• No results found

Wooncoöperatie in wording : het proces van zelforganisatie binnen een institutioneel veld

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wooncoöperatie in wording : het proces van zelforganisatie binnen een institutioneel veld"

Copied!
58
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Amsterdam, 30 juni 2016

Wooncoöperatie in wording

- Het proces van zelforganisatie binnen een institutioneel veld -

Universiteit van Amsterdam

Master Scriptie Algemene Sociologie Seija Franse

10822356

Begeleider: Freek Janssens 2e lezer: Katja Rusinovic Woorden Aantal 16909

(2)

The right to the city is not merely a right of access to what already exists but a right to change it after our heart’s desire – David Harvey (2003)

(3)

Voorwoord

Voor u ligt het onderzoeksrapport en laatst geschreven onderdeel van mijn master in de Sociologie, gevolgd aan de Universiteit van Amsterdam. Het onderwerp van deze scriptie is het proces van zelforganisatie binnen coöperatieve vereniging Copekcabana. Mijn

interesse in het onderwerp komt voort uit een persoonlijke ervaring die ik opdeed als studenten coördinator voor Academie van de stad binnen de Rudolf Dieselbuurt, te Amsterdam. Als studenten coördinator was ik in de wijk verantwoordelijk voor het ontwerpen en ontwikkelen van participatie programma’s gericht op het vergroten van de zelfredzaamheid van de buurtbewoners. Dit programma werd indirect gefinancierd door de woningcorporatie Ymere daardoor bepaalde zij ook de focus van de participatie

programma’s. Dit gegeven riep bij mij vragen op over de mate waarin burgers vrij waren om hun eigen leefomgeving in te richten en op welke manier een top-down participatie programma effect heeft.

Via een persoonlijk contact kwam ik in contact met coöperatieve vereniging Copekcabana, zij waren direct enthousiast over mijn onderzoek. Ik zou dan ook graag van deze

gelegenheid gebruik willen maken om alle leden van Copekcabana te bedanken voor de openheid en hun bereidheid de organisatorische documenten met mij te delen. De leden zijn stuk voor stuk belangrijk geweest in het proces van het vinden van de juiste informaten en het identificeren van betrokken partijen ten behoeve van het onderzoek. Zonder de enthousiaste medewerking van de leden van Copekcabana was dit onderzoek niet mogelijk geweest, enorm bedankt!

Daarnaast gaat mijn dank uit naar alle medewerkers van de Universiteit van Amsterdam die mij hebben ondersteund gedurende het proces van mijn scriptie. In het bijzonder wil ik Freek Jansens bedanken die als begeleider beschikbaar was voor vragen en tijdens het scriptie seminar waardevolle inzichten en kritiek heeft gegeven die mij vooruit hebben geholpen bij het vormgeven van het onderzoeksplan.

Tenslotte wil ik van dit moment gebruik maken om mijn studiegenoten te bedanken die aan mijn zijde het zelfde proces doorliepen. Ik heb enorm veel gehad aan de motiverende gesprekken tijdens de lunch en feedback momenten die hieraan te pas kwamen.

(4)

Samenvatting

Begin vorig jaar werd de wooncoöperatie opgenomen in het woonbestel, dit is geen nieuw concept maar geniet binnen Nederland hernieuwde aandacht. Deze aandacht komt zowel vanuit het institutionele veld als vanuit de samenleving. Vanuit het perspectief van de burgers komt dit voort uit het verlangen naar keuzevrijheid en zelfbeschikking. Het institutionele veld ziet vooral voordeel in het woningcoöperatie doordat het inspeelt op particulier initiatief dat ervoor kan zorgen dat wijken leefbaar blijven ondanks de forse bezuinigingen. Deze trend waarbij burgers in het gat springen waaruit overheden en de markt zich terugtrekken, is niet alleen zichtbaar binnen de sociale woningmarkt. Op tal van terreinen ontstaan burgercoöperaties binnen het (semi-) publieke domein, dat voorheen primaat van de overheid was. Dit proces van zelforganisatie in het institutionele veld staat centraal binnen dit onderzoek. Om dit proces te kunnen onderzoeken is er een enkele casestudie uitgevoerd binnen de wooncoöperatie in wording Copekcabana. Door middel van interviews met 12 respondenten en observaties binnen de vereniging is onderzocht op welke manier zij zich zowel bottom-up als institutioneel organiseren. De afgenomen interviews waren semigestructureerd om ruimte over te laten voor de beleving van de respondenten. Door het gebruik van de gefundeerde theorie benadering zijn de gegevens geanalyseerd. Binnen de theorie worden de begrippen burgerparticipatie en zelforganisatie nog al eens door elkaar gebruikt, echter is er een wezenlijk verschil tussen de twee. Bij burgerparticipatie worden burgers ingezet binnen bestaand beleid terwijl het bij

zelforganisatie precies andersom gaat. De verschillende benaderingen in zelforganisatie vallen te verklaren vanuit de verschillende motieven. De samenleving heeft behoefte aan zelfbeschikking terwijl het institutionele veld voornamelijk overheidstaken wil overdragen in verband met bezuinigingen. Uit het onderzoek komt naar voren dat Copekcabana binnen het proces van zelforganisatie vier verschillende fases doorloopt, de initiatieffase, de erkenning- en netwerkfase, de aansluitingsfase & de professionaliseringsfase. Een logisch vervolg hierop zou de uitvoeringsfase zijn, doordat Copekcabana pas begin volgend jaar over zal gaan op de daadwerkelijke uitvoering van de woningcoöperatie kon deze fase wegens tijdsgebrek niet mee worden genomen binnen dit onderzoek. Binnen de

aansluitingsfase transformeert het zelforganiserende initiatief naar de wetten en regels van het institutionele systeem die de kaders hebben gesteld waaraan de wooncoöperatie moet voldoen.

(5)

Inhoudsopgave

1. Introductie ……….. 7

1.1 Leeswijzer ………... 9 1.2 Wat is zelforganisatie? ………... 9 1.3 De burgercoöperatie ………. 10 1.4.1 de wooncoöperatie ……… 11

2. De Amsterdamse sociale volkshuisvesting: Toen en nu………….. 12

2.1 De rol van de gegoede burgerij ……… 12

2.2 De woningwet 1901 ………. 13

2.3 Bouwen voor de buurt ………. 14

2.4 De integrale wijkaanpak ………. 15

2.5 Herziening van de woningwet 2015 ………16

2.6 Conclusie ………16

3. Theoretisch Kader ……….. 16

3.1 David Harvey, stedelijk interieur ……….. 16

3.1.1 Een Cynisch en Optimistisch perspectief ………17

3.2 De zelforganiserende burger ……… 18

3.2.1 Netwerksamenleving ………. 18

3.2.2 Sociale banden ……….. 19

3.2.3 Het proces van zelforganisatie ……….. 20

3.3 Burgerparticipatie ………. 20 3.3.1 Voor- en tegenstanders ……….. 22 3.3.2 Participatie Strategieën ………. 22 3.4 Neoliberaal ‘communitarisme’ ……… 23 3.4.1 Zelfbestuur ………... 24 3.5 Conclusie ………. 25

4. Onderzoeksdesign & methodologie ……….26

4.1 Case studie ………..26

4.2 Gefundeerde theorie benadering ……… 27

4.3 Onderzoekseenheden ……… 27

(6)

4.3.2 Betrokken partijen ……….. 28

4.4 Data verzameling ……….. 28

4.4.1 Interview ……….. 29

4.4.2 Observaties ……… 29

4.5 Beperkingen van het onderzoek ……… 29

5. De casus ‘Copekcabana’ ………30

5.1 De van der Pekbuurt ………30

5.2 De casus Copekcabana ……….. 32 5.2.1 Financiën ……… 33 5.2.2 Communicatie ………. 33 5.2.3 Toekomst plannen ……… 33

6. Bevindingen ………..34

6.1 Leden profiel ………..34

6.2 Deelvraag 1: “Hoe verloopt het proces van zelforganisatie binnen Copekcabana?” 6.2.1 Initiatieffase ……….36

6.2.2 Erkenning & Netwerkfase ……… 37

6.2.3 Aansluitingsfase ………...37

6.2.4 Professionalisering ……….38

6.2.5 Conclusie ……….40

6.3 Deelvraag 2: “Op welke manieren word zelforganisatie beïnvloed door het institutionele veld?” 6.3.1 Gemeente Amsterdam ………. 42 6.3.2 Ymere ………. .42 6.3.3 Rijksoverheid en de Provincie ……… 43 6.3.4 Conclusie ……… 44

7. Conclusie en discussie………. 45

7.1 Discussie ………. 45 7.2 Conclusie ……… 47

8. Reflectie ………. 48

(7)

1. Introductie

Op 10 maart 2015 is de nieuwe woningwet binnen de eerste kamer aangenomen. Naast een herziening van de oorspronkelijke taken van de woningcorporaties krijgt ook de

wooncoöperatie een plek in het woonbestel. Minister Blok voor wonen en Rijksdienst ziet de woningcoöperatie als middel om meer particulier initiatief en keuze vrijheid te creëren binnen de sociale woningmarkt. (Bokhorst & Edelenborst, 2015).

De discussie over hoe bewoners meer zeggenschap kunnen genereren over hun eigen woningen is al een geruime tijd gaande (Duivesteijn, 2013b; Tjeenk Willink, 2013; Bokhorst & Edelenborst, 2015). Zeker burgers met een laag tot middeninkomen zijn in Nederland al snel afhankelijk van de sociale woningsector. Wethouder Adri Duivesteijn maakt zich al jaren sterk voor een transformatie van corporaties naar coöperaties (Bokhorst &

Edelenborst, 2015). Binnen deze transformatie kunnen huurders woningen overnemen van woningcorporaties om meer zeggenschap in eigen woningvoorziening te creëren. Hierdoor beoogd de wethouder een einde te maken aan de strakke afscheiding tussen huur en koop wat vaak ook symbool staat voor het onderscheid tussen arm en rijk (Duivesteijn, 2013a).

