• No results found

Effect opleidingsniveau immigranten op de v-curve

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Effect opleidingsniveau immigranten op de v-curve"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Sociale Psychologie Bachelorproject

Leerling: Pär van Eendenburg, 11157968 Docent: Giel Dik

Opleiding Psychologie aan de UvA 02-06-2017

(2)

Effect Opleidingsniveau Immigranten op de V-Curve

Abstract

Eerder onderzoek laat zien dat arme en rijke mensen meer oppositie hebben tegen immigranten (de v-curve). In het huidige onderzoek is onderzocht wat het effect is van het opleidingsniveau van de immigranten op deze v-curve. Dit is bij 68 deelnemers onderzocht door te vragen naar de mate van oppositie tegen hoog en laag opgeleide immigranten en door te vragen naar de mate van oppositie tegen immigranten in het algemeen. Hierbij waren de deelnemers opgedeeld in drie inkomensgroepen. Uit de resultaten kwam naar voren dat er bij alle drie de soorten immigranten geen significante v-curve gevonden was. De conclusie die hieruit getrokken was is dat de v-curve mogelijk niet zo een robuust verschijnsel is als het lijkt. Daarnaast is het nog niet duidelijk wat het effect van opleidingsniveau is op de v-curve. De resultaten suggereren echter wel dat een lager opleidingsniveau kan zorgen voor een sterkere v-curve en dat het opleidingsniveau vooral bepalend kan zijn bij de mate van oppositie bij de rijkere mensen.

Sinds de humanitaire crisis die zich afspeelt in het Midden-Oosten zijn er miljoenen mensen gevlucht uit hun land van herkomst om asiel aan te vragen in Europa. De meningen van mensen over het migratiebeleid dat hierbij gevoerd moet worden verschillen en zorgt voor onrust onder de Europese bevolking. Zo gaf 56% van de Nederlandse bevolking in 2016 uit zichzelf aan dat ze immigratie het grootste maatschappelijke probleem vinden, wat een verdriedubbeling is van het percentage begin 2014 (COB, 2016). Verder gaf 55% aan dat ze vinden dat er te veel vluchtelingen worden toegelaten. Tegelijkertijd groeit de populariteit van extreem rechtse partijen in heel Europa. Zo is in Nederland de PVV met 19 zetels de een na grootste partij geworden bij de Algemene Verkiezingen van 2017 en heeft in Zweden voor het eerst een extreem rechtse partij een stoel gewonnen in de verkiezingen van 2010.

In de wetenschap is er al veel onderzoek gedaan naar de redenen waarom mensen tegen immigratie zijn. De resultaten zijn momenteel echter enigszins inconsistent. Zo zijn er onderzoeken die stellen dat de oppositie tegen immigratie vooral te verklaren valt door economische redenen zoals competitie op de arbeidsmarkt (Kessler, 2001; Mayda, 2006; Scheve & Slaughter, 2001) en/of de fiscale last op publieke diensten (Facchini & Mayda, 2009; Hanson, 2005; Hanson, Scheve, & Slaughter, 2007). Zo kan het zijn dat mensen het idee hebben dat immigranten banen inpikken of dat ze netto gezien kosten met zich meebrengen wat voor grotere overheidsuitgaven zorgt. Deze grotere overheidsuitgaven

(3)

kunnen ervoor zorgen dat de belastingen omhoog gaan of dat de financiële ondersteuningen van de overheid ingeperkt zullen worden. Er zijn echter ook onderzoeken die stellen dat de oppositie vooral te verklaren valt door non-economische redenen zoals culturele en ethische verschillen tussen het inheemse volk en de immigranten (Bauer, Lofstrom, & Zimmerman, 2000; Burns & Gim- pel, 2000; Chandler & Tsai, 2001; Dustmann & Preston, 2007; Fetzer, 2000; Gang, Rivera-Batiz, & Yun, 2002; Lahav, 2004; McLaren, 2003; aangehaald bij Hainmueller & Hiscox, 2010). Zo kunnen de normen en waarden verschillen tussen bevolkingsgroepen wat voor spanningen kan zorgen.

Een interessant fenomeen is dat mensen met een hoog en een laag inkomen meer oppositie hebben tegen immigranten dan mensen met een gemiddeld inkomen (Jetten, Mols, & Postmes, 2015, Guimond & Dambrun, 2002; Postmes & Smith, 2009; Dambrun et al., 2006; Moscatelli et al., 2014). Dit wordt ook wel de v-curve genoemd en is zowel gevonden in de context van het dagelijkse leven als in gecontroleerde experimenten. Zo is in het onderzoek van Jetten et al. (2015) gekeken naar het stemgedrag van mensen in Zwitserland, waaruit naar voren kwam dat in plaatsen waar mensen relatief rijk en relatief arm waren er meer werd gestemd op politieke partijen met een anti-immigratiebeleid. Daarnaast werd in hetzelfde onderzoek gemanipuleerd hoe rijk mensen zich voelden in een fictieve samenleving, waaruit naar voren kwam dat de mensen die zich arm en rijk voelden meer tegen de komst van nieuwe mensen waren. De mate van oppositie wordt dus niet alleen bepaald door hoe rijk mensen objectief zijn, maar ook door hoe rijk mensen zich voelen. Een conclusie die

onderzoekers hieruit trekken is dat dit gevoel van beter of slechter af zijn een onderliggend proces is van de v-curve. Hierbij worden de termen relative deprivation en relative

gratification gebruikt. Deze twee termen zullen nu besproken worden.

