• No results found

Het effect van een korte mindfulnesstraining op de objectieve en subjectieve prestatie en het psychologisch welzijn van hardlopers

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van een korte mindfulnesstraining op de objectieve en subjectieve prestatie en het psychologisch welzijn van hardlopers"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het effect van een korte

mindfulnesstraining op de objectieve

en subjectieve prestatie en het

psychologisch welzijn van hardlopers.

AUTEUR Naam: Evelien Röst Collegekaartnummer: 10893911 Telefoonnummer: 0629185745 E-mailadres: evelienrost@hotmail.com BEGELEIDERS

Programmagroep: Arbeids- en Organisatiepsychologie Begeleider: Dr. M. van den Heuvel

2de beoordelaar: Drs. T. Theeboom

Onderzoeksinstelling: Universiteit van Amsterdam

Datum: 9 oktober 2015

Universiteit van Amsterdam

MASTERSCRIPTIE PSYCHOLOGIE SPORT- EN PRESTATIEPSYCHOLOGIE

(2)

Abstract

In verschillende onderzoeken wordt het positieve effect van mindfulnesstraining op verschillende welzijnsschalen aangetoond, zowel in de ‘gewone’ als in de atletenpopulatie. In dit onderzoek wordt gekeken naar het effect van een kortdurende mindfulness training op de prestatie en het welzijn van hardlopers. De helft van de streekproef (N=16), bestaande uit hardlopers, volgt een vierweekse mindfulnesstraining, de andere helft van de steekproef ontvangt de mindfulnesstraining na afloop van het onderzoek. Vooraf en achteraf zijn de objectieve en subjectieve prestatie, neuroticisme, negatieve emoties en mindfulness van alle participanten gemeten. De objectieve prestatiemaat is gemeten in tijd, de subjectieve prestatiemaat is een zelfbeoordeling van de hardlopers. De interventiegroep scoorde significant hoger op de mindfulness subschaal ‘waarnemen’ dan de controlegroep. Ondanks dat verwacht werd dat de mindfulnesstraining positieve invloed zou hebben op de objectieve en de subjectieve prestatie, bleek dit niet het geval. Hoewel mindfulness wel samenhing met negatieve emoties, en negatieve emoties samenhing met prestatie, werd er geen verband gevonden tussen mindfulness en prestatie.

(3)

Inleiding

Topsporters zijn constant op zoek naar manieren om hun prestatie te verbeteren (Gooding & Gardner, 2009). Zowel bij professionele als bij semiprofessionele atleten wordt het verschil tussen winst en verlies steeds kleiner. Vandaar dat het belang van het trainen van psychologische vaardigheden steeds meer erkend wordt en dat steeds meer atleten naast fysieke training gebruik maken van psychologische vaardigheidstraining om een optimale prestatie neer te zetten (Birrer & Morgan, 2010). Optimale prestatie wordt door Gardner en Moore (2007, p4) beschreven als “ de goede combinatie van cognitieve, affectieve en fysiologische condities waardoor goed geleerde vaardigheden plaatsvinden op een ogenschijnlijk automatische manier ”. De afgelopen jaren is de invloed van sportpsychologie in sport significant gegroeid bij de zoektocht naar het ideale mentale klimaat waarin atleten het beste presteren (Williams & Straub, 2010). De afgelopen dertig jaar zijn de technieken die gebruikt zijn om atletische prestatie te verhogen vooral beïnvloed door cognitieve gedragstheorieën (Birrer, Röthlin & Morgan, 2012). Deze aanpak richt zich op het ontwikkelen van zelfcontrole over de interne staat van een atleet, zoals gedachten, emoties en fysieke gewaarwordingen. Voorbeelden van deze technieken zijn visualisatie, zelfspraak, doelen stellen en arousal controle interventies. Deze strategieën zijn gebaseerd op de theoretische voorspelling dat het controleren en modificeren van deze interne staat, in het bijzonder het verminderen van negatief affect of negatieve cognities, zal leiden tot functioneler gedrag (Schwannhausser, 2009). Een groot aantal studies laat zien dat psychologische skill training leidt tot een verlaging van een negatieve interne staat zoals prestatie angst en een verhoging van een positieve interne staat zoals zelfvertrouwen. Er is echter minder bewijs gevonden dat deze verminderde negatieve

(4)

of verhoogde positieve staat leidt tot een significante verbetering in atletische

prestatie (Moore, 2009).

Een relatief nieuwe aanpak binnen de sportpsychologie is dat er niet gestreefd wordt naar zelfcontrole om de negatieve interne staat te verminderen. Atleten dienen daarentegen hun gedachten, emoties en lichamelijke gewaarwordingen te detecteren en te accepteren (Gardner & Moore, 2004). Deze aanpak wordt binnen de cognitieve gedragstherapie ‘mindfulness’ genoemd en legt de nadruk op het belang van aandacht in het hier en nu zonder elke situatie te evalueren. Mindfulness wordt zowel als trait als als vaardigheid onderzocht. Het concept is overgenomen uit het boeddhisme (Kabat-Zinn, 1994) en bestaat uit twee componenten. Ten eerste is het een proces waarbij de aandacht bewust naar de huidige gebeurtenissen, gedachten en emoties wordt gebracht. Deze gebeurtenissen, gedachten en emoties worden vervolgens met een open, accepterende oordeelloze blik ervaren (Bishop et al., 2004).

Mindfulness en hardlopen

Het doel van dit onderzoek is het ontwikkelen van een korte mindfulnesstraining en het meten van de effecten hiervan op het welzijn en de prestatie van hardlopers. Hardlopen is een populaire sport in Nederland (van Hespen et al., 2009). Hardlopers moeten tijdens het beoefenen van hun sport niet alleen fysiek getraind zijn. Ze moeten ook om kunnen gaan met vermoeidheid, verveling, pijn, prestatie angst en negatieve gedachten. Door de repetitieve aard van de sport kunnen de gedachten van de sporter makkelijk afdwalen en vermindert de aandacht voor de juiste techniek en ademhaling waardoor mindere prestatie niet direct opgemerkt wordt. Hardlopen kan leiden tot vermoeidheid en pijn, wat negatieve gedachten kan triggeren die interfereren met techniek, snelheid en motivatie (Dreyer et al., 2009). Uit

(5)

onderzoek van Caird et al. (1999) blijkt dat hardlopers baat hadden bij biofeedback en ontspanningsoefeningen. Zij waren hierna in staat om effectiever met hun zuurstofverbruik om te gaan. In Dreyer et al. (2009) wordt gesteld dat focus, aandacht op de ademhaling, gedachten in en uit laten gaan en lichaamsbewustzijn cruciaal zijn voor een optimale hardloopprestatie. Er is vanuit de hardlooppopulatie dus behoefte aan een training waarbij atleten deze vaardigheden leren en mindfulness zou hier aan kunnen bijdragen. Het evalueren van de effectiviteit van een interventie binnen een populatie van elite atleten is moeilijk. Elite atleten zijn per definitie een kleine groep en de noodzaak van een controlegroep is ethisch en technisch gezien een realistisch obstakel. In dit onderzoek is daarom gekozen voor een non-elite atleten populatie. Met andere woorden, de populatie bestaat uit atleten die regelmatig, maar niet op professioneel niveau sport beoefenen. Tevens is een korte mindfulnessinterventie toegankelijker voor non-elite atleten, die geen toegang hebben tot of prioriteit geven aan dure intensieve mindfulnesstrajecten. Door een interventie te ontwikkelen die minder intensief is, kan de non-professionele atletenpopulatie deze oefeningen in hun eigen training implementeren.

Psychologische mechanismen van mindfulness

Hoewel de meeste mindfulness oefeningen relatief eenvoudig lijken (o.a. aandacht richten op de ademhaling, aandacht richten op een extern punt en de bodyscan), zijn de onderliggende psychologische en fysiologische mechanismen minder eenvoudig (Marks, 2008). Gardner en Moore (2007) stellen dat mindfulness meer bewustzijn voor interne processen bewerkstelligt en tegelijkertijd afstand creëert van gedachten, emoties en lichamelijke gewaarwordingen als realiteit waarop gereageerd moet worden. Met andere woorden, mindfulness is een aandachtstraining

