• No results found

Betrokkenheid vader bij kinderen met moeizame levensstart : een kwantitatief onderzoek naar de geboortecondities van kinderen en de mogelijke invloed hiervan op vaderbetrokkenheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Betrokkenheid vader bij kinderen met moeizame levensstart : een kwantitatief onderzoek naar de geboortecondities van kinderen en de mogelijke invloed hiervan op vaderbetrokkenheid"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Running Head: BETROKKENHEID VADER EN ONGUNSTIGE GEBOORTECONDITIES

Betrokkenheid vader bij kinderen met moeizame levensstart

Een kwantitatief onderzoek naar de geboortecondities van kinderen en de mogelijke invloed hiervan op vaderbetrokkenheid

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education

Universiteit van Amsterdam F.E.A.M. van Agten (10020004) Begeleiding: Prof. Dr. R. Keizer Tweede beoordelaar: dr. I. B. Wissink Amsterdam, juli 2016

(2)

Inhoudsopgave

Voorwoord 3

Abstract 4

1. Inleiding 5

1.1 Medisch onderzoek naar baby’s met ongunstige geboortecondities 5 1.2 Sociologisch en pedagogisch onderzoek naar baby’s met ongunstige

geboortecondities 5

1.3 Beleving vader 6

1.4 Leeswijzer 8

2. Theoretisch kader 8

2.1 Vaderbetrokkenheid 8

2.2 Samenhang kind met ongunstige geboortecondities en betrokkenheid vader 9

2.3 Gezondheid moeder 11

2.4 Belangrijke invloedrijke factoren 12

3. Methode 13 3.1 Procedure 13 3.2 Participanten 14 3.3 Operationalisering 14 3.4 Analyseplan 16 4. Resultaten 16 4.1 Beschrijvende analyses 16 4.2 Correlaties 18 4.3 Regressieanalyses 21

5. Conclusie & Discussie 25

5.1 Beperkingen en Aanbevelingen 26

6. Literatuurlijst 28

(3)

Voorwoord

Deze scriptie is geschreven voor mijn master opleiding Forensische Orthopedagogiek waar ik het afgelopen jaar met plezier aan heb gewerkt. Na het behalen van mijn bachelor diploma Sociologie, ben ik vorig studie jaar begonnen met het schakeltraject Pedagogische Wetenschappen. Het viel mij op dat vaders (de rol van vader) in relatie tot opvoeding of ontwikkeling vaak van ondergeschikt belang waren in vergelijking met moeders. Tijdens mijn bachelor is er meerdere malen aandacht besteed aan de verschillende rollen die man/vrouw of vader/moeder innemen, wat mijn interesse wekte. Daarom heb ik in mijn bachelor scriptie onderzocht hoe de verdeling is van de werk- en zorgtaken bij jonge, hoog opgeleide koppels. Vanwege mijn interesse in de rol, ervaring of perspectieven van vaders heb ik mij ingeschreven bij het scriptie onderwerp van Renske Keizer. Ik werd gelijk enthousiast over de mogelijkheden die er binnen het thema ‘vaderschap’ zijn. De vele opties maakten het tegelijkertijd ook lastig om een concreet onderwerp te kiezen. Ik wil Renske bedanken voor haar tijd en energie die ze gestoken heeft in het lezen en becommentariëren van mijn stukken. Ik heb de overleg momenten met haar en mijn mede student als zeer waardevol en leerzaam ervaren. Daarnaast wil mijn ouders, vriend en huisgenootje bedanken voor hun steun, vertrouwen en support tijdens het schrijven van deze scriptie!

(4)

Abstract

The transition to parenthood can be both stressful and exciting for parents. The birth conditions of a baby are important for the way parents treat or raise their child. For example; the premature birth of an infant can complicate the transition process, because parents are overwhelmed and experience feelings of distress and anxiety about the infants development. Research into early fatherhood experience is minimal in comparison to early motherhood experience. As the paternal relationship with an infant during the first year of life is very important for the child’s future development, it is important to understand how fathers of infants with adverse birth conditions perceive their parental roles in the earliest stages after the birth, so that when needed, appropriate interventions might be made. This study examines the relation between adverse birth conditions (gestational age, birth weight and apgarscore) of infants and father involvement. Added to that is the moderating effect of depression of mother; does the relation between infant and father involvement intensify if mother has depressive symptoms? This study uses the Generation-R-data to obtain insight in this relation. Results show that only a poor apgarscore is related to less father involvement; fathers are more actively involved if their infant has a healthy apgarscore. In addition, depressive symptoms of mothers didn’t intensify the relation between infant and father involvement. The father involvement in caring their infant does not seem to depend on adverse birth conditions.

Keywords: Father involvement; children; birth conditions; gestational age; birth weight;

(5)

1. Inleiding

Op het moment dat hun eerste kind geboren wordt, ontstaat er een nieuwe relatie tussen man en vrouw: de ouder relatie. Ouderschap betekent vaak een diepgaande verhouding, maar ook een toevoeging van nieuwe en moeilijke taken (Lindberg, Axelsson & Öhrling, 2008). Het vormen van een gezin is onwennig en spannend voor ouders. De manier waarop het ouderschap beleeft wordt is ook afhankelijk van de omstandigheden waaronder een kindje ter wereld komt (Broedsgaard & Wagner, 2005). Ouder worden van een kind met ongunstige geboortecondities, zoals een vroeggeboorte, lage apgarscore of een laag geboortegewicht, zorgt voor een gespannen overgang van partnerschap naar ouderschap (Rimmerman & Sheran, 2001). Ouders zijn zowel psychologisch, fysiek als emotioneel niet voorbereid op de ongezonde start van hun baby en kunnen het gevoel van falen ervaren doordat ze niet in staat waren om de zwangerschap te voltooien (Jackson, Ternestedt & Schollin, 2003).

1.1 Medisch onderzoek naar baby’s met ongunstige geboortecondities

Een zwangerschap duurt gemiddeld 38 weken vanaf de bevruchting en de meeste vrouwen bevallen tussen de 37 en 42 weken. Wanneer een baby wordt geboren na een zwangerschapsduur van minder dan 37 weken, spreekt men van vroeggeboorte of prematuriteit (Aylward, 2005). Baby’s die (te) vroeg geboren worden, zijn voor een aantal functies nog onvoldoende uitgerijpt. Zo kunnen ze zichzelf onder 35 weken vaak niet goed op temperatuur houden, en moeten hierdoor in een couveuse worden verzorgd (Aylward, 2005). Naast de zojuist genoemde zwangerschapsduur (gestational age), is het geboortegewicht van een baby ook een van de vroegste indicatoren voor het welzijn van het kind. Een gezonde baby weegt tussen de 2500 en 4500 gram. Een laag geboortegewicht verhoogt het risico op kindersterfte, gezondheidsproblemen in de eerste levensjaren en ontwikkelingsproblemen op latere leeftijd (Hack, Klein & Taylor, 1995). In Nederland wordt van dismaturiteit gesproken wanneer het gewicht van een baby te laag is voor de duur van de zwangerschap. Bij zowel prematuriteit als dismaturiteit heeft de baby zich niet volledig kunnen ontwikkelen in de baarmoeder. Aangezien bepaalde delen van de hersenen nog onvoldoende volgroeid zijn heeft dit mogelijk invloed op de neuropsychologische ontwikkeling van het kind (Aylward, 2005). Naast deze twee geboortecondities meet de verloskundige, gynaecoloog of kinderarts één, vijf en tien minuten na de geboorte de gezondheid van een baby aan de hand van een apgarscore. Hierbij worden een aantal belangrijke eigenschappen gemeten: huidkleur, hartslag, reflexen, spierspanning en ademhaling (Casey, McIntire, & Leveno, 2001).

(6)

1.2 Sociologisch en pedagogisch onderzoek naar baby’s met ongunstige geboortecondities

Veel studies die onderzoeken wat de invloed is van de geboorteomstandigheden op de ouder-kind relatie of de beleving van het ouderschap hebben zich gericht op de ervaring van de moeder (Davis, Edwards & Mohay, 2003; Heermann, Wilson & Wilhelm, 2005; Roller, 2005; Zvara, Schoppe-Sullivan & Dush, 2013). Onderzoek toont aan dat moeders van een baby met een te licht geboortegewicht schuldgevoelens, verdriet en machteloosheid ervaren, evenals gevoelens van onzekerheid over het verdere welzijn van het kind (Holditch-Davis & Miles, 2000). Moeders van bijvoorbeeld premature baby’s ondervinden vaak emotionele stress, angst en neerslachtige gevoelens (Holditch-Davis, Robin Bartlett, Blickman & Miles, 2003; Jackson et al, 2003). Tevens duurt het voor moeders van baby’s met een ongunstige geboorteconditie langer duurt om hun moederrol aan te nemen en genegenheid te voelen voor hun kind, dan voor moeders van een voldragen baby. Hoewel er studies zijn die ook de gedeelde ervaring van ouders onderzoeken, staat toch vaak de ervaring en beleving van de moeder centraal (Bissell & Long, 2003; Broedsgaard & Wagner, 2005; Jackson, Ternestedt & Schollin, 2003). In het meeste onderzoek worden vaders ‘slechts’ gezien als van ondergeschikt belang aan de moeder (Steen, Downe, Bamford & Edozien, 2012).

1.3 Beleving vader

In de literatuur die zich wel richt op vaders is in de afgelopen decennia de aandacht vooral gericht op de rol die vaders spelen in de ontwikkeling van kinderen (Cabrera, Fitzgerald, Bradley & Roggman, 2007; Pleck, 2007). Onderzoek toont aan dat vaders een andere rol spelen in de ontwikkeling van het kind dan de moeder (Tavecchio & Bos, 2011; Pleck, 2010), maar dat hun inbreng, bij de opvoeding van kinderen, net als die van de moeder, uiterst belangrijk is (Pels et al, 2012). In veel studies wordt de relatie tussen vader en kind als eenrichtingsverkeer gezien; vader beïnvloedt de ontwikkeling van het kind (Cabrera et al. 2007). Recentelijk toont de vaderschapsliteratuur juist meer dynamische en wederkerige processen tussen vader en kind. Waarbij de vraag oprijst in hoeverre de geboorteomstandigheden van een kind van invloed zijn op de betrokkenheid van de vader.

Deze vraag staat de laatste jaren centraal in een aantal kwalitatieve studies, waaruit tegenstrijdige patronen over de betrokkenheid van vader naar voren te komen (Combs-Orme & Renkert, 2009; Hugill, Letherby, Reid, & Lavender, 2013). Aan de ene kant wordt benadrukt dat vaders minder betrokken zijn als hun kind te vroeg of te licht ter wereld komt. Zo beschrijven Jackson & Ternestedt (2003) dat vaders van een te vroeg geboren kind zich in

(7)

eerste instantie vervreemd kunnen voelen en de verantwoordelijkheid voor de verzorging van hun kind liever uit handen geven. Hugill en collega’s benoemen daarnaast dat de stressvolle geboorte van een te vroeg geboren of een kind met een slechte apgarscore voor sommige vaders moeilijk te accepteren is (Hugill et al, 2013). Aan de andere kant zijn vaders juist meer betrokken als hun baby te vroeg of met een licht geboortegewicht geboren wordt. Vaders benoemen dat ze zich snel willen aanpassen aan de situatie, omdat ze het belangrijk vinden een goede band op te bouwen met hun kind (Lindbergh et al. 2008). Vaders moeten (en willen) vertrouwen krijgen in hun zorgvaardigheden (Jackson & Ternestedt, 2003).

Binnen deze patronen is de gezondheid van de moeder mogelijk ook een belangrijke voorspeller van de betrokkenheid van de vader (Zvara et al. 2013; Fagan & Barnett, 2003). Westreich en collega’s (1991) beschrijven dat vaders meer betrokken zijn als hun partner een zware of moeilijke bevalling heeft gehad. Die ruime betrokkenheid zien de onderzoekers als compensatiegedrag, omdat hun vrouw zo’n zware bevalling moest doorstaan en zij tijdens de bevalling niets voor haar konden doen. Inzicht verwerven in de mogelijke invloed van de gezondheid van de moeder op de relatie tussen geboortecondities van het kind en de vaderlijke betrokkenheid is wenselijk, omdat interventies hierop in kunnen spelen.

Bovenstaande patronen laten zien dat vaders wisselend reageren op en omgaan met het krijgen van een baby met ongunstige geboortecondities. Eerder genoemde studies zijn voornamelijk kwalitatief van aard en vooral theorie vormend geweest. Het is belangrijk dat vaders betrokken zijn bij de opvoeding, omdat een hoge mate van vaderbetrokkenheid samenhangt met verschillende positieve uitkomsten bij hun kinderen. Zo hebben kinderen van betrokken vaders meer positieve attitudes ten opzichte van school en educatie, maar ook betere sociale vaardigheden dan kinderen van minder betrokken vaders (Flouri, 2005; Halme, Astedt-Kurki & Tarkka, 2009).

Door gebruik te maken van kwantitatieve data is het mogelijk om de verbanden tussen de geboorteomstandigheden van een kind en vaderlijke betrokkenheid grootschalig te toetsen. Het doel van voorliggend onderzoek is om inzichtelijk te maken of de manier waarop het leven van kinderen start van invloed is op hoe ouders, in het bijzonder vaders, met hun kind omgaan. Heeft de geboorte van een kind met ongunstige geboortecondities een grotere mate vaderbetrokkenheid als gevolg? Of hebben vaders juist moeite om zich over hun veel te kleine te ontfermen? En is de gezondheid van de moeder van invloed op de relatie tussen de geboortecondities van het kind en de betrokkenheid van vader? Dit leidt tot de volgende

(8)

probleemstelling: In hoeverre is de (vroege) geboorteconditie van een kind van invloed op de mate van betrokkenheid van de vader? En wordt deze relatie beïnvloedt door de gezondheid van de moeder?

In het theoretisch kader worden de verschillende concepten besproken en verbanden gelegd. Uit bestaande literatuur volgen de verwachtingen. In de methodesectie wordt de gebruikte steekproef beschreven en worden de afhankelijke, onafhankelijke en belangrijke controle variabelen toegelicht, gevolgd door het analyseplan. Vervolgens worden de belangrijkste resultaten besproken,. In de conclusie wordt de hoofdvraag beantwoord en de verwachtingen geanalyseerd. Tenslotte eindigt dit onderzoek met de beperkingen van deze studie, gevolgd door de aanbevelingen voor vervolg onderzoek.

2. Theoretisch kader

In dit onderzoek staat de relatie tussen de mate van betrokkenheid van de vader bij zijn baby met ongunstige geboortecondities centraal: wat voor effect heeft de korte zwangerschapsduur, een licht geboortegewicht of een lage apgarscore op de betrokkenheid die de vader toont? Binnen de relatie tussen vader en kind is het aandeel van de moeder ook belangrijk; uit meerdere studies blijkt namelijk dat moeders van grote invloed zijn op hoeveelheid contact die de vader met zijn kinderen heeft en op zijn betrokkenheid (Fagan & Barnett, 2003; McBride, et al.,2005).

2.1 Vaderbetrokkenheid

Vaders hebben net als moeders een belangrijke rol in de opvoeding en de ontwikkeling van hun kinderen als zij actief betrokken zijn bij de zorgtaken (Lewis & Lamb, 2003; Cabrera et al, 2007). Van vaders wordt niet langer verwacht dat ze de sociale orde in huis garanderen en de kost verdienen, zoals decennia geleden het geval was. Integendeel er wordt juist verwacht dat ze betrokkenheid tonen bij de opvoeding en zorgzame, affectieve relaties ontwikkelen met hun kinderen (Doornenbal, 1998).

In dit onderzoek valt onder vaderbetrokkenheid: het vertonen van positieve betrokkenheid en verantwoordelijkheid bij de opvoeding en ontwikkeling van hun kind. Met positieve vaderbetrokkenheid in de opvoeding en ontwikkeling wordt zowel actieve als intensieve interactie van de vader met het kind bedoeld, ofwel de emotionele betrokkenheid waarin de vader de ontwikkeling van het kind stimuleert (Pleck, 2010). Tijd doorbrengen, samen spelen en meegaan naar bijvoorbeeld doktersafspraken worden als kenmerken van

(9)

positieve betrokkenheid in de opvoeding gezien (Hofferth, 2003). De vader is als financiële ondersteuner verantwoordelijk voor zijn gezin, maar ook de supervisie en het toezicht houden op zijn kinderen is een belangrijk onderdeel van zijn verantwoordelijkheid (Lamb, 2004: Lewis & Lamb, 2003). In dit onderzoek vallen taken, zoals het regelen van kinderopvang of oppas en het maken van afspraken voor zorg wanneer het kind ziek is ook onder vaders verantwoordelijkheid (Keizer, Lucassen, Jaddoe & Tiemeier, 2014).

2.2 Samenhang tussen ongunstige geboortecondities en mate van betrokkenheid vader.

In de vaderschapsliteratuur is een trend zichtbaar die gericht is op dynamische en wederkerige processen tussen vader en kind (Cabrera et al., 2007). Steeds meer studies die naar de ontwikkeling van de vader-kind relatie kijken onderzoeken hoe bepaalde kindkenmerken de relatie met vader beïnvloeden. In lijn hiermee wordt in dit onderzoek gekeken naar hoe geboortecondities van het kind van invloed zijn op de betrokkenheid van de vader. Als er specifiek gekeken wordt naar ongunstige geboortecondities van het kind (vroeggeboorte, laag geboortegewicht en lage apgarscore) in relatie tot de mate van betrokkenheid van vader, kunnen er conflicterende hypotheses worden opgesteld omtrent de relatie tussen geboortecondities en de betrokkenheid van vaders (Flouri & Buchanan, 2003: Lindbergh et al, 2007).

Enerzijds is de verwachting dat vaders van een kind met ongunstige geboortecondities minder betrokken zullen zijn bij de opvoeding. Mochn en Rossetti (1998) vonden significante verschillen in de manier waarop vaders en moeders interacteren en reageren op hun kind dat onder ongunstige omstandigheden geboren is. Zij gaven aan dat vaders het significant moeilijker vonden dan moeders om met hun kind te interacteren, hetgeen met name veroorzaakt werd door de fragiliteit van de baby (Mochn & Rossetti, 1998). Verschillende studies ondersteunen eerder genoemde verwachting en tonen aan dat vaders een vroeggeboorte en (mogelijke) opname in een couveuse een schrijnende ervaring vinden die gevoelens van intense angst, onrust en hulpeloosheid uitlokt (Alderson, Hawthorne & Killen, 2006; Lee, Miles & Holditch-Davis, 2006; Lundqvist & Jakobsson, 2003). Vaders voelen zich vervreemd van de vooropgestelde verwachting van het vaderschap en ondervinden hierdoor veel moeite om zich actief bij de opvoeding van hun kind te betrekken (Pohlman, 2009). Bovendien wordt de overgang naar het ouderschap voor vaders van baby’s met een laag geboortegewicht bedreigd door een instabiele zwangerschap en de onzekerheid over de verdere ontwikkeling van baby’s (Lee, et al., 2008). De kans bestaat zelfs dat de (mogelijke)

(10)

ziekenhuisopname van een baby met ongunstige geboortecondities een traumatische ervaring is voor vaders, en zodoende de betrokkenheid van vaders in de weg kan komen te staan (Lee, Lin, Huang, Hsu & Bartlett, 2008).

