoplossing 52 3.5 Normatieve modellen voor aanvaarding van veranderingen 54 3.6 Een empirisch besluitvormingsmodel 56 3.7 Het attitutdemodel van Fishbein en Azjen 58 3.8 De relatie tussen besluitvorming en voorlichting 60

4 DE PLANMATIGE BENADERING VAN VOORLICHTING 63

4.1 Inleiding 63

(5)

4.3 Het model van besluitvorming 67 4.3*1 Het onderscheid tussen kennen, doen en kiezen 67 4.3.2 Het eerste moment: Vaststelling en analyse van het probleem 68 4.3.3 Het tweede moment: Analyse van oorzaken en keuze

interventiedoel 69

4.3.4 Het derde moment: Analyse van de determinanten van gedrag

en keuze van de gedragsdoelen 70 4.3.5 Het vierde moment: Strategische analyse en activiteiten

keuze 72

4.3.6 Het laatste moment: Analyse van de benodigde middelen 77

4.4 Enkele capita selecta 78

4.4.1 De doelgroep 78

4.4.2 Doelen 80

4.4.3 De inhoud van voorlichting 81

4.4.4 Methoden 83

4.4.5 'Organisatie', management en middelen 84 4.5 Kanttekeningen vanuit de praktijk 84

5 HET CLIENT GERICHTE KARAKTER VAN DE VOORLICHTING 86

5.1 Inleiding 86

5.2 Bekendheid met de doelgroep 87

5.3 Doelgroepanalyse 87

5.4 Evaluatie en monitoring 90

5.5 Pilot projecten en pretesten 92

5.6 Participatie 93

5.7 Mobiliseren, organiseren en trainen van de doelgroep 97 5.8 De voorlichter werkt voor de doelgroep 101'

6 MASSAMEDIALE VOORLICHTING 103

6.1 Wat is massacommunicatie? 103

6.2 Eigenschappen van massacommunicatie 104 6.3 De werking van massacommunicatie 105

6.4 Overzicht van massamedia 110

6.5 Radio en T.V. 113 6.6 Folders en brochures 117 6.7 Affiches 119 6.8 Advertenties 122 6.9 Video 125 6.10 Tentoonstellingen 129 6.11 Nieuwe media 132

(6)

7 INTERPERSOONLIJKE VOORLICHTING 135 7.1 Inleiding

7.2 Het werkplan voor de interpersoonlijke voorlichting 7.3 Theoretische achtergronden

7«4 Individuele voorlichting: het tweegesprek 7.4.1 Functies van het tweegesprek

7.4.2 Verschillende vormen van tweegesprekken 7.4.3 Wijze van gebruik

7.4.4 De opbouw van een tweegesprek 7.5 Groepsvoorlichting

7.6 Lezingen

7.6.1 Functies van een lezing 7.6.2 Wijze van gebruik 7.7 Groepsdiscussies

7.7.1 Functies van groepsdiscussies 7.7.2 Wijze van gebruik

7.8 Benodigde vaardigheden voor interpersoonlijke voorlichting 7.9 Multimedia benadering en audiovisuele hulpmiddelen

8 VORMENDE VOORLICHTING 8.1. Inleiding: driestromenland

8.2 Vormende voorlichting: een nadere begripsbepaling 8.3 Doelstellingen van vormende voorlichting

8.4 Volwasseneneducatie 8.5 Management- en organisatieontwikkeling 8.6 Hulpverlening en emancipatie 8.7 Organisatorische aspecten 9 INFORMATIEVE VOORLICHTING 9.1 Inleiding 9.2 Kennisbenutting

9.3 De verspreiding van vernieuwingen 9.3.1 Het begrip diffusie

9.3.2 Adoptiecategorieën 9.3.3 Opinieleiders

9.3.4 Kritiek op het diffusieonderzoek

9.4 Het gebruik van diffusie-onderzoek in voorlichting. 9.5 Eigenschappen van vernieuwingen en

technologie-ontwik-keling

9.6 Kennis- en informatiesystemen (KIS)

135 137 138 140 140 142 144 146 150 153 153 153 155 157 159 161 163 166 169 171 174 178 183 185 185 189 189 190 192 193 196 198 201

(7)

9.7 KIS management 209

9.8 Informatietechnologie 210

10 PERSUASIEVE VOORLICHTING

10.1 Inleiding 220

10.2 Persuasieve voorlichting: een plaatsbepaling 221 10.3 Problemen bij gedragsbeïnvloeding op grote schaal 224 10.4 Persuasieve voorlichting als beleidsinstrument 227 10.4.1 De plaats van persuasieve voorlichting in het beleidsproces 227 10.4.2 Persuasieve voorlichting in de interventiemix 231 10.4.3 Voorwaarden voor effectieve persuasieve voorlichting 233 10.5 'Soap opera's', een speciale vorm van persuasieve

voorlichting 236

11 ORGANISATIE EN MANAGEMENT VAN VOORLICHTING

11.1 Inleiding 239

11.2 De organisatie van voorlichting 240

11.2.1 Typen organisaties 240

11.2.2 Eisen die voorlichting aan een organisatie stelt 242 11.2.3 Een voorbeeld: voorlichting door dienstverlenende

organisaties 244

11.2.4 Voorlichtingsorganisaties 248

11.3 Het management van voorlichting 251 11.3.1 Voorwaarden voor besturing van een voorlichtings­

organisatie 251

11.3.2 Personeelsontwikkeling, personeelsbeoordeling en

promotiebeleid 252

11.3.3 Leiding geven 254

11.4 Het ontwerpen van beleid 256

12 VOORLICHTINGS(KUNDIG) ONDERZOEK 259

12.1 Inleiding 259

12.2 Routine voorlichtingsonderzoek 260

12.2.1 Inleiding 260

12.2.2 Soorten routine voorlichtingsonderzoek 261 12.2.3 Onderzoek naar gedragsdeterminanten 263

12.2.4 Evaluatie 266

(8)

12.3 Grensverleggend voorlichtlngskundig onderzoek 277 12.3.1 Het complexe object van de voorlichtingskunde 277 12.3.2 Het belang van andere sociale wetenschappen 278 12.3.4 De bijdrage van voorlichtingskunde 280

LITERATUURLIJST 283

BEGRIPPENLIJST 296

ONDERWERPENREGISTER 311A

AUTEURSREGISTER 324

(9)

VOORWOORD

In 1974 verscheen de eerste druk van het boek Inleiding tot de Voorlich­ tingskunde van professor A.W. van den Ban. Inmiddels Is in 1985 de zevende druk verschenen. Dit boek wordt in Nederland in allerlei oplei­ dingen gebruikt en geniet grote bekendheid. Het wordt binnenkort zelfs in een Engelse versie uitgegeven (Van den Ban & Hawkins, 1989).