(6)

waarbij er aandacht is voor zowel de interne als de externe situatie. Tegelijkertijd wordt de vaardigheid om te observeren zonder de noodzaak om te reageren getraind. In een poging om het construct mindfulness te operationaliseren hebben Baer et al. (2006) een factoranalyse uitgevoerd. Hier kwamen de volgende vijf facetten van de trait mindfulness naar voren: observeren, beschrijven, accepteren zonder oordeel, bewust handelen en non-reactiviteit. Begrip over het construct mindfulness komt vooral van studies die ontworpen zijn om de effecten van verhoogde mindfulness op fysiologische systemen en cognitieve functies te onderzoeken. Een voorbeeld is dat het regelmatig beoefenen van mindfulness meditatie het immuumsysteem versterkt (Davidson et al., 2003), alertheid verhoogt en het efficient richten van aandacht verbetert (Jha, Krompinger, & Baime, 2007). In een studie van Brefcynski-Lewis et al. (2007) werden ervaren meditators vergeleken met beginnende meditators. Een derde groep beginnende meditators werd gemotiveerd met een beloning in de vorm van geld wanneer zij de meeste hersenactivatie zouden hebben. De hersenactivatie van deze drie groepen werd vergeleken terwijl zij mediteerden of rustten in aanwezigheid van negatieve, neutrale en positieve afleiding. Uit de resultaten bleek dat er geen verschil in hersenactivatie was tussen de groep experts en de gemotiveerde beginners. De experts waren echter wel significant beter in het vasthouden van hun aandacht tijdens de meditatie. Tevens hadden de experts met de meeste uren meditatie-ervaring minder hersenactiviteit in de gebieden die samenhangen met aandacht dan de experts met minder uren meditatie-ervaring. Daarnaast werd er bij de ervaren meditators verhoogde activatie in de basale ganglia gevonden, een gebied dat geassocieerd wordt met de inhibitie van verbale en emotionele processen. Ervaren meditators hadden dus minder hersenactiviteit nodig voor het uitvoeren van dezelfde taak en hadden tevens verhoogde activatie in de hersengebieden die emoties verwerken. Dit impliceert dat

(7)

mindfulness leidt tot een economischer gebruik van cognitieve aandachtscapaciteiten. Om deze gegevens te koppelen aan sport stelt Marks (2008) de volgende verklaring voor: met meditatie oefeningen wordt aandacht en acceptatie getraind. Hierdoor automatiseert een atleet het proces van detecteren en richten van aandacht naar de gewenste stimulus zonder daarbij externe informatie van de zintuigen of interne informatie van het lichaam te negeren.

Mindfulnessinterventies in sport

In een onderzoek van Thomas, Murphy en Hardy (1999) werd aangetoond dat mensen verschillen in de mate waarin ze mindful zijn. Mensen die meer mindful waren, scoorden hoger op andere maten van mentale vaardigheden dan mensen die minder mindful waren. Mindfulness is te verhogen met behulp van meditatie training (Kabat-Zinn,1990; Baltzell & Akthar, 2012). De eerste mindfulnessinterventie, de Mindfulness Based Stress Reduction (MBSR), is ontwikkeld door Kabat-Zinn en zijn collega’s van de University of Massachusetts Medical Center (Kabat-Zinn, 1990). Vervolgens hebben verschillende onderzoekers mindfulnessinterventies voor sporters ontwikkeld. Deze interventies hebben een gemiddelde duur van 8 tot 12 weken. In deze weken is er gemiddeld 2 keer per week een bijeenkomst van 2 tot 3 uur. Een interventie die erop gericht is om sporters mindfulness en aandacht-vaardigheden bij te brengen is de mindfulness-acceptance-commitment (MAC) interventie. In 7-12 sessies van een uur wordt de atleten geleerd over mindfulness, acceptatie en toewijding (voor een gedetailleerde omschrijving van de MAC interventie zie Gardner & Moore, 2007). Een andere groep onderzoekers (Kaufman et al., 2009) ontwierp de Mindful Sport Performance Enhancement (MSPE). Deze interventie bestond uit 4 gemeenschappelijke sessies van 2,5 uur en individueel 3 keer 45

(8)

minuten bodyscan ( een meditatieoefening waarbij de aandacht bewust en oordeelloos naar verschillende delen van het lichaam gebracht wordt) en drie keer 10 minuten ademhalingsoefeningen. Deze interventie verhoogde mindfulness en verlaagde sportgerelateerde zorgen (DePetrillo et al., 2009). Bij een groep golfers werd na de MSPE interventie eveneens vermindering in somatische anxiety, verhoogd sportgerelateerd zelfvertrouwen, optimisme en verhoogde mindfulness gevonden (Kaufman et al., 2009). Uit een follow-up study van Thompson et al. (2011) bleek dat 50% van de bovenstaande sporters meer mindful waren. Na een mindfulness meditatie training voor sport (MMTS) waren de sporters in de experimentele groep significant meer mindful en terwijl de controlegroep een toename van negatieve emoties rapporteerde, bleef de experimentele groep gelijk in de mate van negatieve emoties. Alle elite-golfers uit de studie van Bernier et al. (2009) verbeterden hun objectieve prestatie uitkomst na het volgen van een mindfulnesstraining. Deze interventie bestaat uit 12 sessies van 30 minuten waarbij de sporters onder leiding van een meditatie trainer oefeningen deden om de aandacht te verhogen, om positieve gedachten over zichzelf en de teamgenoten te bevorderen, om de concentratie te

verbeteren en om negatieve gedachten te accepteren.

In een meta-analyse van Gardner & Moore (2012) wordt de nadruk gelegd op de behoefte naar meer onderzoek betreffende tijd en vorm van de training. Verwacht wordt dat door de hoeveelheid en de lengte van de sessies, deze interventies te intensief zijn voor veel atleten. Door het individuele karakter is het tevens lastig om grotere groepen sporters te bereiken. Sporters hebben er voordeel bij om meer mindful te zijn, maar worden mogelijk ontmoedigd door het intensieve karakter van de huidige mindfulnessinterventies. Wat er nog ontbreekt in de literatuur en de praktijk is een korte minder intensieve interventie die sporters in hun trainingsschema

(9)

kunnen implementeren. In de niet-atleten populatie wordt overtuigend bewijs gevonden voor het effect van kortdurende mindfulness meditatie interventies. Zeidan, Gordon & Goolkasian (2009) vonden bijvoorbeeld een vermindering in pijn en angst na drie dagen van 20 minuten mindfulness meditatie. Creswell, Pacilio, Lindsay & Brown (2014) rapporteren een vermindering in psychologische stress na drie dagen van 25 minuten mindfulness meditatie. Onderzoek van John, Verma & Khanna’s (2011) bevatte dagelijks 20 minuten mindfulness meditatie training gedurende vier weken. Na deze periode hadden de participanten in de interventiegroep een hogere gemiddelde score op een schiettaak dan de controlegroep. Zowel Baltzel & Akhtar (2014) als Goodman et al. (2014) hebben een korte mindfulnessinterventie ontwikkeld voor sporters. Hier zijn echter nog steeds meerdere gemeenschappelijke sessies die de drempel om deel te nemen voor atleten verhogen. Het doel van dit onderzoek is het ontwikkelen van een laagdrempelige korte mindfulnesstraining en de effectiviteit daarvan te meten. De mindfulnesstraining in dit onderzoek heeft een duur van 4 weken en participanten ontvangen de oefeningen online. Hierdoor kunnen de oefeningen zelf ingepland worden en hoeven er geen gezamenlijke sessies plaats te vinden.

Hypothese 1: Na de mindfulnessinterventie is de experimentele groep meer

mindful dan de controleconditie.

Mindfulness en prestaties

Ten tweede wordt in dit onderzoek de relatie tussen mindfulness en prestatie onderzocht. Prestatie als uitkomstmaat van een interventie kan subjectief en objectief gemeten worden. Met subjectieve prestatie wordt bedoeld dat de prestatie door de trainer of de sporter zelf wordt beoordeeld. Objectieve prestatie houdt in dat de

(10)

prestatie beoordeeld wordt door een objectieve maat, bijvoorbeeld een tijdsmeting. Ondanks dat in de niet-atleten populatie meerdere onderzoeken worden beschreven waarin mindfulness aan prestatie wordt gekoppeld (Dane & Brummel, 2014) is deze koppeling in de empirische sportliteratuur nog schaars. Eerder werd beschreven dat meditatie oefeningen van mindfulnesstrainingen leidden tot het automatiseren van het proces van aandacht opmerken en richten op taakgerelateerde stimuli zonder afgeleid te worden door interne en externe prikkels. Deze automatisering van aandacht als gevolg van meditatie staat atleten toe hun cognitieve capaciteiten effectiever te gebruiken waardoor de aandacht en emotieverwerking verbeteren terwijl de totale hersenactivatie verlaagt (Brefcynski-Lewis et al., 2007). Atleten doen dus met andere woorden meer met minder. Deze automatisering en efficiëntie hypothese wordt ondersteund door onderzoek met boogschutters (Landers et al., 1992) en golfers (Crews & Landers, 1993), waaruit bleek dat elite-atleten minder hersenactivatie vertoonden in gebieden die geassocieerd worden met aandacht. Dreyer et al. (2009) stellen dat hardlopen kan leiden tot vermoeidheid en pijn, wat negatieve gedachten kan veroorzaken die interfereren met techniek, snelheid en motivatie. Tevens stelt hij dat focus, aandacht op de ademhaling, gedachten in en uit laten gaan en lichaamsbewustzijn cruciaal zijn voor een optimale hardloopprestatie. Mindfulnesstraining zou ertoe kunnen leiden dat hardlopers in staat zijn om hun aandacht op hun techniek gericht te houden en gelijktijdig pijn, verveling en andere lichamelijke gewaarwordingen op te merken zonder de behoefte om daarop te reageren. Doordat hardlopers hun aandacht kunnen richten op de juiste techniek van het hardlopen, kan dit de prestatie verbeteren. Er kan dus verwacht worden dat hardlopers baat hebben bij het automatiseren van het proces van aandacht richten. Dit proces van automatiseren wordt bewerkstelligd door de meditatie oefeningen die

(11)

onderdeel uitmaken van de mindfulnesstraining. Dit is in lijn met de vijf facetten van mindfulness die Baer et al (2006) noemt, namelijk: waarnemen, beschrijven, accepteren zonder oordeel, bewust handelen en non-reactiviteit. Verwacht wordt dat het verhogen van deze vaardigheden leidt tot een betere prestatie in de vorm van een hogere snelheid tijdens het hardlopen.

