• No results found

Personen detecteren in angstige situaties meer agents dan in een neutrale situaties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Personen detecteren in angstige situaties meer agents dan in een neutrale situaties"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Personen detecteren in angstige situaties meer agents

dan in een neutrale situaties

Rosanne Braak

Bachelorproject Sociale Psychologie:

Naam: Braak, R.E.

Studentnummer: 10302255 Begeleider: David Maij Datum: 24-05-2015

(2)

1 Abstract

Het Hyperactive Agency Detection Device (HADD) zou een verklaring kunnen geven voor het geloof in bovennatuurlijke agents en het paranormale. Omdat nog weinig bewijs te vinden is voor het bestaan van een HADD, is in dit onderzoek onderzocht of daadwerkelijk een HADD bestaat. Een groep van 45 personen voerde een biological motion task uit in een angstige en niet angstige omgeving, waarin een menselijk figuur gedetecteerd moest worden in een puntlicht display. De manipulatie had succes, personen ervoeren hogere anxiety en verminderd positief affect in de angstige omgeving. Personen detecteerden in de angstige omgeving meer figuren als deze niet aanwezig waren (false positives). Verder werd gevonden dat controle, religie en zekerheid niet gerelateerd waren aan het maken van false positives in de taak. Deze bevindingen tonen aan dat als angst wordt ervaren meer agents worden gedetecteerd, wat bewijs levert aan het mogelijk bestaan van een HADD.

(3)

2 Is er bewijs te vinden voor het bestaan van een Hyperactive Agency Detection Device?

Religie is vaak een belangrijk aspect in het leven van personen. In voorgaande

onderzoeken is gevonden dat religie zowel mentaal als psychisch een positief effect kan hebben (George, Koenig, McCullough, & Larson, 2000). Ook kan religie prosociaal gedrag bevorderen (Shariff & Norenzayan, 2007). Door deze positieve aspecten van religie is het belangrijk dat goed wordt begrepen hoe geloof in supernatural agents en bovennatuurlijke machten is ontstaan en zich manifesteert.

Één van de verklaringen voor het ontstaan van religie is het Hyperactive Agency Detection Device (HADD); een cognitief mechanisme voor het detecteren van agents in de omgeving (Barret, 2000). Onder agents worden verstaan personen of dieren die intenties,

gevoelens en verlangens kunnen hebben. Dit idee van een gevoelig cognitief systeem is ontstaan vanuit het antropomorfisme, het toeschrijven van menselijke eigenschappen aan niet menselijke objecten en dieren. Zoals het zien van gezichten in auto’s en praten tegen onze computer alsof het een persoon is. Vanuit het antropomorfisme verklaart Guthrie (1980 aangehaald in Riekkie, 2014; Barret, 2003) dat personen perceptueel gevoelig zijn om menselijke eigenschappen te zien in de wereld. Mensen hebben een natuurlijke neiging om menselijke eigenschappen toe te schrijven aan dieren en levenloze voorwerpen.

Deze fundamentele neiging zou evolutionair voordeel kunnen opleveren, want baten van het detecteren van niet aanwezige agents (false positive) zijn groter dan kosten van een

mogelijke foute detectie (false negative). Bijvoorbeeld wanneer je een wandeling over het strand maakt en een ambigue voorwerp ziet. Dit kan een tak zijn, dan loop je er vlak langs. Maar het kan ook iets gevaarlijks zijn (een slang), dan loop je hier met een grote boog omheen. Door

(4)

3 intenties toe te schrijven (antropomorfiseren) aan het voorwerp is mogelijk gevaar voorkomen zonder dat dit veel moeite kost.

Vanuit dit idee stelt Barret (2000) dat personen een HADD bezitten. De werking van de HADD is in lijn met de foutenmanagement theorie (EMT: Error Management Theory) gebaseerd op het principe dat gedrag dat weinig moeite kost, mogelijk grote voordelen heeft (van Elk, 2012). Zoals eerder is genoemd in het voorbeeld met de slang, kan ontwijken van ‘de slang’ mogelijk je leven redden. De HADD zou ook via dit principe kunnen werken, het niet detecteren van iemand die aanwezig is (false negative) kan iemands leven kosten, terwijl het detecteren van iemand die niet aanwezig is maar kleine kosten met zich mee brengt (false positive). De HADD heeft kleine kosten maar de baten van een juiste detectie kunnen groot zijn waardoor het systeem evolutionair voordeel oplevert (Johnson, 2009).

