• No results found

Geschiedenisles voor inburgeraars. Een onderzoek naar de rol van geschiedenis in het huidige inburgeringsbeleid.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Geschiedenisles voor inburgeraars. Een onderzoek naar de rol van geschiedenis in het huidige inburgeringsbeleid."

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Geschiedenisles voor inburgeraars

Een onderzoek naar de rol van geschiedenis in het huidige

inburgeringsbeleid

M

asterscriptie Publieksgeschiedenis Universiteit van Amsterdam

C

aitlin Laws

Studentnummer: 11265698 Begeleiders: dr. Arjan Nobel

(2)

dr. Paul Knevel 1 augustus 2018, Utrecht

Abstract

Knowledge of Dutch history has been an obligatory part of the Dutch integration exam since 2007. History knowledge has to enable newcomers to become ‘involved’ in Dutch society. This thesis explores the role of history knowledge in Dutch integration policy. What does it mean to be ‘involved’ in Dutch society, and in what way must knowledge of Dutch history contribute to the ‘involvement’ of newcomers in society? This thesis shows that the role of history knowledge within the Dutch integration policy has been shaped by an integration debate in which the adjustment of newcomers to ‘Dutch’ norms, values and culture has become an increasingly popular topic, in order to establish a ‘collective’ identity. This thesis contains an analysis of the Dutch integration exam objectives and three educational packages used in so-called ‘integration courses’. This analysis shows that history knowledge is often, but not always, used as a (normative) tool to educate newcomers on Dutch norms, values and culture.

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding 4

1. Geschiedenis in het inburgeringsbeleid 14

2. Een klein en dapper land 32

3. Het verleden als handleiding 46

Conclusie 58

Bronnenlijst 60

(4)

Inleiding

‘Waarom is Anne Frank beroemd?’, ‘Waren deze schepen [VOC-schepen, red.] voor de visvangst of voor de handel?’ en ‘Hoe oud is de Nederlandse staat ongeveer, vijftig jaar of vierhonderd jaar?’.1 Dit zijn vragen uit een

lesmethode die inburgeraars moet voorbereiden op het inburgeringsexamen. Sinds 2007 is het doen van een inburgeringsexamen verplicht voor een deel van de migranten die zich voor langere tijd in Nederland wil vestigen. Op dit examen wordt niet alleen taalvaardigheid getest. Inburgeraars moeten ook laten zien dat zij voldoende weten over de Nederlandse samenleving en de ‘Nederlandse’ normen en waarden. Geschiedeniskennis, zo staat beschreven in de eindtermen voor het inburgeringsexamen, moet inburgeraars in staat stellen ‘betrokken’ te zijn bij de samenleving.2

Dat inburgeraars op het examen vragen krijgen over de Nederlandse cultuur en geschiedenis, is het resultaat van een zich steeds veranderend idee over wat integratie inhoudt. Gedurende de jaren tachtig groeide bij de overheid het besef dat arbeidsmigranten die in de jaren zestig en zeventig naar Nederland gekomen waren niet terug gingen naar het land van herkomst. Er vond een omslag plaats in het denken over de plaats van nieuwkomers in Nederland. Migranten bleven hier in plaats van dat zij terugkeerden, en dus moesten zij ‘integreren’ in 1 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Naar Nederland Fotoboek.

Foto’s bij examenvragen Kennis van de Nederlandse Samenleving. (Amsterdam,

2014).

2 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, ‘U gaat inburgeren’ (versie 19 april 2018) https://www.inburgeren.nl/inburgeren-hoe-moet-dat.jsp (19 april 2018); Rijksoverheid, ‘Moet ik als nieuwkomer inburgeren?’ (versie 19 april 2018) https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/nieuw-in-nederland/vraag-en-antwoord/moet-ik-als-nieuwkomer-inburgeren (19 april 2018); Bureau ICE,

(5)

de Nederlandse samenleving. Integreren betekende in dit nieuwe beleid vooral de verbetering van de positie van nieuwkomers op de arbeidsmarkt en het leren van de taal. Niet alleen van nieuwkomers werd bovendien aanpassing aan de Nederlandse samenleving verwacht, ook van de ‘autochtone’ meerderheid werd verwacht dat zij zich aanpaste aan de aanwezigheid van nieuwkomers.3

Toen de positie van migranten op de arbeidsmarkt ondanks de invoer van een integratiebeleid niet verbeterde en er door wereldwijde conflicten steeds meer asielzoekers naar Nederland kwamen, veranderde opnieuw het idee over wat integratie moest betekenen. Integratie moest in het vervolg meer gericht zijn op het zelfstandig maken van migranten. Bovendien moest het beleid minder vrijblijvend worden. Daarnaast verdween langzaamaan het idee dat aanpassing van beide kanten moest komen. Het idee dat het juist de verantwoordelijkheid van nieuwkomers was om zich aan te passen aan de Nederlandse cultuur, normen en waarden werd steeds populairder. Integratie was niet langer alleen op sociaal-economisch gebied noodzakelijk, maar ook op sociaal-cultureel gebied.4

Rond de eeuwwisseling verscheen het essay ‘Het multiculturele drama’ van publicist Paul Scheffer. De ‘multiculturele samenleving’ was mislukt, stelde Scheffer. Dit had te maken met het feit dat Nederland de eigen cultuur en geschiedenis niet serieus genoeg nam. Zowel autochtonen als allochtonen wisten hierdoor onvoldoende wat hen bond, aldus Scheffer.5 Het integratiedebat ontwikkelde zich mede dankzij

Scheffers essay tot een publiek debat.6 In dit publieke debat werd de

‘Nederlandse’ identiteit en de wijze waarop nieuwkomers al dan niet onderdeel uitmaakten van deze identiteit een belangrijk thema. De jaren 3 Fouzia Driouichi, De casus Inburgering en Nationaliteitswetgeving. Iconen

van nationale identiteit. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid

(Amsterdam 2007) 13-19; Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid,

Etnische minderheden (Den Haag 1979) III - VII, XVIII-XXII.

4 Driouichi, De casus Inburgering en Nationaliteitswetgeving, 18-46, 89-90. 5 P. Scheffer, ‘Het multiculturele drama’, NRC Handelsblad, 19 januari 2000. 6 J.E. Overdijk-Francis en H.M.A.G. Smeets (red.), Bij nader inzien. Het

(6)

erna steeg bovendien de belangstelling voor de rol van geschiedenisonderwijs voor zowel autochtonen als nieuwkomers.7

Volgens historicus Kees Ribbens werd geschiedenis binnen het debat over inburgering en identiteit gezien als een ‘vehikel voor de Nederlandse identiteit’ waarvan meer kennis moest zorgen voor de ‘integratie en aanpassing van nieuwkomers’.8 Uiteindelijk leidden deze

ontwikkelingen tot een nieuw inburgeringsbeleid en werd de Nederlandse geschiedenis een verplicht onderdeel van de examenstof voor het inburgeringsexamen.

Vraagstelling

In deze scriptie wordt een analyse gemaakt van de rol van geschiedeniskennis binnen het huidige inburgeringsbeleid. In de literatuur is nog weinig aandacht besteed aan de manier waarop geschiedeniskennis specifiek in het inburgeringsbeleid ingezet wordt. Een analyse van deze rol is interessant, omdat representaties van het Nederlandse verleden in het inburgeringsbeleid - in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Canon van Nederland - exclusief aan nieuwkomers gericht zijn. Door te bestuderen hoe de Nederlandse cultuur en geschiedenis aan nieuwkomers gepresenteerd wordt, kan niet alleen geschetst worden welk beeld van de ‘eigen’ cultuur en geschiedenis in het inburgeringstraject naar voren komt, maar ook welke plaats nieuwkomers binnen deze cultuur in dienen te nemen.

‘De inburgeraar is in staat om, door de geschiedenis en geografie van Nederland te kennen, betrokken te zijn bij Nederland en de Nederlandse samenleving’, zo staat in de eindtermen voor het inburgeringsexamen vermeldt onder het kopje ‘Geschiedenis en Geografie’.9 In deze scriptie wordt een antwoord gezocht op de vraag:

7 Driouichi, De casus Inburgering en Nationaliteitswetgeving, 43.

8 Kees Ribbens, ‘De vaderlandse canon voorbij? Een multiculturele historische cultuur in wording.’ Tijdschrift voor Geschiedenis 4 (2004) 500-521, 503.

(7)

hoe moet kennis van de Nederlandse geschiedenis inburgeraars in staat stellen ‘betrokken’ te zijn bij de Nederlandse samenleving?

Om antwoord te kunnen geven op deze vraag, wordt allereerst geanalyseerd welke ideeën en ontwikkelingen ten grondslag lagen aan het idee dat kennis van de Nederlandse geschiedenis bevorderlijk is voor het functioneren van nieuwkomers in de samenleving: waarom is Nederlandse geschiedenis een vast onderdeel van het inburgeringstraject geworden? Daarna wordt aan de hand van een analyse van een aantal lesmethodes voor inburgeraars en de eindtermen voor het inburgeringsexamen naar het effect van het opnemen van geschiedeniskennis in het inburgeringstraject gekeken. Door te kijken naar welke geschiedenis in het inburgeringstraject aan nieuwkomers gepresenteerd wordt en de wijze waarop deze geschiedenis gepresenteerd wordt kan een beeld geschetst worden van hoe geschiedeniskennis inburgeraars in staat moet stellen ‘betrokken’ te zijn bij de hedendaagse Nederlandse samenleving.

Theoretisch kader

Het onderzoek in deze scriptie vertoont raakvlakken met verschillende studies naar het Nederlandse integratiedebat en -beleid en de rol van nationale identiteit en geschiedenis hierin. Allereerst is de ontwikkeling naar een beleid waarin de nadruk op sociaal-culturele integratie en burgerschap ligt vanuit verschillende invalshoeken geanalyseerd.10

Socioloog Willem Schinkel beschrijft in zijn boek De gedroomde samenleving - een analyse van het discours over integratie - hoe midden jaren negentig de zogenaamde ‘culturistische fase’ van het integratiedebat en -beleid startte. In deze culturistische fase kreeg de overheid steeds meer aandacht voor de culturele aanpassing van nieuwkomers. Volgens Schinkel nam in deze fase bovendien de 10 Zie o. a: Willem Schinkel, De gedroomde samenleving (Kampen 2008); Fouzia Driouichi, De casus Inburgering en Nationaliteitswetgeving. Iconen van

nationale identiteit. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid

(8)

populariteit van de term ‘burgerschap’ toe - in het bijzonder met betrekking tot de integratie van nieuwkomers.11

Het concept van burgerschap in relatie tot integratie en inburgering is in de wetenschappelijke literatuur veel besproken, onder andere door rechtsfilosoof Roland Pierik.12 Pierik beschrijft drie

verschillende tradities van burgerschap: de libertarische traditie, waarin burgerschap vooral het hebben van grondrechten betekent, de republikeinse traditie, waarin het zijn van een ‘echte’ burger politieke participatie betekent, en de communitaristische traditie van burgerschap, waarin burgerschap gaat over het omarmen - of kennis nemen van - een gezamenlijke identiteit, cultuur of normen en waarden. Pierik merkt op dat het inburgeringsbeleid vanaf het einde van de jaren negentig inhoudelijk verschoven is van een ‘libertarisch-republikeins’ model naar een model waarin burgerschap met name ‘communitaristisch’ is. Dit heeft onder meer te maken met de grotere nadruk op cultuur, normen en waarden binnen het inburgeringsbeleid, aldus Pierik.13 Het

type burgerschap dat midden jaren negentig opkwam hield volgens Schinkel in dat burgers pas volledig ‘participerende’ burgers waren wanneer zij zich aan bepaalde ‘Nederlandse’ normen, waarden en gewoonten hielden.14

In de eindtermen voor het inburgeringsexamen is het type burgerschap dat Schinkel en Pierik beschrijven goed te herkennen, concludeert onder meer juriste Ricky van Oers. Van Oers bestempelt de eindtermen voor het Nederlandse inburgeringsexamen als overwegend ‘communitaristisch’ vanwege de nadruk op Nederlandse normen en

11 Willem Schinkel, De gedroomde samenleving (Kampen 2008) 53-57, 73-75. 12 Roland Pierik, ‘Burgerschap en inburgering’, Recht der Werkelijkheid 33 (2012) 20-40; Zie voor meer literatuur over de rol van burgerschap in het integratiedebat en het inburgeringsbeleid, zowel in Nederland als

internationaal, o. a.: Ricky van Oers, Deserving Citizenship : Citizenship Tests in

Germany, the Netherlands and the United Kingdom(Leiden 2014); Matthijs

Lems en Semin Suvarierol, ‘De inhoud van ‘burgerschap’ in de

inburgeringscursus en burgerschapsonderwijs’, Beleid & maatschappij 39 (2012) 280 - 296.

13 Pierik, ‘Burgerschap en inburgering’, 21-23, 33. 14 Schinkel, De gedroomde samenleving, 53-57.

(9)

waarden en cultuur.15 Dit past bij het hoofddoel van het

inburgeringsbeleid dat in 2007 van start ging: het nastreven van ‘gemeenschappelijkheid’ wat betreft cultuur, normen en waarden.16

De geschiedeniskennis in de eindtermen en de lesmethodes is door dit culturistische denken over integratie vormgegeven. De culturistische fase vormt daarom de context voor het onderwerp van deze scriptie. Het begrijpen van ontwikkelingen die tot de start van deze fase geleid hebben en de ideeën die in deze periode opkwamen is belangrijk om antwoord te kunnen geven op de vraag: waarom is geschiedeniskennis opgenomen in het inburgeringsbeleid? Het bestuderen van deze fase en de nadruk op gemeenschappelijke normen, waarden en cultuur is bovendien noodzakelijk om te kunnen begrijpen waarom er in de eindtermen en de lesmethodes voor bepaalde onderwerpen gekozen is.

Door verschillende onderzoekers is daarnaast aandacht besteed aan de zoektocht naar de Nederlandse nationaliteit, de herwaardering van het nationale verleden en de invloed hiervan op het integratiebeleid. Sociaal psychologe Anouk Smeekes beschreef de rol van het nationale verleden in het debat over integratie en de multiculturele samenleving. Volgens Smeekes hebben representaties van het nationale verleden, zoals de Canon, een normatieve functie in het integratiedebat. Door te vertellen hoe iets tot stand gekomen is wordt het bestaan van datgene in het heden gelegitimeerd. Volgens Smeekes zijn representaties van de Nederlandse geschiedenis in het debat over integratie strategisch ingezet om invulling te geven aan ‘de’ nationale identiteit en om iets te zeggen over de plaats van nieuwkomers daarin.17

Ook historici Kees Ribbens en Maria Grever, die het debat rondom de nationale identiteit en de rol van geschiedenis verschillende keren onderzocht hebben, merken deze ‘strategische’ inzet van geschiedenis op. Volgens Ribbens en Grever is geschiedeniskennis in de 21ste eeuw 15 Ricky van Oers, Deserving Citizenship: Citizenship Tests in Germany, the

Netherlands and the United Kingdom (Leiden 2014) 119-128.

16 Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 28 689, nr. 17 , 7-9; Spijkerboer, Zeker weten, 33-34.

17 Anouk Smeekes, ‘Nationale identiteit, nationale geschiedenis en de

acceptatie van nieuwkomers in Nederland’, Migrantenstudies 2 (2011) 165-175, 169-170.

(10)

regelmatig ingezet om de herkomst van een gezamenlijke identiteit vast te stellen.18 In deze scriptie worden de gevolgen van dit strategisch

inzetten van geschiedeniskennis geanalyseerd. Welke geschiedenis wordt aan inburgeraars gepresenteerd, op welke manier wordt deze geschiedenis gepresenteerd, en hoe houdt de manier waarop dit gebeurt verband met het bredere doel van het inburgeringsbeleid: het creëren van ‘gemeenschappelijkheid’ en het betrekken van nieuwkomers bij de Nederlandse samenleving?19

Tot slot is door verschillende wetenschappers de inhoud van Nederlandse inburgeringscursussen bestudeerd. In de literatuur is op meerdere manieren gekeken naar hoe er in inburgeringsexamens, inburgeringscursussen en lesmethodes een beeld van de Nederlandse identiteit, burgerschap en ‘Nederlandse’ normen en waarden geschetst wordt.20 Zo onderzochten onder meer Iris van Huis en Ali de Regt de

manier waarop normen en waarden in inburgeringscursussen en lesmethodes aan cursisten gepresenteerd worden.21 Deze scriptie

onderzoekt de rol van geschiedeniskennis bij het neerzetten van dit beeld. Hoe worden inburgeraars door het historische verhaal dat in de lesmethodes verteld wordt aangesproken, en hoe moet dit verhaal

18, Kees Ribbens en Maria Grever, Nationale identiteit en Meervoudig Verleden, Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (Amsterdam, 2007) 158; Maria Grever, ‘Nationale identiteit en historische besef. De risico’s van een canon in een postmoderne samenleving.’, in: Maria Grever, Kees Ribbens, Ed Jonker en Siep Stuurman, Controverses rond de canon (Assen, 2006), 29-58; Kees Ribbens, ‘De vaderlandse canon voorbij? Een multiculturele historische cultuur in wording.’ Tijdschrift voor Geschiedenis 4 (2004) 500-521.

19 Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 28 689, nr. 17, 3, 7; Thomas

Spijkerboer, Zeker weten. Inburgering en de fundamenten van het Nederlandse

politieke bestel (Den Haag, 2007), 27.

20 Zie o.a.: Rogier van Reekum, Out of character: debating Dutchness, narrating

citizenship (2014); Rogier van Reekum, ‘Out of Character: Dutchness as a

Public Problem’, in: Jan Willem Duyvendak, Peter Geschiere en Evelien Tonkens,

The Culturalization of Citizenship. Belonging and Polarization in a Globalizing World (London 2016) 23-47; Marc de Leeuw en Sonja van Wichelen, ‘Civilizing

Migrants: Integration, Culture and Citizenship’, European Journal of Cultural

Studies 15 (2012) 195-210; Semin Suvarierol, ‘Nation‐freezing: images of the

nation and the migrant in citizenship packages’, Nations and Nationalism 18 (2011) 210-229.

21 Iris van Huis en Ali De Regt, ‘Tussen dwang en dialoog.

(11)

bijdragen aan de ‘betrokkenheid’ van nieuwkomers bij de Nederlandse samenleving? En wat betekent ‘betrokkenheid’ in dit verband?

Methode en bronnen

In het eerste hoofdstuk wordt de ‘culturistische fase’ van het integratiedebat geanalyseerd om antwoord te kunnen geven op de vraag: waarom werd geschiedenis onderdeel van het inburgeringstraject? Aan de hand van zowel secundaire als primaire bronnen wordt onderzocht hoe geschiedenis een rol kreeg in het nationale debat over integratie, hoe geschiedeniskennis onderdeel van het inburgeringsexamen werd en welke ideeën hieraan ten grondslag lagen. Met behulp van Tweede Kamerverslagen van debatten en beleidsrapporten over het inburgeringsbeleid wordt dieper ingegaan op de ideeën en de besluitvorming achter het verplicht stellen van geschiedeniskennis.

Het tweede en derde hoofdstuk bevatten een analyse van een aantal lesmethodes voor inburgeraars en de eindtermen voor het inburgeringsexamen. In het tweede hoofdstuk wordt aan de hand van literatuur van onder meer historicus Maria Grever en antropoloog James Wertsch onderzocht welk verhaal er in de methodes en de eindtermen over het Nederlandse verleden verteld wordt. Welk beeld van het Nederlandse verleden wordt er neergezet, waarom is voor dit beeld gekozen en wat heeft dit beeld te maken met het creëren van ‘gemeenschappelijkheid? Het derde hoofdstuk gaat dieper in op hoe het Nederlandse verleden aan inburgeraars gepresenteerd wordt en hoe deze presentatiewijze in verband gebracht kan worden met het doel van geschiedeniskennis in het inburgeringstraject: het betrekken van inburgeraars bij de Nederlandse samenleving.22

In deze scriptie worden drie verschillende lesmethodes geanalyseerd - Naar Nederland, Welkom in Nederland en TaalCompleet. Naar Nederland

22 Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 28 689, nr. 17, 3, 7; Bureau ICE,

(12)

Migranten die naar Nederland willen emigreren, moeten in sommige gevallen een inburgeringsexamen in het buitenland doen. In 2004 besloot de overheid dat er in het inburgeringsexamen in het buitenland ook kennis over de Nederlandse samenleving getest zou worden, waaronder geschiedeniskennis.23 Het inburgeringsexamen in het buitenland ziet er

anders uit dan het inburgeringsexamen in Nederland, en bestaat uit de onderdelen Kennis van de Nederlandse Samenleving (KNS), Spreekvaardigheid en Luistervaardigheid.24 Het onderdeel Kennis van de

Nederlandse Samenleving wordt in het examen getoetst aan de hand van videovragen bij de film Naar Nederland. Het interessante aan deze film en de vragen die bij de film horen is dat deze door de overheid ontwikkeld zijn. De methode geeft daarom een goed beeld van de uitwerking van de ideeën achter het verplicht stellen van geschiedeniskennis in het inburgeringsbeleid. Naar Nederland is een product van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties.25

In Naar Nederland komen verschillende aspecten van de Nederlandse samenleving voorbij, waaronder de geschiedenis van Nederland. Bij de film zijn honderd vragen bedacht die in een bijbehorend fotoboek met stills uit de film staan. Een selectie van deze vragen komt terug op het inburgeringsexamen.26 CINOP, een

adviesbureau op het gebied van onderwijs, schreef samen met een aantal andere partijen het script voor Naar Nederland. Volgens het CINOP is bij het schrijven geprobeerd het script ‘toegankelijk en boeiend’ te maken.27

De film als geheel moet een ‘avontuurlijk, verfrissend karakter’ hebben.28 23 Spijkerboer, Zeker weten, 29.

24 Website Uitgeverij Boom, ‘Inburgeren en examens’,

https://www.nt2.nl/nl/dossier/naar_nederland/inburgeren_en_examens (19 april 2018).

25 Onderzoeksbureau Significant, Korte evaluatie zelfstudiepakket en

voorlichtingsmateriaal (Barneveld 2012) 4.

26 Cinop, Verantwoording inburgeringsexamen Kennis van de Nederlandse

Samenleving (Den Haag 2005) 3.

27 Cinop, Verantwoording inburgeringsexamen Kennis van de Nederlandse

Samenleving, 4.

(13)

Naar Nederland duurt ongeveer 110 minuten, en behandelt in zeven afleveringen alle KNS-onderwerpen die voor het inburgeringsexamen in het buitenland vastgelegd zijn. De tweede aflevering gaat over de geschiedenis van Nederland. 29

Chronologisch komt in ongeveer negentien minuten een selectie van gebeurtenissen uit de Nederlandse geschiedenis voorbij. De film start met de Opstand, de moord op Willem van Oranje, het ontstaan van de Republiek en de geschiedenis van het Wilhelmus. De Gouden Eeuw komt vervolgens voorbij - onder meer de VOC, WIC, de slavernij, de opbloeiende kunstsector en Rembrandt van Rijn en zijn Nachtwacht worden kort besproken. De negentiende eeuw volgt met het ontstaan van de parlementaire democratie, de Grondwet, de scheiding van kerk en staat en de Industriële Revolutie. Tot slot worden de belangrijkste ontwikkelingen in de twintigste eeuw besproken, waaronder het ontstaan van de eerste politiek partijen, de twee wereldoorlogen, de stijgende welvaart in de tweede helft van de twintigste eeuw, de seksuele revolutie en het ontstaan van de multiculturele samenleving door de komst van gastarbeiders en migranten uit voormalige koloniën.30

TaalCompleet

TaalCompleet is een methode van educatieve uitgeverij Kleurrijker, een uitgeverij die materialen uitbrengt waarmee inburgeraars kennis kunnen maken met de Nederlandse samenleving en de Nederlandse taal kunnen leren.31 TaalCompleet heeft methodes voor het leren van de taal,

oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt en het examenonderdeel KNM. In het KNM-boek van Taalcompleet staan korte samenvattingen 29 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Naar Nederland,

Amsterdam (Odyssee Producties en CINOP), Herziene editie 2014, aflevering ‘Geschiedenis’, geraadpleegd via: https://www.naarnederland.nl/lesmateriaal-nederlands (19 april 2018).

30 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Naar Nederland,

Amsterdam (Odyssee Producties en CINOP), Herziene editie 2014, aflevering ‘Geschiedenis’, geraadpleegd via: https://www.naarnederland.nl/lesmateriaal-nederlands (11 juni 2018).

31 Website Uitgeverij Kleurrijker, ‘Wie is Kleurrijker?’,

(14)

van elk KNM-onderwerp. Bij deze samenvattingen horen online meerkeuzevragen die de cursist na het lezen van de samenvattingen kan maken op de bijbehorende digitale leeromgeving op www.taalsterk.nl.32

De acht hoofdstukken in het boek komen overeen met de acht thema’s die in de eindtermen voor het onderdeel KNM vastgelegd zijn. Hoofdstuk 5 behandelt het KNM-thema ‘Geschiedenis en Geografie’.33 Dit

hoofdstuk is opgebouwd uit vier (zeer) korte samenvattingen. In het eerste onderdeel, ‘Geschiedenis van Nederland’, komt de Gouden Eeuw, de koloniën en het Nederlandse waterbeleid aan bod. In het tweede onderdeel komt de Tweede Wereldoorlog aan bod aan de hand van de bezetting, de Holocaust, de bevrijding, het herdenken en vieren op 4 en 5 mei en de oprichting van de EU en de NAVO. In korte, feitelijke zinnen zoals ‘Nederland handelde in de Gouden Eeuw veel met verre landen. Nederland werd in die eeuw een rijk land.’ komen de onderwerpen voorbij. In de andere twee samenvattingen in het boek, over de Nederlandse geografie en Nederlandse denkbeelden, komt geschiedenis niet expliciet aan bod.34

Welkom in Nederland

Welkom in Nederland is een methode van uitgeverij Coutinho. De voor deze scriptie onderzochte versie komt uit 2015. De eerste versie verscheen in 2008, en is naar aanleiding van maatschappelijke veranderingen en veranderingen in het inburgeringsbeleid een aantal keren herzien.35 Het KNM-boek is ingedeeld in tien hoofdstukken die

inhoudelijk overeenkomen met de eindtermen van het onderdeel KNM.36

Het negende hoofdstuk behandelt de geschiedenis van Nederland. In zeventien pagina’s komt relatief veel geschiedenis voorbij. Elk hoofdstuk 32 Karine Bloks-Jekel en Marieta Plattèl, TaalCompleet. Nederlands voor

anderstaligen. KNM, 6e druk, (Amersfoort 2017) 3.