Hypothese 2: Na de mindfulnessinterventie scoort de experimentele groep

hoger op objectieve prestatie dan de controlegroep.

Verschillende casestudies koppelen mindfulness aan subjectieve prestatie. Gardner en Moore (2004) beschrijven twee case studies waarin de MAC leidt tot verbeterde subjectieve prestatie uitkomst en meer plezier bij sporters. Eveneens noemen zij acceptatie van negatieve gedachten, verminderde zorgen, verhoogd plezier, concentratie en doorzettingsvermogen als uitkomsten van hun MAC aanpak. Uit een andere casestudie bleek dat een schoonspringer na de MAC interventie verhoogde mate van mindful bewustzijn, aandacht en flow rapporteerde en tevens zijn subjectieve prestatie uitkomst verbeterde (Schwannhausser, 2009). Tevens vond een open trial van de MAC met 11 NCAA 1e divisie vrouwelijke volleybal en hockey student-atleten dat de participanten in de interventiegroep verhoogde scores hadden op zowel hun eigen beoordeling als de coachbeoordeling op taakgerelateerde aandacht en trainingsintensiteit ten opzichte van de controlegroep. Een onderdeel van mindfulness is het opmerken en observeren van de interne staat zonder de noodzaak om hierover te oordelen en hierop te reageren. Mogelijk leidt mindfulnesstraining ertoe dat de atleten leren om op een andere manier met afleidende interne gewaarwordingen om te gaan waardoor ze minder oordelen over zichzelf en hierdoor positiever zijn over hun eigen prestatie.

(12)

Hypothese 3: Na de mindfulnessinterventie scoort de experimentele groep

hoger op subjectieve prestatie dan de controlegroep.

Mindfulness en negatieve emoties

Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de emoties die mensen voor en tijdens het sporten ervaren een significant effect hebben op sportprestaties (McCarthy, 2011; Uphill, McCarthy, & Jones, 2009). Onderzoekers die de emoties van sporters manipuleerden, observeerden vervolgens een verschil in prestatie (Wilson, Vine, & Wood, 2009; Woodman et al., 2009). Een manier waarop emoties sportprestaties kunnen beïnvloeden is door het effect dat ze hebben op aandacht en concentratie (Lazarus, 2000; Matthews & Wells, 1999). Vast et al. (2010) stellen dat negatieve emoties de aandacht naar binen toe richt. Dit vereist cognitieve capaciteit en leidt de aandacht naar taak-irrelevante stimuli waardoor er minder aandacht beschikbaar is voor de sportprestatie. Mindfulness biedt de sporters de mogelijkheid om hun concentratie en nonreactiviteit te verbeteren. Het ervaren van emoties wordt de sporters niet ontzegd maar de aandacht blijft bij de relevante taak. Meditatie leidt tot verhoogde activatie van de amygdala (het emotiecentrum van de hersenen). Ook leidt het tot verhoogde activatie in verschillende gebieden in de ventrale prefrontale cortex. Dit gebied wordt geassocieerd met aandacht. Hierdoor zouden sporters een verhoogd level van emotionele acceptatie hebben zonder verlies van aandacht voor taakrelevante stimuli (Marks, 2008). Mogelijk leidt mindfulnesstraining bij hardlopers tot betere prestaties omdat de hardlopers geleerd hebben om op een andere manier met negatieve emoties om te gaan. Deze negatieve emoties zorgen niet voor een afleiding van de aandacht van de juiste hardlooptechniek, maar worden opgemerkt zonder dat de hardloper de noodzaak voelt hierop te reageren. Verwacht wordt dat mindfulness leidt tot een neutralere blik en grotere non-reactiviteit naar hun

(13)

emotionele gemoedstoestanden toe, waardoor ze minder als negatief gelabelt worden. Deze afname van gerapporteerde negatieve emoties leidt vervolgens tot verhoogde prestatie.

Hypothese 4: De positieve relatie tussen mindfulness en prestatie wordt

gemedieerd door negatieve emoties.

Mindfulness en persoonlijkheid

Om de psychologie van atleten te begrijpen, richten onderzoekers zich op de vraag of er verschillen in persoonlijkheid zijn tussen non-atleten en atleten van verschillende sporten (McKelvie, Lemieux, & Stout, 2003). Een van de weinige consistente resultaten is dat atleten hoger scoren op extraversie en lager op neuroticisme dan non-atleten (Kirkcaldy, 1982; Morgan, 1980; Singer, 1975). Neuroticisme verwijst naar de onderwaarde van het continuüm emotionele stabiliteit en wordt geassocieerd met de eigenschappen emotionele reactiviteit, temperament en angst (Hart et al., 2007). Individuen met een hoge score op neuroticisme neigen naar negatieve zelfbeelden en geven de voorkeur aan het vermijden van uitdagende taken (Goldberg, 1990). Ze zijn vatbaarder voor psychologische stress en gaan over het algemeen minder goed om met stress dan anderen (Costa & McCrae, 1992). Kortom, neuroticisme is negatief gerelateerd aan subjectief welbevinden (Oishi et al., 1999). Mindfulness, aan de andere kant, wordt geassocieerd met verhoogde zelfregulatie, mentale gezondheid en subjectief welbevinden (Brown et al., 2007). Omdat mindfulness inhoudt dat men zich vrijwillig blootstelt aan zijn emoties, ook de onprettige, in plaats van deze te ontwijken, wordt verondersteld dat individuen die hoger scoren op mindfulness beter zijn in omgaan met een brede range van emoties, gedachten en belevingen (Baer, 2003; Brown et al., 2007; Shapiro, Carlson, Astin, &

(14)

Freedman, 2006). Dit wordt ondersteund door de meta-analyse van Gulik (2009), die stelt dat mindfulness negatief samenhangt met neuroticisme. In dit onderzoek wordt gepoogd deze bevinding te repliceren.

Hypothese 5: Mindfulness en neuroticisme zijn negatief gecorreleerd.

Meditatie oefeningen leiden tot een verandering in hersenactivatie. Zo leidt mindfulness meditatie tot verhoogde activiteit in de hersengebieden die te maken hebben met de verwerking van emoties. Door het herhaaldelijk activeren van dit gebied, worden er nieuwe verbindingen aangelegd; een fenomeen dat aangeduid wordt met de term neuroplasticiteit. Er wordt getheoretiseerd dat dit tot blijvende veranderingen in de hersenen leidt, waardoor de sensitiviteit voor emoties vergroot wordt. Daarnaast worden deze emoties effectiever verwerkt zonder dat het alle cognitieve capaciteit vergt (Marks, 2008). Hurk et al. (2011) stelt dat het plausibel is dat het praktiseren van mindful meditatie op lange termijn een effect heeft op persoonlijkheid. Met andere woorden; mindful meditatie wordt geassocieerd met verminderde zorgen en negatieve gedachten, wat een verminderd niveau van neuroticisme weergeeft. Neuroticisme wordt omschreven als een verhoogde emotionele reactiviteit en emotionele instabiliteit. Non-reactiviteit en observeren zonder oordeel zijn onderdelen van mindfulness. Wanneer atleten zich bekwamen in deze vaardigheden door middel van meditatie, kan het zijn dat de mate van emotionele reactiviteit afneemt. Atleten leren om hun emoties te observeren zonder hierop te hoeven reageren. Deze manier van omgaan met emoties leidt mogelijk tot een verandering in de mate van neuroticisme van de hardloper. Het idee dat mindfulness persoonlijkheid beïnvloedt staat haaks op de traditionele stelling dat

(15)

persoonlijkheid een relatief stabiel construct is. Er zijn echter recente onderzoeken die erop duiden dat verandering in persoonlijkheid mogelijk is (Helson et al., 2002; Piedmont, 2001) en dat ervaringen en omgeving een belangrijke rol spelen in de ontwikkeling van persoonlijkheid (Roberts et al. 2004). In lijn hiermee wordt verwacht dat mindfulnesstraining leidt tot een verminderde mate van neuroticisme.

