• No results found

Racisme en ontmenselijking in de Onafhankelijkheidsoorlog van Indonesië. Hoe racistische propaganda de Nederlandse soldaten beïnvloedde

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Racisme en ontmenselijking in de Onafhankelijkheidsoorlog van Indonesië. Hoe racistische propaganda de Nederlandse soldaten beïnvloedde"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Racisme en ontmenselijking in de

Onafhankelijkheidsoorlog van Indonesië

Hoe racistische propaganda de Nederlandse soldaten beïnvloedde

Masterscriptie Militaire Geschiedenis Student : Roël van Sonsbeek

Opleiding : Militaire Geschiedenis Instelling : Universiteit van Amsterdam Datum : 5 Januari 2018

Begeleider : dr. J.J.V. Kuitenbrouwer

(2)

Dit onderzoek gaat over ontmenselijking en racisme tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog van Indonesië. Het doel van het onderzoek is een verband leggen tussen het

disproportionele geweld van de Nederlandse soldaten, en de racistische propaganda die door de Nederlandse voorlichtingsdiensten werd gebruikt, om de Nederlanders voor te bereiden voor de oorlog. Wat waren de effecten van deze propaganda op de soldaten ? Het onderzoek is afgebakend van 1946 tot 1947. Dit is de periode rond ‘Operatie Product’. In het eerste hoofdstuk wordt een theoretisch kader geschetst. Vanuit

Amerikaanse onderzoeken naar de effecten van racistische propaganda wordt de methodiek voor dit onderzoek ontwikkeld. Deze methodes worden vergeleken met Nederlandse onderzoeken naar de Onafhankelijkheidsoorlog. In het tweede hoofdstuk wordt een analyse gemaakt van het geweld in Indonesië. In het derde hoofdstuk wordt het verband tussen de Nederlandse propaganda en de denkbeelden van Nederlandse soldaten gemaakt.

De conclusie van het onderzoek is dat een superioriteitsgevoel onder de soldaten justificatie gaf voor het disproportionele geweld. De legerleiding gedoogde het geweld. De racistische propaganda stimuleerde het geweld. Racistisch gemotiveerde

geweldsdelicten zijn schaars. De Nederlandse soldaten pleegden het overgrote deel van het disproportionele geweld, doordat de grens voor dit geweld door een

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding 2

1.Theoretisch Kader 6

2.Het geweld in Indonesië 17

3.Ontmenselijking van de vijand 34

Conclusie 48

Primaire Bronnen 51

Literatuurlijst 53

(4)

De Onafhankelijkheidsoorlog van Indonesië is een oorlog die in de Nederlandse

krijgsgeschiedenis tot op vandaag de dag een lading met zich meedraagt. Deze oorlog vond zijn oorsprong in 1945 toen Soekarno en Mohammed Hatta de onafhankelijkheid van de Republiek Indonesië uitspraken. Nederland wilde zijn kolonie, die het was verloren in de Tweede Wereldoorlog aan Japan, niet zomaar afstaan. Ondanks de grote internationale druk werd vanuit Nederland een interventie georganiseerd om de macht in Indonesië te herstellen. Er werd onder de bevolking en in de politiek genoeg draagvlak gecreëerd voor deze interventie door middel van racistisch getinte propaganda. De krijgsmacht zou geen oorlog voeren in Indonesië. Er zou een politionele interventie plaatsvinden. De

Indonesische bevolking zou bevrijd worden uit de lurven van de opstandelingen en van oorlog was geen sprake. In praktijk vonden er tot de officieel erkende onafhankelijkheid door Nederland in 1949 twee politionele acties plaats. Hierbij vielen naar schatting 150.000 doden, waarvan vijfduizend aan Nederlandse kant en de rest aan Indonesische kant. Het woord politionele actie doet aan dit dodental te kort. Er was weldegelijk sprake van een guerrillaoorlog die voor en tussen de politionele acties door nog steeds werd gevoerd. Na de oorlog werd de Nederlandse interventie internationaal afgekeurd. Binnen Nederland ontstond er schaamte voor de gebeurtenissen in Indonesië. Wat als een bevrijdingsmissie werd gepropagandeerd onder de oorlogsvrijwilligers, bleek uitgegroeid te zijn tot een waar oorlogstrauma.1

Het geweld springt eruit als gekeken wordt naar de incidenten omtrent deze onafhankelijkheidsstrijd. Het is een terugkerend fenomeen tijdens deze oorlog: geweld dat over de grens van het nodige gaat en niet meer in verhouding staat met de uit te voeren missies. Het “Bloedbad van Rawagedeh” illustreert het buitensporige geweld aan Nederlandse kant. Op 9 december 1947 werden onder leiding van Majoor Fons Wijnen bijna alle mannelijke leden uit het dorp Rawagedeh, zonder proces geëxecuteerd door Nederlandse soldaten. 2 Een soortgelijk gewelddadig proces vond plaats vlak voor het eindigen van de Pacific Oorlog tussen de Verenigde Staten en Japan. Naarmate de

overwinning voor de Amerikanen slechts een kwestie van tijd was geworden, groeide het geweld op de Japanse vijand des te meer. Het eindigde uiteindelijk in de twee welbekende verwoestende atoombombardementen, die de Pacific Oorlog in 1945 abrupt

beëindigden.3

Er zijn historici die suggereren dat de racistische propagandastrijd tussen de Japanners en de Amerikanen heeft geleid tot het buitensporige geweld in deze Pacific Oorlog. John Dower stelde in zijn boek War without Mercy dat racistische propaganda aan beide kanten zorgde voor een superioriteitsgevoel. De Japanse soldaten voelden zich superieur tegenover de Amerikaanse krijgsgevangen en dit zorgde ervoor dat zij nog 1 Stef Scagliola, Last van de Oorlog. De Nederlandse Oorlogsmisdaden in Indonesië en hun verwerking (Rotterdam 2002) 21-37.

2 Remy Limpach, De Brandende Kampongs van Generaal Spoor (derde druk; Amsterdam 2016)323.

(5)

meedogenlozer werden. 4 Historicus Robert Takaki stelt in zijn boek Why America Dropped the Atomic Bomb zelfs dat president Truman in zijn besluitvorming, omtrent het inzetten van de atoomwapens in deze oorlog, beïnvloed werd vanuit de racistische propaganda.5 Er is volgens deze historici genoeg draagvlak voor een prominente rol van racisme in buitensporig geweld tijdens oorlogen. Valt deze theorie ook toe te passen op de Onafhankelijkheidsoorlog van Indonesië? De theorie heeft geleid tot de volgende onderzoeksvraag.

Heeft racisme bijgedragen aan het Nederlandse buitenproportionele geweld, rondom en tijdens Operatie Product in Indonesië tussen 1946-1947?

Het doel van dit onderzoek is de rol van racisme en ontmenselijking met betrekking tot buitenproportioneel geweld te evalueren. Historici schrijven veel over geweld in het algemeen. Over de rol van racisme en ontmenselijking op het Nederlandse geweld in Indonesië ontbreekt echter uitgebreid onderzoek. Remy Limpach wijdt er in zijn recent verschenen werk De Brandende Kampongs van Generaal Spoor slechts één paragraaf over.6 Daarom is dit onderzoek specifiek gericht op deze rol. Het onderzoek is afgebakend en richt zich vooral op de beginperiode van het oorlogsgeweld: van 1946 tot 1947. In deze periode hebben bekende voorvallen omtrent buitenproportioneel geweld

plaatsgevonden, zoals de “Zuid-Celebes affaire” en Rawagedeh. Voor het geweld in Rawagedeh gaven veteranen bijvoorbeeld een praktische verklaring. Het was

gemakkelijker de mannen in het dorp te doden, in plaats van hen een proces te bieden. Dit was goedkoper en de middelen voor een krijgsgevangenschap ontbraken. In dit onderzoek wordt onderzocht of naast deze praktische redenen, ook de racistische propaganda een rol heeft gespeeld bij het buitensporige geweld. Er wordt dus met een andere invalshoek naar de oorzaken van het geweld gekeken. De rol van propaganda zal een belangrijke rol spelen in dit onderzoek. Er zal echter geen causaliteit geforceerd worden op de rol van racisme met betrekking tot geweldsvorming. Ook andere

invalshoeken zullen worden meegenomen om een zo zuiver mogelijke analyse te maken.7 Dit onderzoek bestaat uit drie deelvragen die in drie verschillende thema’s zijn onderverdeeld. De eerste deelvraag zal in het teken staan van het theoretisch kader van dit onderzoek. Allereerst zal een analyse worden gemaakt van racisme en

ontmenselijking als oorlogsmiddel. Vervolgens zullen de Amerikaanse

racismeonderzoeken onder de loep worden genomen, om ze daarna te vergelijken met de Nederlandse onderzoeken omtrent het geweld in Indonesië. Dit zal worden gedaan om te achterhalen waarom de Nederlandse onderzoekers zich over het algemeen niet over dit 4 John Dower, War without Mercy, 23-27.

5 Ronald Takaki, Hiroshima. Why America Dropped the Atomic Bomb (New York 1996) 254-270.

6 Remy Limpach, De Brandende Kampongs van Generaal Spoor, 711-717.

(6)

vraagstuk buigen. Daarnaast zal worden getracht in de uiteengezette theorie een methodiek te ontdekken waarop de rest van het onderzoek gebaseerd kan worden.

De tweede deelvraag behandelt het thema van het Nederlandse geweld in Indonesië. Wat is de context van dit geweld? Was er bijvoorbeeld sprake van structureel geweld? Wat zijn de juridische gronden waarop dit geweld zou moeten worden

veroordeeld? Verder wordt een analyse gemaakt van het koloniale verleden van geweld. Ook worden er drie casussen van buitensporig geweld tijdens de

Onafhankelijkheidsoorlog geanalyseerd. Deze analyses zijn nodig voor het vervolg van het onderzoek. Ze geven het onderzoek een kijk in wat er daadwerkelijk in Indonesië gebeurde rondom buitensporig geweld, waarom dit gebeurde en de manier waarop. Het geeft de analyse van soldatenmemoires context en nuance; er komen andere mogelijke argumenten naar voren voor het geweld dan alleen racisme.

Nadat het geweld in zijn totaliteit is geanalyseerd, wordt bij de derde deelvraag naar de relatie tussen propaganda en de denkbeelden van de Nederlandse soldaten in Indonesië gekeken. Nederlandse propaganda omtrent Indonesië en de oorsprong daarvan worden uitgelicht. Vervolgens worden de effecten van deze propaganda in de

soldatenmemoires geanalyseerd. In hoeverre was de propaganda van de Nederlanders racistisch en werden de soldaten hierdoor beïnvloed? Dit hoofdstuk vormt het slotstuk voor de analyse van racisme en buitenproportioneel geweld rondom en tijdens Operatie Product en is dus van cruciaal belang voor de uitkomst van het onderzoek. In de conclusie zullen de bevindingen wederom geanalyseerd worden en zal getracht worden een

antwoord te vinden op de onderzoeksvraag.

De secundaire en primaire bronnen geven vorm aan dit onderzoek. Remy Limpach schreef zoals eerder genoemd zijn meesterwerk De Brandende Kampongs. In dit recente onderzoek geeft hij antwoord op de vele vragen omtrent het Nederlandse geweld in Indonesië. Deze monografie speelt hierdoor een belangrijke rol in dit onderzoek. Ook andere onderzoeken naar het buitensporige geweld, zoals de Excessennota van Cees Fasseur8 of Ontsporing van Geweld van Jacques van Doorn9, zullen uiteengezet worden. Amerikaanse literatuur over de rol van racistische propaganda en buitensporig geweld, zoals Race War! van Gerald Horne10, zal in het theoretisch kader een beeld schetsen van het verband dat hiertussen bestaat. Op deze manier speelt de secundaire literatuur een ondersteunende rol.

Primair bronmateriaal zal voornamelijk bestaan uit racistische propaganda en soldatenmemoires. Deze combinatie zal de causaliteit moeten bevestigen omtrent de onderzoeksvraag. Het propagandamateriaal zal bestaan uit tijdschriften, krantenartikelen en posters. De memoires die in dit onderzoek gebruikt zijn, zijn gepubliceerd en daarmee 8 Cees Fasseur, De Excessennota. Nota Betreffende het archiefonderzoek naar de gegevens omtrent excessen

in Indonesië begaan door Nederlandse militairen in e periode 1945-1950. Ingeleid door Jank Bank. Jan Bank ed.

(Den Haag 1995).

9 J.A.A. van Doorn en W.J. Hendrix, Ontsporing van Geweld. Over het Nederlands/Indonesisch conflict (Rotterdam 1970).

(7)

openbaar. Het onderzoek van Gert Oostindië, Soldaat in Indonesië11 genaamd, is

bijvoorbeeld voornamelijk gebaseerd op gepubliceerde memoires. Een van de bekendste memoires komt van gevallen oorlogsheld Raymond Westerling. Door zowel de racistische propaganda als de soldatenmemoires te analyseren, kan een juiste inschatting worden gemaakt van het effect van deze propaganda op buitensporig geweld. Uiteindelijk zal het effect van de propaganda naast het geanalyseerde geweld gelegd worden. Een analyse daarvan zal antwoord geven op de vraag of dit geweld daadwerkelijk beïnvloed was door racistische denkbeelden van de Nederlandse soldaten.

1. Theoretisch Kader

“Wars begins in the minds of men” is een uitspraak te vinden in de constitutie van het UNESCO. Een uitspraak die op meerdere manieren te interpreteren valt. Oorlogen beginnen door gedachtes van mensen om een oorlog te voeren. Maar de geest van een individu of een groep dient daarnaast bereid te zijn om deze oorlog te voeren. In de westerse samenlevingen van de 20ste eeuw werd het gebruik van geweld zonder grondige reden ten strengste afgekeurd. Door wettelijke constructies en door de sociale en

culturele ongeschreven wetten. Het vertonen van gedrag dat binnen de moraliteit past waarmee een persoon is opgevoed. Daarnaast dient het gedrag te passen binnen de 11 Gert Oostindië, Soldaat in Indonesië 1945-1950. Getuigenissen van een oorlog aan de verkeerde kant van

(8)

cultuur of ingroup waarin deze persoon zich bevind. De ongeschreven wetten zijn een gevolg van een eeuwenlang evolutionair proces. Gedrag dat buiten de ongeschreven normen valt, zorgt er vaak voor dat de persoon of groep niet wordt geaccepteerd binnen de groep. Wat voor rol spelen ontmenselijking en racisme hierin ?12

Aan escalatie tot extreem geweld ligt een proces van ontmenselijking vaak ten grondslag. Zeker wanneer het extreem geweld betreft vanuit een groep die normaliter beperkt wordt door morele restricties. Ontmenselijking wordt door Europese

mogendheden al gebruikt sinds 17e eeuw. De Ieren werden door de Britten constant als inferieur en onmenselijk beschreven in krantenberichten en boeken. The Irish Joke zorgde ervoor dat de Ieren bij de Britten bekend stonden als irrationele drinkers die geneigd waren tot ongefundeerd geweld. Dit soort stereotypering had meerdere effecten die voordelig waren voor de mogendheden. Het zorgde ervoor dat er makkelijker steun werd vergaard wanneer een Ierse revolutie moest worden neergeslagen. Het zorgde er tevens voor dat wanneer de Britten extreem geweld gebruikten, het thuisfront dit sneller

accepteerde.13

De situatie of omgeving waarin een persoon is beland, speelt tevens een rol in het gebruik extreem geweld door een persoon met morele restricties. Stef Scagliola14 en Gert Oostindië15 noemen wraak als belangrijke factor in het gebruik van extreem geweld. Dit is niet onjuist, maar ontmenselijking van de vijand speelt hierin een niet te onderschatten rol. Ontmenselijking en wraak gaan vaak samen. De daad van de vijand kan een

bevestiging van het onmenselijke beeld zijn. Dit zet aan tot het nemen van wraak in plaats van een menselijkere repercussie.16 Verder zorgt ontmenselijking voor moral-disengagement. Dit houdt in dat een individu of groep doormiddel van ontmenselijking doet aan morele zelfbescherming. Door een persoon als onmenselijk te zien, acht men het gebruik van extreem geweld binnen de grenzen van de moraliteit. Een inferieur persoon verdient niet dezelfde behandeling als een persoon uit dezelfde sociale klasse. Taal en cultuur spelen hierin een prominente rol. Wanneer het binnen de cultuur

acceptabel is dat men een vorm van geweld gebruikt tegen deze inferieure groep, vergemakkelijkt het proces van moral-disengagement. Koloniale terminologie draagt bij aan de ontmenselijking. Door de negatieve beeldvorming die aan bepaalde termen verbonden is. De ontmenselijking kan niet alleen zorgen voor moral-disengagement. Wanneer het onmenselijke beeld nog dieper binnen de cultuur is geaccepteerd kan het voor morele justificatie zorgen. Dit gaat verder dan moral-disengagement waar men morele restricties moedwillig negeert. Geweld tegen een ongehoorzame slaaf werd door de slavenhouders in veel gevallen gezien als een effectieve oplossing. Dit gedrag was in

12 Ervin Staut, The Roots of Evil, The origins of Genocide and other group Violence (New York 1989) 261-275.

13 Emile Bruneau en Nour Kteily, ‘The enemy as animal. Symmetric dehumanization during asymmetric Warfare’ Plos 12:7 (2017) 1-16, aldaar 1-5.

14 Stef Scagliola, Last van de Oorlog, 90-93.

15 Gert Oostindië, Soldaat in Indonesië, 220-235.

(9)

de slavenhoudercultuur niet verwerpelijk maar werd juist aangemoedigd. Het was daarmee onderdeel van de cultuur.

Op deze manier speelt ontmenselijking een cruciale rol in het verklaren van disproportioneel geweld. Het geeft mogendheden een effectieve manier om steun te vergaren en de troepen voor te bereiden op een oorlog. Met mogelijk extreem geweld als gevolg. De rol van propaganda is cruciaal in het vormen van een vijandsbeeld en de wil om te vechten. Grote hoeveelheden aan propaganda beïnvloeden de massa. Zij kunnen op grote schaal, door een onmenselijk vijandsbeeld, de morele restricties binnen de cultuur aantasten. Ontmenselijking in propaganda is hierdoor van belang in onderzoeken naar extreem geweld. 17 Ontmenselijking en racisme gaan samen. Het concept van ras is een sociaal construct volgens neurowetenschapper Steven Rose en socioloog Hilary Rose. Zes tot tien procent van de diversiteit binnen de wereldbevolking valt te associëren binnen de geconstrueerde rassen. Toch associeerden de Nederlanders tal van

eigenschappen bij de Indonesiërs op basis van ras. Racisme vergemakkelijkt het proces van ontmenselijking. Het vergemakkelijkt het onderscheid tussen bepaalde groepen vanwege deze verschillen in uiterlijk. Uiterlijke kenmerken dragen bovendien bij aan het concept van in- en outgroup. Racisme kan intentioneel zijn maar ook onbedoeld of onbewust, wat de rol van propaganda vergroot. Een persoon kan met een gedachtegoed leven waarin hij of zij iedereen als gelijke beschouwt. Door de invloed van propaganda kan echter onbewust een associatie worden gemaakt.18

Tenslotte werkt ontmenselijking in een vicieuze cirkel in een asymmetrische relatie. Niet alleen vanuit de onderdrukker wordt ontmenselijking in stand gehouden. Ook de onderdrukte groep groeit op binnen een cultuur waarin zij zich als onmenselijk voelen. Doordat zij zich als onmenselijk voelen kunnen zij zich ook barbaars gedragen. Zij kunnen hierdoor verlangen naar gezag doordat het gezag hen structuur en rust geeft. Daarnaast kunnen zij zich als barbaars gaan gedragen, doordat zij door dit gedrag vallen binnen het paradigma van de dominante cultuur. Het verlangen naar gezag en vertonen van

barbaars gedrag, zorgen weer voor bevestiging van de vooroordelen van onmenselijkheid bij de onderdrukker. De invloed van ontmenselijking en racisme is hierdoor cruciaal in het onderzoek naar het disproportionele geweld, gebruikt in de Onafhankelijkheidsoorlog van Indonesië.19

Onderzoeken naar racisme in de Onafhankelijkheidsoorlog van Indonesië zijn er nauwelijks. Een theoretisch kader specifiek gericht op dit onderwerp ligt niet voor handen. Er zijn echter verschillende onderzoeken gedaan naar ontmenselijking en

racisme in correlatie met excessief geweld. De Pacific Oorlog tussen de Verenigde Staten en Japan is in dit kader meerdere malen onderzocht. In verschillende publicaties is er een connectie gemaakt tussen een racistisch vijandsbeeld en extreem geweld. Het

17 Claudio Barbaranelli Albert Bandura , e.a., ‘Mechanisms of moral disengagement in the exercise of moral agency’ Journal of personality and social psychology 71 (1996) 364-374.

