• No results found

Lezen bleek tijdens Haasses leven altijd een levensbehoefte te zijn geweest: ‘Ik heb mijn leven lang gelezen als een bezetene. Het lezen was – en is – altijd veel meer geweest dan tijdverdrijf, liefhebberij, of zelfs gewoonte; het is noodzaak.’81

Zij las niet alleen veel, zij schreef ook vaak over wat zij las, zowel in haar autobiografische werk als in essays, columns en artikelen. In de komende paragrafen zal ik aan de hand van een aantal van die stukken en een grote hoeveelheid interviews waaraan zij meewerkte, proberen om verschillende ontwikkelingen in haar leeshouding aan te wijzen en te duiden. Om te beginnen zal ik de eerste kennismaking met het Boek beschrijven, waarna ik via haar opvoeding en scholing zowel in Indië als in Nederland uit zal komen bij haar leesgedrag in de periode tijdens en kort na de Tweede Wereldoorlog. Vervolgens zullen Haasses opvattingen over het lezen van literatuur in de jaren zestig tot tachtig aan bod komen, om te eindigen bij haar leeshouding in de laatste decennia van haar leven.

Ik zal bij de genoemde boektitels telkens nagaan of die ook in de inventarislijst van de bibliotheek voorkomen. Is dat het geval, dan zal ik achter de titel, waar ik al steeds het jaar van de eerste druk heb aangegeven, nu ook vetgedrukt het jaar van uitgave van het in de boekenkast gevonden exemplaar vermelden. Een voorbeeld: Jules Vernes Naar het

middelpunt der aarde (1864) [1919]. 1864 geeft het jaar van de eerste druk in de brontaal aan;

het tussen vierkante haken geplaatste 1919 geeft het drukjaar van de uitgave aan die Haasse in haar boekenkast had staan. Wordt er alleen een genre genoemd, bijvoorbeeld ‘detectives’ of ‘horrorverhalen’, dan zal ik hier in hoofdstuk 4 op terug komen. Wanneer er alleen een auteur genoemd wordt, zal ik kijken of er boeken van die schrijver in het overzicht voorkomen. Zo ja, dan geef ik tussen vierkante haken alleen het aantal in de bibliotheek aanwezige boeken aan – de titels zelf kunnen in bijlage 1 gevonden worden. Meerdere exemplaren van dezelfde titel tel ik als één, net als verschillende vertalingen van een en dezelfde titel. De jaren van uitgave van de betreffende boeken kunnen vervolgens ook in bijlage 1 achterhaald worden.

Deze methode bevestigt uiteraard alleen de aanwezigheid van het werk in de boekerij en bewijst niet automatisch dat het boek van de schrijfster zelf is geweest, of zij dat die specifieke uitgave heeft gelezen (meer hierover in paragraaf 4.1 Verantwoording).

81 Mijn boek van vroeger en nu. Zeven auteurs vertellen over de rol die het boek in hun leven speelde, Amsterdam, 1957, p. 40.

31 3.1 Opvoeding en lagere school in Indië en Nederland (1918-1931)

Voordat Hella S. Haasse daadwerkelijk kon lezen was er allereerst de ontdekking van het boek als ding. Dit gebeurde tijdens haar kleutertijd in Soerabaja na een ongeluk aan de rekstok thuis bij een schoolvriendje:

‘Tijdens de rustige middag die het noodzakelijk gevolg van dit ongeluk was, ontdekten wij het Boek. Het lag in de logeerkamer, onder in de kast: oude afleveringen van een aardrijkskundig tijdschrift in een halfvergane leder band. Argeloos bladerend stuitten wij plotseling op een plaat die ons de adem benam. Op een eenzame rots in zee vier skeletten, twee grote en twee kleine. Wij wisten zelfs niet van afbeeldingen wat een geraamte was. Hoewel wij dus niet begrepen wat de plaat eigenlijk voorstelde, klopte het hart ons in de keel.’82

Medio 1920 tot 1922 verblijft het gezin Haasse vervolgens in Rotterdam, waar vader Willem Hendrik (1889-1955) een tijdelijke baan op het stadhuis heeft. Tijdens deze periode maakt Haasse als klein meisje, zij werd toen Helly genoemd, kennis met prentenboeken, getuige de ