• No results found

Labyrint van de verbeelding. Een onderzoek naar de bibliotheek van Hella S. Haasse

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Labyrint van de verbeelding. Een onderzoek naar de bibliotheek van Hella S. Haasse"

Copied!
630
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Labyrint van de verbeelding

Een onderzoek naar de bibliotheek van Hella S. Haasse

T.W.S. Steendam

10221727

MA-scriptie Redacteur/editor

Universiteit van Amsterdam

Begeleider: prof. dr. E.A. Kuitert

Tweede lezer: prof. dr. M.T.C. Mathijsen-Verkooijen

(2)

2

‘Mijn bibliotheek is mijn beste vriend’. HELLA S. HAASSE

(3)

3

Inhoud

INLEIDING 4

1: HET BELANG VAN LEZEN VOOR LEZERS EN SCHRIJVERS 7

1.1ONDERZOEK NAAR HET BELANG VAN LEZEN 7

1.2LEZERS OVER LEZEN EN HET VERZAMELEN VAN BOEKEN 10

1.3SCHRIJVERS OVER LEZEN EN HET VERZAMELEN VAN BOEKEN 11

2: DE TRADITIE VAN HET INVENTARISEREN VAN SCHRIJVERSBIBLIOTHEKEN 17

2.1DE BIBLIOTHEEK VAN S.VESTDIJK 18

2.2DE BIBLIOTHEEK VAN GUIDO GEZELLE 20

2.3DE BIBLIOTHEEK VAN FRANS KELLENDONK 21

2.4DE BIBLIOTHEEK VAN LUCEBERT 22

2.5DE BIBLIOTHEEK VAN HANS FAVEREY 23

2.6RECENTE INVENTARISATIES: DE BIBLIOTHEKEN VAN KEES FENS,PIM FORTUYN EN HARRY MULISCH 24

3: HELLA S. HAASSE OVER LITERATUUR EN LEZEN 30

3.1OPVOEDING EN LAGERE SCHOOL IN INDIË EN NEDERLAND (1918-1931) 31

3.2HET LYCEUM EN LITERAIRE CLUB ELCEE IN BATAVIA (1931-1938) 44

3.3STUDIE IN AMSTERDAM EN DE TWEEDE WERELDOORLOG (1938-1945) 50

3.4NIEUWE NAOORLOGSE LEESERVARINGEN 52

3.5HET BELANG VAN LEZEN IN DE JAREN ZESTIG TOT TACHTIG 56

3.6HET BELANG VAN LEZEN IN DE JAREN NEGENTIG TOT 2011 60

4: DE BIBLIOTHEEK VAN HELLA S. HAASSE 63

4.1VERANTWOORDING 63

4.2ZWAARTEPUNTEN IN DE BIBLIOTHEEK 65

4.3BEWIJZEN VAN BEZIT EN HERKOMST VAN BOEKEN 77

4.4LEESSPOREN IN DE BIBLIOTHEEK 83

CONCLUSIE 89

BIBLIOGRAFIE 92

BIJLAGE 1: DE INVENTARIS VAN DE BIBLIOTHEEK 99

BIJLAGE 2: EEN EIGEN INVENTARIS DOOR HELLA S. HAASSE UIT 2001 100

(4)

4

Inleiding

‘Een omgevallen boekenkast, zo schijn ik over te komen op mensen…,’ vertelde Hélène (Hella) Serafia Haasse (1918-2011) eens in een interview, om vervolgens te bekennen dat dichter en criticus Jan Greshoff haar ooit ‘pijnlijk belezen’ had genoemd.1

Of Haasse die belezenheid als pijnlijk ervoer of niet, zeker is dat zij een van de meest belezen Nederlandse schrijfsters van de afgelopen eeuw was.

In dit onderzoek staat haar persoonlijke bibliotheek centraal. Tussen februari en augustus 2012 heb ik een inventaris (zie bijlage 1) gemaakt van alle boeken die na Haasses overlijden in haar appartement aan de Amsterdamse Stadhouderskade achter waren gebleven. Dat had ik niet in dit tijdsbestek kunnen doen zonder de geweldige hulp van mijn medestudent Eline Rottier, die ik op deze plaats dan ook nogmaals wil bedanken. Daarnaast gaat mijn dank uit naar de dochters van Hella S. Haasse, Ellen en Marijn van Lelyveld, en naar alle medewerkers van de afdeling Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam, waar de bijna vijfenzeventig dozen vol boeken tijdens de inventarisatieklus onderdak vonden. En natuurlijk dank ik ook mijn scriptiebegeleider, prof. dr. Lisa Kuitert, tweede lezer prof. dr. Marita Mathijsen-Verkooijen, en mijn ouders en vriendin Jeanne, zonder wier hulp, op welke manier dan ook, deze scriptie niet voltooid had kunnen worden.

Toen ik een paar maanden bezig was met de beschrijving van de bibliotheek ontdekte ik in een interview in Boekenpost dat Haasse in 2001 al een lijst van haar boekenbezit had opgesteld.2 De interviewer, Kees Hendrikse, stuurde mij een kopie van dit overzicht (bijlage 2), waarvoor ook hier wederom mijn oprechte dank. Die lijst is ‘gelukkig’ niet volledig, en bovendien niet meer up-to-date (tussen 2001 en 2011 kwamen er uiteraard boeken bij), maar draagt toch bij aan dit onderzoek door een vollediger beeld van het boekenbezit van de schrijfster te geven – het bevat namelijk ook titels die in de door mij gemaakte inventaris niet meer voorkomen. En om het geheel te completeren heb ik ook de bijna driehonderd boeken uit de Indische collectie, die in 2007 door Haasse in bruikleen werd gegeven aan de Openbare Bibliotheek Amsterdam, en daar in de Hella Haassezaal zijn ondergebracht, geïnventariseerd (zie tabblad 2 van bijlage 1).

Voordat ik echter mijn blik uitgebreid zal richten op de boekerij, zal ik eerst kort ingaan op het fenomeen lezen. In deze tijd, waarin sprake zou zijn van verregaande

1

‘Misschien kan ik scherfjes van inzicht aandragen’ [interview], in: Corina Engelbrecht, Gezegd en Geschreven is

twee, ’s-Gravenhage, 1980, p. 24.

2 Kees Hendrikse, ‘Hella Haasse en haar boeken. De eigen bibliotheek als labyrint en eldorado’, in: Boekenpost, jrg. 9, sept/okt 2001, p. 9.

(5)

5

‘ontlezing’, is het misschien des te belangrijker om terug te gaan naar de vraag: wat is het belang van lezen? Wat gebeurt er eigenlijk met ons wanneer we lezen? En in het verlengde van deze vragen: wat is dan de waarde van lezen voor schrijvers? Of is het onderscheid tussen lezers en schrijvers niet zo zwart-wit en begint schrijven eigenlijk al op het moment dat men leest?

In het tweede hoofdstuk zal ik een aantal eerdere beschrijvingen van schrijversbibliotheken bestuderen. In het verleden zijn namelijk de boekerijen van diverse nationale en internationale schrijvers en dichters geautopseerd, zodat er misschien wel sprake is van een zekere onderzoekstraditie. En zelfs de boekinventarissen van andere figuren uit de boekenwereld, zoals uitgevers en literair critici, zijn object van studie geweest – en ook die van filosofen, politici en andere denkers. Ik onderzoek hier de manieren van onderzoek en neem kennis van de mogelijkheden en beperkingen van dergelijke studies. Het vormt op die manier een belangrijk deel van mijn theoretisch kader.

Hoofdstuk 3 is een ‘leesbiografie’ van Hella S. Haasse. Het geeft een overzicht van haar lezende leven, vanaf de eerste aanraking met het Boek, haar collectie prentenboeken op tweejarige leeftijd (meer dan dertig titels!), via haar liefde voor sprookjes, historische romans en Noorse saga’s die zij als kind las, en daarna de klassiekers uit de wereldliteratuur als jongvolwassene. Het behandelt ook de breuk met fictie die zij vlak na de Tweede Wereldoorlog ervoer, en de vraag wanneer Haasses Lust zum Fabulieren begon. Welke rol speelden boeken hierin?

Een grondige analyse van de bibliotheek van de schrijfster zal ten slotte het vierde en laatste hoofdstuk beslaan. Waar liggen de zwaartepunten in de collectie, in welke genres en uit welke periodes? En las zij veel vertalingen of juist vooral in de brontaal? Kocht de schrijfster zelf veel boeken, zo ja: waar dan, of telt de boekerij juist veel geschenken van ‘boekenvrienden’? Niet alleen deze vragen krijgen een antwoord in dit slothoofdstuk, maar ook de belangrijkste, namelijk de vraag die in deze masterscriptie centraal staat: ‘Is de bibliotheek van Hella S. Haasse een bewijs van haar lezerschap?’

Dit onderzoek richt zich op Haasse als lezer en niet zozeer als schrijver, al zal een uitgebreide blik op de bibliotheek wellicht ook leiden tot het aanwijzen van (al dan niet literaire) inspiratiebronnen die de schrijfster voor haar werk gebruikte. In mijn conclusie zal ik dan ook stilstaan bij de mogelijkheden voor vervolgonderzoek.

Een van de thema’s die in Haasses oeuvre meerdere malen terugkomen, is het labyrint. Het is een motief dat onder meer gebruikt wordt voor het weergeven van een worsteling om kennis en inzicht. Voor Haasse was ook haar bibliotheek een verschijningsvorm (in

(6)

6

overdrachtelijke zin) van het labyrint: ‘Het eigen boekenbezit is zeker een soort labyrint […]. Je komt in een immense dooltuin van ideeën, die weer hun vertakkingen hebben die aansluiten bij ideeën van anderen. […] Als schrijver voel je intuïtief de mogelijkheid voor een verband aan.’3

Welke mogelijke draden er te trekken zijn door dit labyrint van boeken, om met de metafoor van Theseus en Ariadne te spreken, wordt in Labyrint van de verbeelding.