Door deze ontwikkelingen binnen het institutionele veld komt de zelfbeheer ambitie van ‘Copekcabana’ in een stroomversnelling. Copekcabana is een wooncoöperatie in wording die er naar streven om betaalbare en duurzame woonruimte te ontwikkelen met een grote zeggenschap over de eigen woning en woonomgeving (Copekcabana, 2016). Dit wil de vereniging bereiken door als collectief van bewoners voormalig corporatiewoningen in eigenbeheer over te nemen. Het betreft twee woonblokken, bestaande uit dertig woningen: deels eengezinswoningen en deels studio’s in de van der Pekbuurt, te Amsterdam Noord. Door samen te bouwen aan gemeenschappelijke ruimten, bouwen zij aan een sociale gemeenschap die al volop in ontwikkeling is. Dit aspect van zelforganisatie past binnen trends als een terugtrekkende overheid, de overgang van verzorgingsstaat naar

participatiesamenleving en de civiele samenleving (platform31, 2015).

Deze zelfbeheer ambitie van de vereniging komt voort vanuit protest op de radicale vernieuwingsplannen van de huidige woningcorporatie Ymere die een groot deel van de woningen in de van der Pekbuurt bezit. Deze vernieuwingsplannen zijn erop gericht woningdifferentiatie aan te brengen in het huidige woningaanbod. Naast een serieuze opwaardering van de woningen wordt een deel van de woningvoorraad overgedragen aan

(8)

marktpartijen. De huurder zelf heeft binnen deze vorm van stadvernieuwing geen actieve rol, deze wordt eerder gezien als passieve consument (Uitermark, p. 355). Copekcabana reageerd op deze top-down aanpak door zich bottum-up te organiseren en zich te focussen op minder bedeelde burgers. Copekcabana is niet de enige in zijn soort maar onderdeel van een actuele bredere beweging in Nederland die zich inzet voor het creëren an

zelfbeheer over voormalig corporatiewoningen en het verruimen van zelfbeschikking in de sociale huursector (Copekcabana, 2016).

Enerzijds wordt de wooncoöperatie dus gepropageerd van bovenaf doordat het concept binnen de woonwet verankerd is waarin voorwaarden geformuleerd zijn om woonbezit onder mensen met een lagere inkomens mogelijk te maken (Bokhorst & Edelenborst, 2015). Anderzijds komt de beweging van onderop, mensen die bottom-up hun omgeving

vormgeven, initiatieven nemen en oplossingen zoeken (Uitermark, 2012). Deze twee benaderingen van zelforganisatie willen in de praktijk nog al eens met elkaar in conflict komen, waar zelforganisatie spontaan en ongelijkmatig is, is staatsorganisatie dwingend en standaardiserend (Uitermark, 2012). Uitermark beschrijft bijvoorbeeld in het artikel ‘An memorian of the Just City of Amsterdam’ hoe als gevolg van institutionalisatie van de activistische innitiatieven uit de jaren 70 en 80, de wortels binnen de civiele samenleving verloren gingen. Deze soms paradoxale verhouding tussen burger en beleid staat centraal binnen dit onderzoek. De hoofdvraag die zal worden bahandeld luid:

“Op welke wijze organiseert Copekcabana zich zowel bottom-up als op institutionele wijze?”

Dit kan het best onderzocht worden door middel van een enkele casestudie zodat de verschillende asspecten, complexiteiten en ontwikkelingen van zelforganisatie grondig onderzocht kunnen worden. Doordat Copekcabana nog geen gevestigde woöncooperatie is bied deze case inzichten in de ontwikkelingen in het aanloop proces en problemen die hierbij te pas komen. Doordat burgercoöperaties vaak jonge organisaties zijn is er nog weinig kennis beschikbaar over deze nieuwe organisatievorm (Bokhorst, Edelenbos, Koppenjan, & Vrielink, 2015, p. 3). De focus van dit onderzoek is de woningcoöperatie evengoed zal dit onderzoek ook inzichten voortbrengen voor andere vormen van burgercoöperaties die zich begeven in publieke domein dat voorheen primaat van de overheid was.

(9)

1.1 Leeswijzer

In het vervolg van deze introductie zullen eerst de belangrijkste begrippen en concepten uitgelegd worden die binnen dit onderzoek aan bod komen. Hoofdstuk 2 gaat in op de optwikkelingen binnen de Amsterdamse sociale volkshuisvesting met daarin een terugblik op ontwikkelingen vanuit het verleden. Hoofdstuk 3 bevat het theoretisch kader,

waarbinnen de wetenschappelijke basis voor het onderzoek wordt gelegd. Binnen hoofdstuk 4 wordt het onderzoeksdesign en de methodologie besproken tevens komen binnen dit hoofdstuk de validiteit en betrouwbaarheid aan bod. Hoofdstuk 5 beschrijft de casus Copekcabana en de context waarbinnen dit initiatief tot stand is gekomen. Het zesde hoofdstuk gaat in op de bevindingen die naar voren zijn gekomen vanuit het empirisch onderzoek, per deelvraag wordt er een deel conclusie geformuleerd. Binnen het hoofdstuk Conclusie en Discussie wordt de hoofdvraag van dit onderzoek beantwoord. Ter afsluiting van dit onderzoeksrapport zal door middel van een reflectie de verloop van de

onderzoeksperiode beschreven worden.

1.2 wat is zelforganisatie?

Zelforganisatie is in de afgelopen decennia uitgegroeid tot een centraal begrip in de

wetenschap (Uitermark, 2014, p. 5). Binnen de Natuurwetenschappen wordt zelforganisatie begrepen als het spontaan ontstaan van nieuwe structuren vanuit complexe processen van lokale interactie (Bokhorst, Edelenbos, Koppenjan, & Vrielink, 2015). Bij het gebruik van het woord zelforganisatie in de sociale wetenschappen wordt er vaak gerefereerd naar het maatschappelijk initiatief van burgers, dat (grotendeels) zonder bemoeienis van de staat tot stand komt en waarbij de organisatorische aspecten in handen blijven van de

initiatiefnemers (Velden, 2010). Niet alleen in de verklarende wetenschappen heeft zelforganisatie een hoge vlucht genomen maar ook als politiek ideaal (Uitermark, 2014, p. 6). De populairiteit van zelforganisatie heeft een aantal achterliggende redenen waaronder het terugtrekken van de overheid en het falen van de markt om in bepaalde behoefte en daarmee samenhangende waarde van de burgers te voorzien (Bokhorst et al., 2015). De verwachtingen zijn hooggespannen: Burgerkracht en zelforganisatie zullen ervoor zorgen dat, ondanks de forse bezuinigingen overheden en woningcorporaties wijken leefbaar blijven (James, 2013). Het overheidsideaal van zelforganisatie zal binnen dit onderzoek aangeduid worden met het begrip burgerparticipatie, dit staat voor het inzetten van burgers binnen institutioneel georganiseerd beleid (Velden, 2010).

(10)

1.3 De burgercoöperatie

Het woord zelforganisatie doet al vermoeden dat het te maken heeft met een bepaalde vorm van organisatie. Er zijn meerdere vormen waarop burgers zich kunnen organiseren, dit onderzoek focust zich op de burgercoöperatie. Binnen de internationale literatuur zijn er verschillende kenmerken toegekend aan de coöperatie Bokhorst et al (2015) hebben deze verschillende kenmerken naast elkaar gelegd en kwamen tot de volgende

gemeenschappelijke kenmerken van de coöperatie:

• een onderneming, een organisatie gericht op het realiseren of beheer van een voorziening of dienst;

• een autonome organisatie, een sociale eenheid die zelfstandig kan functioneren; • in eigendom van leden, waarbij de leden zeggenschap hebben over de koers van

de organisatie;

• een organisatievorm, waarbij het belangrijkste doel niet het genereren van winst is, maar het voorzien in de (economische, sociale of culturele) behoeften van de leden.

Burgers organiseren zich dus rondom een gezamenlijk vaak maatschappelijk doel als leden binnen een burgercoöperatie. Binnen een burgercoöperatie hebben de leden zeggenschap op de koers van de coöperatie en delen zij in de winst. Onderscheid kan nog worden gemaakt tussen de culturele en juridische coöperatie, binnen een juridische coöperatie is de rechtsvorm van coöperatieve vereniging aangenomen (Bokhorst et al 2015, p. 5). Burgercoöperaties voorzien in de behoefte vanuit de samenleving aan duurzame, kleinschalige, nabije en betaalbare dienstverlening op het gebied van energie, zorg, breedband en wonen (Bokhorst, 2015) Daarnaast zijn het vaak aanstekkelijke initiatieven, die met behulp van het internet veel eenvoudiger en sneller verspreid worden dan voorheen (Uitermark, 2014). Vooralsnog blijft het vaak bij kleinschalige initiatieven met een beperkt bereik. Uit verschillende casestudies blijkt dat het moeizaam is om van een verlangen te komen tot een duurzaamproject (Uitermark, 2015). Deze moeizame

ontwikkeling van burgercoöperaties komt voor een deel doordat zij zich bewegen in een speelveld waarvan zij de regels niet hebben bepaald (Uitermark). Bijvoorbeeld de geldstromen in de publieke sector, deze zijn dusdanig geregeld dat kleinschalige initiatieven zich moeten schikken naar het systeem (James, 2013).