18 Mike Cole, Racism. A Critical Analysis (Londen 2016) 1-5.

(10)

theoretisch kader uit deze onderzoeken dient als voorbeeld voor het onderzoek naar de Onafhankelijkheidsoorlog van Indonesië. De Onafhankelijkheidsoorlog is nagenoeg

contemporain aan de Pacific Oorlog en heeft nog een aantal overeenkomsten. Beiden zijn asymmetrisch conflicten tussen een westerse mogendheid en een Aziatische tegenpool. In beide conflicten bleek excessief geweld op grote schaal te zijn toegepast. En het toegepaste geweld bleek achteraf na beide conflicten in de taboesfeer beland.

John Dower publiceerde in 1986 het boek War Without Mercy over disproportioneel geweld en racisme in de Pacific Oorlog. Het doel van dit onderzoek was om uit te

onderzoeken waarom het gebruik van geweld in deze oorlog toenam, naarmate duidelijk werd dat de capitulatie van Japan een kwestie van tijd was. Volgens Dower was racisme een onderbelicht onderwerp in de historiografie over de Pacific Oorlog. In zijn onderzoek concludeerde hij dat er een connectie lag tussen de propagandaoorlog tussen Japan en de Verenigde Staten, en een superioriteitsgevoel onder de vechtende soldaten aan beide kanten. Gevoelens van superioriteit waren ontstaan vanuit het vijandsbeeld dat

gecreëerd werd door de propaganda. Dower analyseert het onderwerp vanuit

verschillende perspectieven. Hij legt de propaganda naast de uitingen van de soldaten. Daarnaast bekijkt hij de aard van het geweld. In zijn conclusie hebben racisme en

ontmenselijking een sleutelrol gespeeld. Met name op het disproportionele geweld uit het laatste jaar van de Pacific Oorlog. Een overwinning was voor de Amerikanen niet meer genoeg. Zij wilden de Japanners vernederen en laten boeten voor hun misdaden aldus Dower.20

Gerald Horne neemt in zijn boek Race War! een andere benadering op de rol van racisme tijdens de Pacific Oorlog. Het doel van zijn onderzoek was racisme in het

algemeen te onderzoeken in de Pacific Oorlog. Hij benadert het onderwerp zowel vanuit Amerikaans als Japanse perspectief. In tegenstelling tot Dower wijdt Horne aandacht aan de gevoelens van de Afro-Amerikaanse bevolking ten opzichte van Japan en omgekeerd. Ook Horne erkent dat de effecten van propaganda een dusdanige rol hebben gespeeld op extreem geweld aan beide kanten van de oorlog. Echter relateert hij het racisme niet alleen aan de propaganda. Over het ontstaan van het Japanse imperialisme in de jaren voor de Pacific Oorlog wijdt Horne ook een aantal hoofdstukken. Dit imperialisme ontstond als een reactie op de westerse overheersing. Japan propagandeerde het imperialisme als de Aziatische bevrijding van de westerse onderdrukking. De blanke overheerser en het blanke ras moest worden onderworpen volgens deze visie. De afkeer ontstond hierdoor niet alleen vanuit de propaganda. Ook ontstond er afkeer tegen het blanke ras vanuit de aversie tegen de overheersing die voor de propaganda ook bestond. De propaganda wakkerde deze haatgevoelens aan. Het zorgde hierdoor voor een

racistisch beeld van de blanke overheerser. Volgens Horne ontstond het racisme aan

(11)

Japanse kant niet alleen vanuit propaganda, maar ook vanuit wraakgevoelens die leefden onder de Aziatische volkeren.21

Ronald Takaki schreef het boek Hiroshima, Why America dropped the Atomic Bomb. Zijn onderzoek was erop gericht om uit te vinden waarom de Amerikanen ervoor kozen om nucleair geweld te gebruiken, in een oorlog waarin winst een kwestie van tijd was geworden. De Japanners waren de oorlog begonnen vanwege een tekort aan grondstoffen. Rond 1943 waren er Amerikaanse inlichtingen die bevestigden dat Japan door dit grondstoftekort binnen afzienbare tijd zou capituleren. Waarom koos de VS voor het gebruik van massavernietigingswapens in een gewonnen oorlog ? De meningen van historici zijn hierover verdeeld. De koppigheid van de Japanners om over te geven is een belangrijk argument. De Amerikaanse positie in de wereldpolitiek en de druk van de Sovjet-Unie is een ander aangehaald argument door historici. Takaki noemt racisme als argument. Hij claimt dat racisme bij de Amerikaanse beleidsbepalers één van de

doorslaggevende factoren was. Volgens Takaki was president Truman beïnvloed door de racistische propaganda. Op grond van vooroordelen nam hij de beslissing om over te gaan op het gebruik van de atoombommen. Takaki analyseert racisme vanuit de

propaganda. Hij bekijkt de invloed ervan op de bevolking en uiteindelijk de invloed ervan op de beleidsbepalers. Deze zijn volgens Takaki uiteindelijk verantwoordelijk voor het disproportionele geweld.22

Deze onderzoeken benaderen het effect van racisme op deze oorlog vanuit variërende perspectieven. Dower relateert de rol van racisme en beeldvorming naar het slagveld. Hij onderzoekt de correlatie tussen propaganda en superioriteitsgevoelens. Vervolgens zoekt hij bij de soldaten de bevestiging dit superioriteitsgevoel.23 Gerald Horne benadert het onderwerp niet alleen vanuit de propaganda. Hij neemt de gevoelens van de Aziatische volkeren van voor de oorlog mee in zijn analyse. Dit benadrukt het belang van de culturele achtergrond in dit soort onderzoeken. De propaganda wordt niet als enige drijfveer genomen. Ook de decennia van onderdrukking waar deze propaganda op gebaseerd was.24 Het onderzoek van Takaki laat zien dat racistische propaganda ook effect had op de beleidsbepalers. Beïnvloed door de propaganda maakten zij beleid dat effect had op het buitensporig geweld dat werd uitgevoerd.25

Propaganda speelt de meest prominente rol in alle racismeonderzoeken rondom de Pacific Oorlog. Het vormt de basis waarop de onderzoekers hun thesis baseren. De propaganda die werd onderzocht varieert. Posters zijn onderdeel van het onderzoek van Dower. Maar ook films, boeken, kranten en radioprogramma’s. Het vijandsbeeld dat gecreëerd werd vanuit de propaganda door de oorlogvoerende naties, is leidend in de onderzoeken. Het racisme in het vijandsbeeld wordt vanuit meerdere propagandabronnen 21 Gerald Horne, Race War!, 1-17.

22 Ronald Takaki, Hiroshima, 141-182.

23 John Dower, War without mercy.

24 Gerald Horne, Race War!.

(12)

bevestigd. De effecten van het vijandsbeeld analyseren deze onderzoekers ook in de propaganda. Schommelingen in beeldvorming weergeven deze effecten. De Amerikaanse beleidsbepalers waren naar eigen zeggen te ver gegaan met het angstaanjagende beeld dat zij hadden geschapen van de Japanners. Het beeld van de bloeddorstige Japanner, zorgde ervoor dat er een wil ontstond onder de bevolking om de Pacific Oorlog te

beginnen. Dit vijandsbeeld was echter zo angstaanjagend dat het zorgde voor een gevoel van angst en ontzag voor de Japanners. De voorlichtingsdiensten pasten hun propaganda aan om een beeld te creëren van een inferieur Japans ras. Zo zorgden de beleidsbepalers er voor dat het ontzag transformeerde in een superioriteitsgevoel onder de Amerikaanse bevolking.26

Het gevoel van superioriteit wordt getoetst vanuit verklaringen van zowel soldaten, bevolking als beleidsmakers. Deze verklaringen zijn te vinden in openbare bronnen zoals kranten en privédocumenten. Egodocumenten kunnen geschreven brieven zijn van soldaten naar het thuisfront en dagboeken. Maar ook geluidsfragmenten met getuigenverklaringen worden vaak gehanteerd door bijvoorbeeld Dower. In de

egodocumenten zoeken de Amerikaanse onderzoekers naar raciale uitingen of meer verhullende uitingen van superioriteit. Ook zoeken zij verklaringen voor beslissingen of gebeurtenissen. Dower kiest verder in zijn benadering voor een analyse waarbij de propaganda leidend is. Vanuit de verklaringen uit de egodocumenten bevestigt hij de effecten van raciale beeldvorming. De van bovenaf opgegeven propaganda is hierin leidend.27 Takaki beschrijft meer een systeem van een vicieuze cirkel. Vanuit de propaganda analyseert hij de egodocumenten. Hierna herleidt hij het effect van de propaganda weer naar de beleidsmakers, die verantwoordelijk zijn voor de propaganda.28 Het effect van propaganda kan echter uit meerdere typen bronnen worden gehaald. Ook instructies van soldaten vormen een belangrijke bron. Vanuit de instructies die

krijgsmachten geven aan soldaten, kan veel worden afgeleid over de effecten van propaganda. Dezelfde analyses die de historici op de egodocumenten maken, zijn op deze instructies van toepassing.