33 Bloks-Jekel en Plattèl, TaalCompleet, 5; Bureau ICE, Eindtermen Kennis van de Nederlandse Samenleving, 19.

34 Bloks-Jekel en Plattèl, TaalCompleet, 44-49.

35 Marilene Gathier, Welkom in Nederland. Kennis van de Nederlandse

Maatschappij, derde herziene druk (Bussum 2016) 5, 7.

(15)

in Welkom in Nederland opent met een aantal vragen over een foto aan het begin van elk hoofdstuk. Op deze foto’s staan steeds drie personages afgebeeld: de Boliviaanse Galo, zijn Nederlandse vrouw Mirjam en hun dochter Amisha. Het personage Galo volgt een inburgeringscursus en zoekt werk.37 Het drietal staat aan het begin van het hoofdstuk ‘De

geschiedenis van Nederland’ op de foto in Madurodam.

In het eerste gedeelte van het geschiedenishoofdstuk, ‘De tijd voor 1800’, komt de geschiedenis van de Romeinen, de Middeleeuwen, de Tachtigjarige Oorlog, Willem van Oranje, het ontstaan van de Republiek, het Wilhelmus en de Gouden Eeuw voorbij. In het tweede gedeelte, ‘De tijd na 1800’, komt respectievelijk het tot stand komen van de Grondwet, de Industriële Revolutie, het ontstaan van de huidige wetgeving en de democratie, de Eerste Wereldoorlog, de Tweede Wereldoorlog, de dekolonisatie, de toenemende welvaart na de oorlog, de oprichting van de EU en de NAVO, het Nederlandse waterbeleid, de jaren zestig en het ontstaan van de multiculturele samenleving voorbij. Ieder onderwerp komt in relatief korte alinea’s aan bod, waarbij net als in TaalCompleet bepaalde woorden dikgedrukt zijn. Aan het einde van het hoofdstuk zijn deze woorden verzameld in een woordenlijst.38 Tot slot is op de website

van Coutinho een intaketoets bij elk hoofdstuk te vinden, waarmee de cursist kan testen hoeveel hij of zij over de onderwerpen weet.39

Gesprekken met docenten

Om een vollediger beeld te krijgen van de rol van geschiedeniskennis in het inburgeringsbeleid is gekozen om een vijftal inburgeringsdocenten te spreken die Welkom in Nederland en/of TaalCompleet in hun cursussen gebruiken. Deze scriptie onderzoekt de plaats die geschiedeniskennis gekregen heeft in het inburgeringsbeleid. Dit onderzoek gaat dus niet zozeer over welke rol geschiedeniskennis in de praktijk speelt bij de integratie van nieuwkomers. Om deze reden - naast de beperkte omvang 37 Ibidem, 17.

38 Ibidem, 193-210. 39 Ibidem, 11.

(16)

van deze scriptie - is gekozen alleen een aantal docenten te spreken, en geen inburgeraars zelf te interviewen. De gesprekken met de docenten dienen ter illustratie van de praktijk en als kanttekening bij wat er in de methodes staat, en vormen niet de hoofdbron van het onderzoek.

(17)

1. Geschiedenis in het inburgeringsbeleid

Iedereen die zich voor langere tijd in Nederland wil vestigen, meerderjarig is en van buiten de Europese Unie komt, moet inburgeren.40

Inburgeringsplichtige nieuwkomers leggen een examen af waarin zij laten zien dat zij de Nederlandse taal voldoende kennen en genoeg weten over ‘hoe Nederlanders wonen en werken’ - zo staat vermeldt op www.inburgeren.nl, een website van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.41 Volgens de overheid is inburgeren belangrijk,

omdat het nieuwkomers stimuleert om ‘actief mee te doen’ in de samenleving.42 Er zijn zeven verschillende onderdelen die inburgeraars

moeten beheersen om het inburgeringsexamen te halen: ‘Lezen’, ‘Schrijven’, ‘Spreken’, ‘Luisteren’, ‘Kennis van de Nederlandse Maatschappij’, ‘Oriëntatie op de Nederlandse Arbeidsmarkt’ en ‘Traject Participatieverklaring’.43

Kennis die inburgeraars in staat moet stellen ‘actief mee te doen’ omvat, kortom, niet alleen kennis van de Nederlandse taal, maar ook kennis over de Nederlandse cultuur, gebruiken en gewoonten. Geschiedeniskennis hoort hier sinds 2007 ook bij.44 Geschiedeniskennis

heeft binnen het inburgeringstraject een interessante rol gekregen: kennis van de Nederlandse geschiedenis is noodzakelijk om als nieuwkomers in de samenleving te kunnen functioneren, zo wordt in de eindtermen het doel van het onderdeel ‘Geschiedenis en geografie’ beschreven. Geschiedeniskennis heeft dus een vormende functie. Hoe is dit idee tot stand gekomen? Dit eerste hoofdstuk analyseert de 40 Rijksoverheid, ‘Moet ik als nieuwkomer inburgeren?’ (versie 19 april 2018),

https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/nieuw-in-nederland/vraag-en-antwoord/moet-ik-als-nieuwkomer-inburgeren (19 april 2018).

41 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, ‘U gaat inburgeren’ (versie 19 april 2018), https://www.inburgeren.nl/inburgeren-hoe-moet-dat.jsp (19 april 2018).

42 Rijksoverheid, ‘Moet ik als nieuwkomer inburgeren?’ (versie 19 april 2018),

https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/nieuw-in-nederland/vraag-en-antwoord/moet-ik-als-nieuwkomer-inburgeren (19 april 2018).

43 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, ‘Examen doen’ https://www.inburgeren.nl/examen-doen/index.jsp (31 juli 2018).

(18)

ontwikkelingen en ideeën die hebben bijgedragen aan de opkomst van het idee dat geschiedenis een vanzelfsprekend onderdeel van het inburgeren hoort te zijn. In dit hoofdstuk wordt de context waarin dit idee aan populariteit groeide onderzocht in de hoop antwoord te kunnen geven op de vraag: waarom wordt van inburgeraars verwacht dat zij kennis hebben van het Nederlandse verleden?

Nederland een immigratieland?

Het grootste gedeelte van de twintigste eeuw bestond er in Nederland geen officieel integratiebeleid. Een zogenaamd ‘minderhedenbeleid’ werd pas in de jaren tachtig op touw gezet.45 Gedurende de twintigste eeuw

vestigden zich verschillende groepen migranten in Nederland. Allereerst kwam er na de Tweede Wereldoorlog een migratiestroom van inwoners uit de voormalige koloniën op gang. Inwoners uit Nederlands-Indië, Suriname en de Nederlandse Antillen emigreerden naar Nederland. Vanaf de jaren vijftig breidde de migrantenstroom zich uit met arbeidsmigranten uit Joegoslavië, Spanje, Italië, Turkije en Marokko. Daarnaast vluchtten groepen vluchtelingen uit verschillende conflictgebieden naar het naoorlogse Nederland.46

De overheid had voor deze migrantengroepen uiteenlopende ideeën over hun verdere verblijf en positie in de Nederlandse samenleving. Terwijl inwoners uit Nederlands-Indië gestimuleerd werden zich zo goed mogelijk aan te passen aan de samenleving, werd van arbeidsmigranten gedacht dat zij weer terug zouden keren naar het land van herkomst.47

Deze op terugkeer gerichte gedachte leidde tot een beleid dat gericht was op het bieden van basale opvang en het ‘behoud van eigen identiteit’. Dit was immers handig wanneer het aanbod van werk af zou nemen en de groep migranten terug zou keren naar het land van herkomst.48 Naarmate de jaren zeventig verstreken verdween deze 45 Driouichi, De casus Inburgering en Nationaliteitswetgeving, 18.

46 Ibidem, 12-13. 47 Ibidem, 14-17. 48 Ibidem, 15-17.

(19)

gedachte echter. Migranten die zich hier in de eerste instantie tijdelijk gevestigd hadden keerden niet terug. Als gevolg hiervan vond gezinshereniging op grote schaal plaats.49

Deze groep arbeidsmigranten nam in de samenleving opeens een andere plaats in. De overheid gaf de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) daarom de opdracht een onderzoek te doen naar het ‘tot dusver gevoerde overheidsbeleid ten aanzien van een aantal etnische minderheden in Nederland’.50 In 1979 publiceerde de WRR dit

onderzoek met de titel: Etnische minderheden.51 Het WRR-rapport luidde

het startschot voor een reeks ontwikkelingen in het integratiedebat en -beleid waarin het idee over wat ‘integratie’ betekende steeds veranderde. Volgens juriste Fouzia Driouichi en jurist Thomas Spijkerboer liet Etnische minderheden een belangrijke omslag liet zien in het denken over de maatschappelijke positie van nieuwkomers, omdat in dit rapport het besef doorklonk dat migranten permanent in Nederland zouden blijven.52 Het uitblijven van terugkeer en toename van

gezinshereniging ‘wijst erop dat in onze samenleving de aanwezigheid van relatief grote etnische minderheden een permanent karakter zal hebben’, aldus de WRR in Etnische minderheden.53 Volgens de WRR was

de manier waarop de overheid tot dan toe met deze groepen was omgegaan niet langer passend. Het rapport bekritiseerde het ‘behoud van eigen identiteit’-beleid: ‘wie rekent op terugkeer hoeft zich niet te buigen over de ontwikkeling van een multiculturele of -raciale samenleving op lange termijn.’54

De Raad droeg verschillende oplossingen aan. Allereerst moest de positie van migranten op de arbeidsmarkt verbeteren. Op die manier kon, onder meer, culturele isolatie worden tegengegaan.55 Interessant is dat 49 Ibidem, 14-18.