Mannen die vader worden van een kind dat een moeilijke start heeft, geven aan dat zij het vaderschap niet als vanzelfsprekend ervaren (Lindberg et al., 2007: Pohlman, 2009). Het vaderschap blijkt een uitdaging voor de meeste mannen, aangezien zij zich moeten overgeven aan het ziekenhuispersoneel en geen controle meer hebben over de situatie (Lindberg, et al., 2007). Bovendien kunnen vaders het vaderschap ervaren als een teleurstelling en frustratie. Vaders van een te vroeg geboren kind (dat vaak ook een te licht geboortegewicht heeft) benadrukken dat de scheiding van hun kind een hele stressvolle gebeurtenis is (Joseph et al. 2007). Tevens blijkt dat vaders het moeilijk vinden om gehecht te raken aan hun kind en een goede, veilige hechtingsrelatie met hun kind op te bouwen. Volgens een deel van de mannen komt dit doordat zij zich veel zorgen maken om hun partners, een ander deel ervaart de scheiding van het kind als het grootste obstakel (Lindberg et al., 2008). Hechting is een kwetsbaar proces en de scheiding tussen vader en kind vergroot de kans op verlate of onveilige hechting (Blomqvist, Rubertsson, Kylberg, Jöreskog & Nyqvist, 2012). Bowlby (1969) benoemt dat de eerste zes maanden na de geboorte van cruciaal belang zijn voor het creëren van een affectieve band tussen ouder en kind. Het nauwe contact tussen ouder en kind is vanaf het begin belangrijk (Fegran, Helseth, & Fagermoen, 2008). Dat het opbouwen van een affectieve band lastiger verloopt, maakt dat vaders het vaderschap als stuk stressvoller ervaren dan zij vooraf verwacht hadden (Lindberg, et al., 2007). Dit alles leidt tot de eerste hypothese: Ongunstige geboortecondities, vroeggeboorte, laag geboortegewicht of lage apgarscore, leiden tot minder betrokkenheid van de vader.

Anderzijds is de verwachting dat vaders van een kind met ongunstige geboortecondities juist meer betrokken zullen zijn. Uit de literatuur blijkt dat een groot deel van de vaders van kinderen met ongunstige geboortecondities zich direct over hun kind willen ontfermen (Lindberg et al., 2008). Uit onderzoek van Lee en collega’s volgt bijvoorbeeld dat vaders van baby’s met een laag geboortegewicht meteen een gevoel van bescherming ontwikkelen bij het aanschouwen van hun kind (Lee, et al., 2008). Ook kan het deel uitmaken van het gezin en verantwoordelijkheid nemen voor het kind door vaders worden ervaren als een bron van voldoening (Lindberg, et al., 2007; Hugill et al., 2013). Volgens Hudson (2003) is het belangrijk dat mannen sociale steun ontvangen. Mannen die zich gesteund voelen zijn eerder bereid om actief betrokken te zijn bij de zorg- en opvoedtaken, dan mannen die geen

(11)

sociale steun ervaren (Hudson, 2003). Naast sociale steun is het verkrijgen van zorggerelateerde kennis een belangrijke factor die een bijdrage levert aan het vergroten van zelfvertrouwen van vaders. Hoe meer vertrouwen in hun opvoedvaardigheden, hoe groter en actiever de betrokkenheid (Lindberg et al. 2008; Lundqvist et al. 2007).

Ook het onderzoek van Lindberg en collega’s (2008) ondersteunt deze verwachting. Zij laten zien dat sommige vaders het gevoel hebben dat door de vroeggeboorte zij een betere kans krijgen om een (goede) relatie met hun kinderen op te bouwen vanwege de tijd die ze moeten doorbrengen in de couveuse (Lindberg et al., 2008). Aangezien hun partner moet bijkomen van een zware bevalling zijn het vaders die als eerste direct contact met hun kind kunnen aangaan. Een andere manier waarop vaders actiever betrokken kunnen raken bij de zorg van hun kind en het opbouwen van een hechtingsrelatie is via Kangaroo Mother Care (Leonard & Mayers 2008). Aanraking speelt een grote rol bij het hechtingsproces. Aangezien baby’s nog niet veel meer kunnen dan voelen en proeven, is aangeraakt worden van erg belangrijk (Leonard & Mayers, 2008).Vaders beschrijven het vasthouden van hun kind huid-op-huid als erg emotioneel (Danerek & Dykes 2008) en benadrukken het belang van fysiek contact met hun kind (Lindberg et al. 2007). Door fysiek contact met hun te vroeg geboren baby, beseffen vaders dat het kind ‘echt’ van hen is (Lundqvist et al. 2007). Deze uitkomsten leiden tot de tweede hypothese: Ongunstige geboortecondities; vroeggeboorte, laag geboortegewicht en lage apgarscore, leiden tot meer betrokkenheid van de vader.

2.3 Gezondheid moeder

Meerdere studies geven aan dat de gezondheid van de moeder ook van invloed kan zijn op de vader-kind relatie en in het bijzonder op de mate van betrokkenheid van de vader bij het kind. (Holditch-Davis & Miles, 2000; McBride et al., 2002). Uit onderzoek volgt dat de geboorte en de (mogelijke) ziekenhuisopname van te vroeg of te licht geboren baby’s zeer belastend is voor moeders, die bezorgd zijn over de gezondheid en de fragiele verschijning van hun kind (Fegran, 2008; Danerek & Dykes, 2008). Moeders van bijvoorbeeld een te vroeg geboren kind voelen zich soms ook schuldig, omdat ze hun kind niet de volledige periode gedragen hebben (Holditch-Davis & Miles, 2000). Dientengevolge ervaart een groot deel van die moeders veel emotionele stress, die gepaard kan gaan met angst en depressieve gevoelens (Holditch‐Davis, Bartlett, Blickman, & Miles, 2003). Moeders van premature en dismature baby’s kunnen zelfs symptomen van een posttraumatische stress stoornis voelen (Holditch-Davis et al., 2003).

(12)

Als de moeder symptomen van een depressie heeft, zoals een slechte stemming, gevoelens van hulpeloosheid en irritaties, is haar relatie met het kind minder positief (Moehler, Brunner, Wiebel, Reck, Resch, 2006). Bovendien tast depressiviteit de ouderlijke kwaliteiten aan en vergroot het de kans op problemen in de ontwikkeling van het kind (Bronte-Tinkew, Moore, Matthews & Carrano, 2007). In deze situaties is het van belang dat de vader meer optreedt en meer betrokken is bij de opvoeding. Een depressie van de moeder kan op deze manier de relatie tussen betrokkenheid van de en kind versterken. In deze studie wordt de gezondheid van de moeder gemeten door de mate van depressieve klachten die de moeder rapporteert. De derde hypothese is als volgt: De depressieve klachten van de moeder versterken de mate van betrokkenheid van de vader bij zijn kind met ongunstige geboortecondities.

2.4 Belangrijke factoren die de geboortecondities van het kind en de betrokkenheid van vader beïnvloeden

Om de relatie tussen de mate van betrokkenheid van vader bij hun kind met ongunstige geboortecondities zo goed mogelijk te bestuderen is in dit onderzoek gecontroleerd op een aantal factoren die deze relatie kunnen beïnvloeden. Deze potentiële determinanten zijn: leeftijd van de vader, zijn opleidingsniveau, het aantal kinderen dat ouders hebben, het geslacht van het kind, de huwelijksstatus van ouders en eventuele depressieve klachten van de moeder die zojuist besproken zijn. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat oudere, hoger opgeleide vaders over het algemeen meer betrokken zijn dan jongere, lager opgeleide vaders (Castillo, Welch, & Sarver, 2011; Flouri & Buchanan, 2003; Hohmann - Marriott, 2011). Mogelijk komt dit door het feit dat hoogopgeleide ouders zich meer bewust zijn van het belang van tijdsinvesteringen in hun kind, waardoor zij meer motivatie hebben om actief betrokken te zijn (Bradley & Corwyn, 2002; Davis-Kean, 2005). Literatuur toont aan dat de sekse van het kind ook gedeeltelijk kan bepalen hoe betrokken vaders zijn bij de opvoeding. Vaders raken hun zoon na de bevalling langer aan dan een dochter en ze vocaliseren meer met een zoon dan met een dochter. Groen (1985) geeft aan dat veel vaders trotser zijn bij de geboorte van een zoon dan bij de geboorte van een dochter. Vaders lijken meer betrokken te zijn in de zorg voor hun zonen dan voor hun dochters (Larson, Richards, Moneta & Holmbeck, 1996). De hoeveelheid kinderen die vader heeft is mogelijk ook van invloed op hoe vaders reageren en proberen betrokken te zijn bij de zorgtaken. Ouder worden van een eerste kind gaat vaak al gepaard met gevoelens van stress, angst en onzekerheid, omdat alles nieuw is voor hen (Flouri et al., 2003). Als hun kind met ongunstige

(13)

geboortecondities ter wereld komt zullen deze gevoelens hoogst waarschijnlijk nog sterker worden, wat maakt dat ze of meer of minder betrokken zullen zijn. De kans is groot dat de reactie van vaders anders is als het hun tweede of derde kind is. Om deze reden wordt in deze studie gecontroleerd voor het aantal kinderen dat vaders hebben. Tenslotte kan de huwelijksstatus de mate betrokkenheid van de vader vergroten (Cabrera, Hofferth & Chae, 2011; Hofferth, 2003). Isacco en Garfield (2010) rapporteerde dat vaders die samenwoonden (gehuwd of ongehuwd) met de moeder van hun kind een groter deel van de zorgtaken op zich namen.

3. Methode 3.1 Procedure

Deze studie maakt gebruik van data uit de Generation R-studie. Generation R is een prospectieve cohort studie, die de groei, ontwikkeling en gezondheid van 10.000 kinderen in Rotterdam bestudeert. De kinderen worden gevolgd vanaf de vroege zwangerschap tot hun adolescentie. Centraal staat de vraag waarom het ene kind zich optimaal ontwikkelt en het andere kind niet (Jaddoe, Van Duijn, Van der Heijden, Mackenbach, Moll, Steegers, & Hofman, 2010). Door factoren te onderzoeken die deze ontwikkeling kunnen bevorderen, levert Generation R een belangrijke bijdrage aan de gezondheid van en de zorg voor alle kinderen en hun ouders in Nederland. Alle zwangere vrouwen die tussen april 2002 en januari 2006 waren uitgerekend en in de omgeving van Rotterdam woonden, werden uitgenodigd om deel te nemen aan de studie. Het onderzoek bestond uit lichamelijk onderzoek, vragenlijsten, interviews en afname van biologische monsters. De studie werd goedgekeurd door de Medisch Ethische Toetsings Commissie van het Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam. Ook is er schriftelijk een geïnformeerde toestemming ontvangen van alle ouders/verzorgers van de deelnemers. Gegevens over het geslacht, geboortegewicht en zwangerschapsduur werden verkregen door verloskundige en ziekenhuis registers (Jaddoe, et al. 2010).

3.2 Participanten

In dit onderzoek wordt gekeken of en hoe de betrokkenheid van de vader samenhangt met de geboorte omstandigheden van zijn kind, door gebruik te maken van een kwantitatieve methode. Alleen de gegevens van ouders en kinderen tot zes maanden na de geboorte zijn gebruikt. In voorliggend onderzoek zijn tevens alleen de gegevens meegenomen van ouders

(14)

met een Nederlandse nationaliteit, omdat andere nationaliteiten (Antilliaans, Kaap Verdisch, Marokkaans, Turks en Koerdisch) een laag aantal respondenten had dat varieerde tussen de 42 tot 276 respondenten. De analyses kunnen niet op de afzonderlijke culturele groepen worden gedaan vanwege het lage aantal per groep, bovendien doet het clusteren van alle subgroepen geen recht aan de diversiteit tussen de groepen. Als alleen de Nederlandse respondenten worden meegenomen bestaat de steekproef uit N = 3138. De vragenlijsten zijn ingevuld door de moeders. De vragen over betrokkenheid van de vader zijn alleen gesteld wanneer de vader samenwoond met de moeder van zijn kind, daarom zijn in dit onderzoek alleen gezinnen meegenomen die getrouwd zijn of ongehuwd samenwonen. Na deze selectie bestaat de steekproef uit N = 3025 respondenten. Vervolgens vallen nog 998 mensen af die niet hebben meegedaan met de zes maanden meting, het moment waarop de vaderbetrokkenheid gemeten is, en blijven er N = 2027 mensen over. Tenslotte is er gezorgd dat alle variabelen binnen de steekproef een valide waarde hebben zodat de missende waarden niet worden meegenomen. De uiteindelijke steekproef van dit onderzoek bestaat uit N = 1559 respondenten. Er zijn N = 795 jongens en N =764 meisjes meegenomen in de steekproef.

3.3 Operationalisering

In de huidige studie is gebruik gemaakt van een vragenlijst die is ingevuld door moeders en die gaat over het levensverloop van hun baby van de eerste zes maanden. De afhankelijke variabele in dit onderzoek is de betrokkenheid van de vader. Betrokkenheid van vader in de opvoedingstaken is gemeten door de vraag: ‘Op welke manier zijn de volgende taken verdeeld tussen u en uw partner?’ De vraag is inzichtelijk gemaakt door de volgende vijf items die moeder moet beantwoorden: a) Het baden van het kind en het helpen bij het aankleden, b) ’s Nachts uit bed komen, c) Thuisblijven wanneer het kind ziek is, d) Spelen met het kind, en e) Het kind naar de crèche of oppas brengen. De antwoordmogelijkheden variëren van 1 = ‘bijna altijd door mij’ tot 5 = ‘bijna altijd door mijn partner’. Dus hoe hoger de score, hoe meer taken de vader uitvoert. De betrokkenheid van de vader is in dit onderzoek inzichtelijk gemaakt door middel van een relatieve maat. Een absolute maat, het aantal uren dat mannen spenderen aan opvoedtaken, geeft namelijk geen inzicht in de mogelijke verschillen binnen de zorgtaken tussen ouders (Keizer, Lucassen, Jaddoe & Tiemeier, 2014). Uit een factoranalyse blijkt dat de vijf items een component vormen die 43.8% van de variantie verklaarde, en een eigenwaarde heeft van 2.19. De items zijn samengevoegd tot een nieuwe variabele ‘betrokkenheidvader’ die bestaat uit de gemiddelde scores van de items. Door middel van de Cronbach’s alpha is gekeken naar de interne consistentie van deze

(15)

variabele. De variabele ‘betrokkenheid vader’ heeft een redelijk betrouwbare interne consistentie (α = .74).

De verschillende geboortecondities zwangerschapsduur, geboortegewicht en apgarscore zijn de onafhankelijke variabelen in deze studie. Zwangerschapsduur is gemeten in weken en geboortegewicht is gemeten in het aantal gram. Voor het bepalen van de apgarscore wordt een baby op een aantal onderdelen beoordeeld en getest; de kleur van de huid (appearance), de snelheid waarmee het hart klopt (pulse), de reactie op prikkels uit de omgeving (grimace), de spierspanning (activity) en de manier van ademhaling (respiration). Voor ieder onderdeel kan een kind nul, één of twee punten scoren. Nul punten is de minst goede score, twee punten de maximale score. Voor de apgar-score worden de punten van de vijf onderdelen bij elkaar opgeteld. Zo ontstaat een getal tussen nul en tien. De apgarscore in de Generation R-studie is gemeten op 1 minuut en op 5 minuten na de geboorte. In dit onderzoek wordt de apgarscore gemeten op 5 minuten meegenomen; die is namelijk stabieler en geeft een realistischer beeld van de gezondheid van een baby vlak na de geboorte. Uit de tabel met beschrijvende statistieken blijkt dat de variabele ‘apgarscore na 5 minuten’ scheef verdeeld is, met een skewness van -2.8 (SE = .06) en kurtosis van 11.47 (SE = .12). Ook toont deze tabel aan dat de meeste baby’s een score tussen 9 of 10 hebben. Om de verdeeldheid van de variabele inzichtelijk te krijgen is een dummyvariabele aangemaakt, waarbij geldt dat baby’s met een score van 1-9 een relatief slechte apgarscore (waarde 1) hebben en baby’s met een score van 10 een uitmuntende score (waarde 0).

In het theoretisch kader is besproken dat de gezondheidsstatus van de moeder ook van invloed kan zijn op de mate van betrokkenheid van de vader bij zijn kind. In het onderzoek wordt alleen gekeken naar de variabele ‘depressie moeder’, omdat uit bestaande literatuur blijkt dat moeders na een zware bevalling depressieve klachten kunnen krijgen, die de relatie van vader en kind beïnvloeden. Moeders moeten aangeven welke antwoordmogelijkheid (1 = nooit tot 4 = altijd) passend is voor de volgende vragen: ‘Nergens meer aan willen denken/alles stoppen, alleen voelen, neerslachtig voelen en minderwaardig voelen’. Uit de tabel met beschrijvende statistieken volgt dat de variabele depressie een scheve verdeling heeft, met een skewness van 4.72 (SE=0.06) en een kurtosis van 33.01 (SE= 0.12). Ook toont de tabel dat het overgrote deel van de moeders geen depressie heeft, maar om de verdeling inzichtelijk te krijgen is een dummyvariabele aangemaakt. Hiervoor geldt dat score 0 geen depressie is (waarde 0), en een score van 1-3 wel een depressie (waarde 1).

(16)

Ook zijn er verschillende controlevariabelen meegenomen in dit onderzoek, zoals de leeftijd en het opleidingsniveau van vader. Leeftijd van vader is gemeten in jaren en het opleidingsniveau is opgedeeld in verschillende schalen: schaal 0 = geen opleiding afgerond, 1 = basisonderwijs, 2 = middelbaar onderwijs, 3 = MBO afgerond, 4 = HBO afgerond, 5 = WO afgerond. Een andere variabele is ‘pariteit’, wat aangeeft hoeveel kinderen ouders hebben. De variabele pariteit is scheef verdeeld, met een skewness van 1.25 (SE= 0.06) en een kurtosis van 1.02 (SE=1.24). Uit de tabel met beschrijvende statistieken volgt dat de het voor de meeste respondenten hun eerste kind is. Om ook deze variabele inzichtelijk te maken en is ook hier een dummy variabele voor aangemaakt. Hier geldt waarde 1 voor het eerst geboren kind, en waarde 0 voor een tweede of derde kind. Ook is er gecontroleerd voor het geslacht van het kind en de huwelijksstatus. Gender bestaat uit waarde 1 voor jongens en waarde 2 voor meisjes. Huwelijksstatus bestaat uit de items: ‘getrouwd’ waarde 1 en ‘samenwonend’ waarde 2.