Hoe maken deze historici daadwerkelijk de koppeling tussen racistische

denkbeelden en disproportioneel geweld? Het antwoord ligt zowel in de kwaliteit als de kwantiteit van de bronnen. Ten eerste in de kwaliteit. Er zijn bronnen die deze historici aanhalen die duidelijke racistische verklaringen weergeven. Ook zijn er propaganda bronnen waarin racisme voorkomt. Deze bronnen zijn makkelijk te koppelen aan racistische verklaringen. Ze zijn ook te koppelen aan racistische bronnen waaruit blijkt dat binnen de Amerikaanse cultuur er een superieur gevoel is ontstaan. Krantenkoppen waarin men denigrerend naar de “Jappen” verwijst als een inferieur wezen, tonen aan dat het racisme binnen de Amerikaanse cultuur was gekomen.29 Vervolgens toont een

26 John Dower, War without mercy, 94-118.

27 John Dower, War without mercy, 3-33.

28 Ronald Takaki, Hiroshima, 141-182.

(13)

verklaring van Truman aan dat de racistische propaganda invloed had op beleidsbepalers. Truman verklaarde dat zijn beslissingen beïnvloed waren door racistische vooroordelen over de Japanners. Echter zijn er nog steeds tegenargumenten tegen deze koppeling en de stelling dat de propaganda hiervoor verantwoordelijk was. Truman zijn racisme zou ook ergens anders vandaan kunnen komen dan vanuit de propaganda. Bijvoorbeeld vanuit eigen ervaringen met Japanners of zijn opvoeding.30

Hier komt kwantiteit om de hoek. De onderzoekers benaderen dit probleem door zoveel mogelijk koppelingen te maken tussen verschillende bronnen. De effecten van het racisme worden vanuit meerdere egodocumenten bevestigd. Het boek van Horne laat zien dat propaganda niet de enige factor was voor de haatgevoelens. Het racisme was diepgeworteld in de cultuur.31De onderzoekers proberen deze cultuur vanuit een breed kader te beschrijven met zoveel mogelijk invalshoeken. Hierdoor wordt de mogelijkheid op een andere oorzaak voor het extreme geweld beperkt. In combinatie met kwalitatieve bronnen die bevestigen dat extreem geweld voortkwam vanuit raciale vooroordelen, zoals bijvoorbeeld de verklaring van Truman. Maar ook bronnen waarin een superioriteitsgevoel naar voren komt zoals in de egodocumenten van de soldaten en officieren. De

onderzoekers behandelen meerdere van dit soort documenten. Dit maakt hun

argumentatie solide. Het theoretisch kader waar deze onderzoeken zich voornamelijk op baseren bestaat uit drie onderdelen. De propaganda, het vijandsbeeld binnen de cultuur en de verklaringen uit de egodocumenten. De Amerikaanse onderzoekers onderzochten of er een trend van racisme is binnen de propaganda. Vervolgens onderzochten zij hoe deze trend overslaat in normalisatie binnen de cultuur. Tenslotte analyseren zij hoe dit racisme zich uit in extreem geweld, met de verklaringen vanuit de egodocumenten.32

Deze onderzoeken vanuit de Amerikaanse historiografie op de Pacific Oorlog onderzochten de effecten van racisme op het geweld. In de Nederlandse historiografie over de Onafhankelijkheidsoorlog is dit aspect onderbelicht. Historisch onderzoek naar buitensporig geweld is in meerdere vormen aanwezig. Vaak behandelen deze

onderzoeken deelaspecten van de oorlog. De boeken van J.A. de Moor gaan over de rollen van kapitein Westerling en Generaal Spoor.33 Het Vierde Wapen van Floribert Baudet richt zich specifiek op de propaganda.34 Andere onderzoeken behandelen individuele

gewelduitspattingen in detail zoals het boek van Willem Ijzerreef over excessief geweld op Zuid-Celebes35 of het artikel van Peter Romijn dat zich richt op de “Pesing affaire”.36 Ondanks meerdere onderzoeken naar disproportioneel geweld, bestaat er onder 30 Ronald Takaki, Hiroshima, 173.

31 Gerald Horne , Race War!, 187-220.

32 John Dower, Race War!.

33 J.A. de Moor, Generaal Spoor. Triomf en tragiek van een legercommandant (Den Haag 2011).

J.A. de Moor, Westerlings Oorlog Indonesië 1945-1950. De geschiedenis van de commando’s en parachutisten in

Nederlands-Indië 1945-1950 (Amsterdam 1999).

34 Floribert Baudet, Het vierde wapen. Voorlichting, Propaganda en Volksweerbaarheid 1944-1953 (Amsterdam 2013).

35 Willem Ijzereef, De Zuid-Celebes affaire (Dieren 1984).

36 Peter Romijn, ‘Learning on the job. Dutch war volunteers entering the Indonesian war of independence 1945-46’ Journal of Genocide Research 14:3 (2012) 317-336.

(14)

Nederlandse historici hedendaags nog debat over de aard van het geweld. Daarnaast benaderen historici het disproportionele geweld vanuit meerdere invalshoeken. In de volgende alinea’s zullen meerdere invalshoeken op het geweld worden geanalyseerd. Dit om uit te vinden hoe deze historici vergelijken met de Amerikaanse racismeonderzoeken op het gebied van extreem oorlogsgeweld. De Nederlandse onderzoeken die worden uitgelicht hebben allen een afwijkend perspectief op het geweld van elkaar, of zijn geschreven vanuit een andere methodiek. Daarnaast zijn ze tot stand gekomen in verschillende periodes. Hierdoor ontstaat een analyse op de debatten en methodes van de Nederlandse historici op het subject disproportioneel geweld.

Cees Fasseur bracht in 1969 de Excessennota uit. Hij deed dit onderzoek naar aanleiding van een VARA interview van Joop Hueting. Dit was oorlogsvrijwilliger tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog. Hij verklaarde dat hij getuige was van meerdere incidenten van buitenproportioneel geweld tijdens zijn diensttijd. Hiermee doorbrak Hueting het

stilzwijgen rondom buitensporig geweld tijdens de oorlog. Kabinet Den Uyl eiste een grootschalig onderzoek naar dit geweld. Voornamelijk om de groeiende geruchtenstroom rondom de oorlog te bedwingen. De regering stelde een coördinatiegroep in die al het beschikbare archiefmateriaal diende te verzamelen en te ordenen. Een overkoepelende stuurgroep overzag deze werkzaamheden. De coördinatiegroep raadpleegde

rijksarchieven en krijgsraadarchieven in dit grootschalige onderzoek. Ook onderzochten zij archieven van particulieren. De coördinatiegroep verzamelde verder inlichtingen van particulieren betrokken bij de oorlog, met als opvallendste naam Joop Hueting. Door verbanden te leggen tussen de verschillende bronnen, werd een chronologische weergave gegeven van de gebeurtenissen tussen 1945 en 1950. Fasseur schreef het merendeel van de bevindingen in de excessennota.37

Doordat dit onderzoek op last van de Nederlandse regering werd opgezet, is het niet opvallend dat de uitkomst ervan gunstig was voor de Nederlandse regering. De term oorlogsmisdaden werd bewust vermeden. Het onderzoek erkende dat er uitspattingen van geweld waren. Fasseur noemde deze uitspattingen excessen. Voornamelijk

uitgevoerd door commandotroepen zoals het Depot Speciale Troepen van kapitein Westerling. Het geweld was het gevolg van een extreme situatie waarin de soldaten simpelweg reageerden op de gevolgen van een guerrillaoorlog. Uitspattingen van geweld waren een gevolg van Indonesische terreur. Volgens het onderzoek werd niet op

structurele wijze extreem geweld toegepast. Het onderzoek plaatst dit geweld nergens in een breder perspectief. De onderzoekers analyseren niet de effecten van het vijandsbeeld dat werd gecreëerd. Het onderzoek is eerder een voorbeeld van de effecten van het vijandsbeeld. Dit doordat het onderzoek het extreme geweld omschrijft als een gevolg van de guerrillastrijd, en daarmee de schuld legt bij de Indonesiërs. Daarnaast beperkt het onderzoek zich door te stellen dat het excessen waren. Het stelt met deze term dat het disproportionele geweld incidenteel plaatsvond. Als argument voor deze beperking 37 Cees Fasseur, De excessennota, 8-16.

(15)

kan worden aangehaald een mogelijk gebrek aan soldatenbronnen in 1969. De oorlog was nog niet genoeg verjaard voor soldaten om massaal het stilzwijgen te doorbreken over de gebeurtenissen tijdens oorlog, zoals Hueting wel had gedaan.38

Echter volgde een jaar later het onderzoek van Jacques van Doorn en Wim Hendrix genaamd Ontsporing van Geweld. Dit onderzoek schreven deze twee oorlogsveteranen van de dekolonisatieoorlog naar aanleiding van de excessennota. Dit sociologische onderzoek was baanbrekend. Met behulp van bronnen van extreem geweld, hun eigen ervaringen in Indonesië en sociologie onderbouwden zij hun thesis. Hieruit concludeerden zij dat de visie van de excessennota te eenzijdig was. Daarnaast waren er tijdens de oorlog structurele buitensporigheden van geweld in plaats van incidentele

geweldsuitspattingen. Het geweld was het gevolg van een lopend proces aldus van Doorn en Hendrix. Dit proces wordt aan de Nederlandse propaganda gekoppeld. Volgens de propaganda gingen Nederlandse soldaten naar Indonesië om de Indonesiërs te bevrijden aldus de onderzoekers. De Indonesiërs zagen de Nederlanders echter niet als de

bevrijders. Omstandigheden van extreem geweld hadden daardoor weer extreem geweld tot gevolg. In combinatie met de desillusie van het niet zijn van de bevrijders,

onervarenheid van de soldaten en oorlogslust.39 Het onderzoek kreeg nooit de erkenning die het achteraf verdiende. Volgens Remy Limpach komt dit doordat het boek voor historici te sociologisch was. De abstracte theorieën sloegen niet aan bij historici die niet in de sociologie waren geschoold. Vanuit de politiek en de veteranen was bovendien geen behoefte om op het onderzoek te reageren.40 Verder ontbreekt er bij het onderzoek voldoende kwantiteit aan variërende egodocumenten en andere waarnemingen van extreem geweld, om hun hypothese met zekerheid te onderbouwen. Deze bronnen zijn hedendaags meer beschikbaar dan toen. Dit komt doordat het taboe rondom de oorlog in Indonesië door de decennia die volgden is doorbroken. Veteranen zijn sneller geneigd met zelfreflectie terug te kijken op de gebeurtenissen in Indonesië. Van Doorn en Hendrix hadden daarnaast ook geen toegang tot de staatsarchieven over Indonesië die toegankelijk zijn geworden.