Een onderzoek naar de bibliotheek van Hella S. Haasse onderzocht.

3

(7)

7

1: Het belang van lezen voor lezers en schrijvers

Lezen is goed voor je, daarover bestaat doorgaans weinig discussie. Begin 2012 veroordeelde een rechter in België een verkeersovertreder tot een boete én het lezen van Tonio (2011), het sterk autobiografische boek dat A.F.Th. van der Heijden schreef nadat zijn zoon omkwam bij een verkeersongeval.4 En in Brazilië kunnen gedetineerden eerder vrijkomen door te lezen – per boek wordt vier dagen celstraf kwijtgescholden. Een betrokken advocaat vermoedt dat de gevangenen een ‘beter mens’ worden en ‘verlicht en met een bredere kijk op de wereld’ in de samenleving zullen terugkeren.5 Politieagenten in een voorstad van Mexico City werd eerder al de kans op promotie ontnomen wanneer zij niet minstens één boek per maand lazen. De burgemeester meent dat het zijn dienders beter maakt en dat daardoor de criminaliteit daalt: ‘Een agent is er niet alleen om boeven te vangen, hij moet ook in staat zijn tot communiceren.’6

Het positieve effect van lezen staat in al deze maatregelen (die merkwaardig genoeg steeds met het bestrijden van misdaad te maken hebben) voorop. Maar meer dan het benoemen van het gevoel dat lezen ‘nuttig’ is volstaat niet meer, zeker niet in een tijd waarin lezen steeds meer onder druk staat en aan veranderende – digitale – vormen onderhevig is. Wat is nu precies het belang van lezen? Om deze vraag te kunnen beantwoorden zal ik in dit hoofdstuk kort ingaan op reacties vanuit een aantal invalshoeken, onder andere de literatuurwetenschap en de psychologie. Welke ‘feiten’ presenteren zij? En gaan zij ook in op de relatie tussen lezen en schrijven? Vervolgens zal ik ingaan op de middelen waarmee leesgedrag kan worden gepeild: van boekenschriften tot websites en andere media. Tot slot geef ik enkele voorbeelden van schrijvers die zich hebben uitgesproken over het belang van lezen.

1.1 Onderzoek naar het belang van lezen

De wetenschap doet onderzoek naar de ‘feiten’ die het belang van lezen kunnen onderbouwen. Zo richten bijvoorbeeld de literatuurwetenschap en de literatuurpsychologie

4

‘Belgische snelheidsduivel moet Tonio lezen’, 30 januari 2012. 5 ‘Lezende gevangenen eerder vrij’, 26 juni 2012.

6

(8)

8

hun aandacht op de leeservaring en de effecten daarvan. Uit onderzoek blijkt onder meer dat lezen leidt tot kennis en inzicht in mensen en hun gedrag, morele sensibilisering en emotionele groei. Zo maken jonge lezers kennis met een brede waaier van emoties, waardoor ze hun emotionele competentie uitbreiden. Complexiteit en de omgang hiermee worden geoefend wanneer complexe romans in de hand genomen worden. Lezen betekent verder een deelname aan en vorming van cultuur. Bovendien zou de belevingswereld van personen uit het verre verleden nooit toegankelijk geweest zijn zonder literatuur.7

Het is dit laatste ‘nut’ dat samenhangt met onze behoefte aan verhalen, in welk medium dan ook – we kijken als het ware ‘in’ andere mensen. Narratologe Monika Fludernik zegt hierover:

‘Fiction, we can therefore say, provides readers with experiences that they cannot have on their own – and this constitutes the fascination of all narratives. Whether we are transported into strange countries or into the mythic past, into the minds of figures that people these narratives, or into situations that cannot occur in real life – in all of these cases we are in the thrill provided by poetic license’.8

Verder brengt literatuur lezers juist dichter bij de werkelijkheid dan non-fictie en vergroot zij daarnaast hun woordenschat. En voor de verwerking van verlies en dood zou het lezen van literatuur een therapeutische of verlichtende functie kunnen hebben.9

Lezen is dan een individuele bezigheid – ‘met een boekje in een hoekje’, luidt het bekende motto dat aan Thomas a Kempis (ca. 1380-1471) wordt toegeschreven –, het kent wel degelijk een sociale functie. Een lezer neemt symbolisch kapitaal mee in zijn sociale contacten of wil bij een bepaalde sociale groep horen, een leesclub bijvoorbeeld.10 Lezen kan dus ook de sociale cohesie versterken.

Eerder onderzoek heeft zich ook gericht op de parallellen tussen karaktertrekken van de lezer en leesmotieven. Iemand die in zijn doen en laten al een sterke ‘neiging tot nadenken’ aan de dag legt, zal waarschijnlijk als reden om te lezen ‘horizonverbreding en intellectuele verdieping’ aangeven.11

Empirisch onderzoek naar de redenen van het lezen van narratieve teksten laat een vijftal leesmotieven zien:

7 Dick Schram (red.), Waarom zou je (nú) lezen?, Delft, 2011, p. 10, 12. 8

Schram (red.) 2011: 18. 9

Frank Hakemulder (red.), De stralende lezer, Delft, 2011, p. 12-14. 10 Schram (red.) 2011: 19.

11

(9)

9

1. Absorptie en emotionele intensiteit: lezen om meegesleept te worden door een verhaal en sterke emoties te ervaren.

2. Wensvervulling: lezen om in een verhaal te kunnen doen wat men in het echte leven niet kan of durft.

3. Esthetische motieven: lezen om te genieten van de schrijfstijl eerder dan direct de plot.

4. Fantasie: lezen om via het verhaal een droomwereld te betreden.

5. Intellectuele verdieping: lezen om meer inzicht te krijgen in zichzelf, anderen en de wereld om zich heen.12

Absorptie bleek het belangrijkste motief voor het lezen van de drie onderzochte hoofdgenres literatuur, spanning en romantiek. Wensvervulling stond aan de basis van het lezen van thrillers, griezelverhalen, detectives en fantasy. Esthetische motieven werden genoemd voor het lezen van literatuur.13

Voor mijn onderzoek naar een schrijversbibliotheek is het onvermijdelijk om ook te kijken naar de relatie tussen literatuur lezen en creatief schrijven. Wetenschappers die dit verband toetsten, richtten zich in een onderzoek op havo-5- en vwo-5-leerlingen van 16 en 17 jaar en een kleine groep volwassenen. Het ging daarbij om twee vragen: ‘Zijn sterke literatuurlezers beter in creatief schrijven dan zwakke literatuurlezers?’, en: ‘Zijn sterke creatieve schrijvers beter in literair lezen dan zwakke creatieve schrijvers?’ Op beide vragen kon, een uitzondering daargelaten en met enige voorzichtigheid, ‘ja’ geantwoord worden.14

Ook het Handboek voor schrijvers is duidelijk over het belang van lezen voor schrijvers: ‘Schrijven begint met lezen.’ Lezen als schrijver welteverstaan, niet als ‘toevallige’ lezer, want ‘[l]eren schrijven betekent opnieuw leren lezen’.15

Dit ‘nieuwe’ lezen moet vooral leiden tot (grotere) kennis van genres en schrijftechnieken. Enkele leesadviezen: lees ‘klassiekers in het genre dat je graag wil beheersen, plus enkele van de modernste varianten’, lees ‘in encyclopedieën en tijdschriften over de conventies van het (sub)genre’ en probeer ‘buiten je smaak om te lezen’, door te grasduinen in andere genres.16

Even later, in het hoofdstuk ‘Lezen over schrijven’, worden enige voorbeelden van schrijfboeken, -tijdschriften

12

Schram (red.) 2011: 46. 13 Schram (red.) 2011: 46. 14

Tanja Janssen, Hein Broekkamp en Eva Smallegange, De relatie tussen literatuur lezen en creatief schrijven, Amsterdam, 2006, p. 24-25, 40.

15 Maaike Molhuysen en Louis Stiller, Handboek voor schrijvers, Amsterdam, 2006, p. 28. 16

(10)

10

en -websites gegeven als ‘de meest logische eerste stap’ voor wie het schrijverschap serieus wil nemen. Duidelijk is ook dat het lezen van literaire werken veel inzicht en inspiratie biedt, al worden er geen concrete titels genoemd.17

De effectiviteit van lezen is ook in de psychologie opgemerkt. Al decennialang maakt de geestelijke gezondheidszorg gebruik van bibliotherapie, een vorm van zelfbehandeling waarbij de patiënt aan de slag gaat met schriftelijk materiaal, vaak een zelfhulpboek.18

1.2 Lezers over lezen en het verzamelen van boeken

Het belang van lezen lijkt dus aan de hand van wetenschappelijk onderzoek aangetoond te kunnen worden. Maar wat zeggen lezers vervolgens zelf over hun leesgedrag? En hoe kunnen hun ervaringen met boeken gemeten worden?

Lezers delen hun leeservaringen onder meer via het in 2007 opgerichte Goodreads (http://www.goodreads.com/), een website met meer dan twaalf miljoen gebruikers en bijna vierhonderd miljoen gecatalogiseerde boeken, waarop bezoekers laten zien wat zij (willen) lezen en hoe zij het gelezene beoordelen.19 Een ouderwetse en meer intieme variant hierop is het boekenschrift: een schrift waarin de lezer alle boeken noteert die hij door de jaren heen heeft gelezen. De ‘boekhouder’ van zo’n cahier kan in zijn notities zo ver gaan als hij wil: van een simpele notitie van boektitel en auteur tot en met het bijhouden van de leestijd en de datum waarop het boek is uitgelezen. Naderhand kan hij allerlei statistische berekeningen op de gegevens loslaten: hoeveel Nederlandstalige boeken zijn er gelezen, hoeveel procent daarvan werd geschreven door vrouwen, wat was het gemiddelde aantal bladzijden per boek etc. Felix Eijgenraam schreef hierover het boekje De plezierfactor (1990), waarin hij het boekenschrift een ‘identiteitskenmerk, specifieker dan een handtekening of vingerafdruk’ noemt.20 Een bekende – en extreme – boekenschrifthouder is de schrijver en bioloog Maarten ’t Hart (1944), die sinds 1960 zes schriften vulde met meer dan tienduizend titels. Een fenomenaal leestempo ging hieraan vooraf: ’t Hart leest gemiddeld honderd pagina’s per uur,

17 Molhuysen en Stiller 2006: 42, 43. 18

Godelief Willemse, Ineke Voordouw en Pim Cuijpers, Bibliotherapie bij depressieve klachten, Utrecht, 2004, p. 14.