Barrett & Lanman (2008) suggereren dat de HADD de basis van het geloof in supernatural agents en het ontstaan van religie zou kunnen vormen. Personen willen gebeurtenissen begrijpelijk maken, categoriseren. Het bestaan van een hoge macht kunnen ambigue gebeurtenissen in de wereld een betekenis geven, dit verschaft zekerheid en een veilige omgeving. Door dingen te antropomorfiseren wordt het geloof in een hogere macht versterkt.

Verschillende onderzoeken geven mogelijk verband tussen de HADD en het geloof in supernatural agents en religiositeit. Van Elk (2013) onderzocht of agency detectie meer voorkwam bij een groep paranormale gelovigen dan bij sceptische personen. Personen kregen een puntlicht display te zien waar een beweging van menselijke agents in aanwezig kon zijn of juist niet. Na het tonen van deze puntlicht displays werd aan de deelnemers gevraagd of een persoon te zien was geweest. Uit de resultaten bleek dat paranormale gelovigen eerder

(5)

4 bij middelmatige ambiguïteit, als veel afleidende stimuli werden toegevoegd scoorden beide groepen hetzelfde op de taak. Tevens werd gevonden dat agency detectie niet gerelateerd was aan traditioneel geloof maar wel sterk gerelateerd aan paranormaal geloof. Van Elk (2013) heeft onderzoek gedaan naar paranormaal gelovigen. Paranormaal geloof wordt vaak gekarakteriseerd door percepties zoals het zien van aura’s en herkenning van patronen, bijvoorbeeld ‘het

koffiedik’ kijken. De gevoeligheid voor het zien van agents zou door deze karakteristieken hoger kunnen zijn bij paranormaal gelovigen.

In het onderzoek van Riekkie et al. (2014) werden in plaats van paranormaal gelovigen zoals gebruikt in het onderzoek van Van Elk (2013), personen gebruikt die geloofden in het bovennatuurlijke. Beiden gebruikten als vergelijkingsgroep sceptische personen. In het

onderzoek werden twee verschillende animaties getoond aan de deelnemers. Een animatie met figuren die intenties leken te hebben en een animatie zonder intentie.

In de eerste animatie traden de figuren op in een verhaalachtig patroon waarbij de figuren op verschillende snelheid en richting naar een doel toe bewogen. De tweede animatie was een animatie met willekeurig bewegende figuren, die niet een doelgerichte beweging maakten. Met behulp van functional Magnetic Resonance Imaging (fMRI) werd de activiteit gemeten in het hersengebied waar het toeschrijven van intenties plaatsvindt. In vergelijking tot sceptische personen hadden personen die geloven in het bovennatuurlijke meer activiteit in de hersenen bij de animatie met willekeurig bewegende figuren. Bij de intentionele bewegende figuren was het hersengebied bij beide groepen ongeveer gelijk actief. Riekkie et al. (2014) stellen dat het gevonden effect ook andersom te interpreteren is. Dat het effect ook te verklaren is omdat sceptische personen juist ongevoelig zijn.

(6)

5 In bovengenoemde onderzoeken werden de eerste stappen genomen om te onderzoeken of de HADD werkelijk gelinkt zou kunnen zijn aan religie. Het bewijs voor deze link is zwak omdat hier nog maar weinig onderzoek naar is gedaan. Daarnaast is het onderzoek beperkt en bevat tekortkomingen. Veronderstelt wordt dat een relatie bestaat tussen een HADD en religie zonder dat hier gegrond bewijs is geleverd voor het daadwerkelijk bestaan van een HADD. Dit kan een mogelijke verklaring zijn voor het beperkte bewijs tussen religie en een HADD. Hierom is het nodig om meer onderzoek te doen om bewijs te vinden voor het bestaan van een HADD.

Volgens de theorie van Barret (2000) zou een HADD vooral actief zijn tijdens situaties waar personen weinig controle ervaren. Barret (2004) suggereert dat twee omgevingsfactoren mee spelen in de gevoeligheid van de HADD, als personen in een bedreigende situatie zitten en als de situatie ambigue is (Barnes & Nicholas, 2012). In het onderzoek van Valdesolo en Graham (2013) werd onderzocht of personen in onzekere situaties meer supernatural agents detecteren dan in normale situaties. Door ‘ontzag voor de wereld’ op te roepen werd de mate waarin personen controle over een situatie voelden gemanipuleerd. Ontzag voor de wereld werd opgeroepen door middel van het tonen van fragmenten van BBC’s Planet Earth. Door de mate van ontzag te vergroten, werd een verminderde mate van controle ervaren, wat resulteerde in grotere mate van agency detectie.