Lou de Jong was in 1987 bezig met zijn publicatie van deel twaalf van zijn standaardwerk over de bezettingsperiode tijdens de Tweede-Wereldoorlog. Hoofdstuk zeven over Indonesië was voornamelijk gebaseerd op secundaire literatuur. Echter lekte zijn concepttekst over het hoofdstuk Indonesië naar de media. Binnen dit hoofdstuk gebruikte Lou de Jong de term oorlogsmisdrijven, om een deel van het Nederlandse geweld te omschrijven. Hij uitte net als van Doorn en Hendrix kritiek op de uitkomsten van excessennota. Daarnaast loopt door de tekst een morele ondertoon. De Jong bekritiseert het gedrag van de Nederlandse soldaten en het gebrek aan repercussies. Hiermee ontstond de “Lou de Jong affaire”. Het gebruik van de term oorlogsmisdrijven door een gezaghebbende historicus als de Jong was controversieel. Het zorgde volgens de 38 Ibidem, 19-33.

39 J.A.A. van Doorn en W.J. Hendrix, Ontsporing van Geweld, 260-321.

(16)

critici voor vergelijkingen met de nazi’s. Bovendien vergeleek de Jong in zijn conclusies de Nederlandse geweldsplegingen met de Duitsers en de Japanners uit de Tweede

Wereldoorlog. Hij stelde dat de Nederlanders voor hun wandaden in vergelijking met de Duitsers en Japanners te weinig waren gestraft. Dit kwam onder kritiek te staan van de veteranen. Ook wetenschappers Jacques van Doorn en Wim Hendrix waren kritisch op dit controversiële standpunt. Zij vonden de vergelijking te eenvoudig en het reduceerde de complexiteit van het Indonesische conflict. Niet elke vorm van buitensporig geweld kan worden uitgelegd als oorlogsmisdrijf. Dit was het belangrijkste kritiekpunt volgens de Jong, aangehaald door Luitenant-Generaal van der Veen. De Jong paste zijn concepttekst hierdoor aan en verving het woord oorlogsmisdrijven met excessen. Daarnaast

verwijderde hij elke vergelijking met de nazi’s en de Japanners uit de Tweede-Wereldoorlog.41

Het debat rondom de gebeurtenissen in Indonesië leek hierna voor lange tijd taboe te zijn geworden. Historicus Stef Scagliola doorbrak het taboe in 2002 en schreef haar werk Last van de Oorlog, over de verwerking van het oorlogstrauma. Journalist Jan Blokker stelde dat er geen taboe was maar een desinteresse in Indonesië. Scagliola onderzoekt of er sprake was van een taboe. Zij analyseerde historici, politici, journalisten en veteranen.42 Zij is kritisch op Lou de Jong. Zij vindt dat hij zich onbewust heeft laten leiden door de media in zijn besluit om de term oorlogsmisdrijf in volledigheid te

schrappen. Zij schetst verder een beeld van een kleine minderheid die het oorlogstrauma in leven hield, door hun constante kritiek op historici als de Jong. Deze veteranen

plaatsten zichzelf in de slachtofferrol. Zij vonden dat zij te weinig erkenning kregen als slachtoffers van de oorlog en vechters van de Nederlandse staat. Doordat slachtoffers over het algemeen meer sympathie krijgen, werd hun stem leidend in het publieke debat. Het onderwerp werd uiteindelijk taboe, doordat historici als vorm van zelfbescherming zich wilden profileren als neutraal in het debat.43 Ondanks dat haar onderzoek zich richt op de verwerking van het trauma, licht Scagliola een aantal gevallen van extreem geweld uit. Zij benadrukt dat context door de veteranen wordt aangehaald als belangrijke factor. Zij omschrijft hoe wraakgevoelens, angst voor represailles en praktisch handelen

terugkerende factoren zijn in de overwegingen van soldaten om krijgsgevangen te executeren. Er was een ernstig gebrek aan capaciteiten om krijgsgevangen te

onderhouden. Hierdoor was het praktischer om de gevangen te executeren. De analyse van Scagliola over het geweld heeft een aantal tekortkomingen. Verklaringen van soldaten worden niet ,zoals in bijvoorbeeld de Amerikaanse racismeonderzoeken, gekoppeld aan propaganda. Haar gevonden verklaringen worden hierdoor niet in een bredere context geplaatst. Echter doordat haar onderzoek zich hier niet op focust is het ontbreken van een uitgebreidere analyse begrijpelijk.44

41 Stef Scagliola, Last van de Oorlog, 221-235.

42 Ibidem, 17-20.

43 Ibidem, 236-240.

(17)

Gert Oostindië onderzoekt op basis van egodocumenten in zijn publicatie Soldaat in Indonesië hoe de soldaten de Onafhankelijkheidsoorlog beleefden. Zijn beschrijvingen over het geweld zijn voornamelijk gebaseerd op egodocumenten. Ook hij haalt praktisch handelen als een van de voornaamste redenen voor het geweld naar voren. Vanuit egodocumenten laat Oostindië zien hoe de soldaten voor zekerheid kozen wat betreft de behandeling van de krijgsgevangen. Een geëxecuteerde krijgsgevangen kon de

Nederlanders niet meer van last zijn. Hij beschrijft hoe de Nederlanders een guerrillastrijd voerden tegen de Indonesiërs. In zo’n oorlog was het onderscheid tussen soldaat en burger vaak moeilijk te onderscheiden. Dit gebrek aan onderscheid zorgde voor een constante angst om aangevallen te worden. Het maakte de Nederlandse soldaten paranoïde tegenover elke Indonesiër. Oostindië toont vanuit de bronnen de effecten van de Indonesische buitensporigheden op het gedachtegoed van de Nederlandse soldaten. Daarnaast laat Oostindië vanuit de egodocumenten zien dat er repercussies waren op de extreem geweld. Hierdoor trekt hij twijfels bij historici die claimen dat dit geweld

stelselmatig vanuit de legertop werd gestimuleerd. Hij noemt het geweld echter wel structureel. Hij stelt dat er ondanks de repercussies een gedoogsfeer werd gecreëerd door de Nederlandse beleidsbepalers. De repercussies waren onvoldoende om het extreme geweld in te perken. De bronnen laten meerdere oorzaken voor het extreme geweld zien. Oostindië haalt naast het praktisch handelen ook wraakgevoelens aan als een van de factoren voor het disproportionele geweld. De bronnen uit het onderzoek laten verschillende invalshoeken zien op het geweld. Toch koppelt Oostindië net als Scagiola deze bronnen niet direct aan een bredere context. Het laat verklaringen zien die soldaten geven voor het geweld, maar deze verklaringen worden niet altijd geanalyseerd in een overkoepelend perspectief.45

In tegenstelling tot Scagiola en Oostindië beschrijft historicus Remy Limpach, in zijn publicatie De Brandende kampongs van Generaal Spoor, hoe er stelselmatig buitensporig geweld werd gebruikt door de Nederlanders in Indonesië. Limpach onderzocht naar aanleiding van de uitkomsten van de excessennota of er structureel buitenproportioneel geweld werd gebruikt tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog. Net als Oostindië concludeert hij dat er een gebrek was aan repercussies. Vanuit dit gebrek argumenteert Limpach dat er wel werd aangezet tot extreem geweld vanuit de legertop. In tegenstelling tot Oostindië verwerpt Limpach het argument dat voor deze stelling instructies voor extreem geweld ontbreken. Met behulp van briefverkeer van Generaal Spoor toont Limpach aan hoe er bewust een gedoogsfeer werd gecreëerd voor het geweld. Dit was voor hem aanleiding genoeg om het geweld als stelselmatig te duiden. Daarnaast beschrijft Limpach als een van de weinige historici hoe racisme een rol heeft gespeeld in het buitensporige geweld. In een paragraaf beschrijft Limpach de rol van racisme via meerdere invalshoeken. Allereerst beschrijft hij hoe racisme een onderdeel was van de cultuur. Daarnaast beschrijft Limpach vanuit verklaringen uit de

(18)

egodocumenten hoe dit racisme een rol speelde in de oorlog, en legt hij de connectie met het disproportionele geweld. Hij richt zich voornamelijk op verklaringen die racistisch denken bevestigen. Zijn werk komt hierdoor het meest overeen met de onderzoeken naar racisme in de Pacific Oorlog, vergeleken met de hiervoor genoemde Nederlandse

monografieën. Dit doordat Limpach verklaringen zoekt vanuit de egodocumenten om deze vervolgens in een bredere perspectief te analyseren. 46

De Nederlandse historiografie verschilt qua methodiek van de Amerikaanse historiografie over de Pacific Oorlog. Dit heeft meerdere redenen. Een belangrijk

argument is dat het een andere oorlog betreft met een andere context. Maar daarnaast richten de Amerikaanse en Nederlandse onderzoeken zich op andere onderwerpen. Waar racisme het hoofdonderwerp was in de Amerikaanse historiografie, speelde het hoogstens een bijrol in de Nederlandse onderzoeken. Het onderzoek van Limpach behandelt als een van de weinige onderzoeken uitgebreid de stelselmatigheid van het disproportionele geweld. Racisme als een van de oorzaken voor dit geweld is in t gros van de Nederlandse onderzoeken onderbelicht. De methodiek van onderzoeken verschilt daardoor. Waar de Amerikanen specifiek opzoek zijn naar de rol van racisme en een analyse maken vanuit een bredere context, richten de Nederlandse onderzoeken zich op het disproportionele geweld vanuit de beleving van de soldaten. Het theoretisch kader vanuit de Amerikaanse onderzoeken biedt voor dit onderzoek interessante invalshoeken. In dit onderzoek zullen daarom de bronnen benaderd worden vanuit de Amerikaanse methodes. Propaganda en racisme in de cultuur zullen hierdoor prominenter aanwezig zijn in dit onderzoek, in vergelijking met de Nederlandse historiografie over het geweld. Vanuit de Nederlandse historiografie zullen de analyses voor het Nederlandse extreme geweld in Indonesië van toepassing zijn voor dit onderzoek.