19 Jeremy Greenfield, ‘Goodreads CEO Otis Chandler on the Future of Discoverability and Social Reading’, 8 november 2012.

20

Felix Eijgenraam, De plezierfactor, Bloemendaal, 1990, p. 10. De ‘plezierfactor’ bestaat voor de auteur overigens uit het delen van het aantal toegekende sterren (i.c. nul, een, twee of drie) door het aantal gelezen boeken (p. 16).

(11)

11

Nederlandstalige romans leest hij zelfs met honderdvijftig pagina’s per uur.21

Naast ’t Hart hielden ook bekende literatoren als E. du Perron (1899-1940) en Henriëtte Roland Holst (1869-1952), en de Britse filosoof Bertrand Russell (1872-1970) een boekenschrift bij.22

De stap van veellezer naar boekverzamelaar is vaak klein, al vormt ’t Hart hier meteen al een uitzondering op: uit ‘zuinigheid’ en omdat ‘kopen bij zulke aantallen ondoenlijk is’, las hij vooral boeken uit bibliotheken.23 Waar het echter lezer-verzamelaars betreft, biedt ook de boekenkast een uitgelezen mogelijkheid om het leesgedrag te bestuderen. ‘Toon mij uw boekenkast en ik zal zeggen u wie u bent,’ luidt het gezegde.

Onder lezers lijkt een hype te zijn ontstaan om foto’s van boekenkasten met een bijbehorend verhaal over de inhoud via Facebook te delen.24 En door middel van LibraryThing (http://www.librarything.com/) kunnen lezers zelfs online hun complete boekenbezit invoeren en met de wereld delen. Op de website http://www.boekenkastfoto.nl/ kunnen bezoekers bovendien foto’s bekijken van boekenkasten van andere bezoekers en foto’s van hun eigen boekenkasten uploaden. Ook op YouTube zijn met het trefwoord ‘Boekenkast’ diverse korte filmpjes te vinden waarmee lezers hun boekenkasten met het publiek delen.

1.3 Schrijvers over lezen en het verzamelen van boeken

Of het lezen van literatuur nu het startpunt voor een auteur was om te gaan schrijven of niet, in veel schrijversinterviews wordt uiteindelijk zeer waarschijnlijk de vraag gesteld wat een schrijver zelf graag leest: heeft hij literaire voorbeelden of inspiratiebronnen?

In de bundel Als je leest ben je nooit alleen, die in 1975 verscheen ter gelegenheid van de Boekenweek, wordt bijvoorbeeld een keur aan schrijvers en dichters opgevoerd die vertellen over de boeken uit hun jeugd die hen beïnvloed hebben.25 Zo beschrijft Harry Mulisch (1927-2010) de invloed die De wonderlijke verdwijning van Bram Vingerling van

21 Eijgenraam 1990: 50, 52. 22 Eijgenraam 1990: 63-68. 23 Eijgenraam 1990: 55. 24

Zie http://www.facebook.com/events/360295734023566/, een initiatief van Uitgeverij LetterRijn. 25 Ook acteurs, uitgevers, schaakgrootmeesters, componisten, muzikanten en historici, tot voetballegende Johan Cruijff aan toe, wijden enkele woorden aan voor hen onvergetelijke boeken en leeservaringen.

(12)

12

Leonard Roggeveen (1898-1955) op hem had toen hij het boek op elfjarige leeftijd las.26 Vooral de scène waarin Bram nadenkt over wat er met hem zal gebeuren als hij onzichtbaar wordt maakte indruk:

Ik heb toen op mijn zolderkamertje een laboratorium ingericht waarin ik in een witte jas scheikundige proeven ging nemen. […] Verder heb ik door het lezen van dat boek ‘De Chemische Jongensclub’ opgericht. Mijn vader heb ik daar nog stempels voor laten maken. Toen ben ik in de zomer van ’42 zelf een boek gaan schrijven: Moderne Atoomtheorie voor

Iedereen. In de inleiding schreef ik: ‘omdat ik zelf nog een jongen ben en dus geen vakman en

omdat het mijn eerste boekje is, begrijp ik wel dat het veel kritiek zal uitlokken.’27

In de autobiografische bundel Voer voor psychologen (1961) wijdde Mulisch later twee hoofdstukken aan Bram Vingerling en beschrijft hij hoe zijn interesse voor scheikunde leidde tot zijn schrijverschap. De lezer krijgt overigens in Mulisch’ optiek een grote rol toebedeeld, groter nog dan de schrijver zelf: ‘De schrijver levert tekst – maar een artistiek werkstuk wordt het pas door het talent van de lezer.’28

De geur van een boek is vaak onlosmakelijk verbonden met de leeservaring. Ook Simon Vinkenoog ervoer iets dergelijks. Nog voor hij kon lezen was hij al geïntrigeerd door boeken. Hij vond ze ‘geheimzinnige objecten: van buiten was er niets te zien en ze roken op een bepaalde manier.’29

En voor Mulisch was de geur van een boek zelfs doorslaggevend in het keuzeproces in de boekhandel:

‘En nu, in die winkel, stond ik een tijdje met een boek van Wilhelm Reich in mijn handen. De titel luidde: The Function of the Orgasm (The Discovery of the Orgone, Vol I). Ik sloeg het open, hield het tegen mijn neus en rook onmiddellijk, dat hier iets bijzonders was.’30

Hoezeer auteurs dan ook inspiratie mogen halen uit de boeken uit hun jeugd, ze zijn niet per definitie lezers. Mulisch lijkt zelfs afstand te hebben gedaan van zijn lezerschap. Wanneer

Vrij Nederland aan onder meer twintig schrijvers vraagt wat zij het beste en slechtste boek

26

Achter de titel van ieder boek is in deze scriptie bij eerste vermelding, waar mogelijk en relevant, het jaar van de eerste uitgave vermeld.

27 Betty van Garrel en Theun de Winter, Als je leest ben je nooit alleen, Amsterdam, 1975, p. 25, 27. Waarschijnlijk wordt de titel De ongeloofelijke avonturen van Bram Vingerling (1927) bedoeld. 28

Van Garrel en De Winter 1975: 22. 29 Van Garrel en De Winter 1975: 7. 30

(13)

13

van 1975 vonden, antwoordt hij namelijk: ‘Ik ben een schrijver, geen lezer.’31

Het waarheidsgehalte van deze provocatie zal in paragraaf 2.4 onderzocht worden.

Mulisch’ uitspraak heeft veel weg van de woorden waarmee auteur en beeldend kunstenaar Jan Cremer (1940) zich ooit profileerde: ‘Ik lees niet, ik word gelezen.’32 Waarschijnlijk greep Cremer met deze uitspraak simpelweg een nieuwe gelegenheid aan om te provoceren.33 Gelezen werd er namelijk wél, al blijken het boeken te zijn in een ander genre dan waarmee hij de meeste bekendheid geniet, namelijk de romans Ik Jan Cremer (1964) en Ik Jan Cremer Tweede boek (1966):

‘Documentaire stof, dat vond ik altijd verschrikkelijk interessant. Die anderen lazen allemaal Indianenboeken. Arendsoog daar vond ik niks aan. “Blanke man, uh, pijp roken, uche, uche.” Ik geloofde er geen reet van dat indianen zo spraken. Ik hield alleen van de werkelijkheid, altijd al. Non-fiction, kranten, tijdschriften, dat vind ik veel boeiender dan een romannetje. Ik lees nooit romans.’34

Ook Jan Wolkers (1925-2007) schreef meermaals over zijn hartstochtelijke liefde voor boeken. In zijn essaybundel Wolkers in Wolkersdorf (2000) verwoordt de schrijver de last die hij meedraagt om eenmaal gelezen boeken van de hand te doen: ‘Boeken die al tientallen jaren in mijn bezit zijn en al ettelijke malen herlezen, kunnen moeilijk tweedehands verkocht worden.’35

Hij herinnert zich bovendien hoe bepaalde omslagen verbonden zijn met de inhoud van de boeken of weet nog waar hij het boek las, en beschrijft hoe omslagen hem doen denken aan degenen van wie hij de boeken kreeg, bijvoorbeeld een oude geliefde.

Bovenstaande anekdotes zijn exemplarisch en demonstreren dat er veel auteurs bestaan die zich hebben uitgelaten over hun leeservaringen en literaire inspiratiebronnen. Het is echter ondoenlijk en in dit kader ook niet functioneel om een volledig overzicht te geven van alle schrijvers die ooit dergelijke uitspraken deden.

Een schrijver die veel leest hoeft niet per se een boekverzamelaar te zijn. Renate Dorrestein (1954) is bijvoorbeeld niet rauwig om de opkomst van e-books, een ontwikkeling die de uitgave van het aantal fysieke boeken in de toekomst zeer waarschijnlijk zal doen afnemen.

31

‘De beste boeken van 1975’, [datum onbekend], Vrij Nederland.

32 Jan Cremer, ‘De Jan Cremer Mythe’, in: Jan Cremer’s Logboek, Amsterdam, 1978, p. 82. 33

Ook zijn uitspraak ‘Rembrandt? Wie is dat? Nee! Ik hou niet van sport!’ (Cremer 1978: 83) is beroemd. 34

Van Garrel en De Winter 1975: 71.

35 Jan Wolkers, ‘De huid van het geheugen. Over het uiterlijk van boeken’, in: Wolkers in Wolkersdorf, 2000, p. 111.

(14)

14

Zij ziet vooral de praktische voordelen van e-books: ‘Stel je voor: niet meer dat geprop van leesvoer in je vakantiekoffer, en toch een hele stapel mee.’36 Dorrestein betreurt de langzame afname van de hoeveelheid fysieke boeken dan ook niet:

‘Ik denk dat het papieren boek wel blijft. Er zullen altijd liefhebbers zijn. Maar eerlijk gezegd doet het me niks. Overvolle kasten in de huiskamer. Gelijmde ruggetjes die uit elkaar vallen. Vergeelde pagina’s. En ruikt de inkt bij Flaubert nu echt anders dan bij McEwan?’37

Ook van de nieuwe generatie auteurs blijken sommigen geen verzamelaars te zijn. Zo wordt uit een anekdote van de in 2009 gedebuteerde Hanna Bervoets (1984) duidelijk dat het lezen en verzamelen van boeken niet tot haar primaire tijdsbestedingen behoort: ‘Wat heel grappig is: voor de achterflap kwam hier een fotograaf langs en ik had bedacht om bellen te gaan blazen voor een muurtje van post-its. Die man zei dat hij schrijvers altijd voor hun boekenkast fotografeerde, maar ik heb helemaal geen boekenkast!’ Bervoets is dan ook niet onder de noemer veellezer te scharen: zij leest wel drie uur per dag, maar dan vooral krantenbijlagen en tijdschriften en weinig boeken.38

Dorrestein en Bervoets zijn echter uitzonderingsgevallen – er zijn genoeg auteurs die er nog wel een eigen bibliotheek op nahouden. De aandacht voor hun boekenkasten lijkt zelfs bezig met een opmars: in Folia Magazine, het tijdschrift van de Universiteit en Hogeschool van Amsterdam, verscheen een aantal jaar de rubriek ‘De boekenkast van…’. Hierin werden veelal jonge schrijvers geïnterviewd over de mooiste boeken uit hun boekenkast en de boeken die hen het meeste geleerd hebben, maar ook de boeken waarvoor zij zich schamen of waar zij maar niet door kunnen komen. Nieuwe literaire talenten als Philip Huff (1984), Merijn de Boer (1982) en Iris Koppe (1985) blijken respectievelijk zo’n ‘6’3 feet’, 29 en 20 meter aan boeken te bezitten. De leesdichtheid loopt uiteen: Huff schat dat hij ongeveer vijftig procent van zijn boeken gelezen heeft, De Boer rond de zeventig en Koppe zo’n dertig procent.39 Ook dagbladen als Trouw en Het Parool interviewen geregeld schrijvers over hun leesherinneringen in de gelijknamige rubrieken ‘De boekenkast van’.

Online is er zelfs een website speciaal gewijd aan schrijvers en hun boekenkasten: op http://deboekenkastvan.nl/ plaatst Erwin Reijers foto’s uit gedrukte media of stills uit

36

Rob Gollin, ‘De langzame opmars van het e-book’, de Volkskrant, 27 november 2008. 37 Gollin 2008: 4-5.

38

Milou op den Velde, ‘Het klinkt dom, maar Britney Spears is echt inspirerend’, Interview met Hanna Bervoets,

Viva, september 2009, p. 20.

39 Zie boekenkast-van%E2%80%A6-philip-huff/; http://www.foliaweb.nl/de-boekenkast-van-merijn-de-boer/ en http://www.foliaweb.nl/de-boekenkast-van-iris-koppe/.

(15)

15

televisieprogramma’s waarna hij een zo volledig mogelijke inventarisatie van de boekenkasten van Bekende Nederlanders, waaronder schrijvers als Leon de Winter, Abdelkader Benali en Peter Buwalda, probeert te maken. Op meticuleuze wijze beschrijft hij de door hem gevonden titels. Bezoekers van de website kunnen aanvullingen achterlaten.

Schrijver Peter Buwalda voor een van zijn boekenkasten. Voor meer foto’s en een lijst van de gevonden boeken zie http://deboekenkastvan.nl/de-boekenkast-van-peter-buwalda/

Neerlands bekendste boekverzamelaar was waarschijnlijk dichter, schrijver en televisiepresentator Boudewijn Büch (1948-2002). Büch was geen doorsnee boekverzamelaar, maar een bibliofiel: iemand die boeken zowel om hun inhoud als om hun uiterlijk verzamelt. Zijn collectie zou op haar hoogtepunt meer dan honderdduizend titels hebben omvat. In het eigenaardige boekje Grafreizen, dat hij schreef ter gelegenheid van het vijfenzeventigjarig bestaan van de Vereniging voor Crematie AVVL, presenteert hij vormen van bibliofilie en zelfs bibliomanie (de ziekelijke neiging om boeken te bezitten, desnoods door diefstal) die hij na lezing van honderden werken over boekencollecties in privébezit heeft opgedaan. Uit

(16)

16

‘bibliofielen niet zelden biblioclast [boekvernietiger], bibliokleptomaan [boekenpikker], bibliolater [excessieve bibliofiel], bibliofoob [boekenhater of iemand met een morbide angst voor boeken] of bibliomonomaan [ziekelijke liefhebbers van één bepaald boek] zijn of worden. Dagen en nachten zou ik kunnen vertellen over bibliofagen [boekeneters], over ongelukkige bibliofielen die onder hun omgevallen boekenkast de dood vonden, en over bibliopyromanen.’40

Net als de bizarre boekengekken die Büch hierboven noemt, was hij zelf allerminst een gemiddelde bibliofiel. Het verzamelen van boeken heeft in zijn geval iets fataals en sadomasochistisch: ‘Alle vormen van boekenliefde en boekenhaat hebben iets dodelijks in zich. Gelukkige verzamelaars bestaan niet en als ze beweerd hebben dat ze tevreden waren, logen ze.’41

Hij valt dan ook de vaak aangehaalde uitspraak ‘Verzamelaars zijn gelukkige mensen’ van de door hem verafgode Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832) aan, enerzijds omdat Goethe deze bewoordingen volgens Büch nergens precies zo gedaan heeft – en Büch kon het weten –, anderzijds omdat ‘bij de waarachtige bibliofiel de dood voortdurend om de hoek [loert]’.42 40 Boudewijn Büch, Grafreizen, 1994, p. 21. 41 Büch 1994: 26. 42

Büch 1994: 23. Büch had overigens duidelijke wensen omtrent zijn eigen laatste reis: ‘[I]k zou graag in een groot houten boek begraven willen worden of desnoods een boekenkist. En als het cremeren wordt, dan is een urn in de vorm van een boekensteun ook goed’ (Büch 1994: 27).

(17)

17

2: De traditie van het inventariseren van schrijversbibliotheken

In dit hoofdstuk zal ik een aantal inventarissen van schrijversbibliotheken bespreken. Ik zal daarbij nagaan in hoeverre ik elementen uit deze catalogi en hun verantwoordingen kan gebruiken voor de constructie van de inventaris van de boekerij van Hella S. Haasse. De nadruk bij de bespreking van de verschillende bibliotheken ligt dus niet op de inhoud – die is immers via de catalogi zelf te raadplegen – al zal bestudering van het construct van de inventarisatie logischerwijs altijd iets van haar inhoud aan het licht brengen.

De traditie van het inventariseren van gemeentelijke en privébibliotheken is al oud, maar die van schrijversbibliotheken is nog relatief jong. Vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw verschijnen in Nederland mondjesmaat inventarissen van de boekerijen van beroemde en minder beroemde auteurs. Vaak duurt het een aantal jaar voordat een dergelijke catalogus verschijnt: enerzijds omdat het maken van een inventaris een tijdrovende klus is die meestal op vrijwillige basis wordt uitgevoerd,43 anderzijds omdat de boeken zich nog in huis bij de erven bevinden.

Bij mijn weten is er nog nooit een catalogus van een schrijversbibliotheek gepubliceerd tijdens het leven van de auteur zelf. De mogelijkheid om een auteur aan de hand van de inventaris van zijn bibliotheek te interviewen over zijn inspiratiebronnen zou natuurlijk geweldig zijn. Dat dit (nog) niet is gebeurd is begrijpelijk, want welke auteur verklapt nu graag sec welke inspiratiebronnen hij gebruikte voor zijn werk – als het al mogelijk is deze aan te wijzen. Het raadsel van het schrijverschap kan voor een deel ontleed worden door het werk van de auteur te lezen en te bestuderen. Bovendien zijn er, zoals hoofdstuk 1 al liet zien, genoeg publicaties voorhanden waarin schrijvers zich uitlaten over de boeken die hen inspireerden. Met een inventarisatie van diens bibliotheek kan ‘het geheim van de schrijver’ verder ontrafeld worden.

Niet alleen de bibliotheken van literaire grootheden als Gustave Flaubert, Ernest Hemingway en Oscar Wilde zijn beschreven, ook die van schilders (Rembrandt, Rubens), componisten (Mozart), politici (Hitler) en van andere actoren uit het literaire veld zoals uitgever Rob van Gennep.44 Hierna zal ik mijn aandacht richten op de studies van de

43

De inventarisatie van de boeken van Hans Faverey werd wel gesubsidieerd, door de Commissie voor opdrachten op het gebied van de geschiedenis van de Nederlandse letterkunde van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde te Leiden. Zie paragraaf 2.5 voor een bespreking van deze catalogus.