3.4 Analyse plan

In voorliggend onderzoek worden allereerst de gemiddelden en standaarddeviaties van alle variabelen beschreven. Vervolgens zullen de correlaties tussen alle variabelen worden berekend en besproken. Door middel van een meervoudige lineaire regressie wordt de samenhang tussen de betrokkenheid van vader en de verschillende geboortecondities van het kind geanalyseerd. Dit wordt in stapjes gedaan; in eerste instantie wordt gekeken welke van de drie geboortegecondities het meest effect heeft op de betrokkenheid van de vader. Vervolgens wordt gekeken of verschillende controlevariabelen van invloed zijn op de samenhang tussen betrokkenheid van de vader en geboortecondities. Tenslotte wordt gekeken of depressie van de moeder mogelijk een modererend effect heeft op de samenhang tussen vaderlijke betrokkenheid en de geboortecondities van zijn kind.

4. Resultaten 4.1 Beschrijvende statistiek

Tabel 1 bevat de beschrijvende statistieken van alle variabelen die zijn meegenomen in het onderzoek. Het eerste kind komt gemiddeld met M = 40.03 weken (SD = 1.66) en een gewicht van M = 3529.58 gram (SD = 550.31) ter wereld. Een klein deel van de kinderen, 27,5% heeft een relatief slechte apgarscore na vijf minuten (M = .28, SD = .46). De mate van

(17)

vaderlijke betrokkenheid is M = 12.27 (SD = 2.99), waarbij het verschil in uitvoering van taken niet heel groot is, moeders doen gemiddeld meer dan vaders in de zorgtaken. Moeders zijn aan het begin van het onderzoek gemiddeld M = 32 jaar oud (SD = 3.88), vaders zijn gemiddeld iets ouders M = 34.1 (SD = 4.75). De meeste vaders zijn hoogopgeleid, 65.8%, met gemiddeld een opleidingsniveau van M = 3.97 (SD = 1.11). Het overgrote deel van de kinderen in de huidige studie is niet de eerstgeborene, maar van 30.8 % ouders is het eerstgeboren kind meegenomen in deze studie. Van de moeders heeft 97.4 % gerapporteerd geen last te hebben van depressieve klachten. De meeste koppels, 51.6% zijn getrouwd, en 45,7% woont samen met hun partners, de overige respondenten hebben geen partner en zijn niet meegenomen in dit onderzoek. Het aantal jongens en meisjes is bijna gelijk; 51% van de kinderen is een jongen.

Tabel 1

Beschrijvende gegevens van de steekproef

Variabelen M SD Min Max Betrokkenheid vader Zwangerschapsduur bij geboorte Geboortegewicht 12.27 40.03 3529.58 2.99 1.66 550.31 5 28 905 22 43 5080 Apgarscore .28 .45 0 1

Leeftijd vader bij intake 34.09 4.76 19 55

Leeftijd moeder bij intake 32 3.847 17 46

Opleidingsniveau vader 3.97 1.11 1 5 Pariteit .31 .46 0 1 Depressie moeder .03 .16 0 1 Huwelijksstatus 1.51 .55 1 3 Geslacht 1.49 .5 1 2 Noot. N = 1559. 4.2 Correlaties

Tabel 2 toont de correlaties tussen alle variabelen die zijn meegenomen in huidig onderzoek. Uit de tabel volgt dat betrokkenheid van de vader negatief correleert met de

(18)

apgarscore van het kind, wat in lijn is met de verwachting dat vaders minder betrokken zijn als hun kinderen ongunstige geboortecondities hebben (r = -.06, p = .02). Er is geen sprake van correlaties tussen de betrokkenheid van vader en de zwangerschapsduur en het geboortegewicht van het kind. Ook is er geen sprake van significante correlatie tussen de betrokkenheid van vader en depressie van moeder. Er is wel een positieve correlatie tussen de betrokkenheid van de vader en het opleidingsniveau van de vader (r = .16, p = .00) gevonden. Kijkend naar de correlaties van de onafhankelijke variabelen blijkt dat het geboortegewicht en de zwangerschapsduur positief en redelijk sterk met elkaar correleren (r = .56, p = .00). Zowel zwangerschapsduur als geboortegewicht correleren niet met de apgarscore van het kind. Geboortegewicht correleert wel positief met de leeftijd (r = .05, p = .04) en het opleidingsniveau (r = .07, p = .00) van de vader. Er is een negatieve correlatie tussen het geslacht en het geboortegewicht van het kind (r = -.12, p = .00). Het geboortegewicht (r = .12, p = .00) en de apgarscore (r = .08, p = .00) correleren ook allebei positief met pariteit. Er zijn geen significante correlaties gevonden tussen alle drie de geboortecondities en de depressieve klachten van moeder.

(19)

Tabel 2

Correlatie analyses betrokkenheid vader, geboortecondities en controlevariabelen Betrokkenhe id Vader Depress ie Parite it Apgar 5 Geboortegewi cht Zwangerschapsd uur Geslac ht kind Leeftij d vader Opleidingsnive au vader Huwelijkstat us Betrokkenheid Vader 1 - - - - Depressie r- .05 .08 1 - - - - Pariteit r -.04 .12 r -.02 .42 1 - - - - Apgar r -.06* .02 r -.03 .28 r. 08** .01 1 - - - - Geboortegewicht r .02 .44 r -.03 .21 r .12** .00 r -.01 .66 1 - - - - - Zwangerschapsd uur r .03 .33 r -.04 .17 r .01 .85 r - .02 .37 r .56** .00 1 - - - - Geslacht kind r .02 .53 r .01 .66 r .05 .051 r .01 .72 r .-12** .00 r .-02 .37 1 - - - Leeftijd vader r .04 .16 r .02 .37 r .17** r .02 .40 r .05* .04 r .02 .51 r .02 .47 1 - -

(20)

.00 Opleidingsnivea u vader r .17** .00 r -.05* .05 r .02 .39 r .00 .8 r .07** .00 r .02 .50 r .03 .25 r .1** .00 1 - Huwelijksstatus r -.03 .25 r .03 .3 r -.2** .00 r .01 .68 r -.04 .15 r .02 .45 r -.05* .03 r- .06* .01 r -.11** .00 1 Noot. p < .05 * p < .01 ** N = 1559

(21)

4.3 Regressie analyses

In model 1 (tabel 3) is een regressie analyse uitgevoerd met alleen de afhankelijke variabele en de drie onafhankelijke variabelen. De onafhankelijke variabelen zijn eerst gecentreerd, zodat de interpretatie van het interactie effect gevalideerd wordt. De verklaarde variantie is zeer zwak R² = 0.004, het model met onafhankelijke variabelen verklaart maar 0.4% van de mate van betrokkenheid van vader. De gemiddelde score van vader op betrokkenheid is B = 12.27 (SE = .08), als op alle onafhankelijke variabelen nul gescoord wordt. Er is alleen sprake van een negatief voorspellend effect van de apgarscore op de mate van betrokkenheid van de vader. Vergeleken met kinderen die een goede apgarscore hebben, is er bij kinderen met een slechte apgarscore B = -0.41 (p = 0.02) minder betrokkenheid van de vader. Vaders zijn dus minder betrokken als hun kind na de geboorte een slechte apgarscore heeft. Dit kan verklaard worden door het feit vaders angst en onzekerheid ervaren over de verdere ontwikkeling van hun pasgeboren kind, wat de betrokkenheid voor vaders bemoeilijken. Daarnaast kunnen vaders zich vervreemd voelen van de vooropgestelde verwachting van het vaderschap en hierdoor veel moeite ondervinden om zich actief bij de opvoeding van hun kind te betrekken (Pohlman, 2009). De mate van betrokkenheid neemt iets toe naarmate de duur van de zwangerschap toeneemt, echter dit effect is niet significant gebleken. Dit geldt ook voor het geboortegewicht, waar de vaderbetrokkenheid toeneemt naarmate het gewicht van het kind hoger is. Echter, dit effect is niet significant.

Vervolgens zijn in model 2 (tabel 3) de controlevariabelen: leeftijd vader, opleidingsniveau vader, pariteit, geslacht van het kind, de huwelijksstatus en depressie moeder toegevoegd. Nu verklaart het model iets meer dan hierboven R²= 0.034, dus 3.4%, maar dit geldt nog steeds als zeer zwak. De gemiddelde score op betrokkenheid is afgenomen nu de controle variabelen zijn toegevoegd (B = 9.51, SE = .80). Ook na het toevoegen van de controlevariabelen heeft alleen de apgarscore van het kind een negatief voorspellend effect op de mate van betrokkenheid van de vader B = -0.4 (p = 0.02). Van de controle variabelen heeft alleen het opleidingsniveau van de vader een significant en positief voorspellend effect op zijn betrokkenheid (B = .43, SE = .00). Hoe hoger opgeleid de vader is, hoe meer betrokken hij is bij de zorgtaken. Een verklaring hiervoor is dat hoog opgeleide vaders zich meer bewust zijn van het belang van tijdsinvesteringen in hun kinderen en zijn hierdoor gemotiveerder om meer actief betrokken te zijn (Bradley & Corwyn, 2002; Davis-Kean, 2005). De betrokkenheid van de vader lijkt af te nemen als hij al eerder een kind gekregen heeft, echter dit effect is niet significant bevonden. Het geslacht van het kind zorgt juist voor een toename in de mate van

(22)

betrokkenheid, maar ook dit verband is niet significant. Tussen de leeftijd van de vader en betrokkenheid, en de huwelijksstatus en betrokkenheid zijn geen significante associaties gevonden. Tenslotte blijkt dat als moeder last heeft van depressieve klachten, vader minder betrokken is. Echter, deze associatie is niet significant.