Bij relative deprivation maken mensen een ongunstige vergelijking van zichzelf met anderen, wat ervoor kan zorgen dat ze zich minder goed af zullen voelen (Grant & Brown, 1995). Dit gevoel van minder goed af zijn op een bepaald vlak kan ervoor zorgen dat mensen meer vijandige attitudes gaan vertonen tegenover de outgroup (Vanneman & Pettigrew, 1972; Tripathi & Strivasta, 1981; Dambrun & Guimond, 2001). Verder blijkt dat deze vijandige attitudes tegenover de outgroup versterkt worden als mensen het idee hebben dat ze moeten concurreren met de outgroup of als ze het idee hebben dat ze nog slechter af zullen zijn (Walker & Smith, 2002). Dit proces van relative deprivation kan ook van toepassing zijn bij de grotere mate van oppositie tegen immigratie bij arme mensen. De arme mensen kunnen zich minder goed af voelen omdat ze het gevoel kunnen hebben dat ze minder status hebben in de samenleving en het economisch gezien minder ruim hebben (Jetten et al., 2015). Dit

(4)

gevoel van slechter af zijn kan op zijn beurt ervoor zorgen dat arme mensen meer negatieve attitudes zullen vertonen tegenover de outgroup, in dit geval immigranten. Daarnaast is het mogelijk dat deze oppositie nog meer versterkt wordt omdat de arme mensen het gevoel kunnen hebben dat ze nog slechter af zullen zijn met de komst van immigranten. Zo

suggereren Jetten et al. (2015) dat het vooral de arme mensen zijn die extra baanconcurrentie zullen ervaren. Daarnaast zijn er mensen tegen immigratie omdat ze het idee hebben dat immigranten extra kosten met zich meebrengen (Facchini & Mayda, 2009; Hanson, 2005; Hanson, Scheve, & Slaughter, 2007). Dit speelt mogelijk een grotere rol bij arme mensen omdat ze het economisch gezien al minder ruim hebben.

Aan de andere kant kan er sprake zijn van relative gratification. Hierbij maken mensen een gunstige vergelijking van zichzelf met anderen, wat ervoor kan zorgen dat ze zich beter af zullen voelen (Guimond & Dambrun, 2002). Dit gevoel van beter af zijn op een bepaald vlak kan ervoor zorgen dat mensen meer vijandige attitudes gaan vertonen tegenover de outgroup. Zo blijkt uit praktijkgericht en experimenteel onderzoek dat groepen met een hoge status meer ingroup bias vertonen en meer vooroordelen hebben tegenover de outgroup (Bettencourt, Dorr, Charlton, & Hume, 2001). Volgens Dambrun et al. (2006) ontstaat deze intergroep discriminatie doordat de eigen groep als aantrekkelijker wordt gezien. Dit proces van relative gratification kan ook van toepassing zijn bij de grotere mate van oppositie tegen immigratie bij rijke mensen. De rijke mensen kunnen zich beter af voelen omdat ze het gevoel kunnen hebben dat ze meer status hebben in de samenleving en het economisch gezien ruimer hebben (Jetten et al., 2015). Dit gevoel van beter af zijn kan de aantrekkelijkheid van de ingroup vergroten en outgroup discriminatie als gevolg hebben (immigranten).

Samengevat stellen de termen relative gratification en relative deprivation dat de v-curve verklaard kan worden door het gevoel dat mensen krijgen bij het maken van een vergelijking van zichzelf met anderen, waarbij de rijke mensen zich beter af voelen (door hoge status of economisch ruim) en de arme mensen zich slechter af voelen (door lage status of economisch krap). Dit gevoel van beter of slechter af zijn kan op zijn beurt zorgen voor negatievere attitudes tegenover de outgroup, in dit geval de immigranten. Na het bestaande onderzoek over de v-curve is er echter nog ruimte voor verder onderzoek. Een belangrijk punt is dat er nog nooit is gekeken of de v-curve verandert als er een onderscheid wordt gemaakt in bepaalde kenmerken onder de immigranten. Tot nu toe is er alleen gekeken naar de v-curve bij de oppositie tegen immigranten in het algemeen. Een interessant kenmerk om te

onderzoeken is of het opleidingsniveau van de immigranten invloed heeft op de v-curve. Zo blijkt uit onderzoek dat zowel rijke als arme mensen meer oppositie hebben tegen laag