44

La bibliothèque de Flaubert. Inventaires et critiques, Rouen 2001; Hemingway’s Library. A Composite Record, New York 1981; Built of Books. How Reading Defined the Life of Oscar Wilde, New York 2008; Rembrandt’s

(18)

18

bibliotheken van achtereenvolgens S. Vestdijk, Guido Gezelle, Frans Kellendonk, Lucebert, Hans Faverey en tot slot een aantal van de jongste inventarissen, van Kees Fens, Pim Fortuyn en Harry Mulisch. Van onder meer de bibliotheken van schrijver Boudewijn Büch, voormalig uitgever van Querido Reinold Kuipers en criticus Michaël Zeemand bestaan wel catalogi, omdat die collecties na hun overlijden werden geveild. Er ontbreken echter aanvullende analyses van het boekenbezit, waardoor ik ervoor gekozen heb deze overzichten niet in deze scriptie te bestuderen.

2.1 De bibliotheek van S. Vestdijk

Een catalogus van het boekenbezit van een auteur blijft simpelweg een lange lijst van titels zolang er niets mee gedaan wordt. In de catalogus in boekvorm van de bibliotheek van S. Vestdijk (1898-1971) levert Rudi van der Paardt een waardevolle bijdrage met zijn essay ‘De kastjes van Simon’. Van Vestdijk is bekend dat hij snel kon schrijven – zijn oeuvre omvat zo’n tweehonderd titels – waardoor dichter en vriend A. Roland Holst (1888-1976) eens over hem verzuchtte: ‘O, Gij, die sneller schrijft dan God kan lezen.’45 Aan de talloze essays en recensies die Vestdijk schreef, en zijn vijftien gedetailleerde historische romans die veel documentatie vergden, zal dan ook wel een grote belezenheid ten grondslag hebben moeten liggen. Toch blijkt uit Van der Paardts bijdrage dat de boekerij van Vestdijk niet bepaald groot is. Hij voert hiervoor twee redenen aan: Vestdijks zuinigheid (en daarmee samenhangend een gebrek aan financiële middelen als beginnend auteur) en de specialistische literatuur die hij voor zijn werk nodig had en vaak alleen in grote bibliotheken te raadplegen was.46

Van der Paardt maakt een bruikbare tweedeling in de gebruikssporen die hij in de collectie-Vestdijk vond: hij onderscheidt de boeken met voorin opdrachten van schenkers én de titels waarin Vestdijk zelf allerlei leessporen – kruisjes, onderstrepingen, correcties van drukfouten etc. – achterliet. Ook de in de boeken gevonden correspondentie is door hem

en zijn bibliotheek, Antwerpen 2004; Allzeit ein Buch. Die Bibliothek Wolfgang Amadeus Mozarts, Weinheim

1991; Hitlers privébibliotheek, Amsterdam 2008; Politiek op de planken. De privébibliotheek van Rob van

Gennep vs. het fonds van zijn uitgeverij, Delft 2009. Dit is uiteraard geen volledig overzicht maar een selectie

van publicaties over privébibliotheken. Via de digitale Nederlandse Centrale Catalogus en zoektermen ‘bibliotheek’ en ‘boekenbezit’ komen alleen al duizenden resultaten naar voren.

45 A. Roland Holst en S. Vestdijk, Swordplay, wordplay; kwatrijnen overweer, ’s-Graveland, 1950, p. 5. 46

(19)

19

gecategoriseerd, in drieën: de eerste categorie bestaat uit verzoeken om aandacht te besteden aan een boek (uiteraard het liefst in de vorm van een recensie), de tweede heeft betrekking op belangeloze en/of spontane, uit bewondering toegezonden boeken en de derde groep behelst brieven die als antwoord op berichten van Vestdijk zelf dienden.47

De bibliotheek van S. Vestdijk bevat ongeveer 2300 monografieën. Het gros van de titels bestaat uit literaire werken. Verder omsluit de collectie onder meer uitgaven op het gebied van de geneeskunde, muziekgeschiedenis en filosofie, en zijn ook Vestdijks medische collegedictaten uit zijn studententijd opgenomen.48 De boeken zijn ingedeeld in een twaalftal categorieën aldus de verantwoording bij de gedrukte catalogus. Daarnaast is aan de signatuur af te lezen waar het betreffende boek in Vestdijks huis in Doorn heeft gestaan. Zo stonden in zijn werkkamer logischerwijs de boeken die de auteur tijdens het schrijven bij de hand wilde hebben.

In de catalogus wordt melding gemaakt van de aanwezigheid van aantekeningen in de boeken, opdracht van auteurs/samenstellers of andere schenkers, in de boeken aangetroffen correspondentie en tot slot de aanwezigheid van velletjes met notities. De aantekeningen en notities die Vestdijk op aparte velletjes en in de boeken zelf maakte zijn niet integraal weergegeven. Wel bestaat de mogelijkheid om via de annotatie van dit materiaal en een index van de aangetroffen correspondentie specifieke aspecten van de Vestdijkbibliotheek te onderzoeken.49 Opvallend genoeg ontbreken deze gegevens in de openbare computercatalogus van de Universiteitsbibliotheek Utrecht.50 Een gemiste kans, want de gemakkelijk raadpleegbare en doorzoekbare digitale catalogus wordt zo voor onderzoekers minder bruikbaar. Verder is het jammer dat andere gevonden documenten zoals krantenknipsels en bladwijzers – die bijvoorbeeld iets over Vestdijks werkwijze kunnen vertellen en aan kunnen geven of een boek gelezen is of niet – in deze catalogus ontbreken. Deze gegevens zijn overigens wel in een aparte lijst te raadplegen die naast de collectie wordt bewaard.

Een belangrijke aanvulling van deze catalogus betreft de recensie-exemplaren waarvan er in de bibliotheek zeer veel aanwezig zijn. Bij ieder boek is namelijk toegevoegd in welk medium en op welke datum een bespreking van het boek door Vestdijk verscheen. Zo staat er bijvoorbeeld bij ‘Het woud der verwachting; het leven van Charles van Orléans’ uit 1949

47 Mourits en Pesch 1995: 11, 15. 48

Mourits en Pesch 1995: 7. 49

Alle gevonden aantekeningen, notities en correspondentie bevindt zich overigens niet meer in de boeken, maar worden naast de collectie-Vestdijk in de Universiteitsbibliotheek van Utrecht bewaard.

50

(20)

20

(Signatuur AB: Vestdijk 3 E 20) van Hella S. Haasse onder andere ‘bevat 1 vel aantekeningen; besproken in Algemeen handelsblad, 1 juli 1950’.51

2.2 De bibliotheek van Guido Gezelle

In 1999 werd ter gelegenheid van de honderdste sterfdag van Guido Gezelle (1830-1899) in de Openbare Bibliotheek ‘Biekorf’ te Brugge de tentoonstelling ‘“Reizen in den geest”: de boekenwereld van Guido Gezelle’ gehouden. De gelijknamige catalogus die hierbij verscheen beschrijft hoe Gezelle in een tijd waarin mobiliteit nog niet zo vanzelfsprekend was als nu kon ‘reizen in den geest’ via zijn collectie boeken.52

Geleid door zijn duizenden banden, van oude drukken in perkamenten banden tot literatuur, reisverhalen en boeken over volkenkunde en geschiedenis, construeerde de priester-dichter vanuit zijn leesstoel een beeld van vreemde culturen. De turbulente geschiedenis van de verzameling – Gezelle gaf tijdens zijn leven al veel boeken weg aan onder meer de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde in Gent en de Kortrijkse bibliotheek – heeft de collectie flink uitgedund: tegenwoordig zijn er nog zo’n dertienhonderd boeken in Brugge over. Na Gezelles dood kwam de verzameling bovendien eerst nog voor een deel in handen van verschillende erfgenamen waardoor een aanzienlijk aantal titels verloren is gegaan.53

In de catalogus is dan ook het accent gelegd op de zogenoemde ‘Gezelliana’: de boeken waarvan, door aanwezigheid van allerlei strepen in de marge of notities, en handtekeningen van of opdrachten aan de auteur, gezegd kan worden dat die in het bezit van Gezelle zijn geweest.54 In de catalogus van de collectie, die als een ‘geprivilegieerde toegang tot Gezelles boekenwereld’ fungeert, wordt verder ingegaan op de correspondentie die over de boeken werd gevoerd. Er werd geschreven over onder meer het lezen, lenen, kopen en verkopen van boeken. Dergelijke brieven bevatten een schat aan informatie over de interessegebieden en ‘boekenvrienden’ van Gezelle.55

51

Mourits en Pesch 1995: 56. Overigens was het soms niet duidelijk of het in de collectie aanwezige exemplaar ook daadwerkelijk ter recensie aan Vestdijk was toegezonden.

52 Ludo Vandamme (samenst.), “Reizen in den geest”: de boekenwereld van Guido Gezelle, Brugge, 1999, p. 7. 53

Vandamme (samenst.), 1999: 14-16. 54

Zie ook P. Couttenier en A. De Vos, ‘De Guido-Gezellebibliotheek in het Gezelle-archief te Brugge’, in:

Gezelliana. Kroniek van de Gezellestudie, jrg. 1 (1989), nr. 2, p. 21-68.

55

(21)

21

De catalogus heeft een interessante presentatievorm: in 23 paragrafen met titels van streken, landen of plaatsnamen – bijvoorbeeld ‘Verre Oosten’, ‘Nederland’ en ‘Rome’ – wordt steeds een aantal boeken uit de bibliotheek van Gezelle toegelicht. Met behulp van foto’s, brieven, handschriften en drukwerk reist de lezer als het ware met Guide Gezelle de wereld rond. De aantrekkelijke vormgeving van deze catalogus ten spijt, ik zal me in mijn beschrijving vooral richten op de boeken en niet uitgebreid op de correspondentie die erover werd gevoerd. Bovendien reisde de in het voormalig Nederlands-Indië geboren Hella S. Haasse niet alleen ‘in den geest’ maar vaak ook fysiek: naar Italië, Griekenland, Frankrijk, Indonesië. Meer hierover in hoofdstuk 3.