Tabel 3 Regressie analyse Model 1 Model 2 Variabelen B SE B SE Zwangerschapsduur .04 .06 .04 .06 Geboortegewicht 4.327E-5 .00 1.012E-5 .00 Apgarscore -.41* .17 -.4* .17 Pariteit -.31 .17 Geslacht kind .08 .15 Huwelijksstatus -.09 .14 Leeftijd vader .02 .16 Opleidingsniveau vader .43** .07 Depressie moeder -.73 .47 (Constant) 10.84 1.95 8.82 2.02 .004 .036 Adjusted R² .003 .030

Noot. Afhankelijke Variabele: betrokkenheid vader

p < .05 * p < .01 **

Om de derde hypothese te kunnen toetsen zijn er drie nieuwe variabelen aangemaakt, die het interactie effect tussen de geboortecondities en de depressie van moeder bevatten. In onderstaande tabel zijn de interactie effecten een voor een toegevoegd in de regressie analyse. De verklaarde variantie van alle drie de modellen blijft zwak, afgerond R²= 0.04, dus 4 % van de mate van betrokkenheid van de vader wordt door dit model verklaard. In het eerste model ( tabel 4) is weer alleen de apgarscore van het kind significant negatief geassocieerd met de betrokkenheid van vader. Vaders laten minder betrokkenheid zien wanneer hun kind met een slechte apgarscore ter wereld komt B = -0.41 (p = 0.02). Ook het opleidingsniveau van vader veroorzaakt een significant, maar positief, effect op de betrokkenheid. Hoe hoger opgeleid de

(23)

vader is, hoe meer betrokkenheid hij zal tonen B = .44 (p = .00). In dit model is ook het interactie effect van zwangerschapsduur en depressie getoetst. Dit interactie effect bepaalt of het effect van de zwangerschapsduur op de mate van betrokkenheid van de vader, sterker of zwakker wordt als moeder depressieve klachten heeft. Er is geen sprake van een significant interactie effect van depressie van de moeder op de mate van betrokkenheid van de vader bij een kind dat te vroeg ter wereld komt. In model 2 (tabel 4) blijven de apgarscore en het opleidingsniveau van vader significant geassocieerd met de mate van betrokkenheid van vader. In dit model is het interactie effect geboortegewicht en depressie van moeder toegevoegd. Er is geen significant verband gevonden tussen dit interactie effect en de betrokkenheid van vader. Het effect van het geboortegewicht van het kind op de mate van betrokkenheid van de vader is niet sterker als moeder last heeft van depressieve klachten.

Tenslotte is in model 3 (tabel 4) ook weer een negatief voorspellend effect te zien van de apgarscore van het kind op de betrokkenheid van vader B = -0.41 (p = 0.02). Ook in dit laatste model is alleen een positief voorspellend effect gevonden van het opleidingsniveau van vader op de betrokkenheid van vader B = .43 (p = .00). Het laatste interactie effect, apgarscore en depressie van moeder is in dit model toegevoegd. Het effect van de apgarscore van het kind op de mate van betrokkenheid van de vader is niet sterker als moeder last heeft van depressieve klachten. Kortom, de laatste hypothese, waarin verwacht wordt dat de depressieve klachten van moeder de relatie tussen een kind met ongunstige geboortecondities en betrokkenheid van vader sterker maakt, moet worden verworpen.

(24)

Tabel 4

Regressie analyses met interactie effecten

Model 1 Model 2 Model 3

Variabelen B SE B SE B SE Zwangerschapsduur .02 .06 .03 .06 .04 .06 Geboortegewicht 2.909E-6 .00 -3.077E-5 .00 1.164E-5 .00 Apgarscore -.41* .17 -.41* .17 -.37* .17 Pariteit -.31 .17 -.3 .17 -.32 .17 Geslacht kind .09 .16 .08 .15 .08 .15 Huwelijkse status -.09 .14 -.09 .14 -.09 .14 Leeftijd vader .02 .02 .02 .02 .02 .02 Opleidingsniveau vader .44** .07 .43** .07 .43** .07 Depressie moeder -.6 .48 -.6 .48 -.81 .48 Duur x depressie .39 .21 Gewicht x depressie .00 .00 Apgar x depressie -1.06 .99 (Constant) 10.03 .7 10.07 .68 10.12 .68 .038 .038 .036 Adjusted R² .032 .032 .030

(25)

5. Conclusie en Discussie

In dit onderzoek staat de volgende vraag centraal: in hoeverre is de (vroege) geboorteconditie van een kind van invloed op de mate van betrokkenheid van vader? En wordt deze relatie beïnvloedt door de gezondheid van de moeder? Er is in eerste instantie gekeken naar welke geboorteconditie(s); zwangerschapsduur, geboortegewicht of apgarscore, een positief voorspellend effect heeft/hebben op de mate van betrokkenheid van de vader. Verwacht werd dat vaders die een kind krijgen met ongunstige geboortecondities enerzijds minder en anderzijds meer betrokkenheid zullen tonen. Uit de resultaten volgt dat een lage apgarscore samenhangt met een mindere mate van betrokkenheid van vader, ofwel vaders zijn meer betrokken bij de zorgtaken als hun kind een goede apgarscore heeft. De geboortecondities, zwangerschapsduur en geboortegewicht hangen niet significant samen met vaderbetrokkenheid. Op basis van deze gegevens is de eerste hypothese deels aangenomen: Een lage apgarscore zorgt voor minder betrokkenheid van vader. Uit voorgaande studies blijkt dat vaders van kinderen met ongunstige geboortecondities de overgang naar het ouderschap zwaar vinden door de onzekerheid en angst over de verdere ontwikkeling van hun baby. De eventuele ziekenhuisopname kan door vaders als traumatisch ervaren worden, wat de betrokkenheid in de weg kan komen te staan (Lee et al., 2008; Lundqvist & Jakobsson, 2003). Bovendien is het vaderschap voor veel mannen een uitdaging aangezien ze geen controle hebben over de situatie (Lindberg, et al., 2007 ). De tegenovergestelde hypothese 2, waarin vaders juist meer betrokkenheid zullen tonen bij hun kind met ongunstige geboortecondities, wordt niet ondersteund op basis van de resultaten uit de steekproef. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de tegengestelde kwalitatieve bevindingen (geboortecondities kunnen zowel positieve als negatieve invloed hebben op de betrokkenheid van vader) elkaars’ effect hebben opgeheven.

Ook na toevoeging van de controle variabelen: leeftijd van vader, opleidingsniveau van vader, hoeveelste kind van ouders, huwelijksstatus van ouders, geslacht van het kind en eventuele depressieve klachten van moeder is alleen de apgarscore een negatieve significante voorspeller voor de mate van betrokkenheid. Het opleidingsniveau van de vader toont wel een positief, significant effect op de mate van betrokkenheid. Hoe hoger opgeleid vaders zijn, hoe meer betrokkenheid ze zullen tonen bij de zorgtaken. Dit is in overeenstemming met bestaande literatuur, wat aangeeft dat hoogopgeleide vaders meer betrokken zijn dan laag opgeleide vaders (Castillo et al., 2011; Flouri & Buchanan, 2003; Hohmann-Marriott, 2011).

(26)

In tegenstelling tot mijn verwachting wordt de relatie tussen een kind met ongunstige geboortecondities en de betrokkenheid van vader niet sterker als de moeder depressieve klachten heeft. Uit de resultaten volgt dat er geen significante verbanden zijn tussen de drie interactie effecten en de mate van betrokkenheid van vader. Een mogelijke verklaring hiervoor is het overgrote deel van de moeders in de steekproef aangeeft geen depressieve klachten te ervaren.

Concluderend kan gesteld worden dat op basis van de gegevens van de Generation R-data alleen een slechte apgarscore van kinderen van invloed is op de mate van betrokkenheid van vader. De betrokkenheid van vader wordt niet beïnvloed door de zwangerschapsduur of het geboortegewicht van het kind. Ook de depressieve klachten van moeder zorgen niet dat de betrokkenheid van vader sterker wordt als zijn kind met ongunstige geboortecondities ter wereld komt.

5.1 Beperkingen en aanbevelingen

Er moeten een aantal kanttekeningen geplaatst worden bij de getrokken conclusies in deze studie. Een verklaring voor het feit dat er geen significante effecten gevonden zijn voor de geboortecondities ‘zwangerschap’ en ‘geboortegewicht’ op de betrokkenheid van vader kan zijn dat de Generation R-data alle gegevens van kinderen meeneemt en niet specifiek de kinderen met ongunstige geboortecondities. Er zijn binnen de Generation R-data heel weinig uitschieters van kinderen met een extreem laag geboortegewicht of zwangerschapsduur. Die extreme gevallen van bijvoorbeeld vroeggeboorte kunnen wel van invloed zijn op de mate van betrokkenheid van vader. Literatuur suggereert namelijk dat de lange ziekenhuis opname een traumatische ervaring kan zijn voor ouders, waarbij de symptomen van een trauma de betrokkenheid van de vader in de weg kunnen komen te staan (Lee et al., 2008). Er is in deze studie bewust gekozen om de kinderen en de omstandigheden waaronder ze ter wereld komen niet te groeperen, zodat er geen grensgevallen zijn die te licht of te zwaar beoordeeld worden. Tevens is de verklaarde variantie van de modellen zeer zwak. De onafhankelijke variabelen verklaren maar een zeer klein deel van de vaderbetrokkenheid. Er zijn verschillende controlevariabelen toegevoegd, wat resulteerde in een kleine verhoging in verklaarde variantie.