De vraag die bij dit onderzoek gesteld kan worden is of wel de juiste trigger is gebruikt om ontzag op te roepen. Een mogelijkheid is dat personen vooral bewondering in plaats van ontzag voor de wereld kregen door de fragmenten van BBC’s Planet Earth. Of echt verlies van controle wordt ervaren is de vraag. Ook kan getwijfeld worden of ontzag voor de wereld wel in verband staat met onzekerheid voelen. Barret en Johnson (2003) gebruikten een andere manier om controle te manipuleren, namelijk door de deelnemers, poppen en figuren te laten bewegen

(7)

6 met behulp van een elektromagneet. Deelnemers die de beweging van de poppen niet zelf

maakten schreven meer agency aan de poppen toe dan wanneer de poppen werden bewogen door de deelnemers zelf. Uit dit onderzoek blijkt als personen controle over de situatie hebben minder agency detectie plaats vindt.

Bovenstaande onderzoeken zetten een stap in de goede richting naar het testen van het bestaan van de HADD bij controle verlies. Volgens de foutenmanagement theorie vindt agency detectie vooral plaats als het gedrag dat volgt evolutionair voordeel oplevert (van Elk, 2013). In de voorgaande onderzoeken kan getwijfeld worden of personen zo waren gemanipuleerd dat het gedrag wat vertoond is evolutionair voordeel oplevert in overeenstemming met de

foutenmanagement theorie. Het principe van de foutenmanagement theorie is dat balans moet gevonden worden tussen het stimuleren van gedrag wat voordeel oplevert en het vermijden van gedrag dat risico met zich meebrengt (van Elk, 2012) Bij het onderzoek van Valdesolo &

Graham (2014) wordt mogelijk bewondering opgeroepen in plaats van ontzag waardoor effect op controle verlies in twijfel getrokken kan worden. De situaties met de poppen in het onderzoek van Barret en Johnson (2003) zijn mogelijk beperkt ambigue en bedreigend, waardoor het niet overeenkomt met de voordelen die het HADD volgens foutenmanagement theorie zou kunnen opleveren.

Uit vorige alinea’s bleek dat gezocht is naar de link tussen religie en een HADD. Deze is link is zwak omdat nog weinig onderzoek is gedaan naar bestaan van een HADD, waardoor geen link te leggen is tussen religie en dit cognitieve systeem. Onderzoeken naar een HADD zijn schaars en komen niet mogelijk overeen met de principes van de foutenmanagement theorie. Doel van dit onderzoek is om experimenteel bewijs te leveren voor het bestaan van een HADD

(8)

7 in angstige situaties. Waar de situatie een hoge bedreiging vormt en een hoge ambiguïteit heeft in lijn met de foutenmanagement theorie.

In dit onderzoek is door angst op te wekken onderzocht of bewijs te vinden is dat in overeenstemming is met het HADD zoals Barret (2000) stelde. Op basis van de

foutenmanagement theorie en de twee factoren die Barret (2004) noemde (ambiguiteit en dreiging) wordt verwacht dat personen in een angstige situatie meer agents zien in de stimuli (false positives) dan in de neutrale situatie. Een groep van 45 personen doorliep een controle conditie en een conditie waar angst werd opgeroepen, de horror conditie. Angst werd bij

deelnemers opgeroepen door non-lineaire geluiden via een koptelefoon en door het experiment in het donker plaats te laten vinden. Uit eerder onderzoek blijkt dat non-lineare geluiden angst genereren bij personen (Blumstein, Davitian, & Kaye, 2010). Om te controleren of daadwerkelijk angst werd opgewekt door de non-lineaire geluiden en de donkere kamer is door middel van de

Positive And Negative Affect Scale (PANAS; Watson, Clark, & Tellegen, 1988) en de State‐Trait

Anxiety Inventory (STAI; Spielberger, 2010) de mate van angst gemeten tussen de verschillende

blokken.

Het detecteren van agents werd aan de hand van de biological motion task (Blake & Shiffrar, 2007) gemeten, waarin deelnemers een lopend menselijk figuur moesten detecteren in een wolk van bewegende punten. De verwachting van het onderzoek is dat personen tijdens het horen van de non-lineaire geluiden angst ervaren en hierdoor meer lopende figuren (agents) detecteren in de wolk van bewegende punten dan tijdens het horen van de neutrale muziek.