2.3 De bibliotheek van Frans Kellendonk

Een geheel andere presentatievorm biedt het essay dat in het literaire tijdschrift De Revisor verscheen over de bibliotheek van Frans Kellendonk (1951-1990). Ernst Braches heeft vanuit zijn eigen perspectief (maar in de hij-vorm) een op het eerste gezicht vrij poëtische beschrijving gegeven van Kellensdonk boeken zoals hij die tegenkwam in diens werkkamer. In een uitgebreid notenapparaat is daarnaast de feitelijke inhoud van de verschillende boekenkasten weergegeven. Frans Kellendonk had zijn acht boekenkasten alfabetisch op auteursnaam, en op brontaal en genre – proza, poëzie, kunstgeschiedenis etc. – ingedeeld. Braches tekent in zijn artikel steeds de bijzonderheden per boekenkast en -plank op en geeft zo een beeld van de indeling van de boekerij. In de noten beperkt Braches zich echter (op een enkele uitzondering na) tot een opsomming van de gevonden auteursnamen, met daarachter tussen ronde haakjes het aantal titels van de auteur in kwestie. In de kast 3G-C bijvoorbeeld (‘Nederlandse modern proza: 416 cm; 8,39 % van de totale collectie’) staan dan onder anderen ‘[…] Haasse (1); Harmsen ten Beek (1); ’t Hart (2)’.56 Onbekend is dus wélke titels Kellendonk bezat. Wel is bekend dat de collectie in totaal uit 2625 titels bestond die over een planklengte van precies 4961 cm opgesteld stonden.57

Braches heeft daarnaast de uitvoering van de gevonden boeken bestudeerd en kon hieruit concluderen dat het Kellendonk eerder om de inhoud dan om de vormgeving en uitgavevorm van de boeken te doen was: bijna alle boeken dragen sporen van vorige

56 Ernst Braches, ‘Uit de stilte’, in: De Revisor, jrg. 18 (1991), nr. 1-2 (mrt), p. 32. 57

(22)

22

gebruikers en zijn aanwezig in goedkope paperback- of pocketuitgaven. De auteur schreef in de jaren zeventig nog weleens zijn naam voor in een boek, maar later komt dit nog sporadisch voor. Ook de aantekeningen die Kellendonk in de boeken maakte zijn dun bezaaid. Braches vond wel talloze snippers en papiertjes die als bladwijzers dienden, maar of die nu een bepaalde passage aangaven of wellicht de plaats waar de auteur gebleven was in het boek, is niet duidelijk. Kellendonk kan bovendien vergeten zijn de leeswijzer te verwijderen.

Ter afsluiting van het artikel vraagt Braches zich af wat de zin is geweest van deze beschrijvende speurtocht door de collectie-Kellendonk, met andere woorden: wat voegt de bibliotheek toe aan het begrip van het oeuvre van Kellendonk? Uit diens werk sprak toch al een duidelijke hang naar schrijvers als Henry James, Shakespeare en Thomas de Quincey, net als een zwak voor proza boven poëzie en een grote belangstelling voor de kunst van het vertalen? De vraag naar het nut van deze onderneming blijft onbeantwoord, al beseft Braches wel dat hij zich op een plek bevindt waar het werk van Kellendonk is geboren. Nadere studies van de bibliotheek, ‘de schelp gevormd door de geest die ook het werk had voortgebracht’, kunnen hierop antwoord geven.

2.4 De bibliotheek van Lucebert

Ook de bibliotheek van de dichter-kunstenaar Lucebert (1924-1994) is beschreven. In De

lezende Lucebert. Bibliotheek van een dichter (2009) is een lijst van zijn ruim 6500 titels

tellende boekerij opgenomen en voorgelegd aan een achttal kenners van Luceberts werk. Dat resulteerde in interessante essays, waarin geprobeerd worden verbanden tussen de bibliotheek en het oeuvre van de Vijftiger te leggen – en daarin gaat deze bibliotheekbeschrijving verder dan de meeste andere. De onderzoekers schuwen echter niet om kritisch naar de mogelijkheden van dergelijk onderzoek te kijken: een van hen noemt de catalogus zelfs ‘kruimelwerk’, hij vindt dat er pas echt onderzoek naar intertekstuele relaties kan worden gedaan wanneer alle titels uit de lijst digitaal beschikbaar zijn; een ander vraagt af: ‘Is kennis van de bron absoluut noodzakelijk om het gedicht te kunnen duiden?’58

Toch geeft de catalogus veel ongekende informatie: het levert alleen al een schat aan biografische gegevens op waardoor een breder beeld van ‘de mens achter de dichter’ tevoorschijn komt. En er zijn zeker valide conclusies te trekken aan de hand van de

58

(23)

23

bibliotheek: Lucebert liet zich bijvoorbeeld in zijn beginjaren op een vrij directe manier inspireren door kunstboeken, zat niet met de neus op de ‘poëtische actualiteit’ en gebruikte voor verwijzingen naar de Klassieken soms latere bronnen, zoals Dante, Nietzsche of Hölderlin.59

2.5 De bibliotheek van Hans Faverey

In 2008 werd ook de catalogus van de boekerij van de dichter Hans Faverey (1933-1990) in boekvorm gepubliceerd. In de ‘Toelichting’ voorin wordt de nadruk gelegd op het nut van een dergelijke catalogus voor een bronnenstudie van het werk van Faverey. Alle eerdere studies van zijn oeuvre geven namelijk al aan dat intertekstuele verbanden cruciaal zijn in de poëzie van de in Suriname geboren dichter.60 En vooral in het buitenland, vaker dan in Nederland, trof Faverey geestverwanten. Met deze catalogus kan de literair historicus aan de slag gaan. Iedere interpretator moet bij het expliciteren van het leesgedrag van een auteur wel een stevige slag om de arm houden:

‘Wie een ander toestaat in zijn boekenkast te kijken, laat de ander toe in zijn denkend verleden en heden. Maar niet iedere privé bibliotheek is interessant. Er zijn genoeg lezers wier wijsheid niet uit boeken stamt. Er zijn lezers die boeken in hun hoofd en niet in hun kasten hebben. Maar vaak is de particuliere bibliotheek wel belangrijk. In die van filosofen en schrijvers kan de oorsprong van hun denken terug te vinden zijn.’61

De beschrijving van de gevonden boeken, die in alfabetische wanorde opgesteld stonden, is gedaan met het oog op identificeerbaarheid en niet op het weergeven van alle bibliografische feitelijkheden van een titel.62 Via verschillende internationale bibliotheeksystemen (bijvoorbeeld WorldCat en de Karlsruher Virtueller Katalog) kan vervolgens de betreffende editie teruggevonden worden. Problematisch aan deze beschrijvingsmethode is dat zeer oude of zeldzame en bibliofiele werken vaak niet in dergelijke bibliotheeksystemen voorkomen.

59 Kuitert 2009: 34, 60, 67, 75. 60

Marita Mathijsen, ‘Toelichting’, in: Roberto Dagnino (samsenstelling), De vijver in het meer. Catalogus van de

bibliotheek van Hans Faverey, Amsterdam, 2008, p. 6.

61 Dagnino 2008: 7. 62

(24)

24

Naast de boeken zijn ook alle grammofoonplaten geïnventariseerd. Faverey was immers een fanatieke muziekliefhebber, een gegeven dat in zijn poëzie al naar voren kwam. Voor beide media geldt overigens dat de boeken en platen die Faverey in bezit had niet strikt te scheiden zijn van die van zijn partner Lela Zečković.63

Zečković gaat in een uiteenzetting die aan de feitelijke catalogus voorafgaat onder meer in op de boekwinkels en -verkopers waar Favereys zijn boeken aanschafte. Zo vertelt zij een anekdote over de aankoop van een prachtig zestiende-eeuws Arabisch boek dat Faverey in 1984 tijdens een reis door Turkije in de stad Konya wist te bemachtigen. Daarnaast wordt duidelijk dat hij in het begin van de zestiger jaren met name het Waterlooplein in Amsterdam – ‘een goudmijn’ – en voor de goedkope Penguinedities boekwinkel De Slegte bezocht. ‘En zo ontstond in de loop van de jaren een Bibliotheek van Verbeelding,’ aldus Zečković.64

2.6 Recente inventarisaties: de bibliotheken van Kees Fens, Pim Fortuyn en Harry Mulisch

In 2012 zijn tot nog toe maar liefst drie bibliotheken ontsloten: van literair criticus Kees Fens (1929-2008), politicus Pim Fortuyn (1948-2002) en schrijver Harry Mulisch (1927-2010). In maart van dat jaar verscheen allereerst de complete inventaris van Fens, die ‘de beste lezer van Nederland’ werd genoemd.65 Hij was een van de oprichters van literair tijdschrift Merlyn (1962-1966) en als criticus bijna veertig jaar verbonden aan de Volkskrant.66 Fens’ bibliotheek in zijn woonhuis, Keizersgracht 245A te Amsterdam, werd in de periode 2009-2011 in kaart gebracht en ten slotte, samen met tientallen foto’s van de boekenkasten, gepubliceerd in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren.67 De boekerij herbergt logischerwijs niet alle boeken die de criticus ooit in bezit had: Fens gaf veel boeken die hij niet meer nodig dacht te hebben weg aan antiquariaat JOOT Books, dat op een steenworp afstand in de Hartenstraat gevestigd is.68 De korte ‘Verantwoording’ wijst dan ook op een publicatie waarin een overzicht gegeven wordt van alle boeken die Fens tussen 1954 en 2008 besprak in dag- en

63

Dagnino 2008: 9. 64 Dagnino 2008: 22. 65

Karien Hilbers, ‘Kees Fens’, Noordhollands Dagblad, 20 maart 2010. 66

‘Bibliotheek Kees Fens online’, NRC Handelsblad, 16 maart 2012. 67 Alice Doeks (hoofdred.), De bibliotheek van Kees Fens, 2012. Zie:

http://www.dbnl.org/titels/titel.php?id=doek005bibl01 voor de inventarisatie en

http://www.dbnl.org/tekst/doek005bibl01_01/doek005bibl01_01_0002.php voor de foto’s. 68 Toelichting door Uta Janssens-Fens,

(25)

25

weekbladen.69 Hiermee kan in elk geval een compleet beeld van de titels die Fens voor zijn werk als criticus las gevormd worden.