Tot 1987 was het ook het boek dat voor het onderwijselement Inleiding tot de Voorlichtingskunde aan de Landbouwuniversiteit gebruikt werd. De laatste jaren werden daarnaast stencils gebruikt waarin recente inzich­ ten en ontwikkelingen waren verwerkt. Deze stencils werden steeds dikker en op een gegeven moment ontstond de behoefte om deze stof te integreren in een nieuw boek. Daaraan is de laatste twee jaar hard gewerkt. Dat resulteerde in het studiejaar 1987/1988 in een eerste versie, waarvan ieder hoofdstuk als een apart stencil aan de studenten werd uitgereikt. Hgt boek dat nu voor je ligt, is de tweede versie. Alleen al wat de vorm betreft, is deze versie dus een verbetering. Maar we hopen natuurlijk dat het vele werk dat verricht is voor deze tweede versie ook Inhoude­ lijk tot verbeteringen heeft geleid. Het onderwerpen register zal, gezien de vele klachten over het ontbreken ervan bij de losse stencils, studenten vermoedelijk helpen optimaal gebruik van dit boek te maken. De studenten die in het studiejaar 1987/1988 het vak Inleiding tot de Voorlichtingskunde hebben gevolgd, hebben we om commentaar gevraagd. We willen hen bedanken voor de moeite die ze hiervoor gedaan hebben. Eén belangrijke wijziging die op grond van dit commentaar is doorgevoerd, willen we hier apart vermelden. In de eerste versie hebben we geprobeerd het probleem van de mannelijke vorm waarin teksten vrijwel altijd ge­ schreven worden eens op een andere manier op te lossen dan met de opmerking dat waar "hij" staat ook "zij" bedoeld wordt. We schreven de hoofdstukken namelijk afwisselend in de mannelijke en de vrouwelijke vorm. Dit riep echter veel (overwegend negatieve) reacties op van stu­ denten en bleek dus geen goed alternatief te zijn. Daarnaast krijg je op die manier in sommige gevallen onduidelijkheid over wat je bedoelt: als je het over "rooksters" of over "boerinnen" hebt, bedoel je dan inder­ daad specifiek die categorie of bedoel je alle rokers en alle boeren? Vandaar dat we in deze versie toch maar weer terugvallen op de geijkte manier, met daarbij de opmerking dat we zowel mannen als vrouwen bedoe­

len als we praten over "hij", "voorlichter", "cliënt e.d.

Behalve studenten hebben ook medewerkers van de vakgroep Voorlichtings­ kunde commentaar geleverd. We willen hen daarvoor bedanken. In de eerste plaats Anne van den Ban, die de hele tekst grondig heeft doorgewerkt en

(10)

becommentarieerd en ons toestond veel materiaal uit zijn 'Inleiding tot de Voorlichtingskunde' over te nemen. Bert Huizinga en Fred Corten hebben niet alleen nuttig commentaar geleverd, maar door onze samenwer­ king bij het verzorgen van het college 'Inleiding tot de Voorlichtings­ kunde' hebben we veel van hun Inzichten la dit boek kunnen ververken. Daarnaast hebben andere medewerkers aan specifieke hoofdstukken meege­ werkt. We willen Fanny Heymann, Cees van Woerkum, Puk van Meegeren en Nadet Somers hiervoor bedanken, evenals degenen die een bijdrage hebben geleverd aan de discussiebijeenkomsten van de staf naar aanleiding van enkele hoofdstukken. Joke Janssen en Sjoukje Atema willen we bedanken voor het vele typewerk dat zij voor ons hebben gedaan, soms onder grote tijdsdruk. Tot slot willen we de vakgroep Voorlichtingskunde bedanken voor het feit dat zij al een aantal jaren lang de middelen ter beschik­ king stelt waardoor één van de auteurs ln de gelegenheid gesteld wordt om aan dit boek te werken. We hopen de volgende versie in boekvorm uit te geven.

Augustus 1988 Henriët Wapenaar

(11)

HOOFDSTUK 1: WAT IS VOORLICHTING? 1.1 Inleiding

De vraag wat voorlichting is, is niet eenvoudig te beantwoorden. Als je bedenkt op welke manieren en bij welke onderwerpen je zelf met voorlich­ ting in aanraking gekomen bent, dan blijkt al dat er een enorme variatie is.

Al op de basisschool krijg je tegenwoordig voorlichting, bijvoorbeeld over gezonde voeding. Bij de overgang van de basisschool naar het voort­ gezet onderwijs kun je te maken krijgen met voorlichting over de ver­ schillende schooltypen en nog weer later met beroepskeuzevoorlichting. Als je op een gegeven moment geluidsapparatuur wilt aanschaffen, krijg je van de verkoper informatie over de verschillende mogelijkheden. Ga je na je middelbare schooltijd op kamers wonen, dan kun je bij het NIBUD (Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting) informatie krijgen over hoe je je zaakjes financieel moet regelen. Van het ministerie van Onder­ wijs en Wetenschappen krijg je voorlichting over studiefinanciering. In de krant die je leest, kom je regelmatig advertenties van de overheid tegen over de zure regen problematiek. Het buurthuis om de hoek organi­ seert cursussen en bijeenkomsten waar je weieens naar toe gaat. In de gemeente waar je woont worden inspraakavonden georganiseerd over een bestemmingsplan en zo kun je nog eindeloos lang doorgaan.

In dit hoofdstuk zullen we proberen duidelijk te maken wat voorlichting is aan de hand van een aantal definities (1.2). Uit deze definities is een aantal kenmerken van voorlichting af te leiden en deze worden in de paragrafen 1.3 tot en met 1.6 nader uitgewerkt. In 1.7 gaan we nader in op wat voorlichtingskunde is. Het hoofdstuk besluit met een paragraaf over de ethische aspecten waar je mee te maken krijgt als je als voor­ lichter werkzaam bent.

(12)

1.2 Definities en kenmerken

Uit bovenstaande voorbeelden blijkt dat voorlichting op de meest uiteen­ lopende terreinen plaatsvindt en met heel verschillende doelstellingen. De overeenkomst is dat gedragsverandering vrijwel altijd het uiteinde­ lijke doel is.

Gedragsveranderingen kunnen op basis van drie processen tot stand komen (Keiman, 1958):

inwilliging identificatie internalisatie

In het geval van Inwilliging verander je omdat beloning en/of straf dit afdwingt. Identificatie verwijst naar die gedragsveranderingen die plaatsvinden om aanvaard te worden door anderen. Bij internalisatie verander je je gedrag, omdat je zelf achter dit gedrag staat. Het zal duidelijk zijn dat voorlichting gericht is op gedragsverandering vla internalisatie, omdat het hierbij gaat om vrijwillige verandering die duurzaam zal zijn. Bij inwilliging en identificatie is continuering van het nieuwe gedrag afhankelijk van controle door anderen of van een bepaalde relatie met anderen. Als deze wegvallen stop je meestal ook met het nieuwe gedrag. Maar voorlichting maakt wel vaak gebruik van een bestaande sociale druk (bijvoorbeeld door populaire leiders in te zet­ ten), of van een bestaande dwingende context, zoals prijsverhoudingen in de landbouw.

Maar hiermee kom je nog niet veel verder als je een definitie van voorlichting wilt geven. Het probleem is dat het woord voorlichting niet altijd in dezelfde betekenis wordt gebruikt. Van den Ban (1986) illu­ streert dit heel duidelijk door aan te geven welke woorden men in ver­ schillende talen gebruikt voor voorlichting:

- Het Amerikaanse woord "extension" (uitbreiden) en het Franse woord "vulgarisation" (verspreiden van denkbeelden) worden gebruikt voor voor­ lichting in de betekenis van kennis overdragen.

- In Engeland, Duitsland en Scandinavië gebruikt men een term als "ad­ visory work" voor het adviseren van mensen bij het nemen van beslissin­ gen. Dit kan het aanraden van een bepaalde keuze inhouden, maar ook het helpen afwegen van de consequenties die de verschillende alternatieven met zich meebrengen, zodat de persoon zelf een beter overwogen beslis­ sing kan nemen.

(13)

- Het Amerikaanse begrip "extension education" verwijst naar de situatie waarin mensen geholpen worden een beslissing te nemen op een zodanige manier dat zij in het vervolg soortgelijke beslissingen zelf kunnen nemen.

- Het Franse woord "animation" (letterlijk: levendigheid, bezieling) houdt het aanmoedigen en mobiliseren van mensen in.

- Het Spaanse woord "capitacion" geeft aan dat mensen in staat gesteld worden hun eigen weg te zoeken door ze te helpen hun eigen doelen duidelijk voor ogen te krijgen en ze te laten zien welke mogelijkheden zij hebben om deze doelen te realiseren.

- Het Oostenrijkse woord "Förderung" verwijst naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen.

