Kleinschalige landbouwprojecten in
Amsterdam Nieuw-‐West
Een onderzoek naar het fungeren van buurttuinen als een katalysator voor
het sociaal kapitaal onder buurtbewoners
Amsterdam, 22 juni 2015 Thomas Hartog 10087516 thomas.hartog@student.uva.nl Masterthesis
Universiteit van Amsterdam
Faculteit Faculteit der Maatschappij-‐ en Gedragswetenschappen
Master Human Geography
Begeleiding: Dr. L. Karsten
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij-‐ en
Gedragswetenschappen
Foto’s voorpagina: Eigen foto, 2015.
I. Voorwoord
Na zes maanden hard werken kan ik u bij deze het eindrapport van het onderzoek naar buurttuinen in Amsterdam Nieuw-‐West presenteren. Door op jonge leeftijd zelf in aanraking te zijn gekomen met tuinieren (schooltuintjes), heb ik nu onderzoek gedaan naar een opkomend fenomeen ‘tuinieren met je buren’. Met dit rapport sluit ik niet alleen een onderzoek af waar ik veel plezier aan heb beleefd, maar komt ook mijn Master Human Geography tot een einde.
Via deze weg zou ik graag een aantal mensen willen bedanken voor hun bijdragen aan dit onderzoek. Allereerst mijn begeleider, Lia Kartsen. Door goede ondersteuning, feedback en adviezen tijdens de afgelopen maanden heb ik het onderzoek de juiste weg op kunnen sturen. Daarnaast wil ik ook graag mijn moeder, Marian Blankman, bedanken voor de nodige support en feedback. En natuurlijk, niet te vergeten, alle bewoners uit de Wijsgerenbuurt die hebben geholpen en hebben meegedaan aan het onderzoek. Bij enkele bewoners werd ik met open armen ontvangen en moet hen daarom zeer dankbaar zijn voor alle steun en in het contact brengen met andere bewoners uit de Wijsgerenbuurt. Zonder hen was dit onderzoek niet gelukt.
II. Samenvatting
In dit onderzoek wordt ingespeeld op het vraagstuk in hoeverre buurttuinen (stedelijke landbouwprojecten) bijdragen aan het creëren van sociaal kapitaal onder
buurtbewoners in de Wijsgerenbuurt. Dit vraagstuk is gebaseerd op bestaand
onderzoek naar buurttuinen waarin naar voren komt dat buurttuinen kunnen bijdragen aan het sociaal kapitaal van de tuinders en de sociale cohesie in een buurt. In de
bestaande literatuur wordt door enkele auteurs gesteld dat buurtbewoners een groter sociaal kapitaal krijgen als gevolg van deelname aan een buurttuinen. Andere auteurs zijn hier sceptischer over. Eerder onderzoek heeft ook laten zien dat buurtbewoners die deelnemen aan een stedelijk landbouwproject, zoals een buurttuin, elkaar beter kunnen leren kennen, meer onderling vertrouwen kunnen creëren en bereid zijn om andere buurtbewoners te helpen.
In dit onderzoek ligt de nadruk op het concept sociaal kapitaal. Door de
complexiteit van het concept is in dit onderzoek om het concept van de grond af aan op te bouwen waarbij is gekeken naar verschillende raakvlakken tussen een aantal
bestaande definities. In dit onderzoek zal sociaal kapitaal gemeten worden aan de hand van drie aspecten: (1) sociale netwerken, (2) vertrouwen en (3) wederkerigheid.
Door een gebrek aan onderzoek naar ervaringen van buurtbewoners die niet betrokken zijn bij een aanwezige buurttuin, is in dit onderzoek een vergelijking gemaakt tussen de deelnemers van een buurttuin (‘tuinders’) en de omwonenden van een
buurttuin (‘omwonenden’). De volgende hoofdvraag staat centraal in dit onderzoek: Op welke manier(en) draagt de aanwezigheid van de buurttuinen in de Wijsgerenbuurt , Amsterdam Nieuw-‐West, bij aan het creëren van sociaal kapitaal in de buurt? En is er een verschil in creatie van sociaal kapitaal waar te nemen tussen de tuinders en de
omwonenden van de buurttuinen?
Dit onderzoek betreft een kwalitatieve case studie die is uitgevoerd in de Wijsgerenbuurt te Amsterdam. Recentelijk zijn in deze buurt twee identieke
buurttuinen gevestigd die zijn ontstaan vanuit de wens van de buurtbewoners. Aan de hand van interviews en observaties is getracht een goed inzicht te krijgen tussen de ervaringen van tuinders en omwonenden over de aanwezigheid van de buurttuinen en de onderwerpen ‘sociale netwerken’, ‘vertrouwen’ en ‘wederkerigheid’. Zo is in dit onderzoek gekeken hoe de buurttuinen in de Wijsgerenbuurt worden gebruikt en door wie de buurttuinen worden gebruikt. Op deze manier kan er dieper worden ingespeeld op de vragen wie er gebruik maken van een buurttuinen. In beide tuinen is er sprake van een vaste groep tuinders. Iedere tuinder bezit een eigen stukje moestuin waar men jaarlijks contributie voor betaald. Doordat alle tuinders bewoners zijn van de
Wijsgerenbuurt, is het mogelijk om te kijken wat de invloed is van de buurttuinen op de bewoners en de buurt.
De Wijsgerenbuurt kan bestempeld worden als een naoorlogse buurt. Tot op heden zijn alle woningen en de grond in bezit van woningcorporatie Ymere. De bevolking van de Wijsgerenbuurt is divers, waarbij de bewoners van Marokkaanse afkomst het dominants aanwezig zijn, gevolgd door bewoners van Nederlandse en Turkse afkomst. Dit zorgt dat bewoners uit de Wijsgerenbuurt geregeld in contact staan met bewoners met een andere afkomst.
Uit het onderzoek is een aantal belangrijke resultaten naar voren gekomen. Op de eerste plaats functioneren de buurttuinen als een plek om te tuinieren. De tuinders zijn het meest frequent aanwezig in de buurttuinen en komen hier voornamelijk om te tuinieren.
Daarnaast functioneren de tuinen ook als een ontmoetingsplek voor de tuinders. Naast het tuinieren hebben de tuinders geregeld contact met elkaar in de tuinen. De
buurttuinen zijn beide vrij toegankelijk voor alle bewoners en er zijn picknicktafels aanwezig waar de tuinders en de omwonenden gebruik van kunnen maken. Het
onderzoek laat zien dat dit ook het geval is. Op deze manier functioneren de buurttuinen ook als een ontmoetingsplaats voor omwonenden.
De resultaten laten zien dat het voornamelijk de tuinders zijn die ‘profiteren’ van de aanwezigheid van de buurttuinen. Zij creëren door deelname aan de buurttuinen meer sociaal kapitaal (zowel bonding als bridging). Het merendeel van de tuinders ervaart een groter sociaal netwerk, is meer vertrouwd met medetuinders en buurtbewoners en door deelname aan de buurttuin ligt de drempel lager om
medetuinders om hulp te vragen. Door de etnische diversiteit onder de tuinders hebben de tuinders geregeld contact met medetuinders met een andere afkomst. Dit contact blijft echter beperkt door een taalbarrière onder een gedeelte van de tuinders.
In vergelijking met de tuinders, profiteren de omwonenden in mindere mate van de buurttuinen. De resultaten uit de interviews laten zien dat het merendeel van de omwonenden geen binding heeft met de tuinen en daarnaast ook niet geïnteresseerd is in de tuinen. Observaties daarentegen laten zien dat de buurttuinen wel degelijk worden gebruikt door de omwonenden. Toch laat dit onderzoek zien dat omwonenden minder sociaal kapitaal creëren dan de tuinders.
III. Inhoudsopgave
I. Voorwoord ... 3 II. Samenvatting ... 4 III. Inhoudsopgave ... 7 1. Inleiding ... 9 2. Theoretisch kader ... 11§2.1 Introductie stedelijke landbouw & buurttuinen ... 11
§2.2 Buurttuinen ... 13
§2.3 Tuinders & motieven ... 13
§2.4 Positieve bijdragen van buurttuinen ... 14
§2.5 Sociaal kapitaal ... 15
§2.6 Conclusie sociaal kapitaal & centrale aspecten ... 17
§2.7 Onderzoeksvraag & deelvragen ... 20
3. Research design & methode ... 22
§3.1 Onderzoeksstrategie ... 22
§3.2 Interviews ... 23
§3.3 Observaties ... 24
§3.4 Onderzoekspopulatie ... 26
§3.5 Contact met participanten & taalbarrière ... 27
§3.6 Criteria voor onderzoeksgebied ... 28
4. De Wijsgerenbuurt “De buurttuinen & Onderzoekspopulatie” ... 30
§4.1. Wijsgerenbuurt: Het onderzoeksgebied ... 30
§4.2. Sociaal-‐demografische schets van de buurt ... 32
§4.3 Wijsgerenbuurt: De onderzoekspopulatie ... 33
§4.4 De buurttuinen ... 40
§4.5 Verwachting van onderzoeksgebied ... 45
Hoofdstuk 5. Tuinders & Omwonenden: “Gebruik van de buurttuinen” ... 46
§5.1 Gebruik van de buurttuinen ... 46
§5.2 Motieven ... 49
Hoofdstuk 6. De Tuinders van de Wijsgerenbuurt ... 53
§6.1 Sociale netwerken tuinders ... 53
§6.2 Vertrouwen ... 58
§6.3 Wederkerigheid ... 62
§6.4 Deelconclusie tuinders ... 66
Hoofdstuk 7. Omwonenden van de buurttuinen ... 69
§7.1 Sociale netwerken omwonenden ... 69
§7.2 Vertrouwen ... 73
§7.3 Wederkerigheid ... 75
§7.4 Deelconclusie omwonenden van de buurttuinen ... 78
8. Conclusie ... 80
§8.1 Beantwoording onderzoeksvraag ... 80
§8.2 Kritische blik & beperkingen onderzoek ... 83
§8.3 Eigen visie over buurttuinen ... 84
§8.4 Aanbeveling voor beleid ... 85
9. Bijlagen ... 86
§9.1 Overzicht tuinders ... 86
§9.3 Topiclijst interviews tuinders ... 88
§9.4 Topiclijst interviews omwonenden ... 90
§9.5 Observatieformulier ... 91
§9.6 Codeerlijst interviews tuinders ... 93
§9.7 Codeerlijst interviews omwonenden ... 94
10. Referenties ... 95
1. Inleiding
Initiatieven op het gebied van stedelijke landbouw ontstaan de laatste decennia in verschillende steden over de hele wereld van New York tot in Amsterdam. Op dit moment zijn er in Amsterdam een groot aantal landbouwprojecten. Die varieren van moestuinen tot schoolwerktuinen en van kruidentuinen tot buurttuinen. Voor de komende jaren staan nog vele nieuwe projecten op het programma (Gemeente Amsterdam, 2015). Als het om stedelijke landbouw gaat, zijn buurttuinen de meest populaire verschijning. Een buurttuin is een groene publieke ruimte die collectief is ontworpen en gebouwd en vervolgens wordt gerund door vrijwilligers (Rosol, 2010 & 2011). Het merendeel van het onderzoek naar buurttuinen heeft plaatsgevonden in Noord-‐Amerika en Groot-‐Brittannië. Het onderzoek in Nederland is nog beperkt, maar de laatste jaren zijn verschillende case studies verschenen. Voorbeelden hiervan zijn Almere (Jansma e.a., 2010), Amsterdam (Lems & Veen, 2011), Rotterdam (Bronsveld, 2011) en Utrecht (Sluis, 2014).
Naast de verschillende buurttuinen die ontstaan zijn uit initiatieven van de lokale bevolking, worden buurttuinen ook steeds meer ondersteund en gestimuleerd door plaatselijke overheden en organisaties. Buurttuinen worden door gemeenten en/of woningbouwcorporaties vaak opgezet vanuit een sociaal en maatschappelijk oogpunt, zoals het verbeteren van een buurt, het bestrijden van lokale criminaliteit en het stimuleren van de sociale cohesie. Buurttuinen worden gezien als een relatief makkelijke, duurzame en goedkope manier om met name achterstandsbuurten te verbeteren en bij te dragen aan een hechtere buurt met een leefomgeving die door bewoners als prettig wordt ervaren.