(9)

8 Deelnemers

Vijfenveertig gezonde personen (26 vrouwen,19 mannen; gemiddelde leeftijd = 24,1) werden getest voor dit onderzoek. Vijf personen kwamen van de Universiteit van Amsterdam voor een research credit. De andere 40 personen werden verzameld door de onderzoekers zelf en waren vrienden of familie van de proefleiders.

Stimuli

De puntlicht stimuli werden gegenereerd door het gebruik van de software Pointlightlab (http://www.pointlightlab.com/). De stimulus was een 12-punts animatie, die een lopend

mensfiguur representeerde, die elke 2 s een stap maakt. Deze bewegingsanimatie werd ook gebruikt voor de andere stimuli waarin elk van de 12 puntjes willekeurig over het display werden verdeeld. Uiteindelijk werd in 50% van de stimuli een lopend persoon gerepresenteerd, en in 50% de 12 willekeurig verdeelde puntjes.

De loper kon op 5 verschillende horizontale locaties worden gepresenteerd (i.e -10, -5, 0, 5 en 10 vanuit het midden van het scherm). De loper kon de linker of rechter kant op lopen. Ook werd per trial gevarieerd in het aantal ruispunten naast de 12 van de loper (48, 96,192

ruispunten). De stimuli werden gepresenteerd op een zwarte achtergrond, elke stimulus werd 2 s gepresenteerd.

De muziek die werd gebruikt in het onderzoek is gedownload van Youtube. Om angst op te wekken is gebruik gemaakt van non-lineaire geluiden (Blumstein, Davitian, & Kaye, 2010) (https://www.youtube.com/watch?v=xNDiPhVVrZ8). In de controle conditie is gebruik gemaakt van liftmuziek (https://www.youtube.com/watch?v=VBlFHuCzPgY). Deelnemers hoorden de

(10)

9 muziek via een over oor koptelefoon. De muziek werd afgespeeld in Windows Media Player, het geluidsniveau werd gezet op 30% van de 100%.

Om het effect van de muziek in de horrorconditie groter te maken werd bij deze conditie het licht uitgedaan. Aan de deelnemers werd gevraagd de handen op de knoppen te plaatsen voordat het blok begon, waardoor ook in het donker de knoppen gevonden konden worden.

Procedure

Deelnemers kregen instructies over het onderzoek, in deze instructies werd verteld dat ze korte filmpjes kregen te zien waar een lopend figuur in was te zien. Voordat de echte trials begonnen doorliepen de deelnemers een oefentrial. Na het lezen van de instructies werd aan de deelnemers gevraagd om de koptelefoon op te zetten. Waar in de controle conditie liftmuziek en in de horror conditie de muziek met non-lineaire geluiden te horen was.

Tijdens het experiment werd elk filmpje met stimuli 2 s getoond waarin de deelnemers moesten aangeven of een lopend figuur aanwezig was of niet. Dit gaven ze aan door op het rechter of linker pijltjes toets te drukken. Het linkerpijltje om aan te geven dat wel een agent aanwezig was en het rechter pijltje om aan te geven dat geen agent te zien was in de stimuli. In de instructies werd aangegeven dat deelnemers moesten uitgaan van hun eerste intuïtie en niet te lang moesten nadenken. Als correcte antwoorden werden gegeven was geen feedback aanwezig en begon de volgende trial na 1500-2000 ms. Als een fout antwoord werd gegeven, werd 2 s lang feedback op het scherm getoond. Deze feedback werd gegeven om de aandacht van de

deelnemers erbij te houden. Het experiment werd geopend met Presentation software

(Neurobehavioral systems, Albany, CA, USA). Na elk blok van 30 trials werd aan de deelnemers gevraagd de proefleider erbij te halen door op de intercom te klikken. Tussen de blokken werd

(11)

10 door de deelnemers een korte affect en anxiety vragenlijst ingevuld bestaande uit de PANAS (Watson, Clark, & Tellegen, 1988) en de State Trait Anxiety Inventory (STAI; Spielberger, 2010). Na het invullen van deze vragenlijsten werd het nieuwe blok opgestart. Deze procedure werd vier keer herhaald.

Aan het einde van het experiment werd gevraagd om een vragenlijst in te vullen

bestaande uit de Revised Paranormal Belief Scale (RPBS; Tobacyk, 2004) een vragenlijst van 26 items over verschillende aspecten van paranormaal geloof, een korte versie van de Intolerance of

Uncertainty Scale (Carleton, 2007) bestaande uit 12 items over zekerheid en een vragenlijst over

de ervaring van controle (Burger & Cooper, 1979) van 19 items.

Data-analyse plan

Om te controleren of personen in de horror conditie zich minder prettig voelden, worden de metingen na de verschillende condities vergeleken van de affect en anxiety vragenlijsten door middel van een Repeated Measured ANOVA. Om het verschil van agency detectie tussen de twee condities te vergelijken is het verschil van fouten gemaakt in de biological motion task in de twee condities met elkaar vergeleken door middel van een Repeated Measured ANOVA. De invloed van de covariaten controle, geloof en zekerheid zijn bekeken met een multipele regressie analyse.

(12)

11 Resultaten

Van de 45 deelnemers in het onderzoek hebben 9 personen het onderzoek niet goed begrepen of de taak verkeerd uitgevoerd, waardoor geen bruikbare data beschikbaar was van deze deelnemers. De gegevens van deze deelnemers zijn niet meegenomen in de verdere dataverwerking en analyse 1.

Om te controleren of personen meer angst ervoeren in de horror conditie dan in de controle conditie zijn tussen de blokken door anxiety metingen gedaan. Deze zijn bij elkaar opgeteld voor de horror conditie en de controle conditie. Met deze variabele is een variantie analyse (ANOVA) uitgevoerd met als binnen-deelnemers variabele anxiety (horror vs control) en als tussen-deelnemers variabele blokvolgorde (6 blokken: HHCC vs CCHH vs CHCH vs HCHC vs HCCH vs CHHC). Gemiddelde scores van de deelnemers op de vragenlijsten na de

verschillende condities staan weergegeven in Figuur 1.

Het effect van anxiety was significant, F(1,29) = 11,79, p = 0,002, = 0,29. Deelnemers scoorden hoger op de anxiety vragenlijst in de horrorconditie (M = 27,61 , SD = 0,48) dan in de controle conditie (M = 25,95 , SD = 0,39). Het effect van blokvolgorde was niet significant,

F(5,29) = 1,83, p = 0,138, = 0,24. Het maakte niet uit in welke volgorde deelnemers de

blokken hadden doorlopen, de manipulatie had altijd effect.

Naast het effect van anxiety is ook gekeken naar affect om te controleren of de

manipulatie van het experiment was geslaagd. Om te controleren of personen meer negatief en minder positief affect ervoeren in de horror conditie dan in de controle conditie is een variantie analyse (ANOVA) uitgevoerd met als binnen-deelnemers variabele affect negatief (horror vs

1 Bij het controleren van de assumpties blijken de scores op de verschillende aantal ruisniveaus niet normaal verdeeld. Toch hebben we parametrische testen uitgevoerd op de data, omdat de sample size > 30 (Field, 2009). De data had geen extreme outliers.

(13)

12 controle) en affect positief (horror vs controle) en als tussen-deelnemers variabele blokvolgorde (6 blokken: HHCC vs CCHH vs CHCH vs HCHC vs HCCH vs CHHC).

Het effect van positieve affect meting was significant, F(1,28) = 178,67, p < 0,001, = 0,87. In de controle conditie (M = 12,30 , SD = 0,44) rapporteerden deelnemers significant hoger op de positieve affect vragenlijst dan in de horror conditie (M = 5,22 , SD = 0,201). Het effect van negatieve affect meting is niet significant, F(1,28) = 3,84, p = 0,060, = 0,12. De

gemiddelde scores van de controle conditie (M = 8,97 , SD = 0,260) verschilden niet significant van de scores van de horror conditie (M = 8,56 , SD = 0,21). Wel is het verschil dicht bij

significantie, alleen tegen de verwachting in scoren personen hoger in de controle dan in de horror conditie op negatief affect. Ook blokvolgorde had geen significant effect, F(5,28) = 1,05,

p = 0,41, = 0,16. Het maakte niet uit in welke volgorde deelnemers de blokken hadden

doorlopen voor het effect van de manipulatie.

Figuur 1. Gemiddelde Score op de Vragenlijsten (PANAS en STAI) in de Horror en Controle

(14)

13 Het gemiddelde aantal false alarms gemaakt in het experiment van de verschillende condities met de verschillende ruisniveaus staan weergegeven in Tabel 1.

Tabel 1. Gemiddelde aantal False Alarms en Standaarddeviaties(tussen Haakjes) in de Controle en Horror conditie op de verschillende Ruisniveau’s.

Groep Ruisniveau 48 Ruisniveau 96 Ruisniveau 192

Controle 2,47 (2,47) 2,86 (2,62) 3,97 (3,19)

Horror 2,67 (2,33) 3,56 (2,81) 4,22 (3,12)

Een variantie analyse (ANOVA) is uitgevoerd op deze gemiddelden met één tussen-deelnemers variabele blokvolgorde (6 blokken: HHCC vs CCHH vs CHCH vs HCHC vs HCCH vs CHHC) en twee binnen-deelnemers variabele ruisniveau (48 vs 96 vs 192 afleiders) en conditie (horror vs controle). Mauchly’s test geeft aan dat niet aan de assumptie van sphericiteit is voldaan voor het hoofdeffect van ruisniveau X ²(2) = 0,743, p =0,014. Daarom gebruiken we de vrijheidsgraden gecorrigeerd door Greenhouse-Geisser sphericity ( = 0,80 voor het

hoofdeffect van ruisniveau) (Field, 2009). Voor de rest is er voldaan aan de assumptie van sphericiteit.

Het effect van conditie was significant F(1,30) = 4,63, p = 0,040, = 0,13. In de horror conditie hadden personen significant meer false alarms (M = 3,46, SD = 0,43) dan in de controle conditie (M = 3,014, SD = 0,39).

Ruisniveau heeft ook een significant hoofdeffect F(2,30) = 8,99, p < 0,001, = 0,29. Dit hoofdeffect geeft aan dat een significant verschil aanwezig is tussen het aantal false alarms tussen de verschillende ruisniveaus. Contrasten laten zien dat het aantal false alarms in

(15)

14 conditie, F(1,30) = 7,95, p = 0,008, = 0,86. Van blokvolgorde was geen hoofdeffect , F(5,30) = 0,72, p = 0,62, = 0,11. Het maakte niet uit in welke volgorde de deelnemers het experiment doorliepen.

Met behulp van een regressie analyse is gekeken naar de invloed van de covariaten. De covariaten waren geloof (RPBS; Revised Paranormal Belief Scale, Tobacyk, 2004), controle (Burger & Cooper, 1979) en zekerheid (The Intolerance of Uncertainty Scale, Carleton et al., 2007). Dit is gemeten met behulp van vragenlijsten. Het gemiddelde van deze vragenlijsten is meegenomen in de analyses.

De uitkomsten van het regressie model met de variabele controle, geloof en zekerheid staan weergegeven in een tabel, zie Tabel 2.

Tabel 2. Regressie tussen het aantal False Alarms en Controle, Geloof en Zekerheid (N=36)

Aantal False Alarms β p t

Controle -0,087 0,64 -0,087

Geloof 0,206 0,25 1,17

Zekerheid -0,16 0,37 -0,156

Het regressie model met de verschilscores van het aantal false alarms gemaakt tijdens het experiment als afhankelijke variabele. En controle, geloof en zekerheid als onafhankelijke variabelen is niet significant F(3,32) = 1,17, p = 0,337. Controle, geloof en zekerheid zijn geen significante voorspellers voor het aantal false alarms die deelnemers hebben gemaakt tijdens het experiment.

De verklaarde variantie van dit regressie model met de predictoren controle, geloof en zekerheid is R² = 0,099.

(16)

15 Discussie

In dit onderzoek werd er experimenteel bewijs gezocht voor het bestaan van een Hyperactive Agency Detection Device (HADD). Duidelijk verschil is gevonden tussen de controle en horror conditie. Deelnemers maakten tijdens de horror conditie meer fouten (false positives) in de biological motion task dan in de controle conditie. De resultaten kunnen worden verklaard door de fouten management theorie, die stelt dat gedrag dat weinig risico met zich meebrengt, mogelijk grote evolutionaire voordelen oplevert (Van Elk, 2012). In de horror conditie worden meer agents gedetecteerd die niet aanwezig zijn (false positives) dan in de controle conditie. Deze resultaten geven aan dat personen in angstige situaties meer agents detecteren die niet aanwezig zijn, wat mogelijk kan worden verklaard door het bestaan van een HADD.

Deze resultaten zijn in lijn met eerder onderzoek dat is uitgevoerd naar het bestaan van het HADD. Ook in deze onderzoeken vond men bewijs voor het bestaan van dergelijk cognitief systeem (Barret &Johnson, 2003, Valdesolo, 2013). Een verschil met eerder onderzoek is dat hier door middel non-lineaire geluiden angst is opgeroepen terwijl bij ander onderzoek de focus vooral was gelegd op het verliezen van controle in de situatie.