50 WRR, Etnische minderheden (Den Haag 1979) III, X.

51 Driouichi, De casus Inburgering en Nationaliteitswetgeving, 18.

52 Driouichi, De casus Inburgering en Nationaliteitswetgeving, 18; Spijkerboer,

Zeker weten, 13-14.

53 Driouichi, De casus Inburgering en Nationaliteitswetgeving, 18-19 ; WRR,

Etnische minderheden, X.

54 WRR, Etnische minderheden, VIII. 55 Ibidem, XVIII - XX.

(20)

er in het WRR-rapport van zowel de (autochtone) meerderheid als de (allochtone) minderheid aanpassing werd verwacht. Dat integratie in Etnische minderheden ook over de aanpassing van de meerderheid ging, is misschien wel het opvallendste verschil met de betekenis die integratie later zou krijgen. Een multiculturele samenleving vraagt om ‘verandering van beider culturen’, aldus de WRR.56 Uit het rapport sprak een groot

vertrouwen in het aanpassend vermogen van een culturele identiteit: wanneer men langer in Nederland verbleef, zouden bepaalde cultuurelementen zich vanzelf aanpassen. Van de Nederlandse samenleving werd aanpassingsvermogen verwacht. Publieke instellingen en overheidsinstanties moesten worden aangepast aan de multiculturele samenleving. Botsingen tussen verschillende culturen gingen zeker plaatsvinden, maar in dat geval was het volgens de WRR logisch dat de visie van de meerderheid zou domineren. Belangrijk was hierbij dat de meerderheidsgroep zich ‘terughoudend opstelt en haar machtspositie niet onnodig uitbuit.’57 In deze conflicten kon de meerderheid volgens de

WRR juist laten zien ‘hoever de tolerantie die in onze opvattingen over samenleven hoog genoteerd staat, in feite reikt’.58 Daarnaast pleitte de

Raad voor meer taalonderwijs en onderwijs over de Nederlandse samenleving. Het was volgens de WRR echter wel de bedoeling om onderwijsinstellingen af te stemmen op eventuele culturele belemmeringen, zoals traditionele gezinsverhoudingen, die vrouwen ervan zouden kunnen weerhouden een cursus te volgen.59

Het advies van de WRR richtte zich, kortom, vooral op sociaal-economische integratie, het tegengaan van discriminatie en het vergroten van de emancipatie van minderheden.60

De rol waarop de autochtone meerderheid in Etnische minderheden werd aangesproken was een faciliterende rol. Ook de meerderheid moest zich inspannen om integratie te laten slagen. Dit idee veranderde de jaren na het verschijnen van Etnische minderheden indringend. Verschillende 56 Ibidem, XX-XXIII.

57 Ibidem, XXI-XXII. 58 Ibidem, XXI-XXII. 59 Ibidem, XXXIII-XXXIV.

(21)

maatschappelijke ontwikkelingen maakten een einde aan het idee dat integratie van twee kanten moest komen en culturele aanpassing vanzelf ging. Er kwam een grotere nadruk te liggen op de vorming van nieuwkomers naar de Nederlandse maatschappij, die steeds minder meebewegend voorgesteld werd.

Een minderhedenbeleid

Etnische minderheden leidde tot het eerste officiële minderhedenbeleid. In 1983 verscheen vanuit de overheid de Minderhedennota, waarin het minderhedenbeleid toegelicht werd.61 Het beleid baseerde zich op de

aanbevelingen in Etnische minderheden. Het wegwerken van de sociaal-economische achterstand en het culturele isolement door meer inspraak voor minderheidsgroepen, het verbeteren van de rechtspositie en de positie op de arbeidsmarkt van minderheden en het tegengaan van discriminatie waren de hoofddoelen van het beleid.62

Hoewel het minderhedenbeleid de emancipatie van minderheden moest bevorderen, verbeterde de positie van veel migranten niet. De werkloosheid onder etnische minderheden nam toe, net als de realisatie dat Nederland zich tot immigratieland ontwikkelde. Deze ontwikkelingen leidden tot twijfel over de effectiviteit van het minderhedenbeleid.63 Eind

jaren tachtig verzocht de overheid de WRR om onderzoek te doen naar het ‘minderhedenbeleid’ - een onderzoek dat volgens Driouichi en Spijkerboer belangrijke veranderingen teweeg zou brengen in de manier waarop er tot dan toe over integratie gedacht en gesproken was.64

In 1989, tien jaar na het verschijnen van Etnische minderheden, bracht de WRR hierop een nieuw rapport uit: Allochtonenbeleid.65 De 61 Driouichi, De casus Inburgering en Nationaliteitswetgeving, 19.

62 Spijkerboer, Zeker weten, 14-15.

63 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Allochtonenbeleid (Den Haag 1989), 7 ; Driouichi, De casus Inburgering en Nationaliteitswetgeving, 21-22; Spijkerboer, Zeker weten, 14-15.

64 WRR, Allochtonenbeleid, 7; Driouichi, De casus Inburgering en

Nationaliteitswetgeving, 21-23;

65 Driouichi, De casus Inburgering en Nationaliteitswetgeving, 21 ; WRR,

(22)

overheid had te weinig gedaan om minderheidsgroepen zelfstandig te maken, aldus de Raad. In de bijbehorende brief bij het rapport aan minister-president Ruud Lubbers (CDA) vatte de WRR kort het doel van het nieuwe beleid samen: ‘De WRR adviseert het huidige minderhedenbeleid te vervangen door een allochtonenbeleid dat beoogt de betrokken bevolkingsgroepen zelfstandig te maken en minder afhankelijk van overheidsvoorzieningen.’66 De nadruk van het nieuwe

integratiebeleid lag op werk, onderwijs en ‘volwasseneducatie’. Deze drie factoren moesten de positie van nieuwkomers verbeteren.67 Nederland

ontwikkelde zich in toenemende mate tot een kenniseconomie, en daarom was onderwijs voor nieuwkomers van groot belang voor de integratie, aldus de Raad.68 De Raad liet daarnaast in het advies weten

een voorstander te zijn van een ‘leerrecht’ en, voor sommige groepen migranten, een ‘basiseducatieplicht’.69 Door naast het leren van de taal

kennis van de Nederlandse samenleving te verwerven, zouden nieuwkomers beter in staat gesteld worden zich te redden in de maatschappij.70

Naar aanleiding van Allochtonenbeleid zette de overheid een nieuw integratiebeleid uiteen. Eén van de nota’s waarin het nieuwe beleid uitgelegd werd was de Contourennota integratiebeleid etnische minderheden.71 Er kwamen via de Contourennota een aantal nieuwe

ideeën het integratiedebat binnen die grote invloed zouden hebben op de ontwikkeling van het integratiebeleid in de jaren negentig en daarna. In de Contourennota werd volgens Spijkerboer niet zozeer een radicaal ander beleid voorgesteld, maar veranderde vooral de toon van de manier waarop over integratie gesproken werd.72 Volgens Spijkerboer

veranderde de gedachte dat migranten als een ‘zorgcategorie’ werden gezien.73

66 WRR, Allochtonenbeleid, 4, 9.

67 WRR, Allochtonenbeleid, 11; Spijkerboer, Zeker weten, 14-15. 68 WRR, Allochtonenbeleid, 176.

69 Ibidem, 12, 43-47 70 Ibidem, 176-177.

71 Driouichi, De casus Inburgering en Nationaliteitswetgeving, 24. 72 Spijkerboer, Zeker weten, 14-15.

(23)

Er werd in de nota ‘meer verplichtend’ stelsel van inburgeringsprogramma's voorgesteld. Dit moest leiden tot meer zelfstandigheid van de inburgeraar en minder afhankelijkheid van de overheid.74 Deze grotere zelfstandigheid moest bovendien leiden tot een

ander nieuw concept dat via de Contourennota zijn intrede deed in het integratiedebat en -beleid: burgerschap. Zowel Driouichi als Spijkerboer merken op dat in de Contourennota het concept ‘burgerschap’ leidend werd.75 ‘Burgerschap’ werd in de Contourennota beschreven als ‘een

keuze voor een blijvende deelname aan de Nederlandse samenleving met alle daaraan verbonden rechten en plichten’.76 In de verdere

ontwikkeling van het integratiebeleid werden burgerschap, eigen verantwoordelijkheid en ‘deelname’ aan de samenleving concepten die bepalend waren voor de plaats die geschiedeniskennis binnen het inburgeringstraject kreeg.

Cultureel integreren

Naast de nadruk op burgerschap en zelfstandigheid werd in het integratiedebat een ander element herzien: de rol van cultuur. In de discussies naar aanleiding van Allochtonenbeleid kwam er steeds meer kritiek op het idee dat alle culturele uitingen gelijkwaardig waren, aldus Driouichi.77 Volgens Schinkel startte in de jaren negentig in het debat

over integratie mede door deze nieuwe visie op culturele verschillen een nieuwe fase: de zogenaamde ‘culturistische’ fase.78 Dit hield volgens

Schinkel in dat er in het spreken over integratie een steeds grotere nadruk op de culturele aanpassing van nieuwkomers lag. De kenmerken van deze fase die Schinkel omschrijft zijn dezelfde die Spijkerboer en Driouichi noemen. Integratie werd in de culturistische fase, aldus 74 Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 684, nr. 2, 4; Spijkerboer, Zeker

weten, 15.

75 Driouichi, De casus Inburgering en Nationaliteitswetgeving, 25 ; Spijkerboer,

Zeker weten, 14.

76 Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 684, nr. 2, 5; Driouichi, De casus

Inburgering en Nationaliteitswetgeving, 26.

77 Driouichi, De casus Inburgering en Nationaliteitswetgeving, 23. 78 Schinkel, De gedroomde samenleving, 73.

(24)

Schinkel, steeds minder iets dat van twee kanten moest komen. De verantwoordelijkheid voor (culturele) aanpassing kwam gedurende de jaren negentig steeds sterker bij de nieuwkomer zelf te liggen.79

Exemplarisch voor dit ‘culturistische’ spreken en denken over integratie noemt Schinkel de uitspraken van VVD-fractievoorzitter Frits Bolkestein begin jaren negentig.80 In 1991 stelde Bolkestein tijdens een lezing op

een congres van Liberale Internationale in Luzern - de lezing werd ook in De Volkskrant gepubliceerd - dat nieuwkomers zich niet aan hun eigen identiteit moesten vasthouden, maar zich juist aan de Nederlandse normen en waarden dienden aan te passen.81 Historicus James Kennedy

omschrijft deze opmerking van Bolkestein - hoewel destijds als omstreden gezien, aldus Kennedy - als een ‘teken aan de wand’.82

Hoewel er nog geen verplicht inburgeringsexamen bestond met vragen over de Nederlandse cultuur of geschiedenis had er vanaf de jaren zeventig een omslag plaatsgevonden die de weg had vrijgemaakt voor het tot stand komen van het inburgeringstraject uit 2007. Spijkerboer beschrijft de omslag tussen de Minderhedennota uit 1983 -waar nog over aanpassing van ‘beide kanten’ werd gesproken - en de Contourennota uit 1994 als een omslag van een voorstelling van de Nederlandse samenleving als ‘geografisch omlijnde pluriforme samenleving’ naar een ‘autochtone kern’ in verbinding met de rest van de wereld.83 In het tweede geval wordt de Nederlandse samenleving

volgens Spijkerboer voorgesteld als ‘normatieve eenheid’.84 Het beeld

van een ‘autochtone kern’ of een ‘normatieve eenheid’, dat onder meer in Bolkesteins lezing te herkennen is, zou in zowel het integratiedebat dat

79 Schinkel, De gedroomde samenleving, 73-75. 80 Ibidem, 73.

81 James C. Kennedy, Een beknopte geschiedenis van Nederland (Amsterdam 2017) 372; Ruud Lubbers, De integratie van minderheden, Lezing congres Liberale Internationale Luzern op 8 september 1991, geraadpleegd op de website van Frits Bolkestein, www.fritsbolkestein.com,

http://app.cubender.com/downloads/106459/documents/a03_integratie_van_min derheden__12.pdf (16 april 2018).

82 Kennedy, Een beknopte geschiedenis van Nederland, 372. 83 Spijkerboer, Zeker weten, 15.

(25)

de jaren erna plaatsvond als in het beleid dat daaruit voortvloeide steeds op de voorgrond treden.

De omslag in de jaren negentig leidde in 1998 tot de Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN). Via deze wet werd een inburgeringstraject wettelijk verplicht gesteld voor (meerderjarige) migranten die voor onbepaalde tijd naar Nederland kwamen.85 Niet

alleen op nationaal niveau was de WIN een nieuwe ontwikkeling. Nederland was het eerste Europese land dat nieuwkomers verplichtte in te burgeren via een inburgeringscursus.86 Het inburgeringprogramma

bestond uit taallessen en onderwijs gericht op het vergroten van de ‘sociale redzaamheid’ en het ‘breed maatschappelijk functioneren’.87

Eén van de onderdelen die de sociale redzaamheid en het maatschappelijk functioneren moest verbeteren was ‘Maatschappijoriëntatie’ (MO).88 Via MO konden inburgeraars

kennismaken met de Nederlandse samenleving en de Nederlandse normen en waarden.89 Voor MO werden, net als voor de andere

onderdelen van het inburgeringsprogramma, eindtermen opgesteld waarin stond wat iemand geleerd moest hebben aan het einde van het traject. De eindtermen voor MO waren verdeeld in need to know- en nice to know-onderwerpen. Onder de need to know-onderwerpen vielen onderwerpen als gezondheidszorg, wonen, kinderen, verkeer en belastingen. Bij nice to know behoorde onder anderen feest- en gedenkdagen van de Nederlandse bevolking en de geografie van Nederland. Ook kennis van de Nederlandse geschiedenis viel in de nice to know-categorie’.90

De jaren na de komst van de WIN in 1998 leidden verschillende gebeurtenissen ertoe dat onderdelen uit de nice tot know-categorie, 85 Iris Van Huis, Nationale identiteit en normen en waarden in

inburgeringscursussen, doctoraalscriptie (Amsterdam 2005) 22,28.

86 Tweede Kamer, vergaderjaar 1999-2000, 27 083, nr. 2, 2. 87 Staatsblad 1998, nr. 261, artikel 6.

88 Tweede Kamer, vergaderjaar 1999-2000, 27 083, nr. 2, 3; Regioplan, Evaluatie eindtermen Maatschappijoriëntatie, (Amsterdam 2003) 1.

89 Driouichi, De casus Inburgering en Nationaliteitswetgeving, 68; Van Huis,

Nationale identiteit en normen en waarden in inburgeringscursussen, 31.

(26)

waaronder kennis over de Nederlandse geschiedenis, verplichte stof werd. Niet alleen politieke, maar ook maatschappelijke ontwikkelingen verscherpten de publieke en politieke opvattingen over met name de culturele aanpassing van nieuwkomers.91

De roerige eeuwwisseling: een ineengestort kaartenhuis

Tot eind jaren negentig werd het integratiebeleid grotendeels top-down vormgegeven. Er was een wisselwerking tussen de WRR en de overheid op basis waarvan het integratiebeleid gemaakt werd. Rond de eeuwwisseling veranderde dit. Een reeks ingrijpende maatschappelijk en politieke ontwikkelingen tilden het integratiedebat naar een ander niveau en maakten de integratie van nieuwkomers tot een breed maatschappelijk bediscussieerd onderwerp. Dit had tot gevolg dat het integratiedebat dat door politici gevoerd werd en het beleid dat daaruit voortkwam verscherpte.92

Allereerst was daar eind januari 2000 in NRC Handelsblad het essay van publicist en hoogleraar Paul Scheffer: ‘Het multiculturele drama’. Een ‘ineengestort kaartenhuis’, daarmee vergeleek Scheffer de multiculturele samenleving.93 In zijn essay beschreef Scheffer dat zich

een grote, onvoldoende geïntegreerde etnische onderklasse ontwikkeld had en dat de overheid te weinig had gedaan om deze ontwikkeling tegen te gaan. Waar in de negentiende en twintigste eeuw alles in werking gesteld werd om gelijkere kansen voor alle burgers te creëren, waar sprake was van een ‘beschavingsmissie’, ging de overheid tegenwoordig ‘aarzelend’ om met het ‘multiculturele drama dat zich onder onze ogen voltrekt’, aldus Scheffer.94 Een belangrijk gedeelte van de oplossing voor

het aanpakken van dit probleem lag volgens Scheffer in de manier waarop Nederland zichzelf als samenleving beschouwde. De Nederlandse 91 Van Huis, Nationale identiteit en normen en waarden in

inburgeringscursussen, 23-24.

92 Van Huis, Nationale identiteit en normen en waarden in

inburgeringscursussen, 23-24.

93 P. Scheffer, ‘Het multiculturele drama’, NRC Handelsblad, 19 januari 2000. 94 Scheffer, ‘Het multiculturele drama’.

(27)

samenleving ‘verloochende’ zichzelf: er was te weinig aandacht voor wat de samenleving bij elkaar hield. De Nederlandse samenleving moest de eigen taal, cultuur en geschiedenis serieuzer nemen. Op die manier kon een eenduidiger collectief geheugen gevormd worden en zou voor Nederlandse burgers duidelijker worden wat hen bond. Ook voor nieuwkomers kon deze duidelijkere manifestatie van de Nederlandse cultuur volgens Scheffer houvast bieden.95

Opvallend aan ‘Het multiculturele drama’ is dat Scheffer de verantwoordelijkheid bij de Nederlandse overheid neerlegt. Dit in tegenstelling tot de nadruk op de verantwoordelijkheid van de inburgeraar die de culturistische fase van het debat kenmerkte. Toch zijn in Scheffers denken en spreken duidelijke ‘culturistische’ kenmerken aanwezig - Schinkel noemt Scheffers denken over integratie een voorbeeld van dit culturistische denken.96 In Scheffers essay is de door

Spijkerboer beschreven ‘autochtone kern’ sterk aanwezig. Cultuur en geschiedenis zijn belangrijke thema’s. Het Nederlandse verleden wordt niet belangrijk genoeg gevonden, schreef Scheffer. Het eigen verleden moest volgens Scheffer serieuzer genomen worden, want geschiedenis kon als verbindende factor fungeren. Een goed ontwikkeld collectief historisch besef was een potentiële ‘bron van saamhorigheid’, zo stelde Scheffer in de repliek op zijn essay die twee maanden later in NRC werd gepubliceerd als reactie op de kritieken op zijn eerste essay.97 Hoewel

Scheffer benadrukte dat nieuwkomers niet zonder kritiek kennis hoefden te nemen van deze geschiedenis - er moest ruimte zijn voor discussie over gevoelige onderwerpen zoals de slavernij - ging Scheffer verder niet in op specifieke episodes uit de Nederlandse geschiedenis die meer aandacht moesten krijgen.98

Het essay ontketende een nationaal debat over integratie. Vanuit politieke en wetenschappelijke hoek kwamen er veel reacties op het stuk, 95 Ibidem.

96 Schinkel, De gedroomde samenleving, 73.

97 P. Scheffer, ‘Het multiculturele drama: een repliek’, NRC Handelsblad, 25 maart 2000.

(28)

maar ook vanuit de media werd uitgebreid op Scheffers ideeën gereageerd.99 In de Tweede Kamer werd een aantal maanden na de

publicatie van het essay een debat over de stand van zaken rondom het integratiebeleid gevoerd.100 Volgens Kennedy zorgde ‘Het multiculturele

drama’ ervoor dat de grote meerderheid van de Nederlandse politieke partijen afstand nam van het ‘multiculturalisme’.101 Maar niet alleen het

essay van Scheffer veranderde het spreken en denken over integratie. De verharding van het integratiedebat had nog een andere oorzaak: de opkomst van LPF-leider Pim Fortuyn. Kennedy en historicus Friso Wielinga beschrijven beiden hoe de opkomst van Fortuyn en de manier waarop Fortuyn over integratie sprak het denken en spreken over migranten blijvend veranderde. Fortuyns populariteit was volgens Wielenga te danken aan een groeiende ontevredenheid bij burgers over de - in Fortuyns ogen - weinig daadkrachtige overheid op het gebied van integratie en straffen voor overtredingen.102 Volgens Kennedy waren

ideologische verschillen tussen de bestaande politieke partijen bovendien klein geworden, waardoor een voedingsbodem voor populisme ontstond.103 De meer zwart-witoplossingen en daadkracht die de

LPF-leider hier tegenover stelde sloegen om die reden goed aan, aldus Wielenga.104 Intussen groeide de onzekerheid bij de gevestigde politieke

orde. De overheid probeerde volgens Kennedy de ontstane kloof met de kiezers te verkleinen.105 Ook op het gebied van integratie. Volgens

Spijkerboer had de overheid, onder meer door de opkomst van Fortuyn,

99 Overdijk-Francis en Smeets, Bij nader inzien, 7-9; ‘Reacties’, uit: Dossier

Multiculturele Samenleving, NRC Webpagina’s (9 januari 2001),

http://retro.nrc.nl/W2/Lab/Multicultureel/artikelen.html (19 april 2018). 100 Overdijk-Francis en Smeets, Bij nader inzien, 7, 1; R.H.M.L. Van Boxtel, ‘Integratie, een gezamenlijke verantwoordelijkheid’, in: J.E. Overdijk-Francis en H.M.A.G. Smeets (red.), Bij nader inzien. Het integratiedebat op afstand

bekeken. (Houten/Diegem/Lelystad, 2000) 11.

101 Kennedy, Een beknopte geschiedenis van Nederland, 372.

102 Friso Wielenga, Nederland in de twintigste eeuw (Amsterdam, 2009), 300-301.

103 Kennedy, Een beknopte geschiedenis van Nederland, 374. 104 Wielenga, Nederland in de twintigste eeuw, 300-301.

(29)

geen andere keuze dan de integratie van nieuwkomers hoger op de agenda plaatsen dan tot dan toe gebeurd was.106

Daarnaast vonden er nog een aantal andere gebeurtenissen plaats die ervoor zorgden dat de integratie van nieuwkomers op debats- en beleidsniveau een hogere prioriteit kreeg. De meest ingrijpende van deze gebeurtenissen waren de aanslagen op 11 september 2001 en de moord op filmmaker Theo van Gogh. De angst voor de islam die door deze gebeurtenissen toenam had volgens Spijkerboer het gevolg dat moslimmigranten in het bijzonder als bedreigend ervaren werden, waardoor de inburgering van deze groep als urgenter werd gezien dan voorheen.107 Kortom: de culturele aanpassing van nieuwkomers kreeg de

jaren na het essay van Scheffer steeds meer aandacht. Maar welke invloed had dit verharde maatschappelijke debat op het integratiebeleid? Collectieve identiteit = collectief verleden

In juli 2002, na een roerige verkiezingsperiode, trad een nieuw kabinet aan: het kabinet-Balkenende I. Dit kabinet - een coalitie van CDA, VVD en LPF - was van korte duur, en viel in oktober dat jaar. Balkenende II trad vervolgens aan: een coalitie van VVD, CDA en D66. Aanpassing aan ‘onze’ cultuur en burgerschap kenmerkten het steeds minder vrijblijvende integratiebeleid van deze regering, aldus Driouichi.108

Binnen het idee van ‘burgerschap’ en ‘meedoen’ aan de samenleving werden, zoals eerder gesteld, de ‘Nederlandse’ normen en waarden steeds belangrijker.

Deze ontwikkeling herkent Schinkel ook. Volgens Schinkel was deze invulling van burgerschap - waarin de nadruk lag op het ‘participeren’ aan de Nederlandse cultuur, normen en waarden -kenmerkend voor de culturistische manier van denken en spreken over integratie. Binnen het concept van burgerschap zoals dit in het integratiedebat voorkwam werd volgens Schinkel onderscheid gemaakt 106 Spijkerboer, Zeker weten, 17.

107 Ibidem, 17.

(30)

tussen ‘actieve’ en ‘niet-actieve’ burgers. Een ‘actieve’ of ‘participerende’ burger betekende volgens Schinkel dat iemand zich aan bepaalde normen en waarden en zelfs aan een ‘correcte manier van denken over religie, opvoeding, et cetera’ hield.109 Volgens Schinkel ging het dan

vooral om de normen en waarden van de autochtone bevolking.110 Met

‘participatie’ werd binnen deze vorm van burgerschap dus een bepaalde manier van participeren bedoeld.

Ook jurist Roland Pierik omschrijft dit type burgerschap. Pierik beschrijft drie verschillende vormen van burgerschap. Allereerst is er de ‘libertarische’ betekenis van burgerschap, waarin burgerschap betekent dat je een volwaardige burger bent als je bepaalde grondrechten hebt. Daarnaast is er de zogenaamde ‘republikeinse’ vorm van burgerschap: hierbij gaat het erom dat een burger in de samenleving op politiek vlak participeert. Tot slot is er de ‘communitaristische’ traditie van burgerschap. In deze vorm wordt een burger pas als ‘echte’ burger gezien wanneer diegene kennis neemt van, of ‘deelneemt aan’, de gezamenlijke cultuur of identiteit van het land - het type burgerschap dat Schinkel beschrijft, en het type dat volgens Schinkel op den duur een synoniem werd voor integratie.111 Volgens Pierik verschoof het type

burgerschap binnen het integratiebeleid tussen de WIN in 1998 en het inburgeringsbeleid dat in 2007 in werking trad van een ‘liberaal-republikeins’ naar een meer ‘communitaristisch’ model.112

Om dit culturele burgerschap te kunnen vervullen was kennis van de Nederlandse cultuur nodig. Vanuit de overheid was er niet alleen een groeiende behoefte om inburgeraars meer kennis te laten maken met ‘onze’ cultuur en identiteit, maar ook met ‘ons’ verleden - iets dat al eerder door Scheffer betoogd was.113 Geschiedeniskennis maakte als

gevolg hiervan een opmars in het integratiedebat- en beleid.114 Volgens

sociaal psychologe Anouk Smeekes is de behoefte aan meer kennis over 109 Schinkel, De gedroomde samenleving, 53-57

110 Ibidem, 53-57.

111 Pierik, ‘Burgerschap en inburgering’, 33; Schinkel, De gedroomde

samenleving, 55.

112 Pierik, ‘Burgerschap en inburgering’, 21-23.

113 Driouichi, De casus Inburgering en Nationaliteitswetgeving, 12, 38, 43. 114 Ibidem, 43.

(31)

het verleden in deze periode goed te verklaren. Bij een ‘crisis’ van de nationale identiteit wordt volgens Smeekes vaak gebrek aan kennis van de nationale geschiedenis aangewezen als oorzaak van deze ‘crisis’. Smeekes verklaart de toenemende belangstelling voor historische kennis aan de hand van de zogenaamde ‘compensatiethese’ van de Duitse filosoof Hermann Lübbe.115 Volgens deze these creëren mensen in tijden

van grote maatschappelijke veranderingen historische ‘ankers’. Deze ankers moeten de effecten van deze grote veranderingen minimaliseren. Ze bieden houvast, omdat historische ankers mensen kunnen vertellen waar ‘ze’ vandaan komen, en daarom wie ‘ze’ zijn. De behoefte aan het creëren van historische ankers was er de eerste jaren na de eeuwwisseling ook in Nederland. Deze behoefte zorgde volgens Smeekes in Nederland voor verschillende beleidsveranderingen.116

Allereerst kwam er in het reguliere onderwijs meer aandacht voor geschiedenis. De Onderwijsraad, een adviesorgaan van de regering op het gebied van onderwijs, stelde in 2005 in een onderzoeksrapport dat er in het onderwijs te weinig aandacht was voor de canon ‘als uiting van onze culturele identiteit’.117 In 2005 richtte Maria van der Hoeven (CDA),

minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, daarom de Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon op - een commissie die onder leiding stond van historicus Frits van Oostrom. Het was de opdracht van deze commissie een canon van de Nederlandse geschiedenis te ontwikkelen waarin de belangrijkste ijkpunten uit de geschiedenis van Nederland opgenomen waren.118 In het rapport dat

uitgebracht werd naar aanleiding van het verschijnen van de canon 115 Smeekes, ‘Nationale identiteit, nationale geschiedenis en de acceptatie van nieuwkomers in Nederland’, 166, 169-170; Hermann Lübbe, Geschichtsbegriff

und Geschichtsinteresse. Analytik und Pragmatik der Historie (Basel/Stuttgart

1977).

116 Smeekes, ‘Nationale identiteit, nationale geschiedenis en de acceptatie van nieuwkomers in Nederland’, 166 -170.

117 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, entoen.nu. De canon

van Nederland. Rapport van de Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon. Deel A. (Den Haag 2006) 4; Onderwijsraad, Stand van Educatief Nederland

(Den Haag 2005) 119-120.

118 Driouichi, De casus Inburgering en Nationaliteitswetgeving, 43 ; Ministerie van OC&W, entoen.nu. De canon van Nederland. Rapport van de Commissie

(32)

stelde de commissie bovendien dat de canon een rol kon spelen bij de integratie van nieuwkomers.119

Volgens Smeekes is de Canon een voorbeeld van een historisch anker.120 Dat de Canoncommissie dit zelf ook zo zag, werd duidelijk in het

Canonrapport dat de commissie publiceerde. De commissie schreef in het rapport dat een canon voor zowel autochtonen als nieuwkomers als referentiekader kon dienen. De commissie benadrukte hierbij echter dat een canon in dat geval een canon van iedereen moest worden: ‘de canon van Beatrix en Boulahrouz’.121

Geschiedenis voor nieuwkomers

Naast de behoefte aan meer aandacht voor het verleden was er ook behoefte aan geschiedenisles specifiek voor inburgeraars. In een reeks onderzoeken en debatten werd uiteengezet hoe geschiedeniskennis het beste in het inburgeringstraject opgenomen kon worden. Voornamelijk de steeds terugkerende wens van beleidsmakers dat kennis over het Nederlandse verleden ‘praktisch nut’ moest hebben en moest bijdragen aan het functioneren van nieuwkomers in de samenleving is hierbij opvallend. Geschiedenis moest, zoals aan de start van dit hoofdstuk al opgemerkt is, vooral een vormende functie hebben.

In november 2002 diende Kamerlid Mirjam Sterk (CDA) samen met een aantal andere Kamerleden een motie in om geschiedenis tot een verplicht onderdeel te maken van het inburgeringstraject, ‘overwegende, dat kennis van Nederlandse geschiedenis en de Nederlandse staatsinrichting onontbeerlijk is voor integratie in de Nederlandse samenleving’.122 Het CDA was niet de enige partij die deze verandering

wilde doorvoeren. Onder meer leden van de GroenLinks-fractie gaven hetzelfde jaar aan geschiedeniskennis óók een grotere rol te willen 119 Ministerie van OC&W, entoen.nu. De canon van Nederland. Rapport van de

Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon. Deel A, 18-24.

120 Smeekes, ‘Nationale identiteit, nationale geschiedenis en de acceptatie van nieuwkomers in Nederland’, 169.

121 Ministerie van OC&W, entoen.nu. De canon van Nederland. Rapport van de

Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon. Deel A, 18-24.

(33)

toekennen in het inburgeringstraject. Vooral de Tweede Wereldoorlog, de Jodenvervolging en ‘de gevolgen van deze gebeurtenissen voor onze samenleving zoals wij deze nu kennen’ was volgens de GroenLinks-fractie belangrijk.123

Eind 2003 verscheen naar aanleiding van de motie-Sterk een evaluatie van de eindtermen voor MO, uitgevoerd door onderzoeksbureau Regioplan.124 Respondenten - docenten, deskundigen en inburgeraars zelf

- gaven in het onderzoek van Regioplan aan dat geschiedeniskennis, als dit verplicht zou worden voor inburgeraars, moest bijdragen aan het zelfstandig functioneren in Nederland. Geschiedeniskennis moest praktisch nut hebben en een directe link hebben met zowel de situatie van de inburgeraar als de hedendaagse samenleving, bleek uit het onderzoek. De Tweede Wereldoorlog en migratiegeschiedenis werden als voorbeelden door respondenten genoemd.125

Na het verschijnen van het onderzoek van Regioplan werden in een aantal andere onderzoeken en debatten suggesties gedaan over welke historische kennis het beste bij kon dragen aan het ‘zelfstandig functioneren’ in de samenleving. Een jaar na het onderzoek van Regioplan werd een ander belangrijk onderzoek gepubliceerd: Bruggen bouwen.126 Bruggen bouwen omvatte een onderzoek naar het

integratiebeleid van de afgelopen dertig jaar en was uitgevoerd door de commissie-Blok, een onderzoekscommissie onder leiding van Kamerlid Stef Blok (VVD). De commissie-Blok constateerde dat de noodzaak van inburgering onderschat was en het rendement van de inburgeringscursussen te laag. Een realistischer verwachtingspatroon en een grotere nadruk op maatschappelijke participatie was volgens de commissie nodig.127 Er moest bovendien meer aandacht komen voor ‘de

123 Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 28 600 VIII, nr. 126, 5. 124Regioplan, Evaluatie eindtermen Maatschappijoriëntatie, 57. 125Ibidem, 57, 42.

126 Spijkerboer, Zeker weten, 17.

127 Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 28 689, nr. 8-9, 524; Spijkerboer,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hoewel de omvang van haar onderzoek soms ten koste gaat van de diepgang, laat Hughes-Warrington met History goes to the movies zien dat over filmhistorisch onderzoek zeker

Een mogelijkheid bestaat erin om een alternatief lessenrooster uit te werken zodat leerkrachten hun les op een ander moment kunnen geven… de wiskunde leraar staat

We kiezen een willekeurige beginpopulatie, bijvoorbeeld 1000 dieren in de eerste leeftijdsklasse en 1000 dieren in de tweede leeftijdsklasse (het werkt met bijna alle

onmogelijk is, (Colignatus, 2014, met name sectie 9.2, p239-251), het CPB geen onderzoek doet naar sociale welzijnsfuncties, en waarbij D66 sinds 1966 kan pleiten voor kroonjuwelen

In de tweede les maken de leerlingen zelf kennis met WOW-NL en ontdekken ze wat metingen bij hen op school, of in de buurt, te maken hebben met de gegevens in heel Nederland..

• Voor het weerstation van je eigen school maak je een grafiek van de temperatuur van de afgelopen week.. Je selecteert hiervoor het station van je school op de kaart en kiest

Specifieke pedagogisch-didactische wenken Competenties De cursist kan Code OP Te integreren ondersteunende kennis documenten en data digitaliseren en verwerken.

De katholieke kerk kan bijvoorbeeld als een internationale politieke organisatie worden gezien, de ontwikkeling van het parlement kan als Europees fenomeen worden bestudeerd