Foto: Johannes Abling.

De digitale inventaris volgt niet de opstelling van de titels in de boekenkasten, maar wordt in alfabetische volgorde gepresenteerd. De catalogus is verdeeld in twee delen: ‘Anoniem’ – waarin onder meer bloemlezingen, jaarboeken en tijdschriften te vinden zijn – en ‘Auteurs’. Het is niet duidelijk waarom deze scheiding is aangebracht; de lijsten hadden beter samengevoegd kunnen worden. Nu moet er voor één zoekopdracht in beide lijsten worden gezocht.

Alice Doeks, de hoofdredacteur van het inventarisatieproject, wijdt in haar toelichting bij de catalogus dergelijke deviaties aan de tijdsdruk waaronder het project leed. De inventarisatie van de ongeveer zevenduizend titels is als gevolg daarvan uitgevoerd door zo veel mogelijk titelbeschrijvingen te ontlenen aan PiCarta, een database waarmee een groot aantal Nederlandse bibliotheekcatalogi raadpleegbaar is. Deze methode heeft een aantal gebreken aan het licht gebracht, naast in de auteurs- ook onder meer in de titelvelden, die voornamelijk door toedoen van foutieve informatie in PiCarta zijn veroorzaakt.70 De fysieke

69 De ‘Verantwoording’ (http://www.dbnl.org/tekst/doek005bibl01_01/colofon.php) verwijst naar Rijk Mollevanger, ‘Ingangen op Fens. De bibliografie van krantenartikelen van Kees Fens 1954 tot 2008’, http://www.niekvanbaalen.net/fens/fens.htm, versie juni 2011.

70 ‘Toelichting door Alice Doeks’, zie

(26)

26

bibliotheek bestond toen al niet meer, waardoor sommige fouten onherstelbaar bleken.71 Het handmatig verbeteren van de evidente fouten heeft nog niet plaatsgevonden, al vermeldt de DBNL-pagina waarop de catalogus te vinden is dat in het najaar van 2012 een herziene versie van de inventarisatie gepubliceerd wordt. Tot nog toe (juli 2013) is dat niet gebeurd. Wiel Kusters, die momenteel werkt aan een biografie over Kees Fens, bestudeert voor zijn onderzoek naar het leven en werk van de criticus documenten die tijdens de inventarisatie tevoorschijn zijn gekomen.72

In april 2012 werd vervolgens de inventarisatie van de bibliotheek van de vermoorde politicus Pim Fortuyn digitaal gepubliceerd.73 In zijn stadsvilla Palazzo di Pietro (vrij vertaald ‘Paleis van Pim’, naar diens derde doopnaam Petrus), aan het G.W. Burgerplein 11 te Rotterdam, stonden 4901 boeken. Na Fortuyns dood in 2002 werd jarenlang niets veranderd aan de bibliotheek tot in juni 2009 de complete inboedel ter veiling werd gebracht. Om te voorkomen dat Fortuyns boekerij uiteen zou vallen besloot het gemeentearchief Rotterdam zijn volledige boekverzameling en archief op te kopen. Uit een uitzending van het actualiteitenprogramma

Netwerk (EO, NCRV), een maand voor de veiling, kwam naar voren dat Fortuyn, die naast

politicus ook socioloog, auteur en columnist was, in ruim driehonderd boeken persoonlijke notities had gemaakt.74 Ook nu is het wachten op de resultaten van een biograaf, in dit geval Leonard Ornstein, die de gevonden aantekeningen in verhouding tot Fortuyns geestelijk eigendom zal bestuderen.75

Voorlopig valt vooral de zoekfunctie van de Fortuynbibliotheek op. De bibliotheek is namelijk geïncorporeerd in de ‘collectie-Rotterdam’ van het gemeentearchief Rotterdam, de grootst bekende verzameling van werken van en over Rotterdam en omstreken. Het zoeken in een veld als ‘Uitgeverij’ is in de deelcollecties van deze overkoepelende catalogus wel

71 Op 19 mei 2010 werden namelijk zo’n duizend boeken van Fens geveild bij veilinghuis Bubb Kuyper in Haarlem, zie ‘Wat had Kees Fens in huis?’, de Volkskrant, 17 maart 2012. De collectie bestaat op dit moment alleen nog in virtuele vorm.

72 NRC Handelsblad, 16 maart 2012. De biografie verschijnt naar verwachting in 2014. 73

Zie http://gemeentearchiefrotterdam.deventit.nl/pimfortuyn/pimfortuyn/onderzoek/bibliotheek-archief, onder kop ‘Collecties van Pim Fortuyn’, doorklikken naar ‘bibliotheek’.

74 Netwerk, 6 mei 2009. De uitzending is terug te zien via Uitzending Gemist

(http://www.uitzendinggemist.nl/afleveringen/1122489), vanaf 13.31. Op 26 mei 2012 was daarnaast in het radioprogramma Tour de Bieb van RTV Rijnmond een interview te horen met een medewerker van het gemeentearchief over de diversiteit van de collectie (http://www.rijnmond.nl/programmas/vraag-het-de-bieb/berichten/26-05-2012/tour-de-bieb-bibliotheek-pim-fortuyn).

75

Ornstein bracht dit jaar al een boek over Pim Fortuyn uit: De jonge Fortuyn. De wordingsgeschiedenis van een

omstreden politicus. Dit boek kan gezien worden als een voorpublicatie van het proefschrift waarop de biograaf

(27)

27

mogelijk, maar leidt in het geval van de bibliotheek van Fortuyn tot niets; alleen de titel, auteur en datering van de boeken zijn immers opgetekend.76

Ook het aantal fouten dat een korte zoekactie met het trefwoord ‘Hella Haasse’ bij ‘Vrij zoeken’ oplevert, trekt de aandacht. Er worden dertien titels gevonden van Haasse, twaalf primaire werken (waaronder tweemaal Het licht der schitterende dagen uit 1981) en een studie van Aleid Truijens over de auteur. In de beschrijving van deze rij titels tel ik al snel zes fouten: titel en ondertitel worden niet correct gescheiden, hoofdletters ontbreken, de namen van coauteurs zijn afwezig. Opmerkingen die kunnen duiden welke driehonderd boeken aantekeningen van Fortuyn bevatten, ontbreken eveneens.

In april werd ook de laatste hand gelegd aan de inventarisatie van de privébibliotheek van Harry Mulisch.77 De 4198 boeken uit deze verzameling bevonden zich op de woonetage van zijn appartement aan de Leidsekade 103 in Amsterdam, waar de schrijver meer dan vijftig jaar resideerde. Het zijn dus niet de boeken op de werketage die geïnventariseerd zijn; dat gebeurt waarschijnlijk nog voordat deze verdieping, volgens verwachting in 2013, onder de naam Harry Mulisch Huis (http://harrymulischhuis.nl/) als museum opgesteld wordt aan het grote publiek.

Boekenkasten en de favoriete luie stoel van Harry Mulisch op zijn werketage. Foto: ANP.

76 Daarnaast wordt wel het ‘Aanvraagnummer’ vermeld, en het veld ‘Collectie’ noemt keer op keer ‘Bibliotheek van Pim Fortuyn’.

77

De inventaris van Mulisch’ privébibliotheek is nog niet gepubliceerd. Omdat ik mee heb gewerkt aan het beschrijven van de boeken, heb ik toegang tot de lijst. Publicatie van (delen van) de inventarisatie gebeurt met toestemming van Mulisch’ weduwe Kitty Saal en zijn literair executeur-testamentair Marita Mathijsen.

(28)

28

De woonetage, waarvan vermoed werd dat hier niet de boeken zouden staan die direct met Mulisch’ oeuvre in verband gebracht konden worden, bleek toch de bron van enkele bijzondere ontdekkingen.78 Zo bleek Mulisch achter in een uitgave van Multatuli’s Ideeën uit 1906 een aantekening te hebben gemaakt:

‘In de zomer van dit jaar, in de zon op een weilandje, heb ik deze bundel, als eerste kennismaking met Multatuli, gelezen, en het is een openbaring geweest. Ik heb niet geweten, dat iets dergelijks bestond en kon bestaan in de taal van dit land. M. is het enige in dit land geboren genie, tot dusverre. […] Die wijsheid, die geestigheid, die ergernis, – het is allemaal even geniaal. Men vergeeft hem er een hoop andere dingen voor. Ik heb in hem een geestverwant gevonden. Deze bundel zal ik zeker nog vaak lezen. Sterker nog dan anders heb ik bij M. het gevoel, alsof hij expres voor mij geschreven heeft.’

Deze lofzang stamt uit 1949. In een boek van S. Vestdijk, van wie hij het complete werk in zijn slaapkamer had staan (naast de 143 delen van de Weimareruitgave van Goethe) merkte Mulisch bovendien op: ‘De man schrijft te veel.’79

Verder werden in een Penguinuitgave uit 1954 van The Great Gatsby van F. Scott Fitzgerald drie handtekeningen gevonden: die van Mulisch uit 1955, van dochter Anna (1971) uit 1988 en van zoon Menzo (1992) uit 2009. De collectie fungeerde dus niet alleen als een bibliotheek voor de schrijver zelf, maar ook voor zijn kinderen. Het boek over Bram Vingerling (zie paragraaf 1.3) is overigens niet traceerbaar in de privébibliotheek.