Het is vreemd dat personen geen verlies van controle ervoeren tijdens dit onderzoek. Men verwacht als angst wordt ervaren ook een zekere mate van controle verlies wordt ervaren. Dat personen geen verlies van controle ervaren zou kunnen worden verklaard door het moment waarop de controle vragenlijst in het onderzoek werd afgenomen . De vragenlijst werd

afgenomen aan het einde van het experiment als deelnemers de vier blokken hadden doorlopen en de manipulatie was voltooid. Het zou dus kunnen zijn dat personen de liftmuziek hadden gehoord in het laatste blok en hierdoor dus geen verlies van controle ervoeren. Ofwel dat de tijd

(17)

16 tussen de manipulatie en het afnemen van de vragenlijst te lang was, waardoor de manipulatie geen effect meer had. Ook zou het kunnen liggen aan de kwaliteit van de vragen uit de controle vragenlijst. Vragen uit deze lijst waren ‘ik kijk mijn auto zorgvuldig na voordat ik een lange afstand moet rijden’ en ‘ik heb graag een goed idee van wat de baan precies inhoud voordat ik begin’. De vragen uit de controle vragenlijst zijn redelijk algemeen en dekken misschien niet de controle die wordt ervaren tijdens het experiment maar meer de controle die wordt ervaren tijdens het dagelijks leven. Hierdoor is weinig met zekerheid te zeggen over de controle die werd ervaren tijdens het onderzoek in de verschillende condities.

In vervolgonderzoek kan gebruik worden gemaakt van vragenlijsten tussen de condities door, of vragenlijsten waar meer specifiek wordt ingegaan op de mate van controle op het moment van het onderzoek. Desalniettemin ervoeren personen minder positief affect en meer anxiety in de horror conditie dan in de controle conditie, waardoor kan worden gesteld dat de manipulatie is geslaagd.

Daarnaast werd ook geen effect van religie op het aantal false alarms gemaakt in de taak gevonden. Dit is vreemd omdat volgens de cognitieve wetenschap van religie het geloof in supernatural agents zijn basis zou kunnen vinden in een HADD (Barret &Lanman, 2008). De bevindingen zijn tegenstrijdig met eerder onderzoek wat is gedaan, hier werd namelijk wel een effect van religie gevonden (Riekkie et al. 2014). Religie is echter een complex fenomeen en word bepaald door verschillende factoren (cultuur en educatie) dus niet alleen het HADD(Van Elk, 2013). Eerder onderzoek heeft ook laten zien dat de score op de biological motion task sterk gerelateerd zijn aan individuele verschillen in het bovennatuurlijke en paranormale geloof(Van Elk, 2013). Omdat alleen de Revised Paranormal Belief Scale (RPBS; Tobacyk, 2004) is

(18)

17 gebruikt is het niet vreemd dat geen relatie gevonden is tussen religie en het aantal false alarms, omdat niet specifiek op religiositeit is ingegaan.

Een andere tegenstrijdige bevinding was dat personen in de controle conditie hoger scoorden op de negatieve affect vragenlijst dan in horror conditie. Dit is niet in lijn met de verwachting en de resultaten op de andere vragenlijsten. Personen scoorden namelijk wel hoger op anxiety vragenlijst in de horror conditie en lager op de positieve affect vragenlijst.

Deze studie heeft een mogelijk aantal tekortkomingen. Ten eerste is alleen gebruik is gemaakt van zelf-rapportage vragenlijsten waardoor sociaal wenselijkheid van invloed kan zijn. In vervolg onderzoek kan hier rekening mee worden gehouden door gebruik te maken van fysieke metingen zoals huidgeleiding. Ten tweede zijn de deelnemers misschien niet

representatief omdat het veelal bekenden waren van de proefleiders. Doordat zij bekend waren met de proefleiders kunnen manipulaties minder effect hebben gehad. In vervolg onderzoek kan hier rekening mee gehouden door deelnemers te laten begeleiden door een onbekende

proefleider.

Ondanks de beperkingen van dit onderzoek is het verschil tussen het aantal fouten in de verschillende condities groot genoeg om te kunnen stellen dat in angstige situaties meer agents worden gedetecteerd in de omgeving dan in neutrale situaties. Dit onderzoek voegt evidentie toe aan het bestaan van een HADD. Met dit bewijs voor het HADD kan in de toekomst nader onderzoek worden gedaan naar de link tussen religie en dit cognitieve systeem. Om mogelijk verklaringen te kunnen geven voor het bestaan van religiositeit.