1.3.1 De wooncoöperatie

(11)

van de grond gekomen, in tegenstelling tot andere landen in het Oosten van Europa

(Tijsseling, Brekelmans, & Raatgever, 2014). Tegenwoordig is er hernieuwde aandacht voor deze vorm van wonen, van een politiek verplicht PvdA-nummer is de wooncoöperatie inmiddels uitgegroeid tot een concept waarvan meerdere organisaties denken dat het kans van slagen heeft (Bokhorst & Edelenborst, 2015). Vooral in grote steden, maar ook in krimpgebieden waar panden leegstaan, is behoefte aan vernieuwende woonvormen, gericht op collectief particulier bestuur en zelfbeheer. (Bokhorst M, 2015). Binnen de nieuwe woningwet zijn een aantal vormen van woningcoöperaties opgenomen:

1 De wooncoöperatie waarbij zittende bewoners hun woning kopen, exploiteren en beheren. Meestal ontstaat dan een gemengd complex van huurders en kopers. In een dergelijk complex is er een Vereniging van Eigenaren voor de eigenaren (eigenaar-bewoners en eigenaar verhuurder).

2 Beheercoöperatie waarbij niet wordt verkocht, maar alleen het beheer door middel van een beheercoöperatie worden vormgegeven. Er is geen Vereniging van Eigenaren, omdat er maar één eigenaar is (bijvoorbeeld een woningcorporatie of particuliere belegger).

3 De wooncoöperatie als eigenaar van het vastgoed (eigendom en beheer), waarbij de coöperatie de woningen kan verhuren ofwel gebruik- of

lidmaatschapsrechten

uitgeeft. (Bokhorst & Edelenborst, 2015)

Binnen deze opties wil minister Blok voral de eerste versie promoten, al dan niet in combinatie met de beheercoöperatie (Ibid.) Door de opname van de woningcoöperatie binnen de woningwet worden de huidige corporaties verplicht om mee te werken aan het opstarten van een coöperatie vanuit collectieve huurders (Meer, 2015). Binnen het

stadsdeeel wordt er gewerkt aan de implementatie van de nieuwe wetgeving, zo staat geschreven in de notitie (Gemeente Amsterdam , 2016) aan de wethouder hoe de woningcoöperatie een typisch voorbeeld is van bottom-up/burgerparticipatie.

(12)

2. De Amsterdamse Sociale volkshuisvesting, toen en nu

Binnen de geschiedenis van de sociale woonsector zijn verschillende perioden van elkaar te onderscheiden waarin specifieke rol- en taakverdelingen zijn verdeeld tussen de rijksoverheid, gemeenten, particuliere instellingen en burgers (Huurdersvereniging Amsterdam, 2009). Gezien de woningwet die sinds 1901 van kracht is, recent is herzien zal hier onder een beknopte geschiedenis worden geschetst van de ontwikkelingen binnen de Amsterdamse volkshuisvesting vanaf de aanloop naar de wetgeving, tot op heden.

2.1 Rol van de gegoede burgerij

Tot de 19e eeuw beperkte de overheid zich als een soort nachtwaker tot het handhaven van de openbare orde en uitoefenen van gezag. Maatschappelijk welzijn en huisvesting

behoorde tot de verantwoordelijkheid van de burger zelf. Wanneer de bevolking tussen 1859 en 1900 explosief groeit als gevolg van economische en industriële ontwikkelingen wordt de situatie beschreven als “ordeloos en onrein” (Huurdersvereniging Amsterdam, 2009, p. 6). Er wordt gebouwd volgens het principe ‘zoveel mogelijk huizen op een zo klein mogelijk oppervlak’, dit resulteerde in woningen zonder ramen, keuken of sanitair.

Wanneer de vestigingswet van kracht gaat in 1874 krijgen steden toestemming om ook woningen buiten de vestigingswallen te realiseren. Zo ontstaan in Amsterdam de

Staatsliedenbuurt, de Kinkerbuurt, de Pijp, de Oosterparkbuurt, de Dapperbuurt en het eerste gedeelte van de oude Indische buurt de sloten worden gevolgd als stratenpatroon. De regulering rondom de bouw van nieuwe woningen is nog steeds niet van toepassing, zo stort er in 1881 een woning in elkaar omdat er bij het stapelen van de stenen geen cement is gebruikt (Huurdersvereniging Amsterdam, 2009, p. 7). Wanneer langzaam het besef

ontstaat dat de krotten het ontstaan van ziektes met zich mee brengt is het de gegoede burgerij die initiatief neemt tot het ontwikkelen van de eerste woningbouwverenigingen. De 14 Amsterdamse woonverenigingen opgericht tussen 1852 – 1901 waren pioniers op het gebied van woningbouw en zij hebben de nieuwe normen gesteld voor zowel bouw als beheer van arbeiderswoningen. Binnen het ontwerp van arbeiderswoningen werd

rekening gehouden met licht inval, lucht toevoer, hygiëne en morele aspecten volgens de gegoede burgerij (Huurdersvereniging Amsterdam, 2009).

(13)

2.2 De woningwet 1901

Met de invoering van de woningwet in augustus van het jaar 1901 komt er een einde aan de versplinterde en onduidelijke regelgeving rondom huisvesting. Door de invoering van deze wet wordt het kader van huisvesting onder beleid van de Rijksoverheid geplaats waarbij de uitvoering in handen ligt van de gemeenten. De woningwet opgesteld 1901 is het raamwerk voor 6 woningcorporaties die Amsterdam vandaag de dag telt (Huisman, 2014). De

woningwet maakt het mogelijk Rijksvoorschotten toe te wijzen aan particuliere

instellingen voor het bouwen van woningen aan de hand van kwaliteitseisen. Toegelaten instellingen moesten voldoen aan de voorwaarde dat zij uitsluitend in belang van de volkshuisvesting en op een non-for-profit basis opereren. In 1934 ondergaat de woningwet een wetwijziging waardoor 80% van de opbrengsten van de woningcorporaties gestort moeten worden in een gezamenlijk fonds dat wordt beheerd door het gemeentebestuur, de autonomie van de corporaties gaat hierdoor verloren (Huurdersvereniging Amsterdam, 2009).

2.3 Bouwen voor de wijk

In de naoorlogse periode is de situatie verslechterd zowel kwalitatief als kwantitatief, woningnood is volksvijand nummer één. Dit wordt niet alleen veroorzaakt door de

vernietiging van woningen in de 2e wereld oorlog en de explosieve bevolkingsgroei van de jaren 50 maar ook door de uitbreiding van het aantal huishoudens doordat jongeren eerder op eigen benen willen staan. Protest tegen het stedelijk woonbeleid kwam pas in de jaren 60 op gang, met name op de ‘doorbraakgedachte’ van stedelijke planners en de overheid die sterk beïnvloed werd door modernistische gedachten van die tijd. Snelwegen en de scheiding van woon- en winkelgebied stonden hierin centraal (Huurdersvereniging Amsterdam, 2009). Vooral in het centrum van Amsterdam leverde dit veel bewoners protest op, deze indentificeerde zich juist met die delen van de stad die de modernistische planners afkeer naar toonden (Uitermark, 2009). Daarbij ging de stadsvernieuwing gepaard met een fixe verhoging van de huur (Huurdersvereniging Amsterdam, 2009). De toegenomen emancipatie van deze bewoners zorgde ervoor dat zij zich niet meer naar de wensen van de overheid schikten, dit resulteerde in een betekenisvolle kraakbeweging in de loop van de jaren 70. De kraakbeweging vertegenwoordigd de burger in het protest tegen het slopen van betaalbare woonruimte en het opdringen van modernistische

fantasieën die gericht waren op het maximaliseren van winst (Uitermark, 2009). Daarnaast pleit de beweging voor democratisering van stedelijke planning. De verandering blijft uit

(14)

tot 1976 wanneer Jan Scheaffer aantreed als wethouder van volkshuisvesting en de nieuwe stedelijke visie afkomstig uit de krakersbeweging vorm geeft op beleidsniveau. Er werd regelgeving opgesteld rondom een eerlijke huur doormiddel van het puntensysteem waarbij de prijs gebasseerd word op de objectieve kriteria van de woning. De centralisatie en standaardisering van het toewijzigssysteem maakte dat iedereen een gelijke kans had op het verkrijgen van een huurwoning. In plaats van het ‘kaalslag principe’ werden projecten gerealisseerd binnen bestaande stedelijke structuren, renovatie werd verkozen boven nieuwbouw (Uitermark, 2009). De groeiende macht van de staat stond centraal binnen dit project, maar ook de macht van burgers over de staat. Via specifiek opgerichte instelligen konden burgers hun woningrecht opeisen (Ibid.)

2.4 Integrale wijkaanpak

Vanaf eind 1980 wordt er een meer rechts georiënteerd stadsbeleid gehanteerd waarbij neoliberale ideologieën het sociaal woonbeleid beïnvloeden. In plaats van subsidies om de constructie van huizen te bevorderen wordt privatiseren het sleutelwoord tot de

opwaardering van de woningmarkt (Uitermark, 2009). Door de eerdere decentralisatie van de rijkstaken en de afschaffing van rijkssubsidies zijn de woningcorporaties steeds meer op eigen benen komen te staan. De corporaties hebben zich in de loop der tijd gevormd tot zelfstandige organisaties, dit gaat gepaard met een verzakelijking van de relatie met de achterban (Huurdersvereniging Amsterdam, 2009). In samenwerkingsverband met de gemeente worden sociale huurwoningen op grote schaal verkocht, met de opbrengsten word er geïnvesteerd in duurdere segmenten van de markt. Binnen deze aanpak wordt het woningaanbod overgedragen aan de krachten van de markt, bewoners worden

gedifferentieerd in verschillende categorieën van consumenten. De middenklasse en hogere klasse worden gestimuleerd een woning te kopen, door middel van subsidie vanuit de gemeente onder de noemer: Hypotheekrenteaftrek. De arbeidersklasse komt in

aanmerking voor een sociale huurwoning wanneer de huur te hoog wordt in verhouding tot het inkomen wordt dit opgevangen middels huursubsidies (Uitermark, 2009). De aandacht binnen stedelijkbeleid verschuift dus van het bouwen voor de buurt naar het opwaarderen van de woningvooraand voor de middeklasse burger. Als gevolg van deze aanpak worden lagere inkomens groepen verdreven uit het stadsbeeld. (Uitermark, 2009). Dit is een dominante strategie binnen de hedendaagse Nederlandse stadvernieuwing en wordt ook wel staatsgeleide ‘gentrificatie’ genoemd, waarbij men hoopt de middenklasse burger aan te trekken binnen een kansarme wijk (Graaf & Veldboer, 2009). In dit geval

(15)

vormden de woningcorporaties, vastgoedfondsen en de overheid een hechte coalitie die van bovenaf de stedelijke vernieuwing oplegde, onder de noemer ‘integrale wijkaanpak’. Gebruikers komen alleen in beeld door middel van grootschalig woonbehoefteonderzoek of geregistreerde inspraakprocedures. De integrale wijkaanpak is gericht op beheersing van de kosten, gebruikers en de omgeving (Uitermark, 2013). Dit gaat gepaard met het verlies aan vertrouwen dat burgers hebben in woningcorporaties, overheden en andere zorginstellingen (James, 2013). Met de opkomst van zelforganisatie in de stedelijke (Rijksoverheid, 2015)planning is er nu een voorzichtige overgang gaande naar een maar organische ontwikkeling (Uitermark, 2013).

2.5 Herziening van de woningwet 2015

Als gevolg van deze verschuiving in focus van de woningcorporaties kregen de

woningcorporaties een steeds breder takenpakket. Voorbeelden hiervan zijn investeren in de leefomgeving, ouderen huisvesting, de openbare ruimte . Daarnaast richten zij zich naast het bouwen en beheren van sociale huurwoningen ook op woningen in het duurdere huurwoningen en het koop segment (Rijksoverheid, 2015). De discussie rondom de

mistanden binnen de woningcorporaties laait op vanwege de staatsteun die de corporaties binnen het stelsel ontvangen. Naast de ‘diensten van algemeen economisch belang’ (daeb), werd de staatssteun ook ingezet voor diensten die niet van ‘algemeen economisch belang waren’ (niet-daeb). Hierdoor werd er niet voldaan aan eisen vanuit de Europese commissie en kwam staatssteun terecht bij activiteiten waar deze niet voor toegestaan was (Ibid.). Als gevolg van de privatisering van de jaren 90 is een vervreemdingsproces ingang gezet waarbij woningcorporaties niet alleen loskwamen te staan van de achterban door de verzelfstandiging ook los kwam te staan van de overheden. Het maximaliseren van winst kwam centraal te staan (Duivesteijn, 2013). De wetswijzigingen binnen de nieuwe

woningwet zijn erop gericht de woningcorporaties weer dichter bij hun oorspronkelijke taak te brengen ‘de zorg voor goed en betaalbaar wonen’ waarbij intensiever toezicht vanuit de overheid wordt ingesteld (Rijksoverheid, 2015). Echter is de maatschappij de afgelopen 100 jaar fundamenteel veranderd. Zo pleit de wethouder Adri Duivesteijn in zijn pleidooi voor de opname van de woningcoöperatie in het woonbestel: “De Nederlandse burger is meer dan ooit in staatzelf betekenis te geven aan zijn eigen leven,aan zijn eigen sociale omgeving. Het is nietmeer noodzakelijk dat daarvoor het klassieke middenveld met zijn verzorgingsopdracht instand blijft” (Duivesteijn, 2013). Dit wordt bevestigd door middel van verschillende media items die laten zien dat burgers inderdaad meer initiatief

(16)

nemen rondom verschillende onderwerpen, echter blijkt hieruit ook dat burgers soms gefrustreerd raken door de bemoeienis van de overheid (Vos, 2013). De woningcoöperatie wordt in maart 2015 opgenomen in het woonbestel.

2.6 Conclusie

Zelforganisatie is geen nieuw fenomeen binnen de Amsterdamse stadsontwikkeling. De hedendaagse golf van zelforganisatie werd voorgegaan door initiatieven vanuit de gegoede burgerij (1852-1901) en de krakersbeweging (1970-1997). Binnen de ontwikkelingen van de woningwet is een constante wisselwerking te ontdekken tussen burger en beleid. Sinds de privatisering van de woningcorporaties is er een derde machtsfactor in het spel: de markt.

3. Theoretisch Kader

De focus van deze scriptie is het proces van zelforganisatie binnen een institutioneel veld. Deze beweging komt zowel van bovenaf (de overheid en andere instellingen) als van onderop (de burger). Dit theoretisch kader is opgedeeld in drie delen, allereerst zullen er bestaande theorieën op het gebied van stedelijke bebouwing besproken worden. Daarna komen bestaande theorieën over zelforganisatie aan bod, waarbij er wordt gekeken naar de kansen en belemmeringen van het concept. Binnen het derde deel van het theoretisch kader wordt het concept burgerparticipatie behandeld, waarbij zelforganisatie van bovenaf wordt gepropageerd. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een beschrijving van het concept ‘Neoliberaal communitarisme’ dat ingaat op de (soms) paradoxale verhoudingen tussen overheid en burger.

3.1 David Harvey & het stedelijk interieur

Een revolutionair denker op het gebied van de stedelijke omgeving is David Harvey. Harvey (2012) focust zich op theorieën over urbanisatie waarbij hij sterk is beïnvloed door marxistische ideeën. Bebouwde omgeving is volgens Harvey (2012) niets meer dan een weerspiegeling van de onderlinge machtsverhoudingen binnen een stad. Met de gebouwde omgeving word het totaal aan fysieke structuren bedoeld, huizen, wegen, fabrieken,

kantoorpanden, culturele instituties enzovoort (Harvey, 1976). Dit structuralistische

perspectief kan helpen om het proces van zelforganisatie binnen stedelijke planning vanaf een kritische afstand te bekijken en in een historisch perspectief te plaatsen (Uitermark,

(17)

Sociale vraagstukken , 2013). De verschillende fases beschreven in het voorgaande hoofdstuk laten volgens de theorie van Harvey dus een verschuiving in de machtsrelaties zien. Waarin er binnen elke fase een machtskanteling plaats vind van de elite burger (gegoede burgerij) naar de staat, terug naar de burger binnen de fase bouwen voor de buurt, en vervolgens weer terug naar de staat en het institutionele veld die een hecht front vormen binnen de integrale wijkaanpak. Een invloedrijke rol binnen deze machtskanteling is toebedeeld aan de krachten en significantie van sociale bewegingen, zeker op het gebied van wonen en het nastreven van democratisering. Een voorbeeld vanuit de Amsterdamse geschiedenis is de krakersbeweging uit de jaren 70-80, die in het voorgaande hoofdstuk aan bod is gekomen. Deze bewegingen komen niet voort uit beleid of intellectuele denkers maar vanaf buurniveau als een schreeuw om hulp in bestaansrecht van mensen die

bekneld zijn geraakt in een wanhopige situatie (Harvey, 2012). De reden dat participerende projecten in de hededaagse maatschappij zoveel terein hebben gewonnen is volgens Harvey (2012) het gevolg van (..) “brutally neoliberalizing internationaal capitalism that has been intensifying its assault on the qualities of daily life since the early 1990s” (Harvey, Rebel Cities, 2012, p 13).

3.1.1 Cynisch en Optimistisch perspectief

Uitermark (2013) beschrijft in het artikel ‘Spontane stedenbouw als politiek’, hoe de zelforganisatie binnen de stedeljkeplanning een kanteling laat zien in de

machtverhoudingen ten voordelen van de gebruiker. Deze kanteling in

machtsverhoudingen kan op twee manieren worden bekeken, optimistisch en cynisch. Binnen het cynische perspectief is de het zelforganiseren binnen de stedelijkeplanning slechts een onderbreking om het financiele tekort op te vangen waarbij de investeerders en bureaucraten nog steeds de uiteindelijke macht bezitten. Op het moment dat de markt aantrekt kunnen de tijdelijke initiatieven om de buurt op te leuken weer inpakken om plaats te maken voor grote marktpartijen.

Binnen het optimistische perspectief ligt de machtskanteling in het voordeel van de kleinere partijen. Binnen dit scenario staat de gedachten centraal dat de zelforganisatie binnen de stedelijkeplanning de crisis van het integrale top-down plannen inleid als zijnde een ondermijnende kracht die de stad opnieuw vormgeeft (Uitermark, 2013). Wil het zover komen dat de machtsverhoudingen kantelen dan moeten volgens Uitermark (2013) eerst de machts- en eigendomsverhoudingen van de stad ter discussie worden gesteld. Daarna kan zelforganisatie de status van hype ontgroeien.

(18)

3.2 De zelforganiserende burger

Zoals binnen de introductie al kort aangestipt wordt met het begrip in de sociale wetenschappen vaak gerefereerd naar het maatschappelijk initiatief van burgers, dat (grotendeels) zonder bemoeienis van de staat tot stand komt en waarbij de organisatorische aspecten in handen blijven van de initiatiefnemers (Velden, 2010). Wanneer men

zelforganisatie op deze manier definieert past deze te plaatsen binnen de

participatiestrategieën opgesteld door Denters, Tonkens, Verhoeven, & Bakker (2012) die verderop in dit hoofdstuk aan bod zullen komen. Echter zijn burgerparticipatie en zelforganisatie twee verschillende concepten. Bij burgerparticipatie is er spraken van burgers die mee denken over beleid of planvorming van instituties terwijl het bij

zelforganisatie precies andersom gaat (Velden, 2010). De definitie opgesteld door van der Velden (2010) “het opkomen en ontstaan van initiatieven die hun oorsprong vinden in verbindingen binnen de maatschappij, die losstaan van overheid en andere reguliere instanties en daar pas in een later stadium eventueel verbindingen mee aangaan” past beter bij de hedendaagse tijdsgeest en het autonome karakter van de burgercoöperatie.

3.2.1 Netwerksamenleving

De hedendaagse golf van zelforganisatie gaat gepaard met veranderingen in de sociale orde. Boutelier (2011) constateert in zijn boek ‘De Improvisatiemaatschappij’ hoe het denken in netwerken in plaats van vaste structuren steeds meer gemeengoed is geworden. De samenleving wordt binnen deze manier van denken gestructureerd middels

knooppunten, en relaties daartussen (Huygen, Marissing, & Boutellier, 2012). Binnen deze netwerkstructuren ligt de sociale orde niet langer over ons heen maar veel meer om ons heen. Ideaaltypische kenmerken van de improvisatiemaatschappij zijn lichtleiderschap, ruimte voor het individu om te excelleren en een rolverdeling op basis van persoonlijke contacten. Toch blijft de samenleving nog vasthouden aan het idee van de samenleving als één groot systeem, waarin gedeelde waarde en normen heersen van een overkoepelende orde (Ibid.). Castells (1997) beschrijft hoe deze verandering van vaste structuren naar een netwerksamenleving mede is ontstaan door de revolutie van de informatie technologiën, zoals het internet en andere moderne communicatie middelen. De netwerksamenleving is niet geproduceerd door middel van informatie technologiën maar zonder deze

ontwikkelingen had het niet de mogelijkheid gekregen uit te groeien tot de veelomvattende en doordringende sociale vorm die het mogelijkmaakt het geheel aan menselijke

(19)

De opkomst van de netwerksamenleving is van invloed op de machtsverhoudingen binnen de samenleving.

“The dynamics of networks push society towards an endless escape from its own constraints and controls, towards an endless supersession and reconstruction of its values and institutions, towards a meta-social, constant rearrangement of human institutions and organizations.” (Castells, 2010, p. 47).

Het opereren in netwerken maakt dat de zelforganiserende burger zich gemakkelijker kan organiseren op lokaal niveau, dus zonder inmenging van overheden of andere instanties. Onderandere omdat mensen via het internet veel eenvoudiger en sneller kunnen

communiceren dan voorheen. Waar voorheen de nadruk lag op het verwerven van ‘human capital’ zoals training en scholing is er nu een centrale plaats binnen de samenleving toegewezen aan sociaal kapitaal. Sociaal kapitaal kan worden gedefineerd als het

vermogen om middelen te activeren binnen een interpersoonlijke netwerk door coöperatie of coördinatie van gemeenschappelijke voordelen (Amin, 2010). Deze netwerken kunnen bestaan uit informele netwerken zoals familie, vriendschappen. Daarnaast kunnen de netwerken ook van formelere aard zijn voorbeelden hiervan zijn burgerverenigingen zoals de kerk of huurdersverenigingen.

3.2.2 Sociale banden

De relaties en verbindingen tussen mensen zijn het resultaat van interactie, Putnam (1995) beschrijft deze vorm van interactie als ‘bonding’. Bonding gaat om verbindingen tussen mensen die zich in elkaar herkennen, of om een andere reden met elkaar willen

interacteren. Het gaat hierbij om spontane verbindingen die doorgaans weinig

aanmoediging nodig hebben omdat het gaat om gelijkgestemde personen. (Aarts, 2012). De mens is een aangeboren neiging om met mensen om te gaan die op hen lijken, gelijke doelen nastreven of dezelfde mening delen. Wanneer men tot een bepaalde groep behoord ontstaat de neiging om zich naar het gedrag van de groep te conformeren en te imiteren (Ibid). Dit zijn belangrijke mechanisme die ten grondslag liggen aan de zelforganiserende burger. Het begrip ‘bonding’ gaat dus over hechte gemeenschappen die gebaseerd zijn op zelforganisatie en een hoge mate van wederzijdse overeenkomsten vertonen. Volgens Putnam (1995) vind naast ‘bonding’ in een gezonde organisatie of samenleving ook

‘bridging’ plaats. Bridging is een belangrijke verbinding tussen de verschillende netwerken die ervoor zorgen dat er afstemming met de omgeving plaats vind (Aarts, 2012). Zonder

(20)

‘bridging’ tussen de verschillende netwerken zou de samenleving uiteenvallen in losse netwerken van gelijkgestemde en niet functioneren als een organisch geheel. Om deze reden pleiten stadsplanners ervoor de openbare ruimte zodanig in te richten dat mensen met verschillende achtergronden elkaar tegenkomen (Aarts, 2012).

3.2.3 Het proces van zelforganisatie

Volgens Uitermark (2014) is het van belang om de werkzaamheid van zelforganisatie te bekijken vanuit een macroscopische blik en een microscopische blik. Binnen de

macroscopische blik wordt er met afstand gekeken naar de globale patronen van zelforganisatie. De microscopische blik maakt zichtbaar wat er zich binnen de zelforganiserende netwerken afspeeld (Uitermark, 2014, p. 8).

Voorgaand onderzoek naar de succesen van zelforganisatie wijst erop dat het institutonele weefsel een vruchtbare voedingbodem bied , waarin zelforganisatie tot bloei kan komen. Dit institutionele weefsel is een erfenis van het buurtactivisme van de jaren zeventig en tachtig dat heeft geresulteerd in bewonersverenigingen, sportclubs, jongerenwerk en migrantenorganisaties. Hieruit kan geconcludeerd worden dat creatieve en energieke initiatiefnemers het verschil maken maar dat burgers zich sneller tot initiatiefnemers ontpoppen, in buurten waar zich een vruchtbaar institutioneel weefsel heeft ontwikkeld (Uitermark, 2014). Naast sociale relaties wordt de financieringskracht van het netwerk verondersteld als belangrijke vooraarden voor het succes van zelforganisatie. De financieringskracht van netwerken wordt belangrijker naarmate de publieke voorzieningen van de verzorgingsstaat verder worden afgebouwd (Ibid.).

Door een microscopisch perspectief kunnen structurele elementen van zelforganiserende groepen bekeken worden. Echer proberen zelforganiserende initiatieven vaak structurele beperkingen te overwinnen, het is daarom lastig om te bepalen welke structurele

elementen ten goede komen aan het zelforganiserend initiatief. (Uitermark, 2014).

3.3 Burger participatie

De verzorgingsstaat met de overheid als zorgaanbieder “van de wieg tot het graf” wordt vandaag de dag als onbetaalbaar beschouwd. Burgerparticipatie wordt door de overheid omarmd als alternatief, in beleidsnota’s en adviezen wordt beschreven hoe de samenleving

(21)

en de stad niet meer maakbaar zijn van bovenaf. De verwachtingen berusten op de burgers die de samenleving van onderop zullen vormgeven. Allerlei nationale zorgvoorzieningen worden gedecentraliseerd met het oog op bezuinigingen en betere inbedding in lokale gemeenschappen. Het kabinet verlegd de verantwoordelijkheid voor welzijn en geluk van de nationale staat naar lokale gemeenschappen door de uitspraak “klassieke

verzorgingsstaat moet plaats maken voor de participatiemaatschappij” (Uitermark, 2014, p 6). Voor deze ontwikkeling waarin burgers meer verantwoordelijkheden toegewezen krijgen binnen het (semi-) publieke domein zijn in de wetenschappelijke literatuur diverse begrippen in omloop die allemaal duiden op de gemene deler waarin de burger het heft in eigen handen neemt. Burgerinitiatieven, de doe-democratie, de doe-het-zelf democratie, burgerkracht, maatschappelijk initiatief, zelfredzaamheid zijn allen vormen van

zelforganisatie hetgeen waarin deze begrippen zich onderscheiden van de bottom-up gedreven zelforganisatie is dat deze gepropageerd worden van bovenaf in plaats van onderop. De lading die achter deze begrippen schuilt is het overdragen van

verantwoordelijkheden voor welzijn en geluk van de nationale staat naar lokale gemeenschappen (Uitermark, 2014).