De verschillen tussen deze betekenissen zitten vooral in (Van den Ban, 1985):

1) de vraag of de voorlichter zich alleen richt op meningsvorming of ook aandacht geeft aan besluitvorming

2) de vraag of de voorlichter zich richt op het vergroten van kennis van zijn cliënten of ook probeert te bereiken dat zijn cliënten zich bewust worden van problemen en hun eigen doelen en mogelijkheden duidelijk voor ogen krijgen

3) de vraag of de voorlichter een bepaalde mening of een besluit het meest juist acht voor zijn cliënt of dat hij hen helpt hun eigen beslis­ singen te nemen.

Samenhangend met het gebruik van het woord voorlichting in verschillende betekenissen, is het feit dat er vele definities van voorlichting be­ staan. Elke definitie draagt een of meer van de bovengenoemde betekenis­ sen in zich. Hieronder volgen zes definities:

"Voorlichting is bewust gegeven hulp bij menings- en besluitvorming door middel van communicatie" (Van den Ban, 1985).

"Voorlichting is een professionele interventie om d.m.v. communicatie vrijwillig gedrag te veranderen in de richting van een vermeend collec­ tief nut" (Röllng, 1988a).

"Voorlichting is helpend gedrag bestaande uit of vooruitlopend op Infor­ matie-overdracht met meestal de vooropgezette bedoeling mentaliteit en gedrag te veranderen in een in breder beleidskader geformuleerde rich­ ting" (Van Woerkum, 1987).

(14)

"Voorlichting is de verzamelnaam voor alle educatieve of informatieve interventie-activiteiten waarmee personen of organisaties, binnen het kader van een overkoepelende veranderdoelstelling, beogen bij doelgroe­ pen gewenste ontwikkelingen te bevorderen en ongewenste tegen te gaan" (Huizinga, 1982).

"Voorlichting is een opzettelijke en systematische poging om d.m.v. het overdragen van kennis en inzicht een ander zodanig te helpen en/of te vormen dat deze in staat is zo zelfstandig en bewust mogelijk en zoveel mogelijk overeenkomstig zijn eigen belang en welzijn t.a.v. een concreet geval een beslissing te nemen" (Van Gent, 1980).

"Voorlichting is een vorm van sociale communicatie waarbij stelselmatig wordt gestreefd naar overdracht van informatie teneinde de ontvanger hiervan in staat te stellen tot zelfstandige en . bewuste menings- of besluitvorming m.b.t. een concrete situatie" (Katus, 1980).

De definitie van Van den Ban kan normatief worden opgevat, d.w.z. be­ schrijvend wat voorlichting zou moeten zijn. De andere definities leggen meer nadruk op wat voorlichting in de praktijk is.

Uit de verschillende definities kun je een aantal essentiële kenmerken van voorlichting naar voren halen:

i 1. voorlichting is een interventie

2. voorlichting gebruikt communicatie als instrument voor menings- en gedragsver­ andering

3. voorlichting kan alleen effectief zijn via vrijwillige verandering

4. voorlichting richt zich op een aantal doelprocessen die haar onderscheiden van andere communicatieve interventies

In de volgende paragrafen wordt nader op deze kenmerken ingegaan.

1.3 Voorlichting is een interventie

De zes definities benadrukken allemaal dat voorlichting een geprogram­ meerde, doelgerichte activiteit is s "bewust gegeven" zegt Van den Ban. Van Woerkum spreekt over "vooropgezette bedoeling", Röling en Huizinga spreken over "interventie" of "interventieactiviteiten". Van Gent

(15)

spreekt van een "opzettelijke en systematische poging" en Katus gebruikt de term "stelselmatig". Een interventie kan gedefinieerd worden als:

een vooropgezette poging schaarse hulpmiddelen strategisch aan te wenden, opdat elementen in een sociaal proces, waarvan men vermoedt dat ze een bepalende rol spelen, zo beïnvloed worden dat het proces verandert in de richting die men gewenst acht (Röling en De Zeeuw,

Het basismodel van een Interventie staat in figuur 1.1 weergegeven (met daarnaast een voorbeeld):

1983)

UITEINDELIJKE DOELEN (gericht op problemen) •

Terugdringen van het aantal verkeers­ doden

(gericht op een of meer oorzaken van de problemen)

INTERVENTIEDOELEN Bereiken dat minder mensen rijden on­ der invloed

VOORWAARDEN VOOR EFFECT (gericht op de determinan­ ten van de oorzaken)

Rijden onder invloed moet verboden zijn

Er moet gecontroleerd worden

Mensen moeten weten dat al na 1 glas alcoholhoudende drank het reactiever­ mogen vermindert (kennis)

Mensen moeten negatief staan t.o.v. rijden onder invloed (houding)

Mensen moeten bestand zijn tegen sociale druk (gedrag)

ACTIVITEITEN

(gericht op het beïn­

vloeden van de determinanten)

Wetgeving Controle

Voorlichtingscampagnes zoals Veilig Verkeer Nederland die voert

MIDDELEN

(geld, mensen, kapitaal, management en organisatie voor het uitvoeren van activiteiten)

(16)

Dit model is een aanpassing van het zogenaamde "logische kader", dat ontwikkeld is voor het formuleren van ontwikkelingsprojecten. Het is een heel belangrijk model van het besluitvormingsproces betreffende een Interventie en het zal in dit boek nog een paar keer terugkomen.

Als je een bepaald probleem aan wilt pakken, dan moet je aan alle vijf de niveaus uit dit model aandacht besteden en ze goed op elkaar afstem­ men. Als dit niet gebeurt, is de kans groot dat je project niet effec­ tief zal zijn.

Op ieder niveau is sprake van kennen en kiezen. Het kennen betreft de analyse van problemen, oorzaken, determinanten van oorzaken, strategieën en middelen. Het kiezen betreft de verschillende doelen, de activiteiten en de middelen en de doelgroepen die daarbij horen. Dit sluit aan bij het gebruik van de begrippen "kenweg" en "keuzeweg" die we later zullen tegenkomen (hoofdstuk 4).

De uiteindelijke doelen liggen op het niveau van de samenleving en worden , bepaald op basis van een probleemanalyse. Deze doelen kunnen meestal niet door middel van voorlichting alléén bereikt worden, maar voorlichting kan soms wel een bijdrage leveren aan het wegnemen van één van de oorzaken van het probleem. Dat verwacht je althans als je het logische kader gaat gebruiken voor een voorlichtingsproject. Er moet dan sprake van zijn dat vrijwillige gedragsverandering ertoe kan bijdragen dat het probleem opgelost wordt. Andere mogelijke Instrumenten zijn bijvoorbeeld wetgeving, subsidies en onderwijs.

Stel dat je van mening bent dat voorlichting één van de instrumenten is die kunnen bijdragen aan een oplossing van het probleem. De volgende stap is dan het vaststellen van de interventiedoelen. Dit zijn de doelen die je door middel van de voorlichtingsactiviteit wilt bereiken. Deze zullen dus meestal op het vlak van verandering van vrijwillig gedrag liggen.

De voorwaarden voor effectieve interventie kunnen alleen worden vastge­ steld op basis van kennis van de determinanten van de oorzaken. Het probleem van een grote mortaliteit en morbiditeit door hart- en vaat­ ziekten bijvoorbeeld wordt deels veroorzaakt door roken, een vrijwillig gedrag. Maar voorwaarde voor het wegnemen van die oorzaak is het kennen van de determinanten van het vrijwillige gedrag. Deze factoren moet je beïnvloeden om gedragsverandering te bewerkstelligen. Determinanten kunnen liggen op het gebied van kennis, houding en vaardigheden, maar ook op het gebied van sociale druk en andere factoren op een hoger aggregatieniveau dan het individu.