2. Het geweld in Indonesië

De excessennota uit 1969 noemt de gevallen van extreem geweld incidenteel. De Nederlandse overheid nam vanwege dit incidentele karakter van het extreme geweld geen verantwoordelijkheid ervoor. De incidenten waren een gevolg van de erbarmelijke omstandigheden van een guerrillaoorlog. De commandotroepen, zoals het Depot Speciale Troepen van Kapitein Westerling, waren de voornaamste plegers van het buitensporige geweld. Zij kregen de schuld naar zich toegewezen en de rest van de krijgsmacht had zich volgens de nota ‘naar behoren gedragen’. De excessennota ging niet dieper in op de oorzaken van de erbarmelijke omstandigheden. De nota benadrukt de mentale gevolgen van de Bersiap periode. De excessennota bracht met de term excessen een nieuw debat in leven. Waren het uitspattingen van disproportioneel geweld, of werd op structurele wijze buitensporig geweld gebruikt door de Nederlandse soldaten ?47

46 Remy Limpach, De Brandende Kampongs, 711-782.

(19)

De excessennota vermijdt bewust de term oorlogsmisdrijven. Dit zou de

Nederlands regering in een ongewenste positie brengen. Ten eerste zou gebruik van de term erkennen dat het om een oorlog ging in plaats van politioneel ingrijpen. Ten tweede zou het een internationale schuldbekentis zijn, met de daarbij horende juridische

gevolgen. Met deze erkenning dient Nederland slachtoffers van oorlogsmisdrijven te compenseren. Bovendien waren de diplomatieke gevolgen onwenselijk voor Nederland. De term oorlogsmisdrijven heeft daarnaast een morele lading. Nederlanders associeerden de term met het nazisme uit de Tweede Wereldoorlog aldus Stef Scagliola. De

Nederlandse soldaten vochten in Indonesië met de gedachte dat de strijd tegen de republikeinen, een voorzetting was van de strijd tegen de nazi’s. Zij bestreden de door Japan beïnvloedde vijand en Japan associeerden zij met het nazisme. Juist deze nazi’s en aanhangers van het nazisme pleegden oorlogsmisdaden volgens de Nederlanders. De in het vorige hoofdstuk beschreven “Lou de Jong affaire” omschrijft de effecten van het toepassen van de term. Zelfs veertig jaar na de oorlog zorgde het gebruik van de term voor commotie onder de veteranen.48

Naast de associatie met het nazisme, hekelen de veteranen de context die ontbreekt bij de term oorlogsmisdaad. Zij voelden dat zij in een situatie van overmacht waren beland tijdens de oorlog. Het gebruik van extreem geweld was voor hen een logisch gevolg van de omstandigheden. Zij gebruikten naar eigen inzien extreem geweld om te overleven. Nederlandse militairen voelen zich vaak onbegrepen. Het Nederlandse volk oordeelt over de oorlogservaringen van de soldaten. Volgens de soldaten heeft het volk geen inzicht in de impact van de oorlogsomstandigheden op de soldaten.49 Verder is er een militaire groepscultuur waarin soldaten elkaar niet verraden. Door het militaire broederschap is er een band tussen de soldaten, waarin zij elkaar ten alle tijden

beschermen. Zelfs na de oorlog.50 Dit zijn een aantal redenen waarom soldaten niet graag openlijk spreken over de gebeurtenissen in Indonesië. Wanneer een soldaat het

stilzwijgen doorbreekt, komt er vanuit de veteranen een grote hoeveelheid kritiek. Na zijn uitlatingen kreeg veteraan Joost Hueting daardoor een grote hoeveelheid aan negatieve kritieken. Volgens een groot deel van de veteranen was hij een verrader. Zij betichtten hem van het verspreiden van onwaarheden. Met zijn openheid had Hueting de

ongeschreven wetten omtrent militair broederschap overtreden.51

Ondanks de vele kritieken waren er na dit interview ook steunbetuigingen van veteranen. Zij prezen zijn dapperheid om het zwijgen te doorbreken en de waarheid te vertellen. Volgens historicus Gert Oostindië schrijven veteranen in de memoires over oorlogsmisdaden vaak in het algemeen. Dit komt doordat het merendeel van de

veteranen van het slagveld waren verwijderd.52 De meeste veteranen waren daardoor ook 48 Stef Scagliola, Last van de Oorlog, 125-230.

49 Ibidem, 125-291.

50 Richard Holmes, Acts of War. The Behaviour of Men in Battle (Londen 2003) 31-36.

51 Remy Limpach, De Brandende Kampongs, 25-27.

(20)

niet betrokken of getuige van extreem geweld. Zij schreven over de geruchten die zij hadden gehoord. Veteranen die wel betrokken waren bij buitensporigheden, proberen in veel gevallen het extreme geweld te rechtvaardigen. Ook gebruiken zij vaak verhullende termen in hun beschrijvingen. Sinds de excessennota zijn, zoals blijkt uit het vorige hoofdstuk, geleidelijk meer onderzoeken gedaan naar het geweld. Het aantal

getuigenissen van veteranen is in deze periode gegroeid. In combinatie met het openbaar worden van archieven over de oorlog is er meer bronmateriaal beschikbaar. Van Doorn en Hendrix, Scagliola, Oostindië en Limpach zijn het allen niet eens met de uitkomsten van de excessennota. Deze historici stellen allemaal dat de buitensporigheden structureel hebben plaatsgevonden. Oostindië erkent dat de overmacht waar de veteranen over spreken een significante rol heeft gespeeld. Verder benoemt hij de wraakgevoelens na de Bersiap, de onmogelijkheid van de tactische doelen en een gedoogsfeer vanuit de

legerleiding, als belangrijkste oorzaken voor het geweld. In zijn eigen onderzoek neemt Oostindië meer dan achthonderd omschrijvingen van buitensporig geweld waar in de memoires. Dit is een achtvoud van de uitkomsten van de excessennota.53

De conclusie van Limpach’s werk, een monografie gericht op het onderzoeken naar de frequentie van extreem geweld, gaat nog een stap verder. Het geweld was niet alleen structureel maar bij vlagen zelfs stelselmatig. Dit houdt in dat het geweld

onderdeel was van het oorlogssysteem dat werd gehanteerd door de Nederlanders. Hij noemt het massageweld als integraal bestandsdeel van het koloniale beleid. Generaal Simon Spoor en gouverneur Huib van Mook zijn de hoofdverantwoordelijken voor het geweld volgens Limpach. Zij probeerden met hun beleid de buitensporigheden niet openbaar te laten worden. Uiteindelijk zorgde hun gedoogbeleid ervoor dat het gebruik van buitensporig geweld escaleerde. Volgens Limpach waren commando troepen zelfs systematisch betrokken bij extreem geweld. De reguliere troepen waren niet adequaat getraind. Bovendien kregen zij vaak verkeerde inlichtingen over de welwillendheid van de Indonesiërs om mee te werken met hen. Zij kregen hierdoor structureel te maken met onhaalbare militairen doelen. De legerleiding maakte te weinig preventieve handelingen om het extreme geweld in te perken. De repercussies voor het geweld bleven doelbewust uit aldus Limpach. Een vicieuze cirkel van wraakacties tussen de Indonesiërs en de Nederlanders, zorgde voor frequentere en lagere vormen van geweldstoedracht naar elkaar.54

Het gebruik van geweld komt frequent voor tijdens conflictsituaties. Volgens cultuurfilosoof Walter Benjamin zorgt geweld ervoor dat wetten worden nageleefd, of dat er nieuwe wetten worden opgelegd. Het gebruik van geweld tijdens conflicten is niet onbeperkt. Strijdende partijen dienen zich te houden aan bepaalde wetten uit het

oorlogsrecht. Oorlogswetten bestaan al sinds de oudheid. Oorlogsrecht breidde zich door

53 Gert Oostindië, Soldaat in Indonesië, 176-178.

(21)

de eeuwen heen steeds verder uit.55 Het vaststellen van een grens voor de

proportionaliteit van geweld werd tot 1977, niet gedaan aan de hand van één wettelijke definitie. Er zijn wetten die specifieke handelingen verboden maken tijdens een oorlog. Nederland ondertekende verdragen omtrent oorlogsrecht tijdens de Eerste Haagse Vredesconferentie in 1899. Een van de verdragen stelt dat naties geen wapens mochten inzetten die onnodige verwondingen zouden creëren. Verder mocht een natie geen ongewapende soldaten en ongewapende burgers aanvallen. Naties mochten alleen militaire doelen aanvallen. Ook mochten zij gebieden die onverdedigd waren niet aanvallen. Verder stonden er bepalingen in over de behandeling van krijgsgevangen en bestuur van bezette gebieden.56

De Tweede Haagse conventie van 1907, de Derde Geneefse Conventie van 1929 en het handvest van de Verenigde Naties in 1946 vulden de wetten uit de Eerste Haagse Conventie aan, voordat het conflict tussen Nederland en Indonesië officieel plaatsvond. Wetten met betrekking tot burgerrechten tijdens oorlog volgden pas in de Vierde

Geneefse Conventie van 1949. Een aantal wetten weergaf de grenzen van het geweld dat mocht worden toegepast. Werd buiten deze grenzen gehandeld was er sprake van een oorlogsmisdrijf. De grenzen waren echter vrij voor interpretatie. Koloniale oorlogen vormden bovendien een uitzondering op de verdragen van de Haagse Conventies.

Hierdoor is het toepassen van het oorlogsrecht op dit soort conflicten niet rechtsgeldig.57 Deze wetten geven zoals eerder genoemd geen grens aan tussen wat

proportioneel en disproportioneel geweld is. De Geneefse Conventie in 1977 voegde de wettelijke definitie van disproportioneel geweld toe in het eerste protocol.