Op basis van de data is het niet mogelijk om te ontrafelen hoe de score van vaderbetrokkenheid precies tot stand komt. Betekent een lage score van vaderbetrokkenheid dat moeder de zorg niet uit handen wil geven, of wil vader ‘gewoon’ zelf weinig bijdragen?

(27)

Het aandeel van de moeder in de mate van betrokkenheid van de vader blijft onduidelijk. Hierop aansluitend hebben alleen moeders de vragenlijsten over de betrokkenheid van de vader hebben ingevuld. Dit kan aan de ene kant voor objectieve resultaten zorgen, maar kan aan de andere kant ook een onderrapportage van de betrokkenheid van de vader zijn. Daarom moeten de resultaten voorzichtig geïnterpreteerd worden. Een aanbeveling voor vervolgonderzoek is dan ook dat vaders actiever betrokken moeten worden bij het invullen van de vragenlijsten. Door vaders zelf te laten rapporteren, wordt de kans op over- of onder rapportage kleiner. Bovendien is het wenselijk om naast de vragenlijst een aantal stellingen met een meer open antwoord te creëren. Op deze manier kunnen ouders meer inzicht geven in en uitleg geven over hun taakverdeling met betrekking tot de opvoeding van hun kind. Een laatste kanttekening is dat een homogene groep belangrijk is om betrouwbare vergelijkingen te maken, maar tegelijkertijd geen inzicht geeft in verschillende nationaliteiten of sociale klassen. De uitkomsten van het onderzoek kunnen niet worden gegeneraliseerd naar de gehele Nederlandse bevolking doordat de steekproef uit merendeels hoogopgeleide ouders van autochtone afkomst bestaat. Daarom zou een aanbeveling voor vervolgonderzoek zijn om meer focus te leggen op een diverse onderzoekspopulatie, zodat bijvoorbeeld culturen of sociale klassen met elkaar vergeleken kunnen worden.

Dit onderzoek draagt bij aan het inzichtelijk maken van de factoren die de betrokkenheid van de vader kunnen beïnvloeden. Dit wordt gedaan vanuit een perspectief dat uitgaat van een wederkerige relatie waarin kenmerken van de vader en kenmerken van het kind de relatie tussen hen beïnvloeden. De apgarscore die berekend wordt als een kind ter wereld komt lijkt op basis van deze gegevens de betrokkenheid van vader negatief te beïnvloeden. Vaders tonen minder betrokkenheid als hun kinderen een slechte apgarscore hebben. Het is van belang om de factoren die betrokkenheid van vader kunnen beïnvloeden te onderzoeken, aangezien een hoge mate van vaderbetrokkenheid gerelateerd is aan betere ontwikkelingsuitkomsten bij kinderen. Bovendien leven wij in een tijd waarin vaders steeds meer hun plek in het gezin (willen) opeisen. Het is van belang dat de wetenschap aandacht blijft besteden aan welke (kind) factoren van invloed zijn op de mate van betrokkenheid van vader, zodat interventies hierop in kunnen spelen.

(28)

6. Literatuurlijst

Alderson, P., Hawthorne, J., & Killen, M. (2006). Parents’ experiences of sharing neonatal information and decisions: Consent, cost and risk. Social science & medicine, 62, 1319-1329. doi: 10.1016/j.socscimed.2005.07.035

Aylward, G. P. (2005). Neurodevelopmental outcomes of infants born prematurely. Journal of

Developmental & Behavioral Pediatrics, 26, 427-440. doi:

10.1097/01.DBP.0000452240.39511.d4

Bissell, G., & Long, T. (2003). From the neonatal unit to home: How do parents adapt to life at home with their baby? Journal of neonatal nursing, 9, 7-13.

Blomqvist, Y. T., Rubertsson, C., Kylberg, E., Jöreskog, K., & Nyqvist, K. H. (2012).

Kangaroo Mother Care helps fathers of preterm infants gain confidence in the paternal role. Journal of advanced nursing, 68, 1988-1996. doi:

10.1111/j.1365-2648.2011.05886.x

Bradley, R. H., & Corwyn, R. F. (2002). Socioeconomic status and child development.

Annual Review of Psychology, 53, 371–399.

doi: 10.1146/annurev.psych.53.100901.135233

Broedsgaard, A., & Wagner, L. (2005). How to facilitate parents and their premature infant for the transition home. International nursing review, 52, 196-203. doi:

10.1111/j.1466-7657.2005.00414.x

Bronte-Tinkew, J., Moore, K. A., Matthews, G., & Carrano, J. (2007). Symptoms of major depression in a sample of fathers of infants sociodemographic correlates and links to father involvement. Journal of family Issues, 28(1), 61-99. Doi:

10.1177/0192513X06293609

Cabrera, N., Fitzgerald, H. E., Bradley, R. H., & Roggman, L. (2007). Modeling the dynamics of paternal influences on children over the life course. Applied Development Science,

11, 185-189. doi: 10.1080/10888690701762027

Cabrera, N. J., Hofferth, S. L., & Chae, S. (2011). Patterns and predictors of father–infant engagement across race/ethnic groups. Early childhood research quarterly, 26, 365-375. doi: 10.1016/j.ecresq.2011.01.001

Casey, B. M., McIntire, D. D., & Leveno, K. J. (2001). The continuing value of the Apgar score for the assessment of newborn infants. New England Journal of Medicine, 34, 467-471. doi: 10.1056/NEJM200102153440701

(29)

Combs-Orme, T., & Renkert, L. (2009). Fathers and their infants: Caregiving and affection in the modern family. Journal of Human Behavior in the Social Environment, 19, 394- 418. doi: 10.1080/10911350902790753

Craig, L., & Mullan, K. (2011). How mothers and fathers share childcare: A cross-national timeuse comparison. American Sociological Review, 76, 834-861. doi:

10.1177/0003122411427673

Castillo, J., Welch, G., & Sarver, C. (2011). Fathering: The relationship between fathers’ residence, fathers’ sociodemographic characteristics, and father involvement.

Maternal and child health journal, 15, 1342-1349. Doi:

10.1007/s10995-010-0684-6

Danerek, M., & Dykes, A. K. (2008). A theoretical model of parents’ experiences of threat of preterm birth in Sweden. Midwifery, 24, 416-424. doi:

10.1016/j.midw.2006.07.011

Davis-Kean, P. E. (2005). The influence of parent education and family income on child achievement: The indirect role of parental expectations and the home environment.

Journal of Family Psychology, 19, 294–304. doi:10.1037/0893- 3200.19.2.294

Fagan, J., & Barnett, M. (2003). The relationship between maternal gatekeeping, paternal competence, mothers' attitudes about the father role, and father involvement. Journal

of Family Issues, 24, 1020-1043. doi: 10.1177/0192513X03256397

Fegran, L., Helseth, S., & Fagermoen, M. S. (2008). A comparison of mothers’ and fathers’ experiences of the attachment process in a neonatal intensive care unit. Journal of

Clinical Nursing, 17, 810-816. doi: 10.1111/j.1365-2702.2007.02125

Flouri, E. & Buchanan, A. (2003). What predicts fathers' involvement with their children? A prospective study of intact families. British Journal of Developmental Psychology, 21, 81-97. doi: 10.1348/026151003321164636

Groen, J.A. (1985). Het geslacht van de vader. In A. Ladan, P.J.G. Mettrop & W.H.G. Wolters (Red.) De betekenis van de vader: Psychoanalytische visies op het

vaderschap. Meppel: Boom.

Hack, M., Klein, N. K., & Taylor, H. G. (1995). Long-term developmental outcomes of low birth weight infants. The Future of Children, 5, 176-196. doi: 10.2307/1602514 Halme, N., Åstedt-Kurki, P., & Tarkka, M. T. (2009). Fathers’ involvement with their `

preschool-age children: How fathers spend time with their children in different family structures. Child & Youth Care Forum, 38, 103-119. doi:

(30)

Heermann, J. A., Wilson, M. E., & Wilhelm, P. A. (2005). Mothers in the NICU: outsider to partner. Pediatric Nursing, 31(3), 176.

Hofferth, S. L., & Anderson, K. G. (2003). Are all dads equal? Biology versus marriage as a basis for paternal investment. Journal of Marriage and Family, 65, 213-232. doi: 10.1111/j.1741-3737.2003.00213.x

Holditch‐Davis, D., Bartlett, T. R., Blickman, A. L., & Miles, M. S. (2003). Posttraumatic stress symptoms in mothers of premature infants. Journal of Obstetric, Gynecologic, &

Neonatal Nursing, 32(2), 161-171. doi: 10.1177/0884217503252035

Holditch-Davis, D., & Shandor Miles, M. (2000). Mothers' stories about their experiences in the neonatal intensive care unit. Neonatal network, 19, 13-21. doi: 10.1891/0730-0832.19.3.13

Hohmann - Marriott, B. (2011). Coparenting and father involvement in married and unmarried coresident couples. Journal of Marriage and Family,73, 296-309. doi: 10.1111/j.1741-3737.2010.00805.

Hugill, K., Letherby, G., Reid, T., & Lavender, T. (2013). Experiences of fathers shortly after the birth of their preterm infants. Journal of Obstetric, Gynecologic, & Neonatal

Nursing, 42, 655-663. doi: 10.1111/1552-6909.12256

Isacco, A., & Garfield, C. F. (2010). Child healthcare decision-making: Examining

‘‘conjointness’’ in paternal identities among residential and non-residential fathers. Fathering, 8, 109 – 130. doi:10.3149/fth.0801.109

Jackson, K., Ternestedt, B. M., & Schollin, J. (2003). From alienation to familiarity:

experiences of mothers and fathers of preterm infants. Journal of advanced nursing,

43(2), 120-129. doi: 10.1046/j.1365-2648.2003.02686.x

Jaddoe, V. W., van Duijn, C. M., van der Heijden, A. J., Mackenbach, J. P., Moll, H. A., Steegers, E. A., & Hofman, A. (2010). The Generation R Study: design and cohort update 2010. European journal of epidemiology, 25, 823-841. doi: 10.1007/s10654 -010-9516-7

Keizer, R., Lucassen, N., Jaddoe, V., & Tiemeier, H. (2014). A prospective study on father involvement and toddlers' behavioral and emotional problems: are sons and daughters differentially affected? Fathering, 12(1), 38.

Lamb, M. E. (2004). The role of the father in child development. Hoboken, NJ: Wiley.

Larson, R. W., Richards, M. H., Moneta, G., Holmbeck, G., & Duckett, E. (1996). Changes in adolescents' daily interactions with their families from ages 10 to 18: Disengagement

(31)

and transformation. Developmental Psychology, 32(4), 744. doi: 10.1037/0012-1649.32.4.744

Lewis, C., & Lamb, M. E. (2003). Fathers’ influences on children’s development: The evidence from two-parent families. European journal of psychology of education, 18, 211-228. doi: 10.1007/BF03173485

Lindberg, B., Axelsson, K., & Öhrling, K. (2007). The birth of premature infants: experiences from the fathers’ perspective. Journal of Neonatal Nursing, 13, 142-149. doi:

10.1016/j.jnn.2007.05.004

Lindberg, B., Axelsson, K., & Öhrling, K. (2008). Adjusting to being a father to an infant born prematurely: experiences from Swedish fathers. Scandinavian Journal of Caring

Sciences, 22, 79-85. doi: 10.1111/j.1471-6712.2007.00563.x

Leonard A, Mayers P (2008) Parents’ lived experience of providing kangaroo care to their preterm infants. Health SA Gesondheid, 13, 16- 28. doi: 10.4102/hsag.v13i4.401 McBride, B. A., Brown, G. L., Bost, K. K., Shin, N., Vaughn, B., & Korth, B. (2005).

Paternal identity, maternal gatekeeping, and father involvement. Family Relations, 54, 360–372. doi:10.1111/j.1741-3729.2005.00323.

Moehler, E., Brunner, R., Wiebel, A., Reck, C., & Resch, F. (2006). Maternal depressive symptoms in the postnatal period are associated with long-term impairment of mother–child bonding. Archives of women's mental health, 9(5), 273-278. Rimmerman, A., & Sheran, H. (2001). The transition of Israeli men to fatherhood: a

comparison between new fathers of pre‐term/full‐term infants. Child & Family Social

Work, 6, 261-267. doi: 10.1046/j.1365-2206.2001.00201.x

Roller, C. G. (2005). Getting to know you: Mothers’ experiences of kangaroo care. Journal of

Obstetric, Gynecologic, & Neonatal Nursing, 34(2), 210-217. doi:

10.1177/0884217504273675

Steen, M., Downe, S., Bamford, N., & Edozien, L. (2012). Not-patient and not-visitor: a metasynthesis fathers’ encounters with pregnancy, birth and maternity care.

Midwifery, 28, 422-431. doi: 10.1016/j.midw.2011.06.009

Tavecchio, L., & Bos, H. (2011). Inleiding op het themanummer ‘Vaderschap, rol van vaders in opvoeding van kinderen en diversiteit in vaderschap’. Pedagogiek, 31, 3-10. Doi: 10.5117/PED2011.1.TAVE

(32)

Westreich, R., Spector-Dunsky, L., Klein, M., Papageorgiou, A., Kramer, M. & Gelfand, M. (1991). The influence of birth setting on the father’s behaviour toward his partner and infant. Birth, 18, 198-202. doi: 10.1111/j.1523-536X.1991.tb00102.x

Zvara, B. J., Schoppe‐Sullivan, S. J., & Dush, C. K. (2013). Fathers' involvement in child health care: associations with prenatal involvement, parents' beliefs, and maternal gatekeeping. Family relations, 62, 649-661. doi: 10.1111/fare.12023

7. Bijlage Nieuwe variabele betrokkenheid:

COMPUTE betrokkenheid_vader=D0100124 + D0100224 + D0100324 + D0100424 + D0100524.

EXECUTE.

Alleen Nederlandse nationaliteit geselecteerd, en alleen de valide waarden van de variabelen meegenomen

USE ALL.

COMPUTE filter_$= (~MISSING(APGAR5) & ~MISSING(betrokkenheid_vader) & ~MISSING(educp) & ~MISSING(AGE_M) & ~MISSING(AGE_P) &

~MISSING(MAR_ST2) & ~MISSING(parity) & ~MISSING(gestbir) & ~MISSING(gender) & ~MISSING(weight) & ~MISSING(DEP_M6) & ETHM_1 & ETHP_1 = 1) & (MND6_M = 1). FILTER BY filter_$. EXECUTE. Factor analyse: FACTOR /VARIABLES D0100124 D0100224 D0100324 D0100424 D0100524 /MISSING LISTWISE /ANALYSIS D0100124 D0100224 D0100324 D0100424 D0100524

(33)

/PRINT INITIAL CORRELATION KMO ROTATION /FORMAT SORT BLANK(.10)

/PLOT EIGEN

/CRITERIA MINEIGEN(1) ITERATE(25) /EXTRACTION PC

/CRITERIA ITERATE(25) /ROTATION VARIMAX /METHOD=CORRELATION. Nieuwe variabele pariteit:

RECODE parity (1=1) (ELSE=0) INTO N_pariteit1. EXECUTE.

Nieuwe variabele apgarscore:

RECODE APGAR5 (10=0) (1 thru 9=1) INTO N_APGAR5. EXECUTE.

Nieuwe variabele depressie moeder:

RECODE DEP_M6 (0 thru 0.99=0) (1 thru 4=1) INTO Depressie. EXECUTE.

Beschrijvende statistiek van alle variabalen:

DESCRIPTIVES VARIABLES=educp AGE_M AGE_P MAR_ST2 gestbir weight gender betrokkenheid_vader N_APGAR5 N_pariteit1 Depressie

/STATISTICS=MEAN STDDEV MIN MAX. Voor de sqewness en kurtosis

(34)

/STATISTICS=SKEWNESS SESKEW KURTOSIS SEKURT /HISTOGRAM NORMAL

/ORDER=ANALYSIS.

Correlatie van alle variabelen: CORRELATIONS

/VARIABLES=educp AGE_P MAR_ST2 gestbir gender weight N_APGAR5 N_pariteit1 Depressie betrokkenheid_vader

/PRINT=TWOTAIL NOSIG /MISSING=PAIRWISE.

Gecentreerde onafhankelijke variabelen: COMPUTE Centr_gestbir=gestbir - 40.03. EXECUTE. COMPUTE Centr_weight=weight - 3529.58. EXECUTE. COMPUTE Centr_Apgar5=N_Apgar5 - .7248. EXECUTE..

Regressie met alleen gecentreerde onafhankelijke variabelen REGRESSION

/MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

(35)

/METHOD=ENTER Centr_gestbir Centr_weight Centr_Apgar5. Regressie met toegevoegde controle variabelen

REGRESSION

/MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

/DEPENDENT betrokkenheid_vader

/METHOD=ENTER Centr_gestbir Centr_weight Centr_Apgar5 N_pariteit gender MAR_ST2 AGE_P Depressie educp.

De drie interactie effecten

COMPUTE interactie_gest_dep=Centr_gestbir * Depressie. EXECUTE.

COMPUTE interactie_weight_dep=Centr_weight * Depressie. EXECUTE.

COMPUTE interactie_apgar_dep=Centr_Apgar5 * Depressie. EXECUTE.

Regressie met ook interactie effecten REGRESSION

/MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

(36)

/METHOD=ENTER Centr_gestbir Centr_weight Centr_Apgar5 N_pariteit1 MAR_ST2 educp AGE_P gender Depressie interactie_gest_dep.

REGRESSION

/MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

/DEPENDENT betrokkenheid_vader

/METHOD=ENTER Centr_gestbir Centr_weight Centr_Apgar5 N_pariteit1 MAR_ST2 educp AGE_P gender Depressie

interactie_weight_dep. REGRESSION

/MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

/DEPENDENT betrokkenheid_vader

/METHOD=ENTER Centr_gestbir Centr_weight Centr_Apgar5 N_pariteit1 MAR_ST2 educp AGE_P gender Depressie

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

Thermally Stimulated Depolarization Current (TSDC) measurements were carried out in order to study the charge trapping behavior of the nanocomposite samples..

Because we started the focus group by discussing the actions for the purpose of teaching rather than the more speci fic actions relating to test results, and because we asked the

We observed no relationship between beta-lactamase activity and sputum amoxicillin concentration (,MIC 90 or $MIC 90 ) in patients treated with amoxicillin/clavulanic acid for

Variable heart defects occur in 74% of patients with a CHD7 mutation, with an overrepresentation of atrioventricular septal defects and conotruncal defects - including

Maar ook hier geldt weer, dat de slagpen nooit voor dat doel ontwik- keld kan zijn in de evolutie.. Epidexipteryx laat nu

Als een ouder een hoge score heeft op ego-vermijd oriëntatie dan scoort het kind hoog op de perceptie van ouderlijke druk van de vader.. Tussen ego- vermijd oriëntatie en

“Het zouden communicerende vaten moeten zijn, waarbij er in een gezonde situatie synergie ontstaat wat betreft aantrekkingskracht.” (Timeless Investments) GREEN