Sinds de kabinetten Balkenende is de bal bij de burger neergelegd. De overheid doet een beroep op haar burgers om zich actief op te stellen op tal van terreinen, van informele zorg, integratie, werkeloosheid, gezondheid tot en met klimaat en veiligheid (Denters, Tonkens, Verhoeven, & Bakker, 2012). Het huidige kabinet Rutte II stimuleert de mogelijkheden om actief deel te nemen in het vormgeven van de eigen toekomst op individueel niveau en in de vorm van coöperaties. Binnen het regeerakkoord (2012, p 1) staat beschreven hoe deze aanpak vraagt om een “ (…) Betrouwbare overheid, die kansen bied en grenzen stelt; die optimaal beschermd en minimaal belemmerd.” (Regeerakkoord, 2012). Dit wil zeggen dat de overheid het haar verantwoordelijkheid maakt om

burgerparticipatie te vergroten binnen de samenleving. Dit doen zij door het aanbieden van mogelijkheden voor diegene die bereid zijn om initiatief te nemen. Tegelijkertijd bewaakt de overheid de grenzen om ervoor te zorgen dat de initiatieven niet ten nadelen zijn van hulpbehoevende of minderbedeelde in de samenleving. In de uitvoering van deze participatiemaatschappij wordt echter een zeker mate van retoriek ervaren, waarbij men uitgaat van het ideaal dat mensen zoveel mogelijk zaken zelf kunnen en willen regelen (Bokhorst, 2015). Het overheidsbeleid voert hierbinnen een dubbele agenda, zo moet de decentralisatie de zorgtaken dichter bij de afnemer brengen en tegelijkertijd efficiënter maken om de overheidsfinanciën in balans te krijgen (Ibid.). Echter blijkt het een hele klus

(22)

gelijktijdig te werken aan ontschotting van de zorg en een nieuw machtsevenwicht tussen gemeenten, professionele instellingen en burgers te creëren (Ibid.). Doordat er weinig tijd en budget beschikbaar is zijn bestuurders en beleidsmakers geneigd om de decentralisatie beleidsneutraal door te voeren. Dit wil zeggen dat de bestuurders terugvallen op de oude en vertrouwde instellingen, om de zorgtaken uit te voeren echter komt op deze manier de zeggenschap van de burger weer in het beding. Zo zijn er verschillende

praktijkvoorbeelden van zorgcoöperaties die binnen aanbestedingstrajecten een grote mate van bureaucratie ervaren, niet de burger maar het geld staat centraal (Kenniscentrum Wonen-Zorg, 2016).

3.3.1 Voor- en tegenstanders

Burger participatie gaat over de interactie tussen burgers en beleidsmakers met de focus op beleidskwesties en dienstverlening vanuit de overheid. Binnen deze context hebben

burgers direct invloed op beleidsformulering en implementatie. Daarmee onderscheid het zich van Politieke participatie wat inhoud dat men belasting betaald en gebruik maakt van het stemrecht (Ibid.). Directe burgerparticipatie kent voor- en tegenstanders. Het promoten van de democratie, opbouwen van vertrouwen, vergroten van transparantie, vergroten van de verantwoordelijkheid, opbouwen van sociaal kapitaal en het verminderen van

conflicten zijn voorbeelden die worden opgevoerd door voorstanders van directe

participatie. De tegenpartij spreekt zorgen uit rondom de inefficiëntie, een tekort aan brede representatie en de naïeve instelling vanuit de politiek (Ibid.). Daarnaast zouden burgers een gebrek aan kennis en ervaring hebben, zij worden louter gemotiveerd door eigen interesses. (Callahan, 2007, p. 1183).

3.3.2 Participatie Strategieën

Ondanks de populariteit die burgerparticipatie geniet in het politieke veld is er nog weinig overeenstemming over de manier waarop burgers binnen beleid van betekenis kunnen zijn (Callahan, 2007). Denters, Tonkens, Verhoeven, & Bakker (2012, p. 25) zetten drie

benaderingen tot burgerparticipatie uiteen: Stimuleren, faciliteren en coproduceren. Het stimuleren van burgerparticipatie houd in dat er een professional, soms in dienst bij de overheid of een andere institutie, wordt aangesteld om participatie van burgers te

promoten, ondersteunen en soms te realiseren. Dit gebeurd vaak op wijkniveau waarbij er subsidies beschikbaar worden gesteld voor bewoners, professionals zijn binnen deze vorm van participatie een belangrijke schakel tussen overheid en burger (Vermeij, Houwelingen, & Hart, 2012). Binnen de faciliterende benadering wordt er uit gegaan van het idee dat

(23)

initiatieven spontaan en op lokaal niveau ontstaan, de overheid en andere instantie leveren hierin alleen op verzoek de nodige kennis of ondersteuning. Professionals stellen zich binnen deze benadering terughoudend op de burgers staan centraal in het proces (Denters et al. 2012). Een derde benadering is het coproductie proces, hierbij ontstaan er intensieve samenwerkingsverbanden tussen burger, overheid en/of andere instaties. Dit betekend dat burgers en ambternaren partners worden binnen het initiatief. Coproductie ontstaat wanneer instanties zelf ook baat hebben bij de uitwerking van een burgerinitiatief,

daardoor zijn zij bereid er tijd, geld en middelen in te investeren (Ibid.). Het probleem van een deze drie benaderingen is dat er in de praktijk geen zuivere afscheiding valt te maken tussen de diverse vormen van burgerparticipatie. Burgerparticipatie komt in vele vormen voor en vraagt steeds weer om een aangepaste benaderingen van beleid.

3.4 Neoliberaal Communitarisme

Zoals in de vorige paragrafen besproken is zowel de staat als de burger sterk beïnvloed door idealen van zelforganisatie. Schinkel beschrijft hoe het nadenken over de

verhoudingen tussen de burger en de staat tegenwoordig bestaat uit paradoxale

verhoudingen van neoliberale en communitaristische elementen. Beiden zijn sterk door de idealen van zelforganisatie geïnformeerd, maar ze worden daarin asymmetrisch toegepast (Schinkel, 2012).

Het neoliberaal denken gaat verder dan slecht een theorie of ideologie die betrekking heeft op de economie en die de voorkeur geeft aan verdeling volgens principes van de markt. De rol vanuit de overheid binnen het neoliberaal denken is cruciaal voor het waarborgen van randvoorwaarden voor de markt, staatsinmenging is niet gewenst. Typerend voor deze denkwijze is het idee dat de metafoor voor de markt ook toegepast kan worden op de niet-economische sectoren van de samenleving, gekoppeld aan een geïndividualiseerd

Neoliberalisme is wereldwijd een dominante factor geworden binnen de inrichting van steden (Schinkel, 2012, p. 11). Een voorbeeld van neoliberalisering binnen de Nederlandse samenleving is de verzelfstandiging van de woningcorporaties.

“Neoliberalisme behelst de ideologie van zelforganisatie omdat markten gezien worden als in principe zelfregulerende systemen en individuen op marken als zelfsturende,

calculerende personen” (Schinkel, 2012, p. 11). Omdat dit een ideologisch mensbeeld behelst dat morele tekortkomingen met zich mee dreigt te brengen word in Nederland de

(24)

neoliberale nadruk op ‘eigenverantwoordelijkheid’ gecombineerd met een meer communitaristische nadruk op de ‘gemeenschap’ (Ibid.). Het eerder beschreven begrip burgerparticipatie is hier een voorbeeld van door burgers mee te laten denken binnen het institutioneel beleid worden er meerdere actoren verantwoordelijk voor het beleid. Dit laatste leid volgens schinkel (2012) eerder tot een responsabilisering van burgers, gemeenschappen en organisaties.

De verbindingen die centraal staan in neoliberaal communitarisme behelzen een samenwerking tussen overheden, bedrijven, burgers en non-profit organisaties. Dat type verbinding schakelt zelforganisatie in het bestaande bestuur in en dat verkleint de kans dat burgers op een meer democratische manier aan daadwerkelijke

zelforganisatie doen (Schinkel, 2012, p. 12)

Kortom het ideaal van zelforganisatie wordt van bovenaf georganiseerd wordt doorgaans ingezet als excuus om burgers onkritisch mee te laten werken met overheidsbestuur, om ze in te zetten in beleid, zowel individueel als collectief.

3.4.1 Zelfbestuur

De visie die hier tegenover staat noemt Schinkel (2012) zelfbestuur, deze visie komt vanuit een meer anarchistische achtergrond en ligt dichter bij de eerder genoemde vorm van zelforganisatie binnen de krakersbeweging. Binnen deze benadering staat een zeker mate van zelfvoorziening centraal. Hieraan kleeft dan wel het gevaar dat voor zelfbestuur kennis en vermogen nodig zijn wat binnen een samenleving vaak asymmetrisch is verdeeld. De rol van de overheid is binnen deze vorm van zelforganisatie dan ook niet overbodig maar eerder gericht op het voorzien van toegang tot manieren van zelfbestuur (Schinkel, 2012, p. 12). “Zelforganisatie is immers zo inspirerend omdat het ongedwongen en spontaan is, als zelforganisatie van bovenaf wordt georganiseerd, verdwijnen die positieve aspecten van spontaniteit en selectie” (Uitermark, 2012, p. 8).

3.5 Conclusie

Vanuit de theorie komt naar voren dat het ideaal van zelforganisatie zich simultaan ontwikkeld binnen twee verschillende werelden de samenleving en het institutionele veld. Binnen deze twee werelden heersen verschillende structuren. Binnen de samenleving verloopt de sociale orde door middel van netwerkstructuren, dit resulteert in horizontale organisaties van burgers. De mate van sociaal en financieel kapitaal dat binnen een

(25)

netwerk aanwezig bepalen de mate van het succes van de burgerorganisatie. Dit laatste maakt dat zelforganisatie binnen de samenleving ongelijkmatig verdeeld is en vooral gericht op de eigen groep. Binnen het institutionele veld heersen vaste structuren door middel van een bureaucratisch systeem waarin standaardiseren regelgeving de dienst uitmaakt. De motieven binnen het institutionele veld tot zelforganisatie zijn financieel van aard, door empowerment van de burgers kunnen kosten worden bespaard op zorgtaken die voorheen door de overheid werden verschaft. De motieven tot zelforganisatie binnen de samenleving liggen veel meer in de behoefte tot zelfontplooiing en zelfbeschikking. Het institutionele veld speelt in op deze behoefte vanuit d samenleving door zelforganisatie te promoten door gestandaardiseerde kaders te stellen waarbinnen de burger zichzelf mag organiseren binnen het publieke domein.