Buitenproportioneel geweld is geweld dat niet bijdraagt aan het bereiken van een oorlogsdoel. Het geweld moet binnen de normen van de redelijkheid blijven. Deze redelijkheid wordt getoetst aan het burgerleed en de waarde van het militaire doel. De redelijkheid is subjectief. Het internationaal gerechtshof bepaalt hierdoor wat een proportioneel aantal burgerslachtoffers is voor een militair doel. Wegens de rekbaarheid van wat redelijk is, levert toepassing van dit proportionaliteitsbeginsel problemen op. Toch verschaft het enige duidelijkheid omtrent de grenzen van disproportioneel geweld in oorlogstijd. Het toepassen van deze wet op de Onafhankelijkheidsoorlog van Indonesië is juridisch niet toegestaan. Dit komt doordat deze regel pas in 1977 is opgesteld. Echter naar de maatstaven van deze wet is er in grote hoeveelheden disproportioneel geweld gebruikt tijdens de oorlog.58

Er zijn meerdere juridische bezwaren tegen juridische vervolging voor

oorlogsmisdaden tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog. Volgens de Nederlandse regering 55 Katerina Kolozova, ‘Violence. The indispensible condition of law and the political’ Journal of the Theoretical

Humanities 19:2 (2014) 99-111, aldaar 99.

56 Verdrag (II) Betreffende de Wetten en gebruiken van den oorlog te land (Den Haag, 29 Juli 1899) op website van het Rode Kruis, ihl-databases.icrc.org/ihl/INTRO/150?OpenDocument , (Geraadpleegd 24 oktober 2017).

57 Gert Oostindië, Soldaat in Indonesië, 27-29.

58 Hamutel Esther Shamash, ´How much is Too much ? An examination of the principle of Jus Bello Proportionality’ Israel Defense Forces Law Review 2 (2005-2006) 2-57.

(22)

was er sprake van politioneel ingrijpen. Door de Onafhankelijkheidsoorlog niet als oorlog te duiden zijn de oorlogswetten betreffende burgers uit 1949 niet toepasbaar. De

Nederlands regering wilde de republikeinse regering niet onderwerpen met deze interventie. Zij wilden hen dwingen tot een diplomatieke oplossing. De Nederlandse soldaten werden op een wederopbouw missie gestuurd. Door de oorlog te duiden als politioneel ingrijpen probeerden de Nederlanders internationale ophef te vermijden.59 Historici Scagliola60, Oostindië61 en Limpach62 duiden de oorlog allen als koloniale oorlog. Als argumenten halen zij de duur, omvang en intensiteit aan. De toelichting van de amnestie ordonnantie verwijst naar strafbare feiten die in een normale oorlog worden beschouwd als oorlogsmisdrijven. Dit maakt de toepassing van het woord oorlogsmisdaad bij dit conflict weer relevant. De Nederlandse staat erkende hiermee dat morele

beperkingen ook golden voor deze koloniale oorlog. Daarnaast komt vanuit de

jurisprudentie van de krijgsraad naar voren dat er een verschil bestaat tussen functioneel disproportioneel geweld en disproportioneel geweld. Het functionele disproportionele geweld diende de Nederlandse staat, en kon daardoor leiden tot vrijspraak. “Normaal” disproportioneel geweld was echter wel strafbaar volgens de jurisprudentie. Juridisch gezien blijven er moeilijkheden bestaan in het vervolgen van de oorlogsmisdaden uit deze oorlog. Toch is de term disproportioneel geweld van toepassing op de oorlog in Indonesië, zeker naar hedendaagse juridische maatstaven.63

Er waren meerdere vormen van extreem geweld tijdens de

Onafhankelijkheidsoorlog. Limpach geeft in zijn onderzoek een aantal voorbeelden. Hij typeert extreem geweld tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog als volgt: geweld dat binnen of buiten oorlogssituaties plaatsvind waarbij te vermijden burgerslachtoffers worden gemaakt. Een vergelijkbare definitie als uit de Geneefse Conventie van 1977. Als eerste voorbeeld noemt hij technisch extreem geweld. Dit geweld komt voor bij wapens die bedoelt zijn massale schade aan te richten. Artillerie, Tanks en Luchtwapens dragen hier aan bij. Het geweld wordt extreem wanneer er zoals eerder genoemd onnodig

burgerslachtoffers vallen.Limpach noemt vervolgens plunderingen als tweede vorm van extreem geweld. Tijdens plunderingen komen meerdere vormen van burgerleed voor zoals fysiek geweld, verkrachtingen en moord. Plunderingen laten een gebrek aan discipline binnen de krijgsmacht zien. Plunderingen laten daarnaast een cultuur van wetteloosheid zien. Een cultuur van wetteloosheid draagt bij aan het verlagen van de geweldsdrempel. Plunderingen waren verboden. Toch vonden er massaal plunderingen plaats door Nederlandse soldaten in Indonesië. Dit is een van de argumenten voor het bestaan van een gedoogsfeer voor extreem geweld binnen de Nederlandse krijgsmacht.64 59Stef Scagliola, Last van de Oorlog, 22-30.

60 Ibidem.

61 Gert Oostindië, Soldaat in Indonesië, 17-18.

62 Remy Limpach, De Brandende Kampongs, 52.

63 Stef Scagliola, Last van de Oorlog, 124-126.

(23)

Een derde vorm van extreem geweld waren de sweeps. Dit waren operaties

waarbij Nederlandse troepen gehele dorpen probeerden te zuiveren. Inlichtingen toonden aan dat deze dorpen een belangrijke positie hadden binnen de guerrillabewegingen van de Indonesiërs. In deze dorpen bevonden zich vijandelijke strijders of leiders van de opstand. De Nederlandse soldaten wilden deze uitschakelen zonder zelf grote verliezen te lijden. Efficiëntie in de uitvoering van de missies was een belangrijke waarde voor de Nederlandse krijgsmacht. Tijdens de sweeps liepen de Nederlandse militairen in formatie zij aan zij. Zij schoten vervolgens op alle zichtbare mannelijke dorpelingen inclusief de burgers. Ook brandstichting was een vorm van zuiveren. Brandstichting was naast een zuiveringsmethode ook een intimidatiemethode.65

De vierde vorm van extreem geweld is geweld tegen krijgsgevangen. Krijgsgevangen konden op verschillende manieren extreem geweld ondervinden. Krijgsgevangen zijn moeilijk te onderhouden. De Nederlandse soldaten moesten hen onderhouden vanuit de kostbare voedselvoorraad. Verder kostte het onderhoud van krijgsgevangen kostbare manschappen. Bovendien is er altijd angst voor een opstand van de krijgsgevangen. Om deze redenen wilden de Nederlandse militairen geen

krijgsgevangen houden. Grote aantallen krijgsgevangen dienden geen nut voor het uitvoeren van de missies, ze werkten de missies vaak tegen. Het doden van

krijgsgevangen kwam vaak voor tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog. Ook tijdens verhoor van krijgsgevangen vond extreem geweld plaats. Veel voorkomend zijn martelingen tijdens verhoren. Martelingen lijden in veel gevallen tot blijvend letsel of zelfs de dood.66

De relatie tussen Nederland en zijn kolonie kenmerkt zich door oorlog en geweld. Vanaf de VOC periode in de 17e eeuw waren de verhoudingen tussen Nederland en zijn voormalig kolonie ongelijk. Doormiddel van geweld en onderdrukking wist de VOC verschillende gebieden te overheersen. Deze gebieden exploiteerde de VOC vanwege handelsmotieven. De VOC zette met kolonialistische methodes zijn handel op. De VOC was hierdoor succesvol op het gebied van handel. Het bleef bij het toepassen van methodes en zij koloniseerden niet. De VOC was een particulier bedrijf en geen

staatsbedrijf waardoor het namens de Republiek niet kon koloniseren. De militairen die onder hen werkten waren huursoldaten overgenomen van de Portugezen. Toch verleende de Republiek een handelsmonopolie. Hiermee had de VOC het recht om namens de Republiek verdragen te sluiten met de lokale bevolking.67

De Indonesische archipel was onderverdeeld in meerdere territoria. Elk gebied had een eigen stamhoofd of bestuur. De VOC had hierdoor geen controle over de gehele archipel. Wanneer de conventionele handelstactieken zonder resultaat bleven, onderdrukten de soldaten van de VOC de stamhoofden met geweld. Bijvoorbeeld op Banda waar de lokale vorsten weigerden de opgelegde handelstraktaten na te komen. Deze traktaten verboden hen handel te drijven in nootmuskaat met de Engelsen en 65 Ibidem, 419-439.