Hypothese 6: De experimentele groep scoort na de interventie significant lager

op neuroticisme dan voor de interventie.

Methode Participanten

De steekproef bestond uit 8 mannen en 26 vrouwen in de leeftijd van 22 tot 64 jaar (M= 40.23, SD= 12.7) die gemiddeld 2,32 dagen per week 2,56 km hardlopen. De helft van de participanten werd random in de mindfulnessconditie ingedeeld (N = 14 waarvan 5 mannen en 9 vrouwen). De andere helft van de participanten (N = 16 waarvan 3 mannen en 13 vrouwen) fungeerde als controlegroep en kreeg de mindfulnesstraining na de voltooiing van het onderzoek. 4 participanten werden niet in een conditie ingedeeld omdat zij na aanmelding voor het onderzoek niet meer reageerden. In de loop van het onderzoek zijn er 18 participanten afgevallen waarvan 4 in de controlegroep en 10 in de mindfulnessgroep. 16 participanten hebben zowel de vragenlijst vooraf als de vragenlijst na de interventie ingevuld. 10 participanten hiervan zaten in de controlgroep en 6 in de mindfulnessgroep.

Procedure

De participanten waren allen hardlopers die zelf aangegeven hadden minstens twee keer in de week minstens 5 km hard te lopen. Participanten zijn geworven door

(16)

middel van flyers, zowel op online hardloopfora als bij sportcentra en universiteitsgebouwen. Op deze flyer werd dit onderzoek beschreven als een mogelijkheid voor recreatieve hardlopers om hun prestatie te verbeteren door middel van mindfulnesstraining. Wanneer de participanten aangegeven hadden interesse te hebben in het onderzoek, ontvingen zij een email met gedetailleerde informatie over het onderzoek en een informed consent. Vervolgens vulden de participanten een vragenlijst in waarbij de mate van mindfulness, negatieve emotie en neuroticisme gemeten werd. Tevens werd de participanten gevraagd om de week voor de interventie twee keer door te geven hoe lang ze gedaan hadden over een afstand van 5km. De participanten werden random verdeeld in een interventiegroep en een controlegroep. De interventiegroep nam deel aan een vier weken durende mindfulnesstraining en liep elke week minstens 2 keer per week, minstens 5 km hard. De controlegroep kreeg te horen dat zij over 4 weken met de interventie zouden starten en tot die tijd liepen zij ook 2 keer in de week minstens 5 km hard. De participanten vulden 8 keer de vragenlijst in waarmee subjectieve prestatie werd gemeten, elke keer direct na een hardloopronde. Aan het eind van de vier weken vulden alle participanten nogmaals de vragenlijst in waarmee mindfulness, negatieve emoties en neuroticisme werd gemeten en gaven zij tweemaal hun objectieve hardloopgegevens door. Tot slot ontving de controlegroep ook nog vier weken mindfulnesstraining.

Mindfulnesstraining

De mindfulnesstraining is gebaseerd op de training die ontwikkeld werd door Hülsheger et al. (2013) en duurde in totaal 4 weken. Participanten werden geacht minstens vier keer per week en minstens 20 minuten per keer bezig te zijn met mindfulnessoefeningen. Deze mindfulnessoefeningen kregen zij wekelijks per mail

(17)

toegestuurd in de vorm van mp3-bestanden. De oefeningen zijn verdeeld in 4 blokken van 20 minuten, met een begeleidend schema met daarin informatie over wanneer de participant welke oefening diende te doen. Voorafgaand aan de oefeningen kregen de participanten een ingesproken presentatie toegestuurd waarin de principes van mindfulness werden uitgelegd. Participanten vulden ook wekelijks een checklist in waarin bijgehouden werd hoeveel ze geoefend hadden.

Meetinstrumenten

Mindfulness werd gemeten met de Kentucky Inventory of Mindfulness Skills

(KIMS) (Baer, Smith, & Allen, 2004). Deze schaal is ontwikkeld om de neiging om mindful te zijn in het dagelijks leven te meten, met 39 items die gescoord kunnen worden van 1 (nooit of zeer zelden waar) tot 5 ( bijna altijd of altijd waar). De vragenlijst heeft vier subschalen: Waarnemen, voorbeelditem: “ik merk veranderingen in mijn lichaam op, bijvoorbeeld of mijn ademhaling vertraagt of versnelt”.

Beschrijven, voorbeelditem: “Ik ben goed in het vinden van de woorden om mijn

gevoelens te beschrijven”. Bewust handelen, voorbeelditem: “Wanneer ik dingen doe, dwaalt mijn aandacht af en ben ik gemakkelijk afgeleid” en Accepteren, voorbeelditem: “Ik bekritiseer mezelf omdat ik irrationele of ongepaste gevoelens heb.” De alpha scores voor de interne consistentie van subschalen zijn respectievelijk .86, .90, .91, .94.

Negatieve emoties werden gemeten met de Uwist Mood Adjective Checklist

(UMACL) (Matthews et al., 1990). Deze vragenlijst bevat 52 items waarmee positieve en negatieve gemoedstoestanden gemeten worden. Een voorbeelditem van een positieve gemoedstoestand is ‘kalm’, een voorbeelditem van een negatieve gemoedstoestand is ‘angstig’. De participanten geven op een 4 punts likertschaal aan in hoeverre ze deze gemoedstoestanden ervaren hebben afgelopen week. Deze schaal

(18)

gebruikt de coderingen ‘helemaal niet’ (0), ‘enigszins’ (1), ‘nogal’ (2) en ‘erg’ (3) De antwoorden op de positieve gemoedstoestanden worden andersom hergecodeerd van ‘helemaal niet’ (3) tot ‘erg’ (0). Alle scores worden bij elkaar opgeteld en de eindscore kan variëren van 0 tot 156. Een hogere score geeft weer dat er meer negatieve emoties gerapporteerd werden, een lagere score geeft aan dat er meer positieve emoties gerapporteerd worden. Deze schaal heeft een Cronbach alpha van .96.

Om de subjectieve prestatie van de participanten te meten, is gebruik gemaakt van de “selfrating of athletic performance” van Hasker, (2010). Deze vragenlijst is door de onderzoekers naar het Nederlands vertaald en bevat 9 items over de beleving van een sportprestatie met de coderingen ‘zeer slecht’ (0), ‘slecht’ (1), ‘voldoende’ (2), ‘goed’ (3) en ‘zeer goed’ (4). Een voorbeelditem is: Motivatie; de wil om een bepaald doel te bereiken. Deze schaal heeft een alpha van .97.

Objectieve prestatie werd gemeten door de hardloopgegevens van de participanten te

meten. Voorafgaande aan de mindfulnesstraining geven de hardlopers twee keer door hoelang ze doen over 5 km. Hetzelfde geldt na de mindfulnesstraining. Het gemiddelde van deze twee tijden wordt als objectieve prestatie genomen. Omdat een aantal participanten exact 5km gelopen heeft, terwijl andere participanten hun tijden van 4-10km doorgegeven hebben, is van elke participant de gemiddelde snelheid uitgerekend in kilometer per uur. Dit wordt weergegeven met de variabele ‘prestatie snelheid’.

Neuroticisme wordt gemeten met de Thompson’s International English Big Five

Mini-Markers (2008), die gebaseerd is op Saucier’s Big Five Mini Markers (1994). Dit is een persoonlijkheidsvragenlijst waarmee openheid, extraversie, vriendelijkheid, consentieusheid en neuroticisme gemeten wordt. Voor dit onderzoek zijn enkel de 6

(19)

items die neuroticisme meten gebruikt (bijvoorbeeld ‘onbezorgd’, en ‘prikkelbaar’). Participanten geven op een schaal van 1 tot 5 aan in hoeverre dit kenmerk hun accuraat beschrijft(1= helemaal niet accuraat, 5= zeer accuraat). Deze schaal heeft een Cronbach alpha van .89.

Resultaten

Voorafgaand aan de daadwerkelijke analyse werd er onderzocht of er geen significante verschillen tussen de controlegroep en de experimentele groep bestonden. Aan het onderzoek deden significant meer vrouwen mee dan mannen namelijk 8 mannen en 26 vrouwen. Uit onderzoek blijkt echter dat er weinig tot geen genderverschillen in mindfulness uitkomsten bestaan (Mackillop & Anderson, 2007; Malcoun, 2009). Dit levert dus hoogst waarschijnlijk geen probleem op bij de analyse. De groepen verschilden niet significant in mindfulness, neuroticisme, negatieve emoties en hardloopervaring.

De maat voor mindfulness is opgebouwd uit vier dimensies: waarnemen, beschrijven, bewust handelen en accepteren. Met behulp van een repeated measures ANOVA is gekeken naar het effect van de mindfulnessinterventie op deze subschalen. Er is een significant effect van conditie gevonden op de subschaal waarnemen, F (1,14)= 10.62, p= .006, η2 =.43. Er kan dus gesteld worden dat de interventiegroep significant beter scoorde op de dimensie ‘waarnemen’ dan de controegroep. Er zijn geen significante verschillen gevonden voor de overige dimensies van mindfulness; beschrijven, F (1,14)=2.89, p= .11; bewust handelen, F (1,14)=0.28, p= .0.61 en accepteren, F (1,14)=1.27, p= .26. De eerste hypothese wordt gedeeltelijk bevestigd.

(20)

Tabel 1 Gemiddelde en standaard afwijking van de controlegroep en de

interventiegroep voor en na de mindfulnessinterventie

Controlegroep Interventiegroep Afhankelijke variabele Pre M (SD) Post M (SD) Pre M (SD) Post M (SD) Mindfulness 3.06 (.50) 3.07 (.43) 3.22 (.45) 3.49 (.27) Waarnemen 2.89 (.48) 2.79 (.28) 3.35 (.38) 3.51 (.44) Beschrijven 3.23 (.60) 3.34 (.53) 3.21 (.53) 3.35 (.46) Bewust handelen 2.75 (.66) 2.75 (.63) 2.73 (.42) 3.05 (.10) Accepteren 3.37 (.79) 3.41 (.65) 3.57 (.92) 4.04 (.53) Objectieve prestatie 8.76 (1.24) 9.08 (.87) 9.84 (1.16) 10.06 (.96) Subjectieve prestatie 3.67 (.56) 3.65 (.83) 3.03 (.04) 3.61 (.24) Emotie 67.70 (14.17) 63.60 (13.08) 61.67 (10.01) 59.00 (10.12) Negatief 1.79 (.57) 1.70 (0.56) 1.64 (.31) 1.56 (.25) Positief 2.56 (0.40) 2.58 (.38) 2.78 (.37) 2.76 (.47) Neuroticisme 19.90 (3.81) 21.80 (2.66) 22.50 (5.47) 21.33 (6.83)

Er is gebruik gemaakt van een repeated measures within en between subjects ANOVA om het verschil in objectieve prestatie tussen de controlegroep en de interventiegroep te meten. Er is geen significant effect gevonden voor mindfulnessinterventie op objectieve prestatie, F (1,11)=2.74, p= .13. Dit houdt in dat er geen verschil lijkt te zijn in objectieve prestatie tussen de participanten die

(21)

deelnamen aan de mindfulnessinterventie en de participanten in de controlegroep. De tweede hypothese wordt niet bevestigd.

Er is gebruik gemaakt van een repeated measures within en between subjects ANOVA om het effect van de mindfulnessinterventie op de subjectieve prestatie te vergelijken tussen de controlegroep en de interventie groep. Er is geen significant effect gevonden voor mindfulnessinterventie, F (1,4)=2.07, p= .22. Dit houdt in dat er geen verschil lijkt te zijn in subjectieve prestatie tussen de participanten die deelnamen aan de mindfulnessinterventie en de participanten in de controlegroep. De derde hypothese wordt niet bevestigd.

Tabel 2 F, p en η2 scores van de verschillen tussen de interventiegroep en de controlegroep op de verschillende meetinstrumenten.

Afhankelijke variabele F p η2 Mindfulness 1.89 .19 .12 Waarnemen 10.62 <.01* .43 Beschrijven 2.89 .11 .17 Bewust handelen .28 .61 .02 Accepteren 1.37 .26 .09 Objectieve prestatie 2.74 .13 .20 Subjectieve prestatie .47 .53 .10 Neuroticisme .26 .62 .02 Note: *p<.01

Met behulp van een regressie analyse is geanalyseerd of de positieve relatie tussen mindfulness en subjectieve prestatie op T2 gemedieerd wordt door negatieve

(22)

emoties. Mindfulnessscores op T1 hangen significant samen met score op negatieve emoties op T2, F(1,14) = 9.94 , p = .001. Mindfulness verklaarde ook een significante proportie van de variantie in negatieve emotie scores, R2 = .49. Mindfulnessscores hangen echter niet significant samen met score op subjectieve prestatie, F(1,6) < .000 ,

p = .99. De mediatie analyse kan dus niet uitgevoerd worden.

Tevens is gekeken of de relatie tussen mindfulness en objectieve prestatie gemedieerd wordt door negatieve emoties. Mindfulnessscores op T1 hangen negatief samen met negatieve emoties: F(1,14)= 9.94 p=.01. Negatieve emoties hangen negatief samen met objectieve prestatie: F(1,11) = 8.03, p=.02.  De relatie tussen mindfulness op T1 en objectieve prestatie op T2 is echter niet significant, F(1,12)=3.86, p= 0.70, dus er kan geen mediatie analyse uitgevoerd worden. De hypothese dat de relatie tussen mindfulness en prestatie gemedieerd wordt door negatieve emoties wordt niet bevestigd.

Er werd een correlatie verwacht tussen mindfulness en neuroticisme. Vóór de mindfulnessinterventie hangen mindfulnessscores en neuroticisme significant samen,

r = -.60, p <.000. Na de mindfulnessinterventie werd geen significante correlatie

gevonden tussen mindfulness en neuroticisme r = -.40, p = 0.121. Hypothese 5 wordt niet bevestigd.

Met een within subjects repeated measures ANOVA werd getoetst of er in de interventiegroep een verandering van neuroticisme had plaatsgevonden. Er werd geen verschil gevonden in neuroticisme in de interventiegroep voor en na de interventie; F (1,14) = 0.26, p = .62. Hypothese 6 wordt niet bevestigd.

(23)

Tabel 3 Correlaties tussen mindfulness en neuroticisme op T1 en T2 Variabelen 2 3 4 1. Mindfulness T1 .73** -.60** -.27 2. Mindfulness T2 -.71** -.40 3.Neuroticisme T1 .54* 4. Neuroticisme T2 Note: *p<.05, **p<.01 Discussie

Het doel van deze studie was het onderzoeken van het effect van een korte mindfulnessinterventie op zowel de prestatie als het psychologische welzijn van een groep recreatieve hardlopers. Verwacht werd dat participanten na het volgen van de mindfulnesstraining meer mindful zouden zijn. Er is ondersteuning gevonden dat participanten in de interventiegroep significant beter scoren op de mindfulness subschaal ‘waarnemen’. Voor de overige subschalen van mindfulness is geen significant verschil gevonden tussen de interventiegroep en de controlegroep. In lijn met eerder onderzoek werd verwacht dat sporters na het volgen van de mindfulnessinterventie beter zouden presteren dan de sporters die de training niet gevolgd hadden en dat ze hun prestatie zelf als beter zouden beoordelen. Deze verwachtingen werden niet ondersteund door de resultaten. Het verwachte mediatie-effect van negatieve emoties tussen mindfulness en prestatie werd niet gevonden. Tot slot werd gevonden dat neuroticisme en mindfulness voor de interventie negatief gecorreleerd waren maar dat dit na de interventie niet meer het geval was. Tevens werd er bij de interventiegroep geen verschil in neuroticisme gevonden voor en na de mindfulnessinterventie.

(24)

Implicaties

Ondanks dat verwacht werd dat participanten in de interventiegroep op alle mindfulness subschalen beter zouden presteren dan de controlegroep, werd dit effect enkel gevonden voor de subschaal ‘waarnemen’. Een mogelijke verklaring kan zijn dat een korte mindfulnessinterventie minder effectief is dan een intensievere training. Andere mindfulnesstrainingen die uitgevoerd zijn onder een atletenpopulatie waren minstens 8 weken (bijvoorbeeld MBSR en MAC), waardoor er meer tijd is voor implementatie en het oefenen van de mindfulnessprincipes. Er zijn echter verschillende kortdurende mindfulnessinterventies ontwikkeld voor niet-klinische populaties (o.a. studenten en zusters) waarbij significante verhogingen van mindfulness gevonden zijn (Jain et al., 2007; Mackenzie, Poulin, & Seidman-Carlson, 2006). Een andere verklaring is dat de mindfulnesstraining wel degelijk effect heeft, maar dat de interventie in dit onderzoek niet tot significante resultaten heeft geleid door het geringe aantal participanten. In dit onderzoek is ervoor gekozen om de participanten de oefeningen via internet aan te bieden. De achterliggende gedachte was dat de drempel om aan het onderzoek mee te doen voor participanten minder hoog was. Mogelijk heeft dit bij de participanten geleid tot een gevoel van vrijblijvendheid waardoor dit onderzoek te maken had met een hoge mate van dropouts. In de toekomst kan het dus goed zijn om participanten te werven die bereid zijn om daadwerkelijk een of meerdere bijeenkomsten bij te wonen, of om participanten te werven bij teams, clubs of verenigingen, waar het programma deel uit maakt van het trainingsprogramma.