(26)

4. Onderzoeksdesign & Methodologie

Binnen dit vierde hoofdstuk Binnen zal het onderzoeksdesign worden toegelicht en de daarin gebruikte methodologie. Allereerst zal het onderzoeksdesign worden beschreven, en de keuze voor deze vorm van onderzoek worden verantwoord. Binnen het tweede deel van dit hoofdstuk wordt ingegaan op de gefundeerde theorie methode, deze benadering is ontwikkeld door Glaser & Strauss (1967) en laat zich leiden door de verzamelde empirische gegevens. Na de beschrijving van de gebruikte methode zal worden ingegaan op de

onderzoekseenheden die binnen dit onderzoek aanbod komen. Onder de kop

dataverzameling wordt een overzicht gegeven van de verschillende manieren waarop de onderzoeks data verzameld is. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een alinea over de geldigheid, betrouwbaarheid en beperkingen van dit onderzoek.

4.1 Hoofdvraag & Deelvragen

Het onderwerp van deze scriptie is het proces van zelforganisatie, zoals eerder benoemd in de introductie worden zowel de staat als burgers sterk beïnvloed door idealen van

zelforganisatie. De hoofdvraag waarop antwoord wordt gegeven middels dit onderzoek;

“Op welke wijze organiseert Copekcabana zich zowel bottom-up als op institutionele wijze?”

Voortvloeiend vanuit deze hoofdvraag zijn er twee deelvragen opgesteld. De deelvragen dragen beide bij aan de beantwoording van de bovenstaande hoofdvraag. De eerste

deelvraag “Op welke wijze organiseert Copekcabana zich bottom-up” gaat in op het proces van zelforganisatie dat zich van onderaf organiseert. De tweede deelvraag “Op welke manier wordt Copekcabana beïnvloed door het institutionele veld?” gaat in op het institutionele karakter van de vereniging.

4.2 Case studie

Zoals in de inleiding al werd aangegeven zal dit onderzoek zich richten op één

enkelvoudige case, Copekcabana. Er is gekozen voor de onderzoeksopzet casestudy omdat het proces van zelforganisatie het best is te onderzoeken in alledaagse omstandigheden dus binnen de context waarin het proces zich voordoet (Baarda et al 2009, p. 113). Daarnaast is uit de theorie gebleken dat zelforganisatie een complex proces is dat gepaard gaat met een

(27)

veranderingsproces voor alle betrokkenen. Door het bestuderen van één praktijk situatie kunnen verbanden worden gelegd tussen de verschillende invloeden die van werking zijn binnen het proces van zelforganisatie. Het doel van deze case studie is niet perse het trekken van één genaraliserende conclusie maar het plaatsen van het hedendaagse fenomeen zelforganisatie binnen een betekenisgevend kader. (Farquhar, 2012, p. 7).

4.3 Gefundeerde theorie benadering

Om het proces van zelforganisatie te kunnen onderzoeken en daarmee de hoofdvraag te beantwoorden is gebruik gemaakt van empirisch kwalitatief onderzoek. Empirisch wil zeggen dat door middel van waarneming wordt vastgesteld wat zich in de werkelijkheid afspeelt (Baarda, Goede, & Teunissen, 2009, p. 6). Om de empirische data te kunnen verzamelen is gebruik gemaakt van verschillend onderzoekstechnieken observatie, interviews en het bestuderen van organisatorische documenten. Met behulp van de gefundeerde theorie benadering (Glaser & Strauss, 1967) is de data geanalyseerd. Het doel van de gefundeerde theorie benadering is het genereren van theorie door middel van empirische data. Door te starten met een open onderzoeksvraag is een cyclisch iteratief proces doorlopen om deze vraag te kunnen beantwoorden. Binnen het cyclisch iteratief proces zijn verschillende stappen doorlopen open coderen, axial coderen en selectief coderen om zo te komen tot een theoretische verzadiging te komen (Bryman, 2008).

4.4 Onderzoekseenheden

Dit onderzoek telt drie verschillende onderzoekseenheden die hieronder uiteen worden gezet. Tijdens het veldwerk zijn er meer actoren naar voren gekomen zoals Platform 31 en Amsterdams Steunpunt wonen, wegens tijd gebrek zijn deze actoren niet betrokken binnen het empirisch onderzoek.

4.3.1 Leden Copekcabana

De voornaamste onderzoekseenheden binnen dit onderzoek zijn de leden van de coöperatieve vereniging Copekcabana. Gedurende het onderzoek is deze groep leden uitgegroeid tot een aantal van 38 volwaardige leden (eventuele kinderen zijn binnen dit aantal niet meegerekend). De groep leden valt onder te verdelen in drie categorieën: I. Initiatief nemers, II. Leden lid sinds januari 2016, III. Nieuwe leden.

(28)

De toegang tot het onderzoeksveld is verlopen via persoonlijk netwerk middels een introductie brief is het onderzoeksvoorstel voorgelegd aan de leden van Copekcabana. Eenmaal in contact de leden zijn er aan de hand van beschikbaarheid negen respondenten geselecteerd die bijgedragen hebben door middel van het verstrekken van

semigestructureerde interviews. Bij de selectie van de respondenten is er rekening gehouden met de verschillen in lidmaatschapsduur, door vanuit iedere categorie leden gesproken te hebben kan er onderscheid worden gemaakt tussen eventuele verschillen in ervaringen.

4.3.2 Betrokken partijen

Als huidige eigenaar van de woonblokken waar Copekcabana de wooncoöperatie in wil verwezenlijken is Ymere de voornaamste betrokken partij. Binnen deze organisatie is gesproken met één respondent die de organisatie vertegenwoordigde. De tweede betrokken partij die binnen dit onderzoek aan bod komt is het stadsdeel Noord, ook hierbinnen is gesproken met één respondent die de organisatie vertegenwoordigd. De overige twee betrokken partijen zijn Platform 31 en Amsterdams Steunpunt wonen van deze twee organisaties vervullen een rol in het verstrekken van informatie en kennis. Van beide organisaties is geen vertegenwoordiger gesproken, aannamen over de rol van deze organisaties komen voort uit de interviews met andere respondenten, observaties tijdens vergaderingen of het bestuderen van de organisatorische stukken.

4.4 Dataverzameling

Zoals eerder vernoemd is de onderzoek data verzameld op een drietal manier. Deze benadering wordt ook wel triangulatie genoemd (Baarda, Goede, & Teunissen, 2009, p. 200). Een bijkomend voordeel van de triangulatie benadering is dat dit bijdraagt aan de validiteit van de onderzoeksgegevens, door verschillende dataverzamelingsmethodes te gebruiken voor het verzamelen van dezelfde gegevens van de onderzoekseenheden. Hierdoor kan gecontroleerd worden of de verzamelde data dezelfde kant op wijst (Baarda, Goede, & Teunissen, 2009, p. 200). Allereerst werd data verzameld door het bestuderen van organisatorische documenten van Copekcabana en de betrokken partijen.

Semigestructureerde interviews zijn afgenomen onder de leden van Copekcabana en met respondenten van de betrokken partijen. Simultaan aan de interviews

(29)

4.4.1 Interviews

De interviews zijn opgedeeld in 3 delen het eerste deel gaat in op het verzamelen van achtergrond gegevens van de respondenten. Het tweede gedeelte is er op gericht informatie te verzamelen over de betekenis van zelforganisatie en het netwerk van de respondenten. Het derde en afsluitende gedeelte van de interviews is gericht op rol verdeling die de verschillende partijen aannemen binnen het proces van zelforganisatie.

4.4.2 Observatie

Een voordeel van de onderzoeksmethode observatie is dat dit kon worden uitgevoerd terwijl de respondenten in hen natuurlijke setting verkeerde (Hoyle, Harris, & Judd, 2002, p. 115). De bevindingen vanuit de observaties zijn voornamelijk gebruikt als oriëntatie en aanvulling op de interviews. Tijdens de onderzoekperiode hebben er vijf observatie momenten plaatsgevonden verdeeld over de periode van twee maanden, tussen 8 maart 2016 en 01 mei 2016. De bijeenkomsten waarbij de observaties plaats hebben gevonden waren verschillend van aard zo is data verzameld tijdens een informatie avond voor de buurt en andere geïnteresseerde, tijdens twee algemene leden vergaderingen, tijdens twee werkgroepen en tijdens het werkhoofden overleg.

4.5 Geldigheid & beperkingen

Binnen kwalitatief onderzoek kan er reactiviteit ontstaan, doordat de onderzoeker de situatie betreed kan het gedrag van de respondenten zich hieraan aanpassen. Om de geldigheid van het onderzoek te waarborgen is gebruik gemaakt van verschillende data bronnen interviews, documenten en observaties (Baarda, Goede, & Teunissen, 2009). Het feit dat Copekcabana een wooncoöperatie in wording is beperkt het onderzoek doordat de daadwerkelijke uitvoeringsfase niet mee kan worden genomen binnen de analyse.

(30)

5. Casus Copekcabana

Binnen dit hoofdstuk wordt de casus Copekcabana uiteengezet en de Context in welke het initiatief tot stand is gekomen. Allereerst zullen de ontwikkelingen in de van der Pekbuurt besproken worden waar vanuit het initiatief ontstaan is. Vervolgens zal verder worden in gegaan op de casus Copekcabana en de fase waarin het initiatief zich nu bevind.