Op zolder werden bovendien drie opvallende titels gevonden: De kunst van het korte

verhaal, How to write a short story en Fiction writers on fiction writing, waarin de

handtekeningen van Mulisch duidden op een aankoop in respectievelijk 1946, 1947 en 1949. In deze periode had de beginnend schrijver net zijn eerste verhaal ‘De kamer’ in Elseviers

weekblad gepubliceerd. Kort daarna, in 1952, verscheen zijn debuutroman archibald strohalm. Zou Mulisch – die altijd beweerde: schrijver word je niet, dat ben je – deze

zelfhulpboeken gebruikt hebben? Nader onderzoek is nodig om op deze en andere vragen een betrouwbaar antwoord te formuleren. Voorlopig blijft de lijst ‘een Fundgrube voor scripties en artikelen, en natuurlijk voor de biografie’, aldus Mulischkenner Marita Mathijsen, die het inventarisatieproject leidde.80

78

Marita Mathijsen, ‘Boeken boeken van Harry Mulisch’, in: Absint, nr. 5, april-mei 2012, p. 31. 79 Mathijsen 2012: 31.

80

(29)

29

Uit de voorafgaande literaire liefdesverklaringen en schrijversbibliotheken blijkt dat auteurs – meestal – ook lezers zijn. De boeken uit hun jeugd hebben vaak zelfs directe invloed gehad op hun schrijver- of dichterschap. Om erachter te komen of Haasses leeservaringen ook haar literaire werk hebben bepaald zal ik in het volgende hoofdstuk eerst een beeld schetsen van haar lezerschap.

(30)

30

3: Hella S. Haasse over literatuur en lezen

Lezen bleek tijdens Haasses leven altijd een levensbehoefte te zijn geweest: ‘Ik heb mijn leven lang gelezen als een bezetene. Het lezen was – en is – altijd veel meer geweest dan tijdverdrijf, liefhebberij, of zelfs gewoonte; het is noodzaak.’81

Zij las niet alleen veel, zij schreef ook vaak over wat zij las, zowel in haar autobiografische werk als in essays, columns en artikelen. In de komende paragrafen zal ik aan de hand van een aantal van die stukken en een grote hoeveelheid interviews waaraan zij meewerkte, proberen om verschillende ontwikkelingen in haar leeshouding aan te wijzen en te duiden. Om te beginnen zal ik de eerste kennismaking met het Boek beschrijven, waarna ik via haar opvoeding en scholing zowel in Indië als in Nederland uit zal komen bij haar leesgedrag in de periode tijdens en kort na de Tweede Wereldoorlog. Vervolgens zullen Haasses opvattingen over het lezen van literatuur in de jaren zestig tot tachtig aan bod komen, om te eindigen bij haar leeshouding in de laatste decennia van haar leven.

Ik zal bij de genoemde boektitels telkens nagaan of die ook in de inventarislijst van de bibliotheek voorkomen. Is dat het geval, dan zal ik achter de titel, waar ik al steeds het jaar van de eerste druk heb aangegeven, nu ook vetgedrukt het jaar van uitgave van het in de boekenkast gevonden exemplaar vermelden. Een voorbeeld: Jules Vernes Naar het

middelpunt der aarde (1864) [1919]. 1864 geeft het jaar van de eerste druk in de brontaal aan;

het tussen vierkante haken geplaatste 1919 geeft het drukjaar van de uitgave aan die Haasse in haar boekenkast had staan. Wordt er alleen een genre genoemd, bijvoorbeeld ‘detectives’ of ‘horrorverhalen’, dan zal ik hier in hoofdstuk 4 op terug komen. Wanneer er alleen een auteur genoemd wordt, zal ik kijken of er boeken van die schrijver in het overzicht voorkomen. Zo ja, dan geef ik tussen vierkante haken alleen het aantal in de bibliotheek aanwezige boeken aan – de titels zelf kunnen in bijlage 1 gevonden worden. Meerdere exemplaren van dezelfde titel tel ik als één, net als verschillende vertalingen van een en dezelfde titel. De jaren van uitgave van de betreffende boeken kunnen vervolgens ook in bijlage 1 achterhaald worden.

Deze methode bevestigt uiteraard alleen de aanwezigheid van het werk in de boekerij en bewijst niet automatisch dat het boek van de schrijfster zelf is geweest, of zij dat die specifieke uitgave heeft gelezen (meer hierover in paragraaf 4.1 Verantwoording).

81 Mijn boek van vroeger en nu. Zeven auteurs vertellen over de rol die het boek in hun leven speelde, Amsterdam, 1957, p. 40.

(31)

31 3.1 Opvoeding en lagere school in Indië en Nederland (1918-1931)

Voordat Hella S. Haasse daadwerkelijk kon lezen was er allereerst de ontdekking van het boek als ding. Dit gebeurde tijdens haar kleutertijd in Soerabaja na een ongeluk aan de rekstok thuis bij een schoolvriendje:

‘Tijdens de rustige middag die het noodzakelijk gevolg van dit ongeluk was, ontdekten wij het Boek. Het lag in de logeerkamer, onder in de kast: oude afleveringen van een aardrijkskundig tijdschrift in een halfvergane leder band. Argeloos bladerend stuitten wij plotseling op een plaat die ons de adem benam. Op een eenzame rots in zee vier skeletten, twee grote en twee kleine. Wij wisten zelfs niet van afbeeldingen wat een geraamte was. Hoewel wij dus niet begrepen wat de plaat eigenlijk voorstelde, klopte het hart ons in de keel.’82

Medio 1920 tot 1922 verblijft het gezin Haasse vervolgens in Rotterdam, waar vader Willem Hendrik (1889-1955) een tijdelijke baan op het stadhuis heeft. Tijdens deze periode maakt Haasse als klein meisje, zij werd toen Helly genoemd, kennis met prentenboeken, getuige de ‘Catalogus van Prentenboeken’ die haar moeder Katharina (Käthe) Haasse-Diehm Winzenhöler (1893-1983) op vermoedelijk 20 juli 1920 opstelt. Met meer dan dertig titels een forse collectie prentenboeken voor een meisje dat nog geen twee jaar oud is.

Links: ‘Catalogus van / Prentenboeken / van Helly Haasse / Beukelsdijk 25ª / Rotterdam / 20 Juli ’20’. Rechts: ‘1. Album voor plak plaatjes; 2. Sprookje van Asschepoester; 3. Vertellingen voor Jong Nederland; 4. Knip en vouwbare [?] nieuwe blokkendoos; 5. Vertellingen o.a. Paulientje [?], de zwavelstokjes; 6. Kleurboek

82

(32)

32

[The] Little Object Painter; 7. St. Niet ver[?]; 8./9. Dieren A.B.C.; 10. Mijn eerste Prentenboek; 11. Boek met verschillende Dieren; 12. Vroolijke dieren; 13. Klein prenten-boek; 14./15. Kijkjes in den Dierentuin; 16. Der

Schnell-maler; 17. Versjes-boek; 18. Voor blondjes en zwartjes; 19. Wat is dit? Wat is dat?’

Collectie Letterkundig Museum, Den Haag

‘Pag. 2. Vervolg. 20. Roodkapje en Richard Wittington; 21. Carolientje ver van huis; 22. Tien kleine nikkertjes; 23. Klein Duimpje; 24. Wilde Dieren; 25. Mijn Poppen Boek; 26. Mijn[e] lieveling; 27. Blauw Kapje; 28. Voor het kleine kleine Kleuterke; 29. A, dat is Aafje eng. (A.B.C. Boek.); 30. De Familie Beer; 31. Een dag in Artis;

32. De Prins als Bedelaar; 33. Het Boek van Luilekkerland.’

Collectie Letterkundig Museum, Den Haag

Ter gelegenheid van haar derde verjaardag wordt Haasse, omringd door haar poppen en speelgoeddieren, gefotografeerd. Op de foto is ook Mijne lieveling te zien, nr. 26 van de ‘Catalogus’.83

Dit boek, met kindergedichtjes geschreven door de onderwijzer Antoon Leonard de Rop (1837-1895) en met tekeningen van Lizzie Mack, verscheen als nummer zes in de serie ‘Juweeltjes voor de Jeugd’. Het werd waarschijnlijk in 1887 te Amsterdam uitgegeven door Jacs. G. Robbers.

83

Dit verband werd gelegd door Patricia de Groot (die vanaf 2002 tot aan Haasses dood haar redacteur was bij uitgeverij Querido), tijdens haar lezing ‘De rol van de verbeelding’, uitgesproken op 11 november 2012 tijdens het Hella Haasse Symposium van de Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde, in Bronbeek te Arnhem.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1922.. B ARBIER , door wiens mild toedoen het aan de Academie, zal gegeven zijn

Daarenboven schijnt de Luiksche professor niet te weten, dat in Vlaanderen buiten de drie uren thans uitsluitend aan de studie der Vlaamsche taal gewijd vaak nog twee, drie of

Meer dan zestien jaar zijn er sedertdien verloopen en ik overdrijf niet wanneer ik vaststel dat de heer Obrie, niet alleen door zijn gulhartig en rechtschapen karakter de

Eene uitsluitelijk Vlaamsche school zou maar kunnen ingericht worden, indien de Regeering tot het besluit kwam in de middelbare scholen bijzondere professors voor het onderwijs

(Geteekend:) J.f.L.. Dat handschrift hebben wij, in eene zitting van de Commissie voor Geschiedenis, Bio- en Bibliographie, aan onze medeleden van de Koninklijke Vlaamsche

Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1897.. - Eene vrouw, die aan het spinnen is... S PINNEN. gebruikt in den zin

Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1898.. ven wat er van de Oudnederfrankische klanken in de dialecten van Brugge, Veurne, Gent

Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1899.. Licht kan alzoo de reeks uitgaven onzer Academie met eene belangrijke eenheid