In de wetenschappelijke literatuur worden buurttuinen ook veelal als een positief verschijnsel weergegeven. Maar is dat wel altijd het geval? Is de bijdrage van een
buurttuin altijd positief. Zitten er misschien ook ‘negatieve’ consequenties aan de aanwezigheid van een buurttuin? Profiteert iedereen in een buurt wel evenredig van de aanwezige buurttuin? Dat zijn vragen die in deze scriptie aan de orde komen en hierin schuilt ook de relevantie van mijn onderzoek. In dit onderzoek wordt gekeken of en hoe buurttuinen bijdragen aan de creatie van sociaal kapitaal. Sommige auteurs concluderen dat een buurttuin een goede manier is om sociaal kapitaal in een buurt te creëren
(Glover, 2004; Kingsley & Townsed, 2006; Teig et al., 2009). Andere auteurs zijn daarin meer terughoudend (Glover, 2004; Firth et al., 2011).
De gebruikers van een buurttuin, in dit onderzoek aangeduid als ‘tuinders, zijn het meest aanwezig in een buurttuin en maken daar ook het actiefst gebruik van. Maar wat vinden de andere buurtbewoners, in dit onderzoek aangeduid ‘omwonenden’, eigenlijk van de aanwezigheid van een buurttuin in hun buurt en draagt de buurttuin ook bij aan hun sociaal kapitaal? Dit is een groep die tot op heden veel minder is onderzocht. Sluis (2014) stelt dat een vergelijkend onderzoek tussen tuinders en omwonenden een relevante aanvulling kan zijn op bestaand onderzoek over
buurttuinen. Dit advies heeft mij er toe aangezet om een vergelijkend onderzoek uit te voeren onder tuinders en omwonenden van een buurttuin.
Voor de locatie van mijn onderzoek heb ik gekozen voor de Wijsgerenbuurt in
Amsterdam-‐Nieuw West. De Wijsgerenbuurt is een buurt waar sinds enkele jaren twee buurttuinen zijn gevestigd. Deze buurttuinen zijn beiden tot stand gekomen door een samenwerking tussen bewoners (de initiatiefnemers) en woningcorporatie Ymere. De buurttuinen hebben onder andere als doel om de buurtbewoners bij elkaar te brengen
en vervolgens te fungeren als een ontmoetingsplek voor de buurtbewoners. Beide buurttuinen in de Wijsgerenbuurt zijn daarom open van opzet en niet afgesloten voor omwonenden van de tuinen. De onderzoeksvraag die voor dit onderzoek is opgesteld, luidt als volgt:
Op welke manier(en) draagt de aanwezigheid van de buurttuinen in de Wijsgerenbuurt , Amsterdam Nieuw-‐West, bij aan het creëren van sociaal kapitaal in de buurt? En is er een verschil in creatie van sociaal kapitaal waar te nemen tussen de tuinders en de
omwonenden van de buurttuinen?
Leeswijzer: Dit rapport zal hierna verder gaan met het theoretisch kader (hoofdstuk 2). Hier zal aandacht worden besteed aan het onderwerp stedelijke landbouw en
buurttuinen, het concept sociaal kapitaal en hoe dit concept in het onderzoek is
gebruikt. In hoofdstuk 3 zal vervolgens worden ingegaan op het research design van dit onderzoek en de methodes die daarbij zijn gebruikt. Hierna zal in hoofdstuk 4 aandacht worden besteed aan het onderzoeksgebied de Wijsgerenbuurt en de
onderzoekspopulatie. Wat voor een buurt is de Wijsgerenbuurt, welke buurttuinen zijn hier gevestigd en hoe zien deze buurttuinen eruit? Daarnaast zal er een sociaal-‐
demografische schets van de buurt worden gemaakt en de onderzoekspopulatie worden beschreven. In de daaropvolgende hoofdstukken zullen de resultaten van het onderzoek worden besproken. In hoofdstuk 5 ligt de nadruk op het gebruik van de buurttuinen en de motieven van de tuinders en de omwonenden voor het wel of niet deelnemen aan de buurttuinen. Hoofdstuk 6 & 7 zullen de resultaten worden besproken die betrekking hebben op het centrale onderwerp ‘sociaal kapitaal’. Na het behandelen van de
resultaten zal in hoofdstuk 8 getracht worden de onderzoeksvraag te beantwoorden. In de conclusie zal gekeken worden of er sprake is van een verandering van het sociaal kapitaal als gevolg van de buurttuinen en of er een verschil is waar te nemen tussen de tuinders en de omwonenden.
2. Theoretisch kader
In het theoretisch kader zal eerst aandacht worden besteed aan het overkoepelende onderwerp stedelijke landbouw (§2.1). Er zal een korte weergaven worden gegeven van de geschiedenis, de opkomst en de soorten en functies. In de tweede paragraaf zal aandacht worden besteed aan stedelijke landbouw en buurttuinen in Amsterdam (§2.2). In de daarop volgende paragraaf zal er worden stilgestaan bij wie de tuinders zijn en waarom zij deelnemen aan een buurttuin (§2.3). Na deze paragraaf zal de nadruk komen te liggen op het onderwerp buurttuinen en de veronderstelde positieve bijdrage die gehaald kunnen worden uit de aanwezigheid van een buurttuin (§2.4). Zowel
individueel als voor de buurt waarin de buurttuin is gevestigd. Vervolgens zal er worden overgaan op het belangrijkste onderwerp van dit onderzoek, namelijk het concept van sociaal kapitaal (§2.5). In de daarop volgende paragraaf zal de nadruk liggen op het concept sociaal kapitaal zoals het gebruikt is in dit onderzoek (§2.6). Dit hoofdstuk wordt als laatst afgesloten met een paragraaf waarin de hoofdvraag en de deelvragen worden behandeld (§2.7).
§2.1 Introductie stedelijke landbouw & buurttuinen
Korte geschiedenis
Initiatieven op het gebied van stedelijke landbouw zijn de laatste decennia over de wereld in opkomst. Hedendaagse vormen van stedelijke landbouw zijn veelal gericht op alternatieve voedselproductie en ontstaan daarbij vaak als reactie op de dominante markt. Een centrale gedachte achter stedelijke landbouw is dat het voorziet in een bron van voedsel dichtbij waar de mensen wonen en leven. Dit heeft als effect dat het aantal kilometers dat voedsel aflegt voordat het bij de consument is afneemt. Vervolgens heeft dit weer zijn ecologische voordelen. Daarbij voorziet stedelijke landbouw ook in een verdere bron van werkgelegenheid dat weer economische voordelen met zich mee kan brengen (DeKay, 1997). Daarnaast zijn de vormen van stedelijke landbouw een goed (tijdelijk) alternatief om gaten in de gebouwde omgeving op te vullen (McClintock, 2013). Bijvoorbeeld in het geval van braakliggend terrein.
Stedelijke landbouw wordt vaak gezien als een fenomeen dat is overgewaaid vanuit de Verenigde Staten. Hier zijn vormen van stadslandbouw voornamelijk ontstaan uit noodzaak. Met name in de zogenoemde ‘food deserts’, gebieden waar mensen niet of nauwelijks toegang hadden tot verse groenten en fruit. Bewoners zagen zich indertijd genoodzaakt om zelfvoorzienend te worden (McClintock, 2008). Er wordt wel eens geschreven dat het eerste georganiseerde tuiniersproject is ontstaan in Detroit, als een innovatieve vorm voor de zorg van armen tijdens de economische crisis van 1893. Dit initiatief werd gesponsord door lokale overheden (Kurtz, 2001). Dit initiatief waaide vervolgens over naar andere Amerikaanse steden als New York, Chicago Philadelphia en Baltimore. Tussen de twee Wereld Oorlogen in werden vergelijkbare initiatieven steeds meer zichtbaar.
Dat stedelijke landbouw zijn ontstaan kent in de Verenigde Staten betekent niet, dat het een specifiek westers fenomeen is. In werelddelen als Afrika en Azië komen ook vormen van stedelijke landbouw voor (Miazzo & Minkjan, 2013). Zoals in Turkije. Istanbul werd eeuwenlang gekenmerkt door verschillende vormen van stedelijke landbouw. In Istanbul was een hoeveelheid aan tuinderijen, ook wel bostans genoemd, te vinden. Deze traditionele tuinderijen waren verweven in het dagelijkse leven van de
inwoners van Istanbul en behoorde tot de identiteit van de stad. De bostans voorzagen in een bron aan voedsel dicht bij de mens en droegen bij aan arbeidsplekken in de stad. Tegenwoordig zijn er een stuk minder tuinderijen te vinden in Istanbul. Stedelijke ontwikkelingen en de competitie voor stedelijke ruimte heeft deze projecten doen verdwijnen en naar de randen van de stad verdreven. Het rurale leven wordt niet meer gezien als een aspect van een moderne stad (Kaldjian, 2004).
Holland (2004), een Amerikaanse wetenschapper, plaats stedelijke landbouw in een ander perspectief. Zij ziet stedelijke landbouw in de context van de ‘community garden movement’. Een beweging die zich bezig hield met het verbouwen van eten en het houden van veeteelt. Vanuit de community garden movement zijn in de jaren 70 met name in de Verenigde Staten de meer hedendaagse buurttuinen voortgekomen. De eerste buurttuinen dienden als een manier om lokale criminaliteit te bestrijden en sociale banden in de buurt te versterken (Hynes, 1996). De afgelopen jaren zijn
stedelijke landbouwprojecten steeds meer gestart vanuit een maatschappelijk en sociaal oogpunt. Dat is ook het geval in Amsterdam-‐West.
Soorten en functies
Stedelijke landbouw kan gezien worden als een overkoepelend begrip van het onderwerp buurttuinen. Er bestaat een verscheidenheid aan soorten en vormen van stadslandbouw. Ze kunnen verschillen in grootte, locatie (centrum of meer in de
periferie), organisatie, functie en doel. McClintock (2013: 4) heeft een overzicht gemaakt van de verschillende vormen van stedelijke landbouw.
Tabel 2.1. Vormen van stedelijke landbouw
Bron: McClintock, 2013: 150.
Buurttuinen, zoals bedoelt in dit onderzoek, kunnen worden ondergebracht in de categorie van residential en allotments. Het gaat hier om kleinschalige projecten in een buurt waar buurtbewoners de mogelijkheid om groente te verbouwen. Glover
presenteert een uitgebreide definitie van buurttuinen. Deze definitie zal gebruikt worden in dit onderzoek.
“Buurttuinen zijn georganiseerde initiatieven in een stedelijke omgeving waarbij secties van het land worden gebruikt voor het produceren van voedsel of bloemen die bedoeld zijn
voor persoonlijke of collectieve baten van de gebruikers van de tuin die gekenmerkt wordt door zijn of haar participatie en het delen van hulpmiddelen zoals ruimte, gereedschap en water” (Glover, 2003: 191).
§2.2 Buurttuinen
In dit onderzoek ligt de nadruk op de buurttuinen. Onder buurttuinen bestaan ook weer verschillende soorten. Het type buurttuin (verbouwen van groenten, telen van bloemen of een combinatie van beide), de functie en het doel van het project kunnen sterk van elkaar verschillen. De manier waarop een buurttuin is georganiseerd en het doel van het project, bepalen voor een groot deel de functie die de tuin zal hebben. Functioneert de buurttuin als een ontmoetingsplek waar mensen gezamenlijk tijd kunnen spenderen aan eenzelfde activiteit? Of functioneert de tuin als een plek waar individuen op ieder zijn eigen manier kan genieten van het plaatselijke groen? Wat is het doel van het
desbetreffende project? Het bestrijden van criminaliteit, het revitaliseren van een buurt of om de sociale cohesie in een buurt te versterken? Of is de buurttuin een initiatief van de bewoners zelf die graag in de buurt de mogelijkheid willen hebben om groente te verbouwen?