(17)

Als men het over voorlichting heeft, bedoelt men meestal de 'activitei­ ten' uit het logische kader. Het gaat daarbij om de uitvoering van het voorlichtingsprogramma met gebruikmaking van ëën of meer voorlichtings­ methoden. Hier gaat vaak -onterecht- de meeste aandacht naar uit. Dit wil niet zeggen dat van een voorlichter en een voorlichtingskundige niet verwacht wordt dat hij het metier, d.w.z. de methoden, goed beheerst en daar creatief mee kan omgaan. Maar er moet zeer voor worden gewaakt meteen van het niveau van probleemanalyse over te stappen naar het activiteiten niveau ('Daar maken we een folder voor'), zonder een gron­ dige analyse waarbij alle niveaus doorlopen worden.

De middelen tenslotte hebben betrekking op de hoeveelheid geld en het aantal mensen dat beschikbaar is om de interventie uit te voeren, als­ mede op de organisatie en het management om de activiteiten te dragen. Helaas weten we nog maar weinig over de specifieke kosten/baten verhou­ dingen in voorlichting. Wel is veel aandacht besteed aan de eigen aard van de voorlichtingsorganisatie en het management van voorlichting. Daarmee ronden we dan voorlopig de bespreking van het logische kader af. Misschien is het goed hierbij op te merken dat het kader duidelijk aangeeft hoe de inbreng van voorlichting past in een multidisciplinair verband. Een voorbeeld uit de Gezondheidsvoorlichting en -Opvoeding (GVO) moge dit verduidelijken. Hierboven is al gesproken over hart- en vaatziekten en roken. Het zal duidelijk zijn dat de vaststelling van de morbiditeit en mortaliteit als gevolg van hart- en vaatziekten niet het werk is van voorlichtingskundigen maar van epidemiologen. De analyse van de determinanten van rookgedrag kan door voorlichtingskundigen worden uitgevoerd, maar is ook een taak van psychologen, sociologen en andere gedragswetenschappers. Wanneer het gaat om de strategische, operationele en taktische analyse en het vaststellen van de activiteiten die nodig zijn om de determinanten van oorzaken te beïnvloeden zit je midden in het terrein van de voorlichtingskunde. Datzelfde geldt voor het vast­ stellen van de benodigde middelen. Maar bijvoorbeeld bij de evaluatie van een campagne kan het heel goed mogelijk zijn dat de epidemiologen weer worden ingeschakeld om het effect op morbiditeit en mortaliteit vast te stellen.

Voor de landbouw kan een dergelijk voorbeeld gegeven worden. In de nota 'Denken en Doen' die in 1982 door het ministerie van Landbouw is ge­ schreven als leidraad voor voorlichters bij het programmeren van land­ bouwvoorlichting, wordt een onderscheid gemaakt tusssen een landbouw­ kundige analyse (van de huidige situatie op het bedrijf en wat er nodig zou zijn om die te verbeteren) en de voorlichtingskundige analyse die kijkt naar het gedrag van de boer en wat er nodig zou zijn om dat gedrag te veranderen. Hierin zit natuurlijk een mogelijkheid dat de voorlichter

(18)

wel eens even vaststelt wat er verkeerd ls aan het bedrijf en aan de boer. Dit hoeft echter niet als beide analyses op participatieve wijze, dus samen met de boer, worden uitgevoerd.

De uitspraak dat voorlichting een interventie is zoals hierboven om­ schreven, maakt vaak veel (geschokte) reacties los. "Is er dan nog wel sprake van voorlichting?", "voorlichting is toch hulp?", "voorlichting moet toch waardevrij zijn?", "een voorlichtingsorganisatie kan toch nooit voor haar cliënten bepalen wat voor hen gewenste ontwikkelingen zijn, dat moeten de cliënten toch zelf bepalen?" enz. Veel mensen hebben een beeld van voorlichting waarin het begrip (planmatige!) beïnvloeding niet past. Het is daarom nodig dat degenen die zich met voorlichting bezig gaan houden zich realiseren dat voorlichting een instrument is voor sociale verandering. Er wordt geld voor voorlichting beschikbaar gesteld, omdat men in voorlichting een mogelijkheid ziet om bepaalde doelen te realiseren. Dit wil echter niet zeggen dat voorlichters dit zelf ook altijd zo zien. Menige Nederlandse landbouwvoorlichter, gezond-heidsvoorlichter, beroepskeuzevoorlichter e.d. denkt niet aan collectief nut, maar aan het bevorderen van beslissingen die in het belang van de cliënt zelf zijn. Dit is natuurlijk met name het geval als het gaat om voorlichting die gericht is op vorming en ontwikkeling van de cliënten. En bij overheidsvoorlichters is er een felle strijd tussen degenen die een bepaald overheidsbeleid willen helpen realiseren en degenen die vinden dat je de burgers alleen maar Informatie mag geven op grond waarvan ze zich hun eigen mening kunnen vormen.

Er is ook een gevaar verbonden aan het benadrukken van het feit dat voorlichting een interventie is. In de definitie van interventie wordt gesproken van "de richting die men gewenst acht". Maar wie bepaalt wat gewenst is? Het praten over voorlichting in termen van interventie kan tot gevolg hebben dat voorlichters, nog meer dan zij nu al geneigd zijn te doen, denken dat zij weten wat goed is voor hun cliënten. Dat zij kunnen bepalen wat "de gewenste richting" is. Deze gedachte is soms, maar niet altijd juist. Van den Ban (1988) heeft dit nader geanalyseerd en noemt vier overwegingen die hierbij een rol spelen:

1) Wie heeft het recht om te beslissen wat de gewenste richting is? Van den Ban is van mening dat de cliënt beslissingen waarbij waarden een rol spelen zélf moet nemen. De voorlichter kan zijn cliënt wel helpen om de consequenties van zijn beslissing na te gaan.

2) Wie is het best geïnformeerd om deze beslissing te nemen?

Als een voorlichter en een cliënt dezelfde doelen nastreven en de voor­ lichter beschikt over kennis hoe dat het beste kan, dan kan hij proberen te bereiken dat deze kennis gebruikt wordt. Heel vaak echter beschikt ook de cliënt over een deel van de benodigde kennis en moet deze geïn­ tegreerd worden met die van de voorlichter.

(19)

3) Wat is de invloed van de keuze van degenen die beslissen op de moti­ vatie om deze beslissing te realiseren en op de persoonlijke ontwikke­ ling van de cliënten?

Als de cliënt zelf de beslissing neemt, is hij vaak meer gemotiveerd om deze ook goed uit te voeren. Bovendien leert de cliè'nt op die manier zelf besluiten te nemen.

4) Wat is de relatie tussen het voorlichtingsprogramma en het overheids­ beleid?

Voorlichting is een effectief Instrument om cliënten te helpen hun eigen doelen beter te realiseren, maar veel minder om beleidsdoelstellingen te realiseren die niet in het belang van de cliè'nt zijn. In paragraaf 1.5 komen we daar nog op terug.

Bij het geven van voorlichting worden dus doelen bepaald. Welke doelen dat zijn hangt af van de waarden en normen die de personen die deze doelen opstellen hanteren. Die waarden en normen kunnen de nadruk leggen op het helpen van mensen hun eigen doelen zo goed mogelijk te bereiken. In een politiek geladen situatie kan dit echter gemakkelijk betekenen dat je daarbij anderen verhindert hun doelen te bereiken. Maar die waarden en normen kunnen ook de nadruk leggen op het verhogen van leef­ baarheid, het verminderen van armoede of het optimaliseren van het verzorgingsniveau. Een voorlichter die politiek liberaal georiënteerd is, zal nastreven dat mensen zichzelf kunnen helpen, binnen de bestaande maatschappelijke constellatie. Een socialistisch georiënteerd voorlich­ ter daarentegen zal, indien nodig, ook proberen veranderingen in de maatschappij aan te brengen. Daarbij is hij natuurlijk wel gebonden aan de mogelijkheden die hij binnen de organisatie waar hij werkt heeft. Een voorbeeld: de economische positie van de minima wordt de laatste jaren steeds slechter. Het Voorlichtingsbureau voor de Voeding geeft voor­ lichting aan de minima over hoe men met zo min mogelijk geld toch nog gezond kan eten. Deze voorlichting gaat dus uit van de bestaande maat­ schappelijke verhoudingen. Het zal duidelijk zijn dat voorlichting dus niet waardevrij is. Het is ook mogelijk dat voorlichting wordt gebruikt voor het handhaven van orde, of het aanpassen aan slechte omstandighe­ den. Voorlichting is dus niet vanzelf een positief instrument.