66 Ibidem, 439-460.

(24)

Portugezen. Er volgde een opstand tegen de VOC. Deze opstand eindigde in een massale moordpartij van de Bandanezen in 1621, onder leiding van de beruchte gouverneur-generaal Jan Pieterszoon Coen. Dit soort geweldsonderdrukking was niet overal een toepasbare methode in de 17e eeuw. Staten als Atjeh, Palembang en Jambi onderhielden handelscontracten met de VOC. Bij deze staten kon de VOC zijn onderdrukkingsmethodes niet uitoefenen zoals op Java en de Molukken. Toch zou de macht en de invloed van de Nederlanders zich steeds verder uitbreiden.68

Na het uitroepen van de Bataafse Republiek in 1798, vielen de eigendommen van de VOC onder de eigendommen van de staat. In 1811 wisten de Britten een succesvolle invasie van Java te voltooien. In 1816 droegen de Britten Java over aan het Koninkrijk der Nederlanden. Gemaakte bestuurlijke afspraken tussen de Indonesiërs en de Engelsen werden hierbij ook overgedragen. Nederland was na de vele oorlogen op Europees grondgebied in een verarmde toestand. Om de kolonie winstgevend te maken voerden de Nederlandse regering hervormingen in. Een groot deel van de Indonesiërs was tegen deze hervormingen. Door deze hervormingen braken er vervolgens opstanden uit. Kapitein Pattimura leidde een opstand op de Molukken in 1817. Er volgde meerdere militaire expedities om deze opstand neer te slaan wat resulteerde in het ophangen van Pattimura. Het toepassen van geweld was wederom de oplossing voor de Nederlanders.69

Drie jaar later vond op Java opnieuw een opstand plaats. Meerdere factoren droegen bij aan deze opstand. Een opvolgingsdispuut over de functie van sultan van Yogakarta en de aanleg van een weg op heilige grond. Historici halen een wijdverspreide haat voor de Nederlandse overheersing aan als belangrijke factor in de opstand. Prins Diponegro had veel steun onder de Islamitische bevolking. Dit kwam doordat hij de strijd tegen de Nederlandse overheersers voer als een heilige oorlog. Het resulteerde

uiteindelijk in de vijf jaar lang durende Java-Oorlog van 1825-1830. Tijdens deze oorlog verloren rond de tweehonderdduizend burgers het leven. Aanvankelijk waren de

Nederlanders aan de verliezende hand. Zij waren niet bekwaam genoeg in het voeren van een guerrillaoorlog. Door in kleinere eenheden te vechten konden de Nederlandse

militairen uiteindelijk toch de oorlog winnen. Daarnaast beloofden zij

landbouwhervormingen. Hierdoor konden de Nederlanders genoeg steun vergaren onder de lokale bevolking.70

Na de Java-Oorlog buitte Nederland zijn koloniale macht verder uit. De invoering van het cultuurstelsel is hier een voorbeeld van. Dit was een pachtstelsel waarbij twintig procent van het bebouwbare land van de boeren moest worden gebruikt voor

overheidsproducten. Gevolgen van dit stelsel waren corruptie en uitbuiting. Hierdoor groeide de armoede en hongersnood onder de Indonesische bevolking. Nederland profiteerde van de winsten die het cultuurstelsel voortbracht. Het batig slot was het 68 Ibidem.

69 Ibidem, 62-127.

70 Petra Groen ‘Colonial Warfare and military ethics in the Netherlands East-Indies, 1816-1941’ Journal of

(25)

inkomen dat Nederland genereerde uit Indonesië. Op het hoogtepunt was het batig slot 31 procent van het totale inkomen van de Nederlandse staat. Door het opkomende imperialisme onder de Europese mogendheden wilde Nederland meer koloniale macht uitoefenen. Tussen 1846 en 1849 zouden er drie strafexpedities volgen naar Bali over een conflict omtrent soevereiniteitsoverdracht. In 1868 vond de laatste expeditie plaats. Tijdens elk van deze militaire interventies werd een opstand neergeslagen en vielen er burgerdoden.71

Nederland verkreeg in 1871 op Atjeh na controle over Sumatra. Atjeh was een autonome moslimstaat. De Nederlanders waren terughoudend in het veroveren van Atjeh. Zij vonden dat er te weinig voordelen waren verbonden aan het veroveren van deze krachtige staat. Nadat het Suezkanaal werd geopend werd Atjeh van strategisch belang. De route langs het Suezkanaal werd de snelste en belangrijkste handelsroute richting de archipel. Daarnaast belemmerden piratenschepen uit Atjeh de lucratieve tabakshandel. De Nederlanders besloten om militair in te grijpen. Hiermee begon in 1873 de Atjeh-Oorlog. Deze oorlog kenmerkt zich door zijn langdurig verloop en gebruik van extreem geweld door de Nederlanders. Zij sloegen constant opstanden neer en periodes van vrede werden afgewisseld met extreme gewelddadigheid. De Nederlandse militairen martelden en executeerden krijgsgevangen zonder proces. Verder vermoorden zij

vrouwen en kinderen zonder geldige reden. Toenmalig gouverneur Joannes van Heutsz wist van deze buitensporigheden maar trad hier niet tegen op. Opstanden in Atjeh bleven tot de Japanse verovering in 1942 voortduren. Het verdrag van Berlijn uit 1885

stimuleerde de voorzetting van de Atjeh-Oorlog. In dit verdrag stond dat een kolonie alleen kon bestaan als het gezag in de geclaimde gebieden viel onder het koloniserende land. Nederland oefende zijn koloniale macht uit door dwingende handelsafspraken en een verdeel en heers strategie. Indonesië was volgens de maatstaven van het verdrag van Berlijn nog geen koloniaal bezit. Om Indonesië officieel Nederlands bezit te maken moest gezag worden afgedwongen onder alle vorsten in Indonesië. Een hernieuwde stroom van koloniaal geweld volgde om dit te bewerkstelligen. Voorbeeld hiervan is de Lombok-Expeditie uit 1894.72

In de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw groeide Indonesisch nationalisme onder de Indonesische bevolking. De Nederlandse bewindslieden

onderdrukten met succes dit nationalisme tot de verovering van Japan in 1942. Een van de nationalisten die zij gevangen namen was Soekarno. Soekarno was de prominentste persoon in de nationalistische bewegingen. Hij was de oprichter van de Partai Nasional Indonesia (PNI). De Japanners propagandeerden hun imperialisme als de bevrijding van alle Aziatische volkeren van de blanke overheersers. Nadat de Japanners Indonesië hadden veroverd bevrijdden zij Soekarno. Het plan van de Japanners was om van Indonesië een federale republiek van Japan te maken. De Japanners investeerden in het 71Ibidem.

72 Emmanuel Kreike, ‘Genocide in the Kampongs ? Dutch Nineteenth century colonial warfare in Aceh, Sumatra’ Journal of Genocide Research 14:3 (2012) 297-315.

(26)

opleiden van de nationalisten. Zij gaven onder andere militaire trainingen aan

nationalistische jongerengroepen. Ondanks deze relatie met de nationalisten zorgde de opgelegde dwangarbeid van de Japanners voor wantrouwen onder de bevolking richting de Japanners. Bovendien zouden de Japanners maanden na de bezetting nationalistische propaganda verboden maken. Er bleef onder de Indonesiërs verdeeldheid bestaan over de kwestie onafhankelijkheid.73

Na de capitulatie van Japan in 1945 ontstond er een machtsvacuüm. Nederland wilde zijn koloniale macht herstellen. De inkomsten die uit de kolonie voortkwamen, wilde Nederland gebruiken voor de wederopbouw van het thuisfront na de Tweede

Wereldoorlog. Bovendien dachten de Nederlanders dat er nog steeds een goede verstandhouding was met de Indonesische bevolking. Zij dachten de koloniale verhoudingen van voor de oorlog gemakkelijk te herstellen. Charles van der Plas, de tweede man achter gouverneur-generaal van Mook zei hierover : “The Indonesian People love the Dutch, we are they’re mother and father”.74 De verhoudingen in Indonesië waren echter veranderd door de Japanse bezetting.75

Vlak na de capitulatie van Japan sprak Soekarno samen met zijn politieke kompaan Mohammed Hatta de onafhankelijke Republiek Indonesië uit. Soekarno werd daarmee de eerste president van Indonesië. Het uitspreken van onafhankelijkheid was niet volgens het originele plan van Soekarno. De nationalistische jongerenbeweging voerde voldoende pressie uit op Soekarno, waardoor hij toch de onafhankelijkheid uitriep. Deze jongeren genaamd pemoeda’s waren radicaler dan Soekarno. In hun felle propaganda riepen zij op tot geweld tegen Nederlanders, Indo-Europeanen en iedereen die pro-Nederlands was. De eerste dagen na het uitroepen van de onafhankelijkheid waren rustig. De onrust begon nadat voormalig KNIL soldaten ,die bevrijd waren uit de interneringskampen, gewelddadig werden. Daarnaast zorgde de aankomst van Nederlandse troepen uit Nederland voor nog meer onvrede bij de pemoeda’s. De pemoeda´s uitte hun onvrede over het Nederlandse kolonialisme met extreem geweld. Deze periode van Indonesisch geweld wordt de Bersiap periode genoemd.76

Het geweld escaleerde snel. Het geweld van de pemoeda’s richtte zich

voornamelijk op minderheidsgroepen. De Indo-Europeanen, Chinezen en de Ambonezen waren het vaakst slachtoffer. Een vorm van extreem geweld uit de Bersiap was tjingtjang. Een persoon die werd getjingtjangd werd in meerdere stukken gehakt met een kapmes. Het Indonesisch geweld had nog meer uittingsvormen. Een voorbeeld is verkrachting van minderjarigen door pemoeda aanhangers. Maar een ander voorbeeld is een groep oudere Indonesische vrouwen die een man doodsloegen met een stok. De Indonesiërs die het meest hadden geleden tijdens de Tweede Wereldoorlog, waren het extreemst in hun

73 T.Th. Bussemakers, Bersiap! Opstand in het paradijs. De Bersiap-periode op Java en Sumatra 1945-1946 (2005 Zutphen) 21-45.

74 Remy Limpach, De Brandende Kampongs, 49.

75 T.Th. Bussemakers, Bersiap!, 21-45.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daar word onder die subhoof kortliks gekyk na die skyn in die sosiale bestel soos dit deur die karakters in die drama gekonkretiseer word, na die metaforiese funksie van

 Bij sommige vrouwen gingen mensen er van uit dat seksualiteit niet belangrijk voor hen was.. Niet serieus

Operating Value Drivers Other Value Determinants Free Cash Flow Shareholder Value Sales Growth Rate (%) Operating Profit minus Cash Taxes Sales Growth Rate (%)

Op middellange termijn, als rekening gehouden wordt met de kosten van aflossing en te betalen rente (niveau 2), zijn de vooruitzichten iets minder gunstig. Op basis van hun

In the current study, participants were children with elevated levels of anxiety that participated in a RCT to test the effect of 6 play-sessions of MindLight compared to

Geen vesting bleef door hem verschoond, De laatste vijand moest er af,.. Zoodat men hem den bijnaam gaf, Van: zonder vrees en

dolomieu samples, representing the contemporary invasive South African range, contemporary and historical native USA range (dating back to the 1930s when these fish were

In order to confer broad-range resistance to arsenical compounds, the presence of an arsC (codes for an arsenate reductase) gene is required.. An arsC was not associated