(5)

opgeleide immigranten dan hoog opgeleide immigranten (Hainmueller & Hiscox, 2010). In dit onderzoek is er echter niet gekeken naar mensen met een gemiddeld inkomen, waardoor het nog niet duidelijk is wat het effect van opleidingsniveau op de v-curve is. Een andere reden waarom het interessant is om te kijken naar het opleidingsniveau van de immigranten is dat er in eerder onderzoek mogelijk impliciet vooral is gekeken naar de oppositie tegen laag opgeleide immigranten. Zo suggereren Jetten et al. (2015) in hun onderzoek dat de arme mensen meer tegen immigratie kunnen zijn omdat ze onder andere meer baanconcurrentie kunnen ervaren. De arbeidsmarkt van arme mensen bestaat echter gemiddeld meer uit mensen met een lager opleidingsniveau. Jetten et al. (2015) gaan er dus vanuit dat de immigranten meer laag opgeleide banen zullen vervullen en suggereren daarmee impliciet dat de

immigranten meer laag opgeleid zullen zijn. Het doel van het huidige onderzoek is dan ook om voor het eerst duidelijk te krijgen wat het effect van het opleidingsniveau van de

immigranten is op de v-curve. Dit zal onderzocht worden door aan Nederlandse burgers van alle inkomensgroepen (laag, gemiddeld, hoog) te vragen naar de mate van oppositie tegen immigranten op basis van hun opleidingsniveau (laag, hoog en algemeen/niet vermeld). Er zullen nu een aantal voorspellingen gemaakt worden over het verwachte effect van het opleidingsniveau.

Als eerste wordt er verwacht dat er sprake zal zijn van een v-curve bij de mate van oppositie tegen immigranten in het algemeen. Hierbij hebben de arme en rijke mensen meer oppositie dan mensen met een gemiddeld inkomen. Dit wordt verwacht omdat dit hetzelfde resultaat is van het eerdere onderzoek naar de v-curve (Jetten et al., 2015). Bij de oppositie tegen laag opgeleide immigranten wordt verwacht dat er nog steeds sprake zal zijn van een v-curve, welke mogelijk nog duidelijker te zien zal zijn. Dit wordt verwacht omdat de relative deprivation en gratification hier mogelijk nog meer van toepassing zijn als er vanuit wordt gegaan dat de laag opgeleide immigranten armer zijn. Zo kan het zijn dat mensen denken dat laag opgeleide immigranten extra kosten met zich meebrengen, wat extra zwaar kan wegen bij arme mensen omdat ze het al minder ruim hebben. Verder kunnen arme mensen het gevoel hebben dat ze extra baanconcurrentie zullen krijgen. De rijke mensen kunnen zich

daarentegen relatief minder slecht af voelen omdat de laag opgeleide immigranten armer zijn en daarmee nog meer tot de outgroup behoren. Vervolgens wordt er bij de mate van oppositie tegen hoog opgleide immigranten verwacht dat de v-curve zal verdwijnen, waarbij alle inkomensgroepen dezelfde mate van oppositie hebben. Dit wordt verwacht omdat de relative deprivation en gratification hier mogelijk minder van toepassing zijn als er vanuit wordt gegaan dat hoog opgeleide immigranten rijker zijn. Zo voelen de armen zich mogelijk minder

(6)

slecht af omdat ze kunnen denken dat de hoog opgeleide immigranten minder kosten met zich meebrengen en voor minder baanconcurrentie zorgen. Bij de rijke mensen kan het zo zijn dat ze zich minder superieur gaan voelen omdat de hoog opgeleide immigranten mogelijk eerder tot de ingroup van de rijke mensen hoort. Tot slot wordt er verwacht dat alle drie de

inkomensgroepen meer oppositie hebben tegen laag opgeleide immigranten dan hoog opgeleide immigranten. Dit wordt verwacht omdat dit ook het resultaat is van eerder onderzoek (Hainmueller & Hiscox, 2010).

(7)

Methode

Deelnemers

Om deel te mogen nemen aan het onderzoek moesten de deelnemers minimaal 18 jaar oud zijn en een Nederlands paspoort hebben. Ook mochten studenten niet meedoen omdat de meeste studenten automatisch een lager inkomen zullen hebben, waarbij het de vraag is of het terecht is deze studenten als arm worden gezien. De deelnemers zijn verworven door een digitale vragenlijst te delen via Facebook en door 800 brieven te verspreiden in Amsterdam. De brieven zijn verspreid in verschillende stadsdelen in Amsterdam en in wijken welke van elkaar verschillen in sociaal economische status. In totaal hebben 68 deelnemers de

vragenlijst ingevuld. De gemiddelde leeftijd was 44 jaar en er deden in totaal 44 vrouwen en 24 mannen mee. Daarnaast woonden 23 deelnemers in Amsterdam, 49 buiten Amsterdam en hadden twee deelnemers hier niks ingevuld.

Materiaal

De deelnemers hebben een online vragenlijst ingevuld via het programma Qualtrics. Dit is een online survey software waarbij online vragenlijsten gemaakt en afgenomen kunnen worden. De resultaten hiervan zijn toegankelijk voor de onderzoekers en kunnen onder andere verwerkt worden in SPSS. De online vragenlijst was toegankelijk voor de deelnemers via een verkorte URL link.

Onafhankelijke Variabele

De onafhankelijke variabele van het onderzoek was het inkomen van de deelnemers (laag, gemiddeld, hoog). Om achter het inkomen van de deelnemers te komen was er in de vragenlijst een overzicht weergeven van 11 verschillende inkomens op basis van het jaarlijkse bruto inkomen. Hierbij moesten de deelnemers aangeven tot welke categorie ze behoorden. De 11 bruto inkomens zijn zo opgesteld dat volgens de cijfers van het CBS (2017) elke inkomensgroep iets minder dan 10% van de bevolking omvat. In de resultatensectie van het huidige onderzoek wordt behandeld hoe deze 11 inkomensgroepen uiteindelijk zijn

gereduceerd tot de drie inkomensgroepen.