1.4 Voorlichting gebruikt communicatie als instrument voor menings- en gedragsverandering

Communicatie ls op zich een zwak instrument. Dit hangt natuurlijk samen met het feit dat je d.m.v. communicatie alleen vrijwillig gedrag kunt beïnvloeden. Het effect van communicatie hangt dan ook vooral af van de mate waarin iemand het vertrouwen heeft dat de communicator (de voor­

(20)

van voorlichting echter niet alleen afhankelijk van communicatie. De verandering in prijsniveau van een produkt, het oprukken van een ziekte zoals AIDS, de angst voor een ongeluk in een kerncentrale kunnen een context scheppen waardoor voorlichting erg effectief kan zijn. Zo is de voorlichting over AIDS in korte tijd zeer effectief geweest in het veranderen van gedrag van risikogroepen (bijvoorbeeld het aantal part­ ners van homosexuele mannen).

Bij afwezigheid van dergelijke contextuele factoren, zal voorlichting vaak in een 'mix' van instrumenten gebruikt worden. Hetzelfde zie je bij reclame. Aan reclame op zich wordt vaak veel invloed toegekend, maar het tegendeel is waar. Reclame kan alleen effect hebben als het produkt, de prijs en de distributie ervan goed zijn, met andere woorden de vier elementen uit de marketing mix moeten goed op elkaar afgestemd zijn. Men noemt deze elementen ook wel "de vier P's": produkt, prijs, plaats en promotie. De zwakste schakel in de mix bepaalt wat het uiteindelijke resultaat zal zijn. Een voorbeeld is voedingsvoorlichting in ontwikke­ lingslanden. Het heeft natuurlijk geen zin om uitgebreid voedingsvoor­ lichting te geven over het nut van verse groenten voor kinderen (vita­ mine A), als er geen verse groenten geteeld worden. Men zal dan moeten kiezen voor een mix van voorlichting met een erfgewassenproject of het uitreiken van vitamine A tabletten. Op het begrip communicatie zelf wordt uitgebreid ingegaan in hoofdstuk 2.

1»5 Voorlichting kan alleen effectief zijn vla vrijwillige gedragsver­ andering

De effectiviteit van voorlichting is afhankelijk van de mate waarin mensen bereid zijn zich te laten overtuigen en/of de voorlichting zien als in hun eigen belang. Dit betekent dat voorlichting naast planmatig ook cliëntgericht moet zijn, d.w.z. afgestemd op de doelcategorie op basis van Informatie van en over die doelcategorie. Op deze cllè'ntge-richtheid wordt nader Ingegaan in hoofdstuk 5.

Het feit dat het bij voorlichting gaat om het bewerkstelligen van ge­ dragsverandering op vrijwillige basis betekent dat de doelen van cliën­ ten en die van de interveniërende partij op een bepaalde manier met elkaar in overeenstemming moeten zijn. Als dit niet het geval is, zal de voorlichting niet effectief zijn.^Er zijn vier manieren waarop de doelen van beide partijen kunnen "klikken" (Röling, 1988a):

(21)

1) de voorlichtingsdoelen zijn gelijk aan de doelen van cliënten 2) de voorlichtingsdoelen vallen samen met de doelen van cliënten 3) de voorlichtingsdoelen kunnen gekoppeld worden met de doelen van cliënten

4) de doelen van cliënten kunnen aangepast worden aan de voorlichtings­ doelen

VOORBEELDEN VAN MOGELIJKHEDEN WAAROP DE DOELEN VAN VOORLICHTER EN CLIENT OVEREEN KUNNEN STEMMEN

1) De voorlichter wil bereiken dat middelbare school leerlingen een opleiding kiezen die zo goed mogelijk aansluit bij hun capacitei-teiten en wensen. De leerlingen willen dit ook.

2) De overheid wil uit energie-oogpunt bereiken dat burgers minder gas voor verwarming gebruiken. Als het besef dat dat we zuinig moetenzijn metenergie niet leeft bij veel mensen, maar men wil welgraag minder geld kwijt zijn aan de maandelijksestookkosten, dan kunnen de doelen van de overheid en die van de burgers gekop­ peld worden.

3) In de reclame zie je vaak dat de doelstelling van de producent (het verkopen van zijn produkt) gekoppeld wordt aan iets waarvan verwacht wordt dat de cliënt dit belangrijk vindt (bijvoorbeeld status, aantrekkelijkheid).

4) Om dit te bereiken heb je instrumenten als prijzen en subsidies nodig. Een bekend voorbeeld is de poging van de voorlichting om de kwaliteit van de aardappels die aan de industrie geleverd worden te verbeteren. Dit lukte niet, totdat de industrie een ander prijsbeleid ging voeren en de boer uitbetaald werd op basis van de kwaliteit van de geleverde aardappels. Op dat moment wilden de boeren graag de kwaliteit van hun fabrieksaardappels verbeteren.

Aan het instrument voorlichting wordt vaak veel macht toegekend, maar uit het feit dat het bij voorlichting gaat om vrijwillige gedragsveran­ dering blijkt dat dit niet terecht is. Soms echter wordt voorlichting ondanks dit feit toch ingezet, omdat andere middelen om gedrag te veran­ deren niet mogelijk zijn, bijvoorbeeld omdat dit te duur zou worden of omdat het politiek niet haalbaar is.

(22)

Een voorbeeld is vandalisme. Volgens Van Dijk (1985) van het Onderzoek­ en Documentatiecentrum van het ministerie van Justitie kost vandalisme de maatschappij zo'n 560 miljoen gulden per jaar. Met het invoeren van meer politiesurveillance zou een bedrag van 100 miljoen aan investerin­ gen gemoeid zijn. Daarmee zou men 50 miljoen reductie in directe schade kunnen verwachten. Uit een experimenteel voorlichtingsproject waarin scholieren tweemaal per jaar vandalisme voorlichting'kregen, blijkt dat de schade met 100 miljoen kan worden teruggedrongen, terwijl de kosten 5 miljoen bedragen. 80% van de vernielingen gaat dus gewoon door, maar voorlichting, hoe zwak ook, is relatief het beste instrument dat er is om vrijwillige verandering te bewerkstelligen.

Een ander voorbeeld van het gebruik van voorlichting als middel tot gedragsverandering is een campagne die de overheid samen met de Consu­ mentenbond in 1986 is gestart over het gebruik van open haarden. Er komen bij milieudiensten nogal eens klachten binnen over stankoverlast die wordt veroorzaakt door slecht werkende open haarden. Omdat de over­ heid nauwelijks de mogelijkheid heeft om controle uit te oefenen op het gebruik van deze haarden, heeft men naar het instrument voorlichting gegrepen om tot een beter gebruik van open haarden te komen (zie kader).

Strakkere regels voor

gebruik ópen haarden ^

Door onze Haagse redactie

DEN HAAG - Na 1988 zijn er strakkere voorschriften te verwachten voor het gebruik van open haarden en kachels.

De luchtvervuiling door slecht werkende kachels en open haar­ den in combinatie met de verbranding van huisvuil is het ministe­ rie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu een do<v~ in het oog.