Een ander belangrijk aspect is hoe een buurttuin is georganiseerd. Kurtz (2001) stelt dat verschillen in de fysieke en sociale organisatie van een buurttuin bijdraagt aan de manier waarop een ‘community’, ofwel de gemeenschap in en van de buurt, wordt ervaren en gestimuleerd. Dit wordt bevestigd door Holland (2004: 303).
Gemeenschappen zijn vaak niet homogeen en reageren daarom verschillend op lokale condities en invloeden. Buurttuinen ontwikkelingen zich uiteindelijk vaak naar de behoeften van de desbetreffende gemeenschap. De manier waarop een buurttuin wordt ervaren is misschien wel het belangrijkste aspect van een buurttuin. Dit kan namelijk iets zeggen over de manier waarop een buurttuin gezien moet worden en de manier waarop een buurttuin in de desbetreffende buurt functioneert.
Firth et al. (2011) stellen dat er verschillende gemeenschappen worden gevormd zowel in als om de buurttuinen. Dit heeft volgens Firt et al. (idem) veel te maken met de ligging van een buurttuin. Ze maken hierin een onderscheid tussen wat zij noemen een ‘place-‐based’ en ‘interest-‐based’ buurttuin. Onder ‘place-‐based’ verstaan zij een
buurttuin die geografisch gezien in de gemeenschap is ingebed. ‘Interest-‐based’
daarentegen is een buurttuin die meerder gemeenschappen beslaat. Het verschil tussen buurttuinen kan vervolgens invloed hebben op de voordelen die de buurt haalt uit de buurttuin.
§2.3 Tuinders & motieven
Maar wie nemen er deel aan een buurttuin? En waarom nemen deze mensen deel aan een buurttuin? Deze aspecten zijn al door een aantal wetenschapper onderzocht. Zowel Armstrong (2000) en Holland (2004) laten zien dat de deelnemers van buurttuinen voornamelijk bestaan uit vrouwen, kinderen, ouderen en mensen met speciale
behoeften (beperkingen). Wat betreft de deelnemende vrouwen zijn het vooral vrouwen met een hogere sociale status. Daarnaast laat Holland (2004) ook zien dat maar 40% van de deelnemers van een buurttuin woonachtig zijn in de buurt waarin de buurttuin is gevestigd. Dat het merendeel van de tuinders vrouwen zijn komt ook naar voren uit onderzoek van Teig et al. (2009). Dit onderzoek laat ook zien dat het overgrote deel van
de tuinders ‘pre-‐dominantly white’ is. Armstrong (2000) laat daarentegen zien dat buurttuinen ook met regelmaat worden gebruikt door tuinders met een andere raciale afkomst.
Voor het deelnemen aan een buurttuin presenteert de literatuur verschillende motieven. De belangrijkste motieven zijn: toegang tot vers voedsel, om te genieten van de natuur en het meebrengen van gezondheidsvoordelen (Armstrong, 2000: 322). Rosol (2011: 248) stelt op basis van haar onderzoek dat de meest voorkomende motieven voor deelname aan een buurttuin zijn: (1) het tuinieren zelf, (2) deel zijn van een groep en de mogelijkheid hebben om te socialiseren met medebuurtbewoners, (3) niet
tevreden zijn met de bestaande parken en groene plekken in de buurt, en (4) het bieden van een veilige en leuke buitenplek voor de kinderen. Uit een ander onderzoek naar 229 buurttuinen in de staat New York komt naar voren dat er verschillende activiteiten plaatsvinden in buurttuinen. Dit kan gaan van het bezoeken van vrienden,
buurtbijeenkomsten, onderwijs over de natuur en recycling, spelen van boordspelen, religieuze activisten, yoga tot kinderopvang (Nemore, 1998).
§2.4 Positieve bijdragen van buurttuinen
Met regelmatig is er geschreven dat buurttuinen een positieve bijdragen kunnen leveren aan de plaatselijke samenleving (Glover et al., 2005; Teig et al., 2009). De tastbare
uitkomsten van een buurttuin zijn bijvoorbeeld de toename van het plaatselijke groen. De niet direct zichtbare uitkomsten van een buurttuin gaan over psychologische,
economische en sociale voordelen. Door de positieve veranderingen kunnen deelnemers van een buurttuin een gevoel van trots en voldoening krijgen, dat vervolgens weer het gevoel van eigenwaarde en zelfvertrouwen kan bevorderen (Jamison, 1985; Waliczek et al., 1996).
Economische gezien kunnen tuinders geld besparen door het verbouwen van voedsel, dat zij vervolgens niet hoeven aan te schaffen bij een winkel. Dit is uiteraard een punt waar over gediscussieerd kan worden. Bespaart men daadwerkelijk geld met het verbouwen van voedsel? Het komt geregeld voor dat tuinder contributie moet betalen om deel te nemen aan een buurttuin. Daarnaast kost het onderhouden van een eigen tuintje veel tijd. Hoe groter de tuin, hoe meer werk dit met zich meebrengt. Aan de andere kant kan een grotere tuin ook meer oogst opleveren. Toch stellen sommige auteurs dat het besparen van geld een gevoel van onafhankelijkheid kan genereren onder tuinders (Jamison, 1985; Linn, 1999; Schmelzkopf, 1996). Een buurttuin kan vervolgens ook bijdragen aan een gevoel van veiligheid.
Door de aanwezigheid van tuinders ontstaan veilige ruimten (Waliczek et al., 1996). Een buurttuin draagt ook bij aan het creëren van eigenwaarde en emancipatie onder de tuinders. Dit kan voortkomen uit het zoeken van subsidie, het werven van fondsen en het werken aan de bebouwing van de buurttuin. Daarbij heeft een buurttuin de potentie om bewoners te stimuleren tot een actievere rol in de verdere ontwikkeling van de buurt (Jamison, 1985; Linn, 1999). Maar de sociale kant van een buurttuin is misschien wel het belangrijkste aspect van een buurttuin. Een buurttuin draagt immers een collectief karakter (Glover, 2003). Op buurtniveau wordt vaak getracht de sociale cohesie binnen een buurt te bevorderen met het stichten van een buurttuin(McClintock, 2013). Een buurttuin wordt geregeld gebruikt om de bewoners van een buurt bij elkaar te brengen. Maar een buurttuin leidt niet altijd tot een positieve verandering in een buurt. De manier waarop een buurttuin is vormgegeven kan van invloed zijn op de vraag
of de buurttuin een bijdrage levert aan de buurt. Wanneer een buurttuin is afgesloten voor buitenstaanders, zij die niet deelnemen aan de buurttuin, kan dit eventueel leiden tot een tweedeling onder de bewoners van een buurt (Kurtz, 2001).