Afhankelijke Variabelen

De afhankelijke variabel van het onderzoek was de mate van oppositie tegen immigranten in het algemeen en tegen immigranten met een hoog en een laag

(8)

door aan de deelnemers te vragen in hoeverre ze het eens waren met de stelling dat Nederland immigranten moet toelaten om hier te komen wonen. Vervolgens werd de vraag nog twee keer gesteld, waarbij er een onderscheid werd gemaakt tussen hoog en laag opgeleide immigranten. Dit werd op een schaal van 1 tot 10 gemeten waarbij een 1 stond voor sterk oneens, een 5 voor neutraal/in dezelfde mate eens als oneens en een 10 voor sterk eens. In het huidige onderzoek staat, in tegenstelling tot eerder onderzoek naar de v-curve, een hogere score dus voor een minder oppositie tegen immigratie. In het huidige onderzoek wordt er dus eigenlijk gezocht naar een omgekeerde curve. Er is echter voor gekozen om toch de term curve aan te houden. Als er in de resultaten dus wordt gekeken of er sprake is van een v-curve, wordt er eigenlijk een omgekeerde v-curve bedoelt.

Procedure

Er is contact opgenomen met de deelnemers via Facebook of via een brief aan huis. In de brief of in het bericht op Facebook werd gevraagd of de deelnemers een korte

vragenlijst van 10 minuten konden invullen over enkele maatschappelijke kwesties. Ook stond erin vermeld dat het anoniem was en dat er twee bioscoopbonnen verloot zouden worden onder de deelnemers die hier kans op wilden maken. Vervolgens stond er een korte URL link die de deelnemers uitbracht bij de online vragenlijst. Aan het begin van de vragenlijst stond wat algemene informatie over het onderzoek en moesten de deelnemers aangeven dat ze akkoord gingen met de voorwaarden. Vervolgens moesten de deelnemers een aantal vragen invullen. Hierbij zaten ook vragen bij die niet over immigratie gingen omdat het huidige onderzoek is samengevoegd met twee andere onderzoeken van de UvA. Aan het einde konden ze hun emailadres opgeven voor de bioscoopbonnen.

(9)

Resultaten

Aan dit onderzoek deden in totaal 68 deelnemers mee. Alle deelnemers zijn meegenomen in de analyse. Voordat de analyses werden uitgevoerd zijn de 11 bruto

inkomens uit de vragenlijst gereduceerd tot drie inkomensgroepen (laag, gemiddeld, hoog). Het oorspronkelijke plan was om elke inkomensgroep te laten bestaan uit drie á vier bruto inkomens. Uit de data bleek echter dat er meer deelnemers zaten in de lagere

inkomensgroepen. Er is voor gekozen om deze verhoudingen wat eerlijker te maken door de drie groepen te baseren op het aantal deelnemers. Dit had als gevolg dat de eerste twee inkomens tot de lage inkomensgroep behoorden (€0 – €19.999: 24 deelnemers), de bruto-inkomens 3, 4 en 5 tot de gemiddelde bruto-inkomensgroep behoorden (€20.000 - €39.999: 27 deelnemers) en de laatste 6 bruto-inkomens tot de hoge inkomensgroep behoorden (€40.000 en hoger: 17 deelnemers). De gemiddelde leeftijd was 33.29 (SD = 13,62) in de lage

inkomensgroep, 46.89 (SD = 16.71) in de gemiddelde inkomensgroep en 53.59 (SD = 13.54) in de hoge inkomensgroep. Tot slot zaten er 18 vrouwen en 6 mannen in de lage

inkomensgroep, 17 vrouwen en 10 mannen in de gemiddelde inkomensgroep en zaten er 9 vrouwen en 8 mannen in de hoge inkomensgroep.

Om te toetsen of er sprake is van een v-curve bij de mate van oppositie tegen immigranten in het algemeen is er een One Way ANOVA uitgevoerd, waarbij er een

Quadratic contrast is opgevraagd. Er was voldaan aan de aanname van homogeniteit maar niet aan de aanname van normaliteit. Zo hadden alle inkomensgroepen een significante waarde bij de Kolmogorov-Smirnov test, D(24) = 0.208, p = .008, D(27) = 0.372, p < .001, en D(17) = 0.396, p < .001. Er is echter niet voor gekozen om een correctie toe te passen omdat de ANOVA een robuuste toets is. Uit de resultaten van de Quadratic contrast kwam naar voren dat dat er geen sprake is van een significante v-curve bij de mate van oppositie tegen

immigranten in het algemeen, F(1,65) = 0.061, p = .806. Een overzicht van het resultaat is te zien in Figuur 1.

(10)

Figuur 1.

Gemiddelde mate van oppositie tegen immigranten in het algemeen (10 puntenschaal) per inkomensgroep, waarbij een hogere score staat voor een lagere mate van oppositie.