\ .ens een woordvoerder van het departement is er een herbe­ zinning nodig op het gebruik van open haarden, doordat gemeen­ ten en milieudiensten regelmatig klachten binnenkrijgen over stankoverlast veroorzaakt door slecht werkende haarden.

Het is voor de overheid nauwelijks mogelijk contrôle uit te oefe­ nen op het gebruik van die haardea „Daarom start het ministerie binnenkort een voorlichtingscampagne, in samenwerking met de Consumentenbond, waarin benadrukt wordt dat er eigenlijk maar twee goede en relatief schone brandstoffen zijn voor open haarden: schoon hout en kolen. En dan lief.it de zogenaamde antraciet-ko-len," aldus de woordvoerder.

Nog een voorbeeld van het gebruik dat van het instrument voorlichting gemaakt wordt is de bouwindustrie. Het blijkt dat het grootste verzeke­ ringsrisico in de bouw niet langer brand is maar ondeugdelijke construc­ tie als gevolg van onbekendheid met nieuwe bouwwijzen, materialen en constructies. Om de verzekeringsrisico's te verlagen wordt naar het in­ strument voorlichting gegrepen.

(23)

Om bepaald vrijwillig gedrag uit te voeren moeten er drie voorwaarden vervuld zijn (Galjart, 1971): je moet weten hoe, je moet het willen en

je moet het kunnen. Kortom:

kennen willen kunnen

Het woord "kunnen" in dit rijtje kan voor verwarring zorgen. Het kan betrekking hebben op de factoren die bepalen of iemand de mogelijkheid heeft om bepaald gedrag te vertonen. Bijvoorbeeld de toegang tot kapi­ taal en andere produktiemiddelen, prijzen, de levensfase waarin een gezin verkeert. Met "kunnen" kan men ook de vaardigheden bedoelen die iemand nodig heeft om het gedrag te vertonen.

Als voorlichting vrijwillig gedrag van bepaalde doelcategorieè'n wil veranderen moet die voorlichting afgestemd zijn op "kennen", "willen" en "kunnen" van deze doelcategorie'én. Om het "kunnen" in de eerste beteke­ nis te beïnvloeden moeten andere instrumenten gebruikt worden. Als je bijvoorbeeld in een ontwikkelingsland waar op het gebied van prijzen, markten, wegen e.d. nog veel te verbeteren valt, voorlichting zou geven over het gebruik van kunstmest, dan zou dat niet relevant zijn. Eerst moet je zorgen dat de aanvoer van kunstmest gegarandeerd is en dat de boeren in staat zijn om kunstmest aan te schaffen. Als aan die voorwaar­ den is voldaan, is er ruimte om voorlichting te geven over hoe die kunstmest gebruikt moet worden. Voorlichting moet dus vaak als onderdeel van een mix van instrumenten ingezet worden.

1.6 Onderscheid tussen voorlichting en andere communicatieve interven­ ties

Behalve voorlichting kennen we nog een aantal communicatieve interven­ ties: reclame, (politieke) propaganda, public relations, onderwijs. Het onderscheid tussen deze communicatieve interventies en voorlichting is niet voor iedereen even duidelijk, omdat het in de meeste gevallen gaat om informatie-overdracht en vaak van dezelfde media en dezelfde tech­ nieken gebruik gemaakt wordt.

Een belangrijk verschil tussen voorlichting enerzijds en reclame/propa­ ganda/public relations/onderwijs anderzijds valt te constateren als je kijkt naar de effecten die op collectief niveau nagestreefd worden. Bij reclame of werving gaat het dan om het bevorderen van de verkoop van een produkt, bij propaganda om het verspreiden van culturele en poli­

(24)

tieke ideeën (denk bijvoorbeeld aan de Stichting voor de Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek) en bij public relations om een goede reputatie van een onderneming. Bij voorlichting gaat het om het verminderen van de milieuverontreiniging, het veiliger omgaan met vuurwerk, lagere of juist hogere geboortecijfers, beter medicijngebruik, een betaalbaar voedselpakket, een goede beroepskeuze, enz., dus om publieke of collectieve waarden die via individuele vrijwillige gedrags­ verandering bereikt kunnen worden. Wat publieke of collectieve waarden zijn, ligt echter niet vast, maar geeft aanleiding tot veel discussie. Op het individuele niveau zijn de verschillen veel moeilijker aan te geven. Wel kan gesteld worden dat het verschil tussen voorlichting en onderwijs hier ligt in de mate van directe probleemgerichtheid. Voor­ lichting zal zich meer richten op specifieke problemen, terwijl onder­ wijs veel meer gericht is op kwalificatie, d.w.z. een algemeen vermogen om bepaalde besluiten te nemen. In de definities van Van Gent en Katus is dit duidelijk terug te vinden: Van Gent spreekt over een beslissing nemen t.a.v. een concreet geval en Katus over een concrete situatie waarin een bewuste menings- of besluitvorming moet plaatsvinden. In alle gevallen moet de cliënt de interventie als in zijn belang ervaren, omdat het steeds gaat om vrijwillig gedrag. Het blijft in de praktijk echter moeilijk om een strak onderscheid te maken (zie kader).

Het wordt nog moeilijker als je bedenkt dat onder de noemer "voorlich­ ting" heel verschillende activiteiten vallen. Zo onderscheidt Van Woerkum (1987):

1) vormende/educatieve voorlichting 2) informatieve voorlichting

3) persuasieve voorlichting

Vormende/educatieve voorlichting is gericht op het inter-actief oplossen van problemen en het kwalificeren van mensen om hun eigen problemen te kunnen oplossen. Het gaat er uiteindelijk om mensen te leren zich zelf te helpen. In dit verband kan een aardig Chinees spreekwoord genoemd worden : als je een hongerig persoon een vis geeft, moet je hem er morgen weer een geven. As je hem leert vissen kan hij voor zich zelf zorgen. Het belang van de cliënt staat dus voorop.

Bij informatieve voorlichting gaat het er om de cliënt een zo goed mogelijk overzicht te geven van mogelijke oplossingen voor zijn pro­ bleem. Voorlichters moeten een zodanige structuur van Informatieve voor­ zieningen opzetten dat de cliënten op een efficiënte en effectieve manier de benodigde kennis verkrijgen. De informatie die verstrekt wordt moet relevant zijn voor de situatie van de cliënt, hij moet

(25)

begrijpe-lijk, volledig en actueel zijn. Door de opmars van de computer is deze vorm van voorlichting belangrijker geworden.

Eind 1987 werd er een voorlichtingscampagne georganiseerd door Al-bert Heijn en het Voorlichtingsbureau voor de Voeding. Als je een paar dagen bijhield wat je at en dronk en deze gegevens opstuurde, kreeg je na een poosje een persoonlijk voedingsadvies met daarin aanwijzingen hoe je evenwichtiger en gezonder zou kunnen eten. In de Consumentengids van februari 1988 wordt een voorbeeld gegeven van zo'n advies: "Linolzuur helpt het cholesterolgehalte in uw bloed laag te houden of te verlagen. Daarom adviseert men een bepaalde verhouding tussen linolzuur en verzadigd vet in de voeding. Llnol-zuurrijke produkten zijn Becel voor de koffie, Becel-dressing, Becel olie, dieetmargarine en zonnebloemolie. Daarnaast zijn er produkten met een verhoogd gehalte linolzuur,zoals Becel voor bakken en bra­ den, mals- en soja-olie en bepaalde margarines."

Het advi.es vervolgt: "U ge­ bruikt een juiste hoeveelheid vet. Ook de verhouding tussen linolzuur en verzadigd vet laat niets te wensen over. De hoeveelheid cholesterol ligt onder het voor u geldende maximum. U kunt dus op deze voet doorgaan." Interessant detail: deze consument be­ reikte deze resultaten zonder dat hij gebruik maakte van Becel-produkten en hoeft dat dus ook niet te gaan doen. Is hier nu sprake van voor­ lichting of van reclame?