De verwachte verbetering van de objectieve prestatie na afloop van de mindfulnesstraining werd niet gevonden. Een verklaring hiervoor is dat mindfulness geen directe invloed heeft op prestatie. Een andere optie is dat dit effect pas na een

(25)

langere tijdsspan zichtbaar is. In het onderzoek van Brefcynski-Lewis et al., (2007) wordt beschreven dat de ervaren meditators met de meeste uren meditatie-oefening in vergelijking met ervaren meditators met minder uren meditatie-oefening minder hersenactivatie vertoonden bij het vasthouden van aandacht op een stimulus. Het zou kunnen dat de hardlopers nog meer oefening nodig hebben voordat ze in staat zijn om hun aandacht efficiënt te richten op de juiste techniek waardoor hun prestatie vooruit gaat. Dit staat haaks op onderzoeken studies die resultaten vonden in kortdurende mindfulnesstrainingen Zeidan, Gordon, & Goolkasian (2009) vonden bijvoorbeeld een vermindering in pijn en angst na drie dagen van 20 minuten mindfulness meditatie. Creswell, Pacilio, Lindsay & Brown (2014) rapporteren een vermindering in psychologische stress na drie dagen van 25 minuten mindfulness meditatie. Dit zijn echter vooral uitkomstmaten die het welzijn van participanten meten. Dit hangt vooral samen met het non-reactiviteit gedeelte van mindfulness. Mogelijk zijn mensen na een korte interventie wel in staat om hun emoties met een neutrale blik waar te nemen, maar heeft het richten van aandacht meer oefening nodig.

De hardlopers in dit onderzoek waren recreatieve hardlopers. Mogelijk zijn deze lopers zich niet bewust van de juiste techniek om hard te lopen. Het zou kunnen dat zij na de mindfulnesstraining wel degelijk in staat waren om hun aandacht efficiënt op taakgerelateerde stimuli te richten, maar dat zij simpelweg niet weten wat taakgerelateerde stimuli zijn. Wanneer er uitgegaan wordt van de theoretische voorspelling dat hardlopers beter gaan presteren omdat zij in staat zijn om hun aandacht efficiënter op taakgerelateerde stimuli te richten, is het van belang dat de hardlopers weten op welke taakgerelateerde stimuli zij zich dienen te concentreren. In vervolgonderzoek zou hiervoor gecontroleerd kunnen worden. Ook zou dit probleem ondervangen kunnen worden door participanten te werven die bij een

(26)

hardloopvereniging of -training aangesloten zijn. Ook is het afhankelijk van hoe objectieve prestatie gemeten wordt. Verhoogde mindfulness zou hardlopers in staat kunnen stellen om hun aandacht beter op hun techniek te richten. Mogelijk leidt mindfulness wel degelijk tot verbeterde prestatie, maar is deze prestatie niet te meten in de vorm van snelheid, maar in de vorm van verbeterde techniek. Mogelijk gaan participanten efficiënter en technisch beter lopen, maar niet sneller. In vervolgonderzoek zou men prestatie kunnen operationaliseren met een maat die techniek van de hardloper meet. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door een trainer de techniek te laten beoordelen, of door gebruik te maken van een fysiologisch meetinstrument zoals hartslag of VO2max.

Twee van de vijf facetten van mindfulness die Baer et al. (2006) beschrijven zijn oordeelloos waarnemen en non-reactiviteit. Doordat mensen leren hun gedachten en emotionele gemoedstoestanden objectief waar te nemen zonder hier op te reageren kan het zijn dat deze gemoedstoestanden als minder negatief en meer als neutraal worden gezien. Hierdoor zullen er minder negatieve emoties worden gerapporteerd. Mindfulness zou er ook toe kunnen leiden dat sporters minder kritisch op zichzelf zijn en daardoor minder negatieve emoties ervaren als gevolg van een positievere kijk op zichzelf en de sportprestatie. Tevens wordt door Vast et al. (2010) gesteld dat negatieve emoties een negatief effect hebben op prestatie omdat dit de aandacht wegleidt van taakgerelateerde stimuli. Hierdoor werd in dit onderzoek verwacht dat de verbetering van prestatie als gevolg van mindfulnesstraining gedeeltelijk verklaard kan worden door een vermindering aan gerapporteerde negatieve gemoedstoestanden. Met andere woorden, er werd verwacht dat de relatie tussen mindfulness en prestatie gemedieerd wordt door negatieve emoties. Dit is in lijn met eerder onderzoek dat aangeeft dat sporters na mindfulnesstrainingen minder negatieve emoties rapporteren

(27)

en enkele casestudies die rapporteren dat er een subjectieve prestatieverbetering plaatsvond (Schwannhauser, 2009). In lijn met de verwachtingen is gevonden dat negatieve emoties negatief samenhingen met prestatie, zowel objectief als subjectief. Er is eveneens gevonden dat negatieve emoties samenhangen met mindfulness. Echter, hoewel getheoretiseerd werd dat dit een negatieve samenhang was, kwam uit de resultaten een positieve samenhang. Dit zou kunnen betekenen dat mensen juist meer in staat zijn om hun gemoedstoestanden op te merken en te beschrijven, zonder hierop te reageren. Met andere woorden zou het zo kunnen zijn dat de negatieve emoties niet in hoeveelheid afnemen maar wel in intensiteit. Dit hangt samen met onderzoek van (Crews en Landers, 1993) waaruit bleek dat boogschutters dezelfde mate van anxiety vertoonden tijdens een schiettaak, maar dat de ervaren meditators een betere prestatie leverden dan de minder ervaren meditators. De verwachte samenhang tussen mindfulness en prestatie werd echter niet gevonden. Dit gold zowel voor de objectieve als de subjectieve prestatiemaat. Een verklaring voor het uitblijven van een directe relatie tussen prestatie en objectieve prestatie in dit onderzoek kan te maken hebben met de operationalisatie van het construct. Mogelijk heeft mindfulness wel invloed op techniek, maar niet direct op snelheid. Een reden dat de relatie tussen mindfulness en subjectieve prestatie niet gevonden is, kan te maken hebben met het feit dat de subjectieve prestatie een zelfbeoordelingsmaat is. Mogelijk hebben de atleten hun prestatie wel degelijk verbeterd, maar hebben zij dit zelf niet waargenomen en daardoor dus ook niet gerapporteerd.

Verwacht werd dat de mindfulnessinterventie zou leiden tot een vermindering in de mate van neuroticisme. Onderzoek van Helson en collega’s (2002) en Piedmont (2001) duidt erop dat verandering in persoonlijkheid mogelijk is en dat ervaringen en omgeving een belangrijke rol spelen in de ontwikkeling van persoonlijkheid (Roberts

(28)

et al. 2004). Hurk et al. (2011) stelt dat het plausibel is dat het praktiseren van mindfulness meditatie op lange termijn een effect heeft op persoonlijkheid. In dit onderzoek werd deze hypothese echter niet bevestigd. Mogelijk heeft het praktiseren van mindfulness op langere termijn wel invloed op de mate van neuroticisme. Mindfulness leidt tot een verandering in de manier waarop mensen met emoties omgaan. Getheoretiseerd wordt dat dit op de lange termijn leidt tot blijvende veranderingen in de hersenen, wat op zijn beurt weer een gevolg in persoonlijkheidskenmerken kan veroorzaken. mindfulness de emotionele non-reactiviteit verhoogd, waardoor er men in staat is de emoties te observeren zonder te reageren. Er kan gesteld worden dat mensen die meer mindful zijn sensitiever zijn voor hun emoties en effectiever in de omgang hiermee (Marks, 2008). Een onderdeel van neuroticisme is emotionele reactiviteit, de behoefte om direct te reageren op emoties (Hart et al, 2007). Via dit mechanisme zou verhoogde mindfulness kunnen leiden tot een verminderde mate van neuroticisme. Vervolgonderzoek zal dit uit moeten wijzen.

Beperkingen

Deze studie heeft te kampen gehad met een hoge uitval van participanten. Verklaringen hiervoor zijn de laagdrempeligheid van de interventie die misschien tot een gevoel van vrijblijvendheid heeft geleid bij de participanten, waardoor participanten gemakkelijker afhaken. Deze hardlopers waren tevens recreatieve hardlopers die weliswaar geïnteresseerd waren om hun prestatie te verbeteren, maar die niet hardlopen in wedstrijdverband. Dit heeft misschien invloed gehad op de mate van uitval. Wanneer hardlopers geen recreatieve lopers zijn, maar hardlopen in wedstrijdverband of naar een bepaalde prestatie toe werken, zijn zij mogelijk meer bereid om tijd en energie te steken in een programma dat hun prestaties verbetert.

(29)

Deelname aan de training heeft dan mogelijk een hogere prioriteit waardoor zij eerder geneigd zijn ermee door te gaan. Mogelijk vonden de participanten in deze steekproef de kosten in de vorm van tijd en energie niet opwegen tegen de eventuele baten, namelijk prestatieverbetering.