Overeenstemmend met dit resultaat lieten de contrasten zien dat er geen significant verschil was tussen de lage inkomensgroep (M = 4.96, SD = 1.9) en de gemiddelde

inkomensgroep (M = 5.37, SD = 1.5), t(65) = -0.932, p = .355. Ook was er geen significant verschil tussen de hoge inkomensgroep (M = 5.59, SD = 1.2) en de gemiddelde

inkomensgroep (M = 5.37, SD = 1.5), t(65) = -0.447, p = .657. Als er puur naar de vorm in Figuur 1 gekeken wordt, lijkt het meer of er sprake is van een lineair verband, waarbij een hoger inkomen samengaat met een mindere mate van oppositie. Als hiervoor getoetst wordt blijkt echter dat niet het geval is, F(1,65) = 1.590, p = .212.

Vervolgens is er gekeken of er sprake is van een v-curve bij de oppositie tegen laag opgeleide immigranten door nogmaals een Qualdratic contrast op te vragen. Er was voldaan aan de aanname van homogeniteit maar niet aan de aanname van normaliteit bij de lage en gemiddelde inkomensgroepen, D(24) = 0.213, p = .006 en D(27) = 0.245, p < .001. Ook hier is geen correctie voor toegepast. Uit de resultaten kwam naar voren dat dat er geen sprake is van een significante v-curve bij de mate van oppositie tegen laag opgeleide immigranten, F(1,65) = 0.809, p = .372. Een overzicht van het resultaat is te zien in Figuur 2.

(11)

Figuur 2.

Gemiddelde mate van oppositie tegen laag opgeleide immigranten (10 puntenschaal) per inkomensgroep.

Overeenstemmend met dit resultaat lieten de contrasten zien dat er geen significant verschil was tussen de lage inkomensgroep (M = 4.54, SD = 1.8) en de gemiddelde

inkomensgroep (M = 5.81, SD = 1.8), t(65) = -0.550, p = .584. Ook was er geen verschil tussen de hoge inkomensgroep (M = 4.29, SD = 1.8) en de gemiddelde inkomensgroep (M = 5.81, SD = 1.8), t(65) = -0.950, p = .354. Als er puur naar de vorm in Figuur 2 wordt gekeken valt er wel een v-curve te zien. Zo hebben de hoge en lage inkomensgroepen een grotere mate van oppositie dan de gemiddelde inkomensgroepen, waarbij de hoge inkomensgroep de grootste mate van oppositie heeft.

Om te kijken of er sprake is van een v-curve bij de mate van oppositie tegen hoog opgeleide immigranten is er voor de laatste keer een Qualdratic contrast opgevraagd. Er was voldaan aan de aanname van homogeniteit maar niet aan de aanname van normaliteit, D(24) = 0.222, p = .004, D(27) = 0.276, p < .001 en D(17) = 0.361, p < .001. Ook hier is geen

correctie toegepast. Uit de resultaten kwam naar voren dat dat er geen sprake is van een significante v-curve bij de mate van oppositie tegen hoog opgeleide immigranten, F(1,65) = 0.380, p = .540. Een overzicht van het resultaat is te zien in Figuur 3.

(12)

Figuur 3.

Gemiddelde mate van oppositie tegen hoog opgeleide immigranten (10 puntenschaal) per inkomensgroep.

Overeenstemmend met dit resultaat lieten de contrasten zien dat er geen significant verschil was tussen de lage inkomensgroep (M = 4.88, SD = 1.6) en de gemiddelde

inkomensgroep (M = 5.33, SD = 1.1), t(65) = -1.144, p = .257. Ook was er geen significant verschil tussen de hoge inkomensgroep (M = 5.35, SD = 1.6) en de gemiddelde

inkomensgroep (M = 5.33, SD = 1.1), t(65) = -0.044, p = .965. Als er puur naar de vorm in Figuur 3 wordt gekeken, valt te zien dat de lage inkomensgroep de grootste mate van oppositie heeft en de gemiddelde en hoge inkomensgroep dezelfde mate van oppositie.

Tot slot is er een Repeated-Measures ANOVA uitgevoerd om te kijken of alle inkomensgroepen een grotere mate van oppositie hebben tegen laag opgeleide immigranten dan hoog opgeleide immigranten. Hierbij werd eenzijdig getoetst. Het opleidingsniveau van de immigranten is hier de within-factor, de inkomensgroepen de between-factors en de mate van oppositie de afhankelijke variabele. Uit de eerdere analyses is al gebleken dat er niet is voldaan aan de aanname van normaliteit. Hier is niet voor gecorrigeerd. Verder was er voldaan aan de aanname van sphericiteit omdat er maar twee meetmomenten waren. Uit de resultaten kwam naar voren dat alle inkomensgroepen een grotere mate van oppositie hadden tegenover laag opgeleide immigranten dan hoog opgeleide immigranten. Zo had de lage inkomensgroep meer oppositie tegen laag opgeleide immigranten (M = 4.54, SD = 1.8) dan hoog opgeleide immigranten (M = 4.88, SD = 1.6), F(1,23) = 3.538, p = .036. De gemiddelde inkomensgroep had meer oppositie tegen laag opgeleide immigranten (M = 4.81, SD = 1.8) dan hoog opgeleide immigranten (M = 5.33, SD = 1.1), F(1,26) = 6.567, p = .009. Tot slot had

(13)

de hoge inkomensgroep ook meer oppositie tegen laag opgeleide immigranten (M = 4.29, SD = 1.8) dan hoog opgeleide immigranten (M = 5.35, SD = 1.6), F(1,16) = 12.226, p = .002. Een overzicht van de scores is te zien in Figuur 4 zonder betrouwbaarheidsintervallen.