Bij de persuasieve voorlichting staat "het algemeen belang" voorop en het individuele belang is daaraan ondergeschikt. Deze vorm van voorlich­ ting wordt steeds vaker als instrument gebruikt bij collectieve proble­ men, bijvoorbeeld de milieuverontreiniging en de energleproblematiek, naast allerlei andere Instrumenten (subsidies, wetten). In een dichtbe­ volkt land als het onze zijn effectieve Instrumenten om individueel gedrag aan te passen aan (vermeend) collectief belang hard nodig. Maar het geldt niet alleen voor Nederland. De mens beheerst en beînvloedt

E2SEE3SS3M

VX'üi u of u de ucuc din©si eet en (Jnrio? tn a u dur wkJuendc vun kr«? (* ie ved ol ie »wuç misathjca-' Vrx* hel ;un de Heed V<vd»n©-uimpurr. Uur rtkeni het vour u wf aan de hand van het jçxxuic furrmtKT m deze AJIcrt-tondc. l » wih het formulier /u nju»i4urg imgcüik in en stuurt het ufi Hu wivdi d.in vcruvrtt door de computer. I bt lormuuer s ouder at<po£n van het Vrwüdv omahunrju uur de Yoedinii De uiRla* um pcrsountitke vucüim> aiacr. kne u itnu.s9couu<\L KiAfcrtv.Mkmde pübcanarls <\taar het invullen kiat na-fcjuriik <M.i (^vrt oiül LX» er op uw çerruk vuur attcn Hu tammlicr » ookk*verten*tutf in uw AJI-winkei,

(26)

steeds meer zijn omgeving en daardoor wordt beïnvloeding van gedrag een zaak van toekomstig overleven. Bertrand Russell merkte in 1951, kort na de aanvang van het nucleaire tijdperk, op dat na de physica en in zekere zin de biologie, de 'massa psychologie' de meest belangrijke wetenschap zou worden als 'the science to control science'.

VOORBEELDEN VAN DE DRIE STROMEN BINNEN VOORLICHTING

1) Vormende/educatieve voorlichting: VIDO-groepen voor vrouwen die problemen hebben met de overgang, enerzijds door allerlei licha­ melijke klachten en anderzijds doordat ze moeite hebben een zin­ volle invulling te geven aan hun verdere leven (bijvoorbeeld doordat de kinderen de deur uit zijn).

2) Informatieve voorlichting: de "poenflop" over studiefinanciering. Met behulp van deze floppy kun je voor elke situatie uitrekenen op hoeveel studietoelage je als student recht hebt. De floppy die het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen had gemaakt, gaf niet voor elke situatie antwoord op deze vraag.

3) Persuasieve voorlichting: de campagne "Kies exact" die de over­ heid voert om te bevorderen dat meer meisjes exacte vakken in hun pakket opnemen.

1.7 Voorlichtingskunde

Een voorlichter die voorlichting wil geven over gezonde voeding moet kennis hebben van wat de voedingswetenschap hierover zegt én hij moet kennis hebben van wat de voorlichtingskunde zegt over hoe hij die voor­ lichting het beste kan geven. Iets dergelijks geldt voor voorlichters op andere terreinen. In figuur 1.2 is dit weergegeven.

(27)

/

3. technische / wetenschap

1 2

uiteindelijk doel- voor-lichting doelsysteem ^ of -proces cliënten^

\

4. voorlich­ tingskunde

FIGUUR 1.2 HET KRABBERTJE VAN VAN DISSEL

Bij relatie 1 gaat het om het beheersen van doelprocessen of -systemen door doelcliënten. Dit kan op het gebied van de landbouw, het milieu, het huishouden, de gezondheid enz. zijn. Relatie 1 wordt beheerst door technische wetenschap (3). Relatie 2 heeft te maken met de interactie tussen mensen. Hiervoor gelden heel andere wetmatigheden dan voor veld 1. Relatie 2 wordt gevoed door voorlichtingskunde en andere sociale wetenschappen. De meeste voorlichters moeten dus in twee wetenschap­ pelijke velden leren denken en een vertaalslag kunnen maken tussen tech­ nische aanbevelingen die bijvoorbeeld de produktie van een gewas betref­ fen, en gedragsdoelen bij voorlichtingsacties. De technische wetenschap voorziet de voorlichter van informatie over hoe mensen doelprocessen en -systemen kunnen beheersen. Deze informatie kan hij doorgeven aan zijn doelcllënten. De voorlichtingskunde geeft de voorlichter inzicht in de mogelijkheden om de invloed van voorlichting op de doelcliënten te vergroten. Als je helemaal volledig zou willen zijn zou je er nog aan toe kunnen voegen dat veel voorlichters in hun werk te maken hebben met het overheidsbeleid op hun terrein. Zij moeten daar dus ook van op de hoogte zijn.

Voorlichtingskunde Is dus de wetenschap die gericht is op het ontwikke­ len van kennis en Inzicht t.a.v. het verbeteren van de zinvolheid en de doelmatigheid van voorlichting.

(28)

Voorlichtingskunde

- zinvolheid van voorlichting: ; maatschappelijke rol en gevolgen j !

- doelmatigheid van voorlichting: j effectiviteit en efficiëntie '

Het verschil tussen een voorlichter en een voorlichtingskundige kan als volgt aangegeven worden:

- een voorlichter is iemand die voorlichting geeft vanuit vaktechnische natuur- of sociaal-wetenschappelijke kennis (het "waarover") en daarbij voorlichtingsmethoden en -technieken gebruikt (het "hoe"),

- een voorlichtingskundige is een sociale wetenschapper die doelmatig­ heid en zinvolheid van voorlichting tracht te doorgronden en te vergro­ ten.

Dit betekent dat een voorlichter zowel natuurwetenschappelijk als so­ ciaalwetenschappelijk moet kunnen denken. Als je bent opgeleid in een van deze twee richtingen vergt het veel inspanning om je de denkwijze van de andere richting eigen te maken. Vooral mensen die zijn opgeleid in een technische wetenschap waarin het deskundigheidsmodel ("ik weet het") wordt gehanteerd, hebben veel moeite om zich de markt-/ cliëntgerichte benadering die in de voorlichting gehanteerd wordt eigen te maken. Toch is dit noodzakelijk om op een succesvolle manier met voorlichting bezig te kunnen zijn.

1.8 Ethische aspecten van de voorlichting

Sommige beroepen die gericht zijn op dienstverlening kennen een beroeps­ code, bijvoorbeeld het beroep van arts of advokaat. Het gaat daarbij om een aantal ethische regels waarvan de naleving ervan moet bewerkstelli­ gen dat het belang van de cliënten en de goede naam van de professie gediend wordt. Voor voorlichters bestaat er niet een dergelijke beroeps­ code, maar dat ontslaat een voorlichter niet van de plicht na te denken over de ethische aspecten van zijn werk. Hieronder zal een aantal van die aspecten worden genoemd.