Anders dan veel andere studies die de relatie tussen sportprestatie en mindfulness onderzoeken, is in dit onderzoek gebruik gemaakt van een objectieve prestatiemaat. Sportprestaties zijn lastig uit te drukken in een objectieve prestatie, omdat er heel veel variabelen zijn. In dit onderzoek is gekozen om de objectieve prestatie te meten aan de hand van de tijd die participanten nodig hebben om 5 km te lopen. Een loper die een afstand van 20 km loopt, zal dit allicht in een lager tempo doen dan een loper die slechts 5 km loopt. Door alle participanten te vragen om 5 km te lopen en daar de tijd van door te geven, konden de tijden voor en na de interventie met elkaar vergeleken worden. Een nadeel van deze aanpak is dat lopers die gewend zijn om meer km te lopen mogelijk een betere conditie hebben en een kortere afstand significant sneller lopen dan de lopers die gewend zijn om 5 km te lopen. Dit had ondervangen kunnen worden door in de steekproef alleen participanten op te nemen die gewend zijn om 5km te lopen. Tevens hoeft sneller niet per se te betekenen dat de hardloper ook beter loopt. Mindfulness zou ertoe kunnen leiden dat hardlopers efficiënter lopen, zonder dat dit op een afstand van 5km te zien is in tijd.

Suggesties voor vervolgonderzoek

Het blijft noodzakelijk om onderzoek te doen naar verschillende vormen van mindfulnessinterventie. Wanneer er een goede balans gevonden wordt tussen intensiviteit en effectiviteit van mindfulnessinterventies, zal mindfulness toegankelijker worden voor een breder scala aan sporters. Met andere woorden: er is behoefte aan een mindfulnesstraining die weinig intensief is en toch effectief. In

(30)

plaats van een ingesproken presentatie zou de interventie die in dit onderzoek gebruikt is, kunnen beginnen met een gemeenschappelijke bijeenkomst waarin de principes van mindfulness uitgelegd worden. De participanten hebben dan de mogelijkheid elkaar ontmoeten en in gesprek te gaan over mindfulness. Ook zou er een whatsappgroep aangemaakt kunnen worden, waar participanten op een informele manier vragen, opmerkingen, moeilijkheden of successen met elkaar en de onderzoekers kunnen delen. Dit vergroot mogelijk de betrokkenheid van de participanten bij de interventie op een relatief laagdrempelige manier. Hierdoor kunnen meer sporters van de voordelen profiteren die mindfulness met zich meebrengt. Het is dus belangrijk om onderzoek te blijven doen naar de meest optimale lengte en intensiviteit van mindfulnessinterventies. Ook is het belangrijk om participanten betrokken te krijgen bij het concept mindfulness om uitval te verminderen. De mindfulnesstraining zou bijvoorbeeld onderdeel kunnen zijn van een trainingsprogramma van een vereniging. Naast de daadwerkelijke oefenmomenten zouden er momenten ingebouwd kunnen worden waarin de participanten hun ervaringen uitwisselen en zo elkaar motiveren om mee te doen.

Het is belangrijk om tot goede objectieve prestatiematen te komen, zodat dit in vervolgonderzoek gemeten kan worden. In vervolgonderzoek zou gecontroleerd kunnen worden voor de gemiddelde afstand die een hardloper gewend is te lopen. Een andere optie zou zijn om participanten te laten kiezen of ze in de 5 km, 10 km of 15 km conditie willen. Dan kan ook nog nagegaan worden of er een verschil tussen lange en korte afstand lopers is. Het zou kunnen dat lange afstandslopers meer baat hebben bij een mindfulnesstraining omdat zij door de langere duur van hun sport meer gehinderd worden door afleidende gedachten, emoties, pijn en verveling. Verhoogde

(31)

aandacht voor taakgerelateerde stimuli en het objectief bekijken van interne en externe prikkels zou voor deze lange afstandslopers een nuttige vaardigheid zijn.

Conclusie

Ondanks de beperkingen levert dit onderzoek een bijdrage aan de groeiende kennis van de positieve effecten van mindfulness op het gebied van sport. Deze studie heeft een stap gemaakt in het operationaliseren van objectieve prestatie en de invloed van mindfulness hierop. Tevens is er gezocht naar balans tussen intensiteit en effectiviteit van interventies om mindfulness zo toegankelijker te maken voor grotere atletenpopulaties. Hiermee draagt dit artikel bij aan de groeiende hoeveelheid wetenschappelijke kennis die het belang van mindfulness in prestatie en welzijn onderstreept.

Referenties

Baer, R. A. (2003). Mindfulness training as a clinical intervention: A conceptual and empirical review. Clinical psychology: Science and practice, 10(2), 125-143.

Baer, R. A., Smith, G. T., & Allen, K. B. (2004). Assessment of mindfulness by self- report: The Kentucky inventory of mindfulness skills. Assessment, 11(3), 191–206.

Baer, R.A., Smith, G.T., Hopkins, J., Krietemeyer, J., & Toney, L. (2006). Using self- report assessment methods to explore facets of mindfulness. Assessment, 13(1), 27–45.

(32)

(MMTS) intervention: Impact of MMTS with Division I female athletes. Manuscript submitted for publication

Bernier, M., Thienot, E., Cordon, R., & Fournier, J. F. (2009). Mindfulness and acceptance approaches in sport performance. Journal of Clinical Sport

Psychology, 25(4), 320-333.

Birrer, D., & Morgan, G. (2010). Psychological skills training as a way to enhance an athlete's performance in high‐ intensity sports. Scandinavian Journal of

Medicine & Science in Sports, 20(s2), 78-87.

Birrer, D., Röthlin, P., & Morgan, G. (2012). Mindfulness to Enhance Athletic

Performance: Theoretical Considerations and Possible Impact Mechanisms.

Mindfulness, 3(3), 235-246.

Bishop, S. R., Lau, M., Shapiro, S., Carlson, L., Anderson, N. D., Carmody, J., & Devins, G. (2004). Mindfulness: A proposed operational definition. Clinical

Psychology: Science and Practice,11(3), 230-241.

Brefczynski-Lewis, J.A., Lutz, A., Schaefer, H.S., Levinson, D.B., & Davidson, R.J. (2007). Neural correlates of attentional expertise in long-term meditation practitioners. Proceedings of the National Academy of Sciences of the United

States of America, 104(1), 11483–11488.

(33)

foundations and evidence for its salutary effects. Psychological Inquiry, 18(4), 211-237.

Caird, S.J., McKenzie, A.D.& Sleivert, G.G (1999). Biofeedback and relaxation techniques improve running economy in sub-elite long distance runners.

Medicine & Science in Sports & Exercise, 31(5), 717-722.

Costa, P. T., & MacCrae, R. R. (1992). Revised NEO Personality Inventory

(NEO PI-R) and NEO Five-Factor Inventory (NEO FFI): Professional manual. Psychological Assessment Resources.

Creswell, J. D., Pacilio, L. E., Lindsay, E. K., & Brown, K. W. (2014). Brief

mindfulness meditation training alters psychological and neuroendocrine responses to social evaluative stress. Psychoneuroendocrinology, 44(1), 1-12.

Crews, D.J., & Landers, D.M. (1993). Electroencephalographic measures of

attentional patterns prior to the golf putt. Medicine and Science in Sports and

Exercise, 25(1), 116–126.

Davidson, R.J., Kabat-Zinn, J., Schumacher, J., Rosenkranz, M., Muller, D., Santorelli, S., et al. (2003). Alterations in brain and immune function produced by mindfulness meditation. Psychosomatic Medicine, 65(1), 564– 570.

(34)

Mindfulness for long-distance runners: An open trial using Mindful Sport Performance Enhancement (MSPE). Journal of Clinical Sport Psychology,

25(4), 357-376.

Dane, E., & Brummel, B. J. (2014). Examining workplace mindfulness and its

relations to job performance and turnover intention. Human Relations, 67(1), 105-128

Dreyer, D., & Dreyer, K. (2009). ChiRunning: A revolutionary approach to effortless,

injury-free running. Simon and Schuster.

Gardner, F. L., & Moore, Z. E. (2004). A mindfulness-acceptance-commitment- based approach to athletic performance enhancement: Theoretical considerations. Behavior Therapy, 35(4), 707-723.

Gardner, F.L., & Moore, Z.E. (2007). The psychology of enhancing human

performance:The mindfulness-acceptance-commitment (MAC) approach. New

York: Springer.

Gardner, F. L., & Moore, Z. E. (2012). Mindfulness and acceptance models in sport psychology: A decade of basic and applied scientific advancements. Canadian

Psychology/Psychologie Canadienne, 53(4), 309.

Gulik, T. L. (2009). Mindfulness, Big Five personality, and affect: A meta-analysis.

(35)

Goldberg, L. R. (1990). An alternative" description of personality": the big-five factor structure. Journal of Personality and Social Psychology, 59(6), 1216-1229.

Gooding, A., & Gardner, F. L. (2009). An investigation of the relationship between mindfulness, preshot routine, and basketball free throw percentage. Journal of

Clinical Sport Psychology, 25(4), 303-319.

Goodman, F. R., Kashdan, T. B., Mallard, T. T., & Schumann, M. (2014). A brief mindfulness and yoga intervention with an entire NCAA Division I athletic team: An initial investigation. Psychology of Consciousness: Theory,

Research, and Practice, 1(4), 339-356.

Hasker, S. M. (2010). Evaluation of the mindfulness-acceptance-commitment (mac) approach for enhancing athletic performance. Dissertation Abstracts

International: Section B: The Sciences and Engineering, 71(9-B) 5790.

Hart, J. W., Stasson, M. F., Mahoney, J. M., & Story, P. (2007). The Big Five and Achievement Motivation: Exploring the Relationship Between Personality and a Two-Factor Model of Motivation. Individual Differences Research, 5(4). 267-274

Helson, R., Kwan, V. S., John, O. P., & Jones, C. (2002). The growing evidence for personality change in adulthood: Findings from research with personality inventories. Journal of Research in Personality, 36(4), 287-306.

(36)

Hülsheger, U. R., Alberts, H. J., Feinholdt, A., & Lang, J. W. (2013). Benefits of mindfulness at work: The role of mindfulness in emotion regulation, emotional exhaustion, and job satisfaction. Journal of Applied Psychology,

98(2), 310-325.

Hurk, van den P. A., Wingens, T., Giommi, F., Barendregt, H. P., Speckens, A. E., & van Schie, H. T. (2011). On the relationship between the practice of

mindfulness meditation and personality—an exploratory analysis of the mediating role of mindfulness skills. Mindfulness, 2(3), 194-200.

Jha, A.P., Krompinger, J., & Baime, M.J. (2007). Mindfulness training modifies subsystems of attention. Cognitive, Affective, &. Behavioral Neuroscience,

7(1), 109–119.

John, S., Verma, S., & Khanna, G. (2011). The effect of mindfulness meditation on HPA-Axis in pre- competition stress in sports performance of elite shooters.

National Journal of Integrated Research in Medicine, 2(3), 15-21.

Kabat-Zinn, J. (1990). Full catastrophe living: Using the wisdom of your body and

mind to face stress, pain, and illness. New York: Delacourt.

Kabat-Zinn, J. (1994). Wherever you go, there you are: Mindfulness meditation in

(37)

Kaufman, K. A., Glass, C. R., & Arnkoff, D. B. (2009). Evaluation of mindful sport performance enhancement (MSPE): A new approach to promote flow in athletes. Journal of Clinical Sport Psychology, 25(4), 334-356.

Kirkcaldy, B. D. (1982). Personality profiles at various levels of athletic participation.

Personality and Individual Differences, 3(3), 321-326.

Lazarus, R. S. (2000). How emotions influence performance in competitive sports.

Sport Psychologist, 14 (1), 229–252.

Landers, D., Han, M., Salazar, W., Petruzzello, S., Kubitz, K., & Gannon, T. (1992). Effects of learning on electroencephalographic and electrocardiographic patterns in novice archers. International Journal of Sport Psychology, 25(1), 56–70.

Mackillop, J., & Anderson, E. (2007). Further psychometric validation of the Mindful Attention Awareness Scale (MAAS). Journal of Psychopathology and

Behavioral Assessment, 29(4), 289–293.

Malcoun, E. (2009). Unpacking mindfulness: Psychological processes underlying the health benefits of a mindfulness-based stress reduction program.

(38)

Engineering, 69, (12-B), 7817.

Marks, D. R. (2008). The Buddha's extra scoop: Neural correlates of mindfulness and clinical sport psychology. Journal of Clinical Sport Psychology, 2(3), 42-57.

Matthews, G., Jones, D. M., & Chamberlain, A. G. (1990). Refining the measurement of mood: The UWIST Mood Adjective Checklist. British Journal of

Psychology, 81(1), 17-42.

Matthews, G., & Wells, A. (1999). The cognitive science of attention and emotion. In T. Dalgleish, & M. J. Power (Eds.), Handbook of cognition and emotion (pp. 171–192). West Sussex: John Wiley & Sons.

McCarthy, P. J. (2011). Positive emotion in sport performance: Current status and future directions. International Review of Sport and Exercise Psychology, 4(1), 50-69.

McKelvie, S. J., Lemieux, P., & Stout, D. (2003). Extraversion and neuroticism in contact athletes, no contact athletes and non-athletes: A research note. Athletic

insight, 5(3), 19-27.

Moore, Z. E. (2009). Theoretical and empirical developments of the Mindfulness- Acceptance-Commitment (MAC) approach to performance enhancement.

(39)

Morgan, W. P. (1980). The trait psychology controversy. Research Quarterly for

Exercise and Sport, 51(1), 50-76.

Oishi, S., Diener, E., Suh, E., & Lucas, R. E. (1999). Value as a moderator in subjective well-being. Journal of personality, 67(1), 157-184.

Piedmont, R. L. (2001). Cracking the plaster cast: Big Five personality change during intensive outpatient counseling. Journal of Research in personality, 35(4), 500-520.

Roberts, B. W., Wood, D., & Smith, J. L. (2004). Evaluating five factor theory and social investment perspectives on personality trait development. Journal of

Research in Personality, 39(1), 166–184.

Saucier, G. (1994). Mini-markers: A brief version of Goldberg's unipolar Big-Five markers. Journal of personality assessment, 63(3), 506-516.

Schwanhausser, L. (2009). Application of the mindfulness-acceptance-commitment (MAC) protocol with an adolescent springboard diver. Journal of Clinical

Sport Psychology, 3(4), 377-395.

Shapiro, S. L., Carlson, L. E., Astin, J. A., & Freedman, B. (2006). Mechanisms of mindfulness. Journal of clinical psychology, 62(3), 373-386.

(40)

Row.

Thomas, P. R., Murphy, S. M., & Hardy, L. (1999). Test of performance strategies: Development and preliminary validation of a comprehensive measure of athletes' psychological skills. Journal of sports sciences, 17(9), 697-711.

Thompson, E. R. (2008). Development and Validation of an International English Big-Five Mini- Markers. Personality and Individual Differences, 45(6), 542– 548.

Thompson, R. W., Kaufman, K. A., De Petrillo, L. A., Glass, C. R., & Arnkoff, D. B. (2011). One year follow-up of mindful sport performance enhancement (MSPE) with archers, golfers, and runners. Journal of Clinical Sport

Psychology, 5(2), 99-116.

Uphill, M. A., McCarthy, P. J., & Jones, M. V. (2009). Getting a grip on emotion regulation in sport: Conceptual foundations and practical application. In S. Mellalieu, & S. Hanton (Eds.), Advances in applied sport psychology (pp. 162-194). London: Routledge.

Van Hespen, A., Stubbe, J., Stege. S., & Ooijendijk, W. (2009). Blessures Hardlopen (BIS). Blessurevrij lopen? Leiden: TNO KvL

(41)

effects on attention, concentration, and performance. Australian Psychologist,

45(2), 132-140.

Wilson, M. R., Vine, S. J., & Wood, G. (2009). The influence of anxiety on visual attentional control in basketball free throw shooting. Journal of Sport and

Exercise Psychology, 31(1), 152-168.

Williams, J. M., & Straub, W. F. (2010). Sport psychology: Past, present, future. In J. M. Williams (Ed.), Applied sport psychology: Personal growth to peak

performance (pp. 1–17). Boston, MA: McGraw-Hill.

Woodman, T., Davis, P. A., Hardy, L., Callow, N., Glasscock, I., & Yuill-

Proctor, J. (2009). Emotions and sport performance: An exploration of happiness, hope, and anger. Journal of Sport and Exercise Psychology, 31(1), 169-188.

Zeidan, F., Gordon, N. S., Merchant, J., & Goolkasian, P. (2010). The effects of brief mindfulness meditation training on experimentally induced pain. The Journal

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

To all intents and purposes, the living conditions of the residents of Boiketlong informal settlement violate the stipulations of Chapter 1, section 3 (1) of the

Hoewel 'n relatiewe klein groepie kinders bereik word, is dit van waarde, aangesien die kinders met 'n ander faset van die biblioteek te doen kry en kinders op

NVALT en NHG zijn door de KNGF betrokken bij hun richtlijn, maar de rol van de longarts bij longrevalidatie is nog niet uitgewerkt.. Wegens COVID-19 is

Op basis van het bovenstaande zal Zorginstituut Nederland niet overgaan tot de beoordeling van het geneesmiddel racecadotril en adviseert het Zorginstituut u om racecadotril

Ook het betoog van Briill op blz. 8 kan ik niet geheel volgen. Brüll betuigt daar zijn instemming met de mening van Van der Poel, dat het adagium „in dubio contra

De realiseerbare kostenbesparingen zijn gedefinieerd als de toeneming van de vervangingswaarde van die produktiemiddelen, welke gedurende de afgelopen periode (of

Wat wel geconstateerd kan worden is dat er naar alle waarschijnlijkheid een zwak verband is tussen de objectieve en subjectieve verkeersonveiligheid omdat er (afgezien van