5.1 De van der Pekbuurt

De van der Pekbuurt is een buurt gelegen in het stadsdeel Noord, vrijwel direct achter het centraal station van Amsterdam aan de noordzijde van het IJ. De buurt staat symbool voor de allereerste ontwikkelingen van Amsterdam aan de Noordzijde van het IJ en dateert uit het jaar 1926. De buurt is ontworpen door de gelijknamige architect J.E. van der Pek

(Gemeente Amsterdam, 2016). In oorsprong ontworpen om arbeiders gezinnen een groene en gezonde leefomgeving te bieden (Rebel & Vermeer, 2010, p. 616). De grenzen van het gebied worden aangegeven door de Hagendoornweg, de Distelweg, de Ranonkelkade, het Van der Pekplein en de Meidoornweg midden door de buurt loopt de hoofdas die is

vernoemd naar de architect, de van der Pekstraat. Toen de tijd werd de buurt nog omringd door industrieel gebied. Tegenwoordig is er hernieuwde aandacht voor het gebied door een uitrol van het centrumgebied. Binnen plannen van de Dienst Ruimtelijke Ordening staat beschreven hoe in 2040 de gehele van der Pekbuurt tot het centrum gebied zal horen (Gemeente Amsterdam, 2011).

Echter is de DRO niet de enige partij die belangen heeft liggen binnen de van der

Pekbuurt, een andere grote partij is Ymere de woning corporatie en eigenaar van een groot deel van de woningen in het gebied. Deze organisatie maakt dan ook achter gesloten deuren in 2003 al plannen om binnen de van der Pekbuurt, grootschalig onderhoud te plegen waarbij een deel van de woningen vervangen zal worden door nieuwbouw woningen (Huurdersvereniging van der Pek , 2012). Aanleiding voor het grootschalig onderhoud is een enquête ‘woon-wensen’ ontworpen door Ymere. Groots verzet komt er vanuit de bewoners als reactie op de eenzijdige werkwijze van de woningcorporatie, zij worden binnen dit proces van verzet bijgestaan door Bureau voor Monumenten en Archeologie (BMA) en Amsterdams Steunpunt Wonen (ASW). Na een aantal jaar

tegenover elkaar te hebben gestaan, grijpt de lokale gemeente en gaat met alle partijen om de tafel om te komen tot een passend bestemmingsplan voor de van der Pekbuurt.

(31)

Inmiddels is de renovatie terug gedrongen tot klein onderhoud waarbij er geen woningen zullen worden gesloopt in 2015 is Ymere gestart met de renovatie van het onderzoeksgebied 237 woningen ten zuiden van de jasmijnstraat (Ymere, 2016). Een belangrijk speerpunt van Ymere binnen de renovatie in de van der Pekbuurt is het aanbrengen van meer

woningdifferentiatie, dit staat beschreven in het sociaalplan, voorbeeld project (2007). In de afbeelding 2 is aangegeven welke huizenblokken verkocht zullen worden aan

marktpartijen en transformeren van sociale huurwoningen naar koop of

particulierenhuur. Alleen de paars gekleurde woningen in afbeelding zullen binnen de huidige plannen , terugkeren binnen de sociale woonsector. Daarnaast wil Ymere ook meer variatie aanbrengen in het eigen woningaanbod door het afwisselen van

eenpersoons- en gezinswoningen. Aan de hand van een voorbeeld project dat op dit moment wordt uitgevoerd in de 300 woningen ten zuiden van de Jasmijnstraat zal wordt gekeken of deze aanpak voor alle partijen acceptabel is.

De laatste partij die belangen vinden in de van der Pekbuurt zijn uiteraard de bewoners. De titel arbeider waar de woningen eens voor bestemd waren komt niet vaak meer voor in beleidsstukken en bestemmingsplannen toch is Amsterdam Noord volgens cijfers van het CBS nog steeds één van de armste stadsdelen van Amsterdam als men kijkt naar de gemiddelde inkomens van haar inwoners. Daarnaast heeft het stadsdeel ook een hoog percentage eenpersoonshuishoudens en werkelozen vergeleken met andere stadsdelen in Amsterdam (Huurdersvereniging van der Pek , 2012). Ondanks deze ongunstige

demografische gegevens wisten de bewoners toch voldoende kennis en netwerk in te schakelen om een front te vormen tegen de plannen van drastische sloop plannen van Ymere. De huurdersvereniging die ontstond vanuit dit verzet en deze werd binnen het proces ondersteund door ASW en BMA. Dit proces zal verder niet worden belicht binnen dit onderzoek is alleen van belang omdat Copekcana hierin haar wortels vindt.

(32)

5.2 Copekcabana

Copekcabana is een coöperatieve vereniging die het als haar missie ziet een alternatieve wooncarrière te creëren voor bewoners met een laag inkomen. Het streven van de vereniging, die gedurende het schrijven van dit rapport is uitgegroeid tot 38 leden, is de overname van twee huizenblokken in de van der Pek buurt te Amsterdam Noord. Het betreft de één huizenblok aan de Anemoonstraat (noord-kant) en één huizenblok aan de Oleanderstraat (zuid-kant) ten westen van de van der Pekstraat. De twee huizenblokken zijn met elkaar verbonden middels één grote binnentuin. In afbeelding 1 staat de locatie van de woningen middels een rood vakje aan gegeven. Door de woningen in Casco over te nemen wil de groep betaalbare en duurzame woonruimte ontwikkelen met een grote zeggenschap over de eigen woning en woonomgeving (Copekcabana, 2015).

In eerste instantie wordt Copekcabana opgericht vanuit een kleine groep bewoners uit de van der Pekbuurt, die door de ontwikkelingen in de buurt mogelijk hun woning zouden verliezen. Inmiddels zijn de 30 woningen binnen de toekomstige wooncoöperatie bijna allemaal vergeven. Begin volgend jaar zou de groep graag zien dat de verbouwing is begonnen en de panden in bezit van de vereniging. Ondanks dat Ymere de betreffende woonblokken heeft gereserveerd is de vereniging op het moment van schrijven nog druk in onderhandeling met verschillende partijen om de financiering rond te krijgen.

(33)

5.2.1 Financiën

Van eigenvermogen is geen sprake binnen de vereniging omdat zij zich richten op diegene die in aanmerking zouden komen voor een sociale huurwoning. Op 1 januari dit jaar is het maximale jaarinkomen waarmee men toegelaten wordt tot een sociale huurwoning

vastgesteld op een bedrag van € 35,739 (Woningnet, 2016). De provincie verstrekt eenmalig een subsidie uit het potje collectieve zelfbouw van €1500o ten behoeve van de ontwikkeling van het projectplan. Dit geld wordt gebruikt voor advieskosten van onder andere

Amsterdams Steunpunt Wonen en deelname aan het koplopers programma van Platform 31 (€ 1200) (Meer, De woningcoperatie, dat zijn wij!, 2015) (Meer & Lupi, 2015). Verder is opgenomen binnen de statuten dat ieder lid per maand een donatie van €15 bijdraagt aan de begroting, als onkosten vergoeding. Voor de overname van de woonblokken wordt buiten de vereniging naar financiën gezocht. Het kopen in collectief is binnen Nederland niet gebruikelijk, op het moment van schrijven is de vereniging in gesprek met verschillende banken om de opties te onderzoeken.

5.2.2 Communicatie

De vereniging stelt zich van begin af aan heel serieus op met eens in de twee weken een vergadering waarin alle leden bij elkaar komen om de plannen vorm te geven. Naarmate d groep groeit word de groep verdeeld in werkgroepen die zich ieder richten op specifieke taken. Eens in de maand is er een algemene ledenvergadering, het bestuur en de

werkgroepen komen regelmatig bij elkaar. Ook de externe communicatie neemt de vereniging erg serieus, ze verschenen dan ook in verschillende lokale media waarbinnen het project werd gepresenteerd. Middels informatie avonden die worden georganiseerd in de van der Pekbuurt verspreid Copekcabana het initiatief onder geïnteresseerde, waarbij de focus ligt op de oorspronkelijke bewoners van de van der Pekbuurt. Verder houden ze een website bij waarop alle ontwikkelingen die het project doorloopt zijn te volgen.

5.2.3 Toekomst plannen

Zelfbouw is één belangrijk speerpunt van de vereniging, de drie architecten studenten zijn al aan het schetsen om de mogelijkheden binnen de woningen te ontdekken. De van der Pekbuurt is rijksbeschermd stadsgezicht, dus niet alles mag (Meer & Lupi, 2015). Naast zelfbouw ligt de focus op het ‘samen doen’, door gemeenschappelijke ruimten te creëren willen zij meer dan alleen maar wonen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Om deze vraag te kunnen beantwoorden is er informatie nodig over het verloop van het huidige logistieke proces, welke verspillingen hierin voorkomen, welke lean principes er

Vervolgens zal worden geanalyseerd hoe Woonwaard invulling geeft aan risicomanagement binnen het proces van projectontwikkeling en op welke wijze rapportage en management van

Willen we onze klanten, de 156.000 inwoners van Haarlemmermeer, succesvol ondersteuning bieden om deze crisissituatie het hoofd te bieden, dan zijn onorthodoxe

Het doel van dit onderzoek is het geven van aanbevelingen over het kiezen van interventies op het gebied van risicomanagement om te komen tot een meer duurzame bedrijfsvoering door,

The discreet photographic device produced evidentiary material to reinforce the theoretical framework of space and time explored within the context of the everyday: The

procedure een begroting kan worden bepaald. Ook wordt hier bekeken of voldaan kan worden aan de gewenste planning van de potentiële opdrachtgever. De directeur stelt de planning op

wend op ons onderzoek 1 naar burgerinitiatieven en de rol van online platforms tijdens crises en rampen staat in dit artikel de volgende vraag centraal: welke rol spelen

1311. Sien ook Hare Shipping Law 712. Davis Insurance 389. Sien ook Hare Shipping Law 713. Davis Insurance 389. Sien ook Hare Shipping Law 713.. skade aan die goedere verseker is