(29)

1) De waarden en normen die je als mens hanteert, zullen ook dienen als uitgangspunten In je werk en hebben Invloed op de doelen die je stelt. Ben je je bewust welke die waarden en normen zijn? Leg je deze waarden en normen op aan je cliënten of kun je accepteren dat zij andere waarden en normen hebben? In theorie is het gemakkelijk om deze laatste vraag met ja te beantwoorden, maar in de praktijk blijkt dit veel moeilijker uitvoerbaar te zijn. Zo wordt in de gezondheidsvoorlichting wel eens gesteld dat het niet gaat om te bereiken dat mensen zich gezond gedra­ gen, maar om te bevorderen dat mensen op grond van hun eigen waarden en normen bewust kiezen voor een bepaald gedrag, of dat nu gezond gedrag is of niet. Afgezien van het probleem wanneer je kunt zeggen dat zo'n bewuste keuze gerealiseerd is, is het voor een gezondheidsvoorlichter vaak moeilijk om te accepteren dat een cliënt kiest voor ongezond ge­ drag. Dit heeft ook wel te maken met een speciaal trekje van Nederlan­ ders: wij hebben sterk de neiging om een waarschuwende vinger op te heffen en wij denken precies te kunnen vertellen hoe het wel en hoe het niet moet. We hebben de neiging om ook op deze manier het instrument voorlichting te gebruiken: wel even vertellen hoe het moet.

Verschillen In waarden en normen spelen natuurlijk ook een rol als een voorlichter in een andere cultuur gaat werken.

2) De voorlichtingsorganisatie waarvoor je gaat werken houdt een belang­ rijke keuze in. Een voorlichtingsorganisatie heeft bepaalde doelstellin­ gen. Kun je hiermee instemmen? De organisatie richt zich ook op een bepaalde doelcategorie. Dat houdt vaak een keuze in voor die bepaalde categorie, maar ook een keuze tegen andere categorieën. Realiseer je je welke categorieën dit zijn en sta je achter deze keuze? Als je eenmaal bij een organisatie werkt is het heel moeilijk om je steeds weer af te vragen of je nog met de doelstellingen van de organisatie kunt instem­ men. Tenslotte geldt "wiens brood men eet, diens woord men spreekt". De keuze om bij een bepaalde voorlichtingsorganisatie te gaan werken wordt natuurlijk ook bepaald door de mogelijkheden die je hebt om bij een andere organisatie te gaan werken. Maar het blijft belangrijk om

jezelf deze vragen te stellen om al te grote problemen te voorkomen. Een moeilijk probleem is dat er op de voorlichting van een organisatie op individueel niveau soms niets is aan te merken: de belangen van de doelcategorie worden goed behartigd. Maar het effect van de voorlichting op collectief niveau kan tegelijkertijd minder gunstig uitpakken. Een voorbeeld is een project in Peru waar men werkte met kleine boeren in de valleien die goed bereikbaar waren. De resultaten die bereikt werden waren positief. Echter, de kleine boeren die in de heuvels woonden en niet goed bereikbaar waren, ontvingen geen voorlichting. Deze twee

(30)

groepen kleine boeren kregen verschillende belangen. In een later sta­ dium bleek dat het hierdoor onmogelijk was geworden om een organisatie op te richten waarin al deze kleine boeren samenwerkten.

3) Bij de inhoud van de voorlichting die je geeft, is ook een aantal vragen te stellen. Kom je als voorlichter met een mogelijke oplossing aandragen of geef je alternatieven aan en acht je de cliënt in staat om zelf een keuze te maken uit verschillende mogelijkheden? Dit wordt natuurlijk bepaald door de opvatting die je hebt over de mondigheid en de zelfstandigheid van je cliënten.

In hoeverre mag je je cliënten bewust maken van problemen die zij zelf (nog) niet als zodanig ervaren? Bij de beantwoording van deze vraag speelt natuurlijk ook een rol in hoeverre er een oplossing is die voor de cliënt acceptabel is.

In de voorlichting die je geeft, kun je nooit alle informatie aandragen die met het probleem te maken heeft. Welke informatie geef je wel en welke niet? Welke mogelijke oplossingen draag je aan? Welke rol spelen je eigen waarden en normen hierbij?

Het lijkt een beetje alsof de hierboven genoemde punten Individuele beslissingen zijn van elke voorlichter afzonderlijk. In feite zijn het grotendeels keuzes die door een voorlichtingsorganisatie gemaakt worden. De voornaamste keuze voor het individu is dan ook: voor welke organisa­ tie ga ik werken?

Een aantal handvaten waaraan een voorlichter enige houvast kan hebben als hij voor keuzes wordt gesteld zijn;

1) vraag je af wat je eigen ideologische achtergrond is en probeer te beredeneren waarom je handelt zoals je doet. Ga na of je het daar zelf wel mee eens bent. In hoeverre ben je zo overtuigd van je doel dat je vindt dat het de middelen heiligt?

2) maak een bewuste keuze voor een doelcategorie en probeer de conse­ quenties die die keuze heeft voor de opstelling t.o.v. niet-leden van deze categorie in te schatten.

3) expliciteer je handelen, zowel naar je cliënten als naar anderen. Dit sluit manipulatie uit.

4) erken het recht van cliënten/de doelcategorie om "nee" te zeggen tegen jouw aanbeveling of hulpaanbod.

(31)

5) erken en houd ten alle tijde In gedachten dat zowel jij als een cllënt/doelcategorle het recht hebben om een eenmaal aangegane hulp- of veranderrelatle ook weer te beëindigen.

- eigen ideologie - keuze doelcategorie - handelen expliciteren - "nee" van cliënten - beëindiging relatie

Tot nu toe is er alleen gepraat over ethiek op het niveau van de indivi­ duele voorlichter. Echter ook op maatschappelijk niveau dienen zich ethische vragen aan als het gaat om het gebruiken van voorlichting. In hoeverre mag je voorlichting als maatschappij gebruiken? Eerder in dit hoofdstuk zagen we al dat voorlichting gebruikt kan worden om mensen zich te laten aanpassen aan slechte omstandigheden of uitbuiting en voor het handhaven van orde. Wanneer is het gebruik van voorlichting positief en wanneer negatief?

Ook kan de vraag gesteld worden wie de mogelijkheid krijgt om voorlich­ ting te geven. Is dat degene die het kan betalen, zoals bij reclame het geval is? Je kunt je voorstellen dat de vraag of je "zomaar" voorlich­ ting mag geven het eerst gesteld zal worden in het geval van persuasieve voorlichting. Er gaan stemmen op die zeggen dat deze vorm van voorlich­ ting alleen door de overheid gehanteerd mag worden als het gaat om aan­ vaard beleid of om beleid dat geen controverses oproept. Sommigen vinden dat deze voorlichting vooraf gecontroleerd zou moeten worden door het parlement, net als bij wetgeving. Hoewel er veel discussies over dit onderwerp gevoerd worden, is er tot nu toe geen maatschappelijk systeem dat regelt wie welke voorlichting mag geven.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

maandag 11 april Centrum Bastion Het Bastion 5 Schoonhoven donderdag 14 april De Reehorst Bennekomseweg 24 Ede dinsdag 19 april Theaterhotel Almelo Schouwburgplein 1

in eigen organisatie mensen daarvoor vrij te maken (extra uren).. gebruik te maken van begeleidingsaanbod NZK (mits in combinatie met scholing

U kunt zich melden bij de polikliniek Interne Geneeskunde op locatie

Het grootste deel van deze berichten zijn direct na publicatie doorgeplaatst op sociale media: twitter en Facebook. Belangrijke berichten zijn ook gepubliceerd op de

The dierent technologies that will be compared in this thesis are Sigfox, LoRaWAN, NB- IoT and GSM. Sigfox and LoRaWAN will be evaluated as they are the main long-range massive

Ontwikkelingsfasen/hoeveelheid verjonging: de huidige ontwikkelingsfase en hoeveelheid verjonging Soort ontwikkelingsfase Aandeel % Boomfase totaal 88 - boomfase met verjonging 15

• Wanneer bij de hanen het afknippen van een deel van de achterste teen achterwege werd gelaten, het percentage hennen met een licht of ernstig verwonde huid op het dijbeen toenam.

In zijn laatste jaar als Rijksadviseur voor stad en infrastructuur krijgt het bijscha- ven van ringwegen in de bebouwde kom zijn onverdeelde aandacht.. “Het was een van de