(19)

18 Literatuurlijst

Atran, S., & Norenzayan, A. (2004). Religion's evolutionary landscape: Counterintuition

commitment, compassion, communion. Behavioral and brain sciences, 27(06), 713-730. Barnes, K., & Gibson, N. J. (2013). Supernatural agency: Individual difference predictors and

situational correlates. International Journal for the Psychology of Religion, 23(1), 42-62. Barrett, J. L. (2000). Exploring the natural foundations of religion. Trends Cognitive Sciences,

4(1), 29-34.

Barrett, J. L., & Johnson, A. H. (2003). The role of control in attributing intentional agency to inanimate objects. Journal of Cognition and Culture, 3(3), 208-217.

Barrett, Justin L., and Jonathan A. Lanman. "The science of religious beliefs."Religion 38.2 (2008): 109-124.

Blake, R., & Shiffrar, M. (2007). Perception of human motion. Annu. Rev. Psychol., 58, 47-73. Blumstein, D. T., Davitian, R., & Kaye, P. D. (2010). Do film soundtracks contain nonlinear

analogues to influence emotion?. Biology letters, rsbl20100333.

Burger, J. M., & Cooper, H. M. (1979). The desirability of control. Motivation and emotion, 393. Carleton, R. N., Norton, M. P. J., & Asmundson, G. J. (2007). Fearing the unknown: A short

version of the Intolerance of Uncertainty Scale. Journal of Anxiety Disorders, 21(1), 105-117.

van Elk, M. V. (2012). De gelovige geest: Op zoek naar de biologische en psychologische

wortels van religie. (1st ed.). Bert Bakker.

van Elk, M. V. (2013). Paranormal believers are more prone to illusory agency detection than skeptics. Consciousness and cognition, 22(3), 1041-1046.

van Elk, M., Rutjens, B. T., van der Pligt, J., & van Harreveld, F. (2014). Priming of supernatural agent concepts and agency detection. Religion, Brain & Behavior, (ahead-of-print), 1-30. Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS. Sage publications.

George, L. K., Larson, D. B., Koenig, H. G., & McCullough, M. E. (2000). Spirituality and health: What we know, what we need to know. Journal of social and clinical

(20)

19 Johnson, D. D. (2009). The error of God: Error management theory, religion, and the evolution

of cooperation. In Games, groups, and the global good (pp. 169-180). Springer Berlin Heidelberg.

Shariff, A. F., & Norenzayan, A. (2007). God is watching you priming God concepts increases prosocial behavior in an anonymous economic game. Psychological science, 18(9), 803-809.

Petrican, Raluca, and Christopher T. Burris. "Am I the stone? Overattribution of agency and religious orientation." Psychology of Religion and Spirituality 4.4 (2012): 312.

Riekki, T., Lindeman, M., & Raij, T. T. (2014). Supernatural believers attribute more intentions to random movement than skeptics: An fMRI study. Social neuroscience, 9(4), 400-411. Spielberger, C. D. (2010). State‐Trait Anxiety Inventory. John Wiley & Sons, Inc.

Tobacyk, J. J. (2004). A revised paranormal belief scale. The International Journal of

Transpersonal Studies, 23(23), 94-98. (geloof)

Valdesolo, P., & Graham, J. (2013). Awe, uncertainty, and agency detection. Psychological

science, 0956797613501884.

Watson, D., Clark, L. A., & Tellegen, A. (1988). Development and validation of brief measures of positive and negative affect: the PANAS scales. Journal of personality and social

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Net zoals Van Zonneveld willen Honings en Praamstra met hun opstel- lenbundel aantonen dat de negentiende-eeuwse auteurs meer waren dan louter saaie theologen of

Daarbij kijkt zij zowel naar de belangen van de patiënten die in aanmerking komen voor vergoeding van een bepaalde interventie, als naar de belangen van patiënten met

Als organisatie of hulpverlener kan je deze structurele drempels weliswaar niet alleen of letterlijk weg- werken, maar door maatschappelijk of politiserend te handelen kan je

Overweeg 10 tot 15 liter zuurstof/minuut via een non-rebreathing masker, bij aanwijzingen voor respiratoir falen indien zuurstof beschikbaar is, of maak gebruik van kapbeademing,

Voor een verdere ontwikkeling naar een duurzaam en efficiënt beheer van de bodem en ondergrond, dienen echter de komende jaren ook de overige verontreinigingen te worden aangepakt

In de – zeldzame – situatie dat een huisarts een patiënt tre t met een ernstige ademdepressie of deze krijgt door toediening van een opioïde door de huisarts, is in de meeste

Als zich een situatie voordoet waarbij sprake kan zijn van een conflicterend of tegengesteld belang, dan is het de medewerkers van HNVB en de bemiddelaar niet toegestaan