“Such limitations on access to garden space have varying implications for attempts to foster a sense of community around an urban garden project, calling into question the basis for and boundaries of the garden community (Kurtz, 2001: 660-‐661).
Door de populariteit van buurttuinen komt het ook regelmatig voor dat er wachtlijsten zijn voor deelname. Een wachtlijst kan er voor zorgen dat bepaalde bewoners geen, of minder snel, een kans krijgen om aan het project deel te nemen. Ook kunnen etnische verschillen tussen tuinders en omwonenden een rol spelen en er toe leiden dat bepaalde etnische groepen (onbewust) worden uitgesloten van deelname (Kurtz, 2001, pp. 662-‐ 667).
§2.5 Sociaal kapitaal
Wat is sociaal kapitaal?
Bourdieu wordt over het algemeen gezien als de eerste socioloog die de term sociaal kapitaal heeft beschreven. Volgens Bourdieu kunnen individuen in bezit zijn van drie soorten kapitaal: economisch, cultureel en sociaal kapitaal (Bourdieu, 1986). Woolcock (1998) ziet sociaal kapitaal als een brede term die de normen en netwerken omvat die vervolgens kunnen zorgen voor gezamenlijke actie waar wederzijdse voordelen uitgehaald kunnen worden. Samen met Narayan definieert Woolcock (2000: 225) sociaal kapitaal als ‘de normen en netwerken die mensen in staat stellen om collectief te handelen’. Wellicht de meest frequent aangehaalde definitie van sociaal kapitaal is die van Robert Putnam.
“… social capital refers to features of social organization such as networks, norms and trust that facilitate co-‐ordination and co-‐operation for mutual benefit” (Putnam, 1993: 35).
Putnam ziet sociaal kapitaal als connecties tussen individuen of netwerken met daarbij normen van wederkerigheid en vertrouwen als uitkomst van deze verbindingen. Het idee hier achter is dat een sterk sociaal netwerk en sterke relaties voordelen generen voor leden van een bepaalde groep. Het startpunt van sociaal kapitaal is dat familie, vrienden en medewerkers van iemand een belangrijke troef vormen die opgeroepen kunnen worden in geval van crisis, voor eigenbelang, of voor materieel gewin. Het leven is gemakkelijker in een gemeenschap die gezegend is met een substantiële hoeveelheid van sociaal kapitaal. Netwerken van maatschappelijk betrokkenheid stimuleren stevige normen van wederkerigheid en moedigen onderling vertrouwen aan. Het concept van sociaal kapitaal beargumenteert dat lid zijn van een vereniging of netwerk bijdraagt aan sociaal vertrouwen onderling (Putnam, 1995).
Naast Bourdieu, Putnam en Woolcock is er nog een andere auteur die het onderwerp sociaal kapitaal heeft behandeld. Coleman definieert sociaal kapitaal als volgt:
“Social capital is defined by its function. It is not a single entity but a variety of different entities, with two elements in common: they all consist of some aspect of social structures,
and they facilitate certain actions of actors-‐whether persons or corporate actors-‐within the structure. Like other forms of capital, social capital is productive, making possible the achievement of certain ends that in its absence would not be possible” (1988: 98).
Sociaal kapitaal bestaat in de bovenstaande definitie uit twee elementen; sociale structuren en het faciliteren van bepaalde handelingen. Sociaal kapitaal wordt daarbij ook als productief gezien. Het maakt bepaalde doelen mogelijk die bij afwezigheid van sociaal kapitaal onbereikbaar zouden zijn. Het maakt het mogelijk om door collectieve actie bepaalde dilemma’s te overwinnen (Putnam, 1993).
Sociaal kapitaal bestaat in verschillende vormen. Het meest bekende onderscheid dat er wordt gemaakt is tussen bonding, bridging en linking sociaal kapitaal (Putnam, 2001; Woolcock, 2001):
-‐ Bonding sociaal kapitaal wordt gedefinieerd als de sterke banden die voorkomt bij individuen in een vergelijkbare sociaal-‐demografisch situatie, klasse etnische familie, hechte vrienden en buren.
-‐ Bridging sociaal kapitaal wordt gebruikt om de meer afgelegen banden te
beschrijven, tussen minder hechte vrienden en collega’s. Bridging sociaal kapitaal heeft een naar buiten gerichte blik en brengt mensen met verschillende klasse, etniciteit en leeftijdspositie bij elkaar. Het verbinden van mensen uit
verschillende netwerken voorziet in toegang tot nieuwe mogelijkheden en informatie.
-‐ Linking sociaal kapitaal houdt zich bezig met de verbinding tussen mensen in een tegenovergestelde posities. Het refereert aan connecties met mensen in een machtspositie, zoals politici of mensen met financiële invloed. Linking sociaal kapitaal geeft leden van een gemeenschap de mogelijkheid om toegang te krijgen tot bronnen die lokaal niet aanwezig zijn.
De bovenstaande drie vormen van sociaal kapitaal zijn allen van belang voor een sterke gemeenschap. Het zoeken van de juiste balans tussen deze drie vormen wordt hierbij als cruciaal gezien. Een ander belangrijk punt is het aantal mensen dat participeert in een sociaal netwerk. Zonder de aanwezigheid van de bovenstaande vormen van sociaal kapitaal raken groepen geïsoleerd van de rest van de samenleving. Putnam (2000) stelt ook dat wanneer er gekeken wordt naar welke vorm van sociaal kapitaal er aanwezig is, deze vormen niet behandeld moeten worden als ‘één of het ander’ categorieën, maar eerder als ‘meer of minder’ dimensies.
Sociaal kapitaal in relatie met de buurttuin
Zoals in de inleiding is geschreven stelt Glover (2004) dat zonder sociaal kapitaal het opbouwen van een sterke gemeenschap in een buurt onmogelijk is. Hieruit blijkt dat eerst sociaal kapitaal gecreëerd dient te worden voordat een sterke gemeenschap kan ontstaan. Buurttuinen kunnen hierbij een mechanisme bieden voor het bouwen van sociale netwerken en het genereren van sociaal kapitaal (Twiss et al., 2003). Een buurttuin dwingt de bewoners om samen te werken en te socialiseren wat vervolgens weer kan bijdragen aan het creëren van sociaal kapitaal (Glover, 2003; Kingsley & Townsend, 2006). Daarnaast wordt een buurttuin veelal gebruikt door mensen met een gemeenschappelijke interesse. Dit maakt het aannemelijk dat de bonding vorm van sociaal kapitaal snel aanwezig is onder de deelnemers van een buurttuin (Glover et al., 2005).
Buurttuinen kunnen ook fungeren als een ‘third places’ buiten het werk en thuis om (Oldenburg, 1999). ‘Third places’ zijn plekken waar mensen bij elkaar kunnen komen en netwerken met elkaar kunnen opbouwen. Wanneer de ‘third place’ zich bevindt in de buurt waarin men woonachtig is, dan kan men elkaar identificeren als bewoners van dezelfde buurt (Schrieber, 1998). Dit wordt ook beaamd door Glover:
“Community garden initiatives provide disenfranchised individuals with opportunities to join a group effort . . . [and] are often more about the community than they are about gardening. They offer places where people can gather, network, and identify together as residents of a neighbourhood” (2003: 193).
Daarnaast zijn buurttuinen plekken voor actieve burgerparticipatie (Jamison, 1985). Dit wordt door Schuller et al. (2001) gezien als het hart van het burgerlijk leven en als een centraal punt van sociaal kapitaal.
Een aantal onderzoeken stelt kortom dat buurttuinen bijdragen aan het sociaal kapitaal. Maar is dat altijd het geval? Draagt een buurttuin bij aan meer sociaal kapitaal in de buurt? Of de buurttuin het gevolg van het aanwezige sociaal kapitaal in een buurt (Glover, 2004; Firth et al., 2011)? Draagt een buurttuin bij aan het sociaal kapitaal van de hele buurt? Of alleen aan een specifieke groep (tuinders)? Enkele auteurs zijn
gematigder in hun uitspraken over de bijdrage van buurttuinen aan het sociaal kapitaal in een gemeenschap. Volgens Firth et al. (2011) is de mate waarin de buurttuin is ingebed in de lokale gemeenschap van invloed op de bijdrage aan het sociaal kapitaal in de buurt. Een ‘place-‐based’ buurttuin draagt meer bij aan de lokale gemeenschap dan een ‘interest-‐based’ buurttuin.
Een buurttuin kan op verschillende manieren worden gebruikt. Dit zorgt er voor dat een buurttuin ook op verschillende manieren kan bijdragen aan het creëren van sociaal kapitaal. Firth et al. (2011) noemen vier manieren: (1) door het bij elkaar brengen van mensen met een overeenkomend doel, (2) door het functioneren als een ontmoetingsplek, een plek waar tuinders en wellicht ook omwonenden bij elkaar kunnen komen en kunnen socializen (“Third Place”), (3) door de verschillende activiteiten die plaatsvinden in de buurttuin. Soms wordt een buurttuin voor meer activiteiten gebruikt dan alleen tuinieren. (4) Via de buurttuin kan er een link bestaan met autoriteiten en organisaties waar de desbetreffende buurttuin mee samenwerkt of door is geholpen.
§2.6 Conclusie sociaal kapitaal & centrale aspecten
Samengevat is het concept van sociaal kapitaal een kader dat voorziet in een manier om de aard van bindingen en netwerken in en tussen gemeenschappen te onderzoeken. Sociaal kapitaal voorziet in een raamwerk voor het conceptualiseren en het meten van de sociale middelen waar in dit geval tuinders en de omwonenden van de tuinen in kunnen investeren en uit kunnen putten. Dit kan door actief deel te nemen in de gemeenschap om hen heen.
Omdat er meerdere definities van sociaal kapitaal aanwezig zijn, stelt Van Deth (2003) dat dit er voor zorgt dat er een gebrek aan consensus is over de exacte en
werkelijk betekenis van het concept. Dit heeft mij er toe aangezet om aan de hand van de literatuur de belangrijkste aspecten van de verschillende definities over sociaal kapitaal te selecteren. Op basis van de literatuur zijn er drie aspecten die ik identificeer als de
centraal staande aspecten van sociaal kapitaal; (1) de (sociale) netwerken en (2)
normen van vertrouwen en (3) wederkerigheid. Dit zijn de drie thema’s die een centrale rol spelen in dit onderzoek.
Er kan ten eerste vastgesteld worden dat sociaal kapitaal een meerdimensionaal concept is, bestaande uit sociale netwerken en normen van vertrouwen en
wederkerigheid. Ten tweede kan sociaal kapitaal begrepen worden als een bron van (collectieve) actie. En ten derde kan er een empirische onderscheid gemaakt worden tussen sociaal kapitaal en de resultaten hiervan (Stone, 2001).
Om deze aspecten te kunnen onderzoeken is het eerst van belang om te
beschrijven wat onder deze aspecten wordt verstaan. Zowel Putnam en Coleman delen de drie voorgaande aspecten onder structurele en culturele aspecten. Met structurele aspecten worden de sociale netwerken bedoeld en met culturele aspecten de normen van vertrouwen en wederkerigheid.