Figuur 4.

Gemiddelde mate van oppositie tegen hoog en laag opgeleide immigranten (10 puntenschaal) per inkomensgroep.

(14)

Discussie

Uit eerder onderzoek is gebleken dat er sprake is van een v-curve bij de mate van oppositie tegen immigranten, waarbij mensen met een hoog en een laag inkomen meer oppositie hebben dan mensen met een gemiddeld inkomen. In het huidige onderzoek is

geprobeerd om dit resultaat te repliceren, maar is er ook gekeken of de v-curve zal veranderen als er een onderscheid wordt gemaakt tussen hoog en laag opgeleide immigranten. Uit de resultaten kwam naar voren dat er geen sprake was van een v-curve bij de mate van oppositie tegen hoog en laag opgeleide immigranten en dat er ook geen sprake was van een v-curve bij de oppositie tegen immigranten in het algemeen. Zo hadden alle inkomensgroepen telkens dezelfde mate van oppositie. Tot slot bleek uit de resultaten dat alle drie de inkomensgroepen meer oppositie hadden tegen laag opgeleide immigranten dan hoog opgeleide immigranten.

De resultaten met betrekking tot de v-curve komen niet overeen met de

verwachtingen. De eerste verwachting, en eigenlijk een voorwaarde voor de rest van de resultaten, was dat er een v-curve gevonden zou worden bij de mate van oppositie tegen immigranten in het algemeen. Doordat er hier geen v-curve is gevonden kan er weinig gezegd worden over het effect van het opleidingsniveau van de immigranten op de v-curve. Er is nu geen v-curve waar de overige resultaten vergeleken mee kunnen worden. Het resultaat dat wel overeenkomt met de verwachtingen is dat alle inkomensgroepen meer oppositie hebben tegen laag opgeleide immigranten dan hoog opgeleide immigranten. Dit resultaat was echter minder belangrijk omdat het niet iets over de v-curve zegt.

Een conclusie van het huidige onderzoek is dat de v-curve niet altijd gevonden wordt en daarmee niet zo een robuust verschijnsel is als het lijkt. Als er goed naar de resultaten van eerder onderzoek wordt gekeken, valt ook te zien dat de v-curve niet altijd gevonden wordt. In het onderzoek van Jetten et al. (2015) werd er een v-curve gevonden als er naar het werkloosheidspercentage werd gekeken in Zwitserland. Zo was er meer oppositie tegen immigratie in de gebieden waar de werkloosheid relatief hoog en relatief laag was. De v-curve werd echter niet gevonden als er naar het inkomen van de mensen gekeken werd. Dit resultaat werd wat achterwegen gelaten, waarbij de focus werd gelegd op het resultaat waar de v-curve wel gevonden werd. Hieruit blijkt dat de v-curve de ene keer wel wordt gevonden en de andere keer niet. Het is nog niet helemaal duidelijk wat de oorzaak hiervan is en kan onderzocht worden in toekomstig onderzoek.

Het is echter ook mogelijk dat de v-curve in het huidige onderzoek niet is gevonden door een tekortkoming. Een tekortkoming die hiervoor heeft kunnen zorgen is dat er mogelijk te weinig deelnemers waren in het onderzoek om de v-curve te vinden. In totaal waren er 68

(15)

deelnemers, waarbij er vooral weinig mensen waren met een hoger inkomen. Dit heeft ervoor kunnen zorgen dat de resultaten minder betrouwbaar zijn, maar ook dat er minder snel

significante verschillen gevonden zullen worden. Hierbij zou het mogelijk kunnen zijn dat er uit de resultaten naar voren kwam dat er geen significante v-curve was, maar dat er op het oog wel een v-curve te zien was. In dat geval zou er mogelijk wel iets gezegd kunnen worden over het mogelijke effect van opleidingsniveau op de v-curve. Daarom is ervoor gekozen om ook de resultaten te interpreteren door puur naar de vorm te kijken bij de mate van oppositie tegen hoog en laag opgeleide immigranten. Belangrijk hierbij is dat dit speculatief blijft.

Als er gekeken wordt naar de oppositie tegen hoog opgeleide immigranten valt te zien dat er nog steeds geen sprake is van een v-curve. De mensen met een laag inkomen hebben de meeste mate van oppositie, maar de mensen met een gemiddeld en een hoog inkomen hebben dezelfde mate van oppositie. Dit komt overeen met de verwachting dat er geen v-curve zou zijn, maar er werd hierbij ook verwacht dat alle inkomensgroepen dezelfde mate van oppositie zouden hebben. Als er wordt gekeken naar de oppositie tegen laag opgeleide immigranten valt te zien dat er nu wel sprake is van een v-curve. Zo hebben de mensen met een hoog en een laag inkomen meer oppositie dan de mensen met een gemiddeld inkomen, waarbij de mensen met een hoog inkomen de meeste mate van oppositie hebben. Dit komt overeen met de verwachting en biedt enige ondersteuning voor de theorie erachter. Er werd verwacht dat de v-curve wel aanwezig zou zijn bij laag opgeleide immigranten omdat de relative deprivation en gratification hier mogelijk meer een rol zouden spelen dan bij de komst van hoog

opgeleide immigranten. Als ervan uit wordt gegaan dat laag opgeleide immigranten armer zijn dan hoog opgeleide immigranten, kan het zijn dat de arme mensen zich nu nog slechter af zullen voelen door extra baanconcurrentie en extra kosten (waar extra kosten mogelijk

zwaarder wegen bij arme mensen). De rijke mensen zouden zich echter relatief minder slecht af voelen omdat het contrast tussen de laag opgeleide immigranten en zijzelf groter wordt, waardoor ze zich nog rijker en superieur kunnen gaan voelen. Deze gevoelens van beter of slechter af zijn kan outgroup discriminatie als gevolg hebben.

Een laatste interessante observatie bij de gemiddelde scores is dat de lage

inkomensgroep in beide gevallen een grotere mate van oppositie had dan de gemiddelde inkomensgroep. Dit zou kunnen betekenen dat het opleidingsniveau van de immigranten minder invloed heeft op de mate van oppositie bij de lage inkomensgroep en gemiddelde inkomensgroep. De hoge inkomensgroep varieerde in vergelijking tot de andere

inkomensgroepen echter wel veel in mate van oppositie. Zo hadden ze bij de oppositie tegen hoog opgeleide immigranten samen met de gemiddelde inkomensgroep de minste mate van

(16)

oppositie, maar bij de oppositie tegen laag opgeleide immigranten opeens de grootste mate van oppositie. Of er een v-curve was te zien hing dus af van hoge inkomensgroep. Daarbij lijkt het of het opleidingsniveau van de immigranten vooral bepalend was voor de mate van oppositie bij de hoge inkomensgroep. De reden hierachter is nog niet duidelijk.

Al met al kan gesteld worden dat de v-curve mogelijk niet zo een robuust verschijnsel is als het lijkt gezien het zich niet in elke situatie voordoet. Wat ervoor zorgt dat het in de ene situatie wel gevonden wordt en in de andere niet, is nog niet duidelijk. Dit kan in toekomstig onderzoek onderzocht worden. Verder is na het huidige onderzoek nog niet helemaal

duidelijk wat het effect van opleidingsniveau is op de v-curve omdat er geen enkele keer een significante v-curve is gevonden. De resultaten suggereren echter dat het mogelijk wel een effect kan hebben, waarbij een lager opleidingsniveau voor een sterkere v-curve kan zorgen en waarbij het opleidingsniveau vooral bepalend is voor de mate van oppositie bij de hoge inkomensgroepen. Deze resultaten waren dus echter niet significant en zijn daarmee speculatief. In toekomstig onderzoek kan hier opnieuw onderzoek naar worden gedaan om duidelijk te krijgen wat het effect van het opleidingsniveau is op de v-curve. Hierbij is het belangrijk dat de v-curve in eerste instantie wordt gevonden bij de oppositie tegen

immigranten in het algemeen, zodat dit gebruikt kan worden als vergelijkingsmateriaal. Verder wordt hier aangeraden om een grotere steekproef dan het huidige onderzoek te gebruiken.

(17)

Literatuurlijst

Bauer, T. K., Lofstrom, M., & Zimmermann, K. F. (2000). Immigration Policy, Assimilation of Immigrants and Natives’ Sentiments towards Immigrants: Evidence from 12 OECD-Countries. Bonn the Institute for the Study of Labor, 187.

Bettencourt B. A., Dorr N., Charlton K., & Hume D. L. (2001). Status differences and in-group bias: A meta-analytic examination of the effects of status stability, status legitimacy, and group permeability. Psychological Bulletin, 127, 520–542.

Burns, P., & Gimpel, J. (2000). Economic Insecurity, Prejudicial Stereotypes, and Public Opinion on Immigration Policy. Political Science Quarterly 115 (3), 201–250.

Centraal Bureau voor de Statestiek (2017). Inkomensgroepen; particuliere huishoudens naar diverse kenmerken. Gevonden 2 juni 2017 op

http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=71013ned&D1=0-2&D2=1-2&D3=0-10&D4=44-62&D5=l&VW=T

Continu Onderzoek Burgerperspectieven (2016). Burgerpespectieven 2016 | 4. Gevonden 2 juni 2017 op

https://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2016/Burgerperspectieven _2016_4

Chandler, C. R., & Tsai, Y. M. T. (2001). Social Factors Influencing Immigration Attitudes: An Analysis of Data from the General Social Survey. Social Science Journal 38 (2): 177– 88.

Dambrun, M., & Guimond, S. (2001). La theorie de la privation relative et l’hostiliteenvers les Nord-Africains [Relative deprivation theory and hostility toward North Africans]. International Review of Social Psy- chology, 14, 57–89.

Dambrun M., Taylor D. M., McDonald D., Crush J., & Méot A. (2006). The relative deprivation-gratification continuum and attitudes of South Africans towards immigrants: A test of the v-curve hypothesis. Journal of Personality and Social Psychology, 91, 1032–1044.

(18)

Dustmann, C., & Preston, I. P. (2007). Racial and Economic Factors in Attitudes to Immigration. B.E. Journal of Economic Analysis and Policy, 7 (1), 62.

Facchini, G., & Mayda, A. (2009). Does the Welfare State Affect Individual Attitudes toward Immigrants? Evidence across Coun- tries. Review of Economics and Statistics 91 (2), 295–314.

Fetzer, J. S. (2000). Public Attitudes toward Immigration in the United States, France, and Germany. Cambridge University Press.

Gang, I. N., Rivera-Batiz, F. L., & Yun, M.S. (2002). Economic Strain, Ethnic Concentration and Attitudes towards Foreigners in the Eu- ropean Union. Institute for the Study of Labor Discussion Pape, 578.

Grant, P., & Brown, R. (1995). From ethnocentrism to collective protest: Responses to relative deprivation and threats to social identity. SocPsychol, 58, 195–211.

Guimond, S., & Dambrun, M. (2002). When prosperity breeds intergroup hostility: The effects of relative deprivation and relative gratification on prejudice. Personality and Social Psychology Bulletin, 28, 900–912.

Hainmueller, J., & Hiscox, M. (2010). Attitudes toward Highly Skilled and Low-skilled Immigration: Evidence from a Survey Experiment. American Political Science Review, 104, 1.

Hanson, G. (2005). Why Does Immigration Divide America? Washington, DC: Institute for International Economics.

Hanson, G., Scheve, K., & Slaughter, M. (2007). Public Finance and Individual Preferences over Globalization Strategies. Economics and Politics 19 (1), 1–33.

(19)

Jetten, J., Mols, F., & Postmes, T. (2015). Relative Deprivation and Relative Wealth Enhances Anti-Immigrant Sentiments: The V-Curve Re-Examined. PLoS ONE 10(10), e0139156.

Kessler (2001). Immigration, economic insecurity, and the "ambivalent" American public. The Center for Comparative Immigration Studies Working Paper, 41.

Lahav, G. (2004). Immigration and Politics in the New Europe. Cambridge: Cambridge University Press.

Mayda, A. M. (2006). Who is against immigration? A cross-country investigation of individual attitudes toward immigrants. Review of Economics and Statistics, 88(3), 510-530.

McLaren, L. (2003). Anti-immigration Prejudice in Europe: Contact, Threat Perception, and Preferences for the Exclusion of Migrants. Social Forces 81 (3), 909–36.

Moscatelli, S., Albarello, F., Prati, F., & Rubini, M. (2014). Badly off or better off than them? The impact of relative deprivation and relative gratification on intergroup

discrimination. Journal of Personality and Social Psychology, 107, 248–262.

Postmes, T., & Smith, L. G. E. (2009). Why do the privileged resort to oppression: A look at some intragroup factors. Journal of Social Issues, 65(4), 769–790.

Scheve, K. F., & Slaughter, M. J. (2001). Labor market competition and individual

preferences over immigration policy. Review of Economics and Statistics, 83, 133-145.

Tripathi, R. C., & Srivastava, R. (1981). Relative deprivation and intergroup attitudes. European Journal of Social Psychology, 11, 313-318.

Vanneman, R. D., & Pettigrew, T. F. (1972). Race and Relative Deprivation in the Urban United States. Race 13, 461-86.

(20)

Walker I., & Smith H. J. (2002). Relative deprivation: Specification, development, and integration. Cambridge; New York: Cambridge University Press.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uitzetting naar het land van herkomst is overigens niet mogelijk als dat land onbekend is doordat de betrokkene bijvoorbeeld zijn papieren heeft

leder jaar komt er in Nederland uit huis- houdens en bedrijven een enorme berg chemisch afval vrij. Als met de restanten van de konsumptie-maatschappij niet netjes

deze richting gezet. Het VCN is van mening, dat deze ontwikkeling tegengehouden moet worden en dat juist verbetering en uitbreiding van wettelijke arbeids- beschermende

De VVD was van haar kant bereid de machtsstrijd tijdens de verkiezingen te voeren vanuit een gezamenlijk optreden van de vier regeringspartijen. De machtsstrijd zou

dat het wenselijk is om maatregelen te treffen in verband met de gezags- voorziening voor de minderjarige, die alleen en onbegeleid de Nederlandse Antillen wenst te verlaten met

gevoerd; in beide gevallen met succes. De polarisatie legde beiden geen windeieren. De parlementaire aanwezigheid van de PvdA groeide van 39 naar 43 zetels. De VVD verwierf

In juli 2003 interpelleerde ik de minister over de federale subsidies voor culturele participatie van personen die in armoede leven.. Reden was de sub- sidiebelofte van de

voorwerpen waren te zien, zoals een koffiekopje, een bord, een mes, een lepeltje, etc. De proefleider pakte dan bijvoorbeeld het lepeltje en zette dat rechtop in het kopje. De