1. Sociale netwerken
Sociaal kapitaal is een vorm van kapitaal die niet ‘tastbaar’ is omdat het kapitaal zich bevindt in de relaties tussen personen (Coleman, 1988). Het komt tot uitdrukking in het contact met andere mensen. Portes (1998) stelt dat niet de persoon zelf, maar de andere persoon de bron van iemands sociaal kapitaal is. Voor sociaal kapitaal is een sociaal netwerk vereist. Zoals eerder is beschreven verdelen Putnam (2001) en Woolcock (2001) sociaal kapitaal in drie vormen, namelijk bonding, bridging en linking sociaal kapitaal. Omdat deze drie soorten van toepassing zijn op het sociale netwerk zal er gekeken worden welke vorm van sociaal kapitaal er spraken is in en rondom de buurttuinen.
Granovetter staat bekend om de stukken die hij heeft geschreven over de rol van ‘weak ties’ & ‘strong ties’ in de samenleving. Volgens Granovetter wordt de sterkte van een band bepaald en gekenmerkt door een combinatie van de hoeveelheid tijd die men met elkaar spendeert, de emotionele intensiteit en intimiteit hiervan en de wederkerige diensten die hierbij komen kijken (1973: 1361). Bij de sociale relaties gebruikt
Granovetter het idee van Homans (1950: 133) dat “wanneer men frequenter met elkaar in contact staat, het sentiment van vriendschap als sterker wordt beschouwd”.
Granovetter staat vooral bekend om het belang dat hij hecht aan ‘weak ties’ in de samenleving. Voor zowel het individu als een gemeenschap kunnen ‘weak ties’ een belangrijke rol spelen. Vanuit het individu gezien zijn ‘weak ties’ een belangrijke bron voor mobiliteit in de samenleving. Wanneer iemand weinig ‘weak ties’ heeft, dan blijft deze persoon achter op het gebied van informatie uit afgelegen delen van het sociale systeem (1983: 202). Het voorziet mensen in toegang tot informatie en bronnen die te vinden zijn buiten de eigen sociale kring. Met meer ‘weak ties’ zal iemand beter instaat zijn te integreren in de moderne samenleving. Wat betreft een gemeenschap kunnen ‘weak ties’ dienen als een overbruggende functie. Een gemeenschap met een tekort aan ‘weak ties’ is volgens Granovetter gefragmenteerd en incoherent. Nieuwe ideeën verspreiden zich langzamer en subgroepen, bijvoorbeeld op basis van etniciteit of nationaliteit, hebben dan eerder moeite met het bereiken van een ‘modus vivendi’ (1983: 202). Wanneer er voldoende ‘weak ties’ aanwezig zijn, is de kans groter dat groepen beter in staat zijn om te integreren in de samenleving. Groepen die een verschillende cultuur delen kunnen door middel van ‘weak ties’ dichter bij elkaar komen. Het onderscheid tussen ‘weak ties’ & ‘strong ties’ sluit aan bij de bonding & bridging vormen van sociaal kapitaal. In dit onderzoek zal gekeken worden of er in de sociale netwerken spraken is van ‘weak ties’ of ‘strong ties’.
2. Vertrouwen
Vertrouwen wordt beschouwd als een belangrijk aspect van sociaal kapitaal. Ook hier doen meerdere definities de ronde voor verschillende vakgebieden als economie, psychologie en sociologie. Dat maakt het lastig om een recht toe recht aan definitie van vertrouwen te presenteren. Hieronder komen twee definitie van vertrouwen aan bod. Rousseau et al. (1998: 395) definiëren vertrouwen als “een psychologische toestand die bestaat uit de intentie om kwetsbaarheid te accepteren op basis van positieve
verwachtingen of intenties van een ander”. Een andere grote auteur, Giddens, heeft ook een definitie aan het concept vertrouwen gegeven. Giddens definieert vertrouwen als:
“Confidence in the reliability of a person or system, regarding a given set of outcomes or events, where that confidence expresses a faith in probity or love of another, or in the correctness of abstract principles” (Giddens, 1990: 34).
Bij vertrouwen gaat het er om dat men bereid is om te vertrouwen op een ander, of in zekere zin zich afhankelijk opstelt en dat men daarbij positieve verwachtingen heeft ten opzichte van de ander (Rousseau et al., 1998). Bijvoorbeeld dat men de verwachting heeft van iemand, die hij of zij vertrouwt, dat deze persoon zal handelen op een manier die hem of haar niet zal benadelen. Hierbij neemt men wel het risico om in een nadelige positie te landen indien de ander het vertrouwen schaadt. Vertrouwen maakt
samenwerking mogelijk en draagt bij aan de sociale orde op het micro niveau (Schweers Cook, 2005). Wanneer het begrip vertrouwen wordt toegepast op een buurttuin, dan kan het gaan over het vertrouwen in de medetuinders dat zij zorgvuldig omgaan met de tuin.
3. Wederkerigheid
Het derde aspect, wederkerigheid, is eveneens lastig te definiëren. Fehr & Gächter (2000: 159) definiëren wederkerigheid als een reactie op vriendelijke acties. Dit geldt vervolgens ook omgekeerd. Het is een term die gebaseerd is op een samenwerking op basis van gelijkwaardigheid, waarbij er sprake is van een tweerichtingsverkeer. Een vorm van onderlinge verplichting binnen een relatie of connectie, is om een gift te beantwoorden met een tegengift. Wederkerigheid kan gebruikt worden om
gemeenschappelijke problemen op te lossen. Bijvoorbeeld het oplossen van problemen onder tuinders in een buurttuin, of onder bewoners in een buurt.
Gouldner (1960) formuleert een universele norm van wederkerigheid. Deze bevat twee minimale vereiste:
“l. people should help those who have helped them, and 2. people should not injure those who have helped them” (1960: 171).
De concrete uitwerking van wederkerigheid zal verschillen naar tijd en plaats. Daarnaast impliceert het dat het gene dat gegeven en het gene dat terug wordt
ontvangen niet gelijk hoeft te zijn. Van Tilburg (1992) plaatst het begrip in de context van de ‘ruiltheorie’ en sluit aan bij het aspect van ondersteuning; “social support is an exchange of resources between at least two individuals perceived by the provider or the recipient to be intended to enhance the well-‐being of the recipient” (Shumaker &
Brownell, 1984). Gebaseerd op deze definitie gaat het er om dat individuen spullen of diensten met elkaar uitwisselen. Wanneer dit wordt toegepast op een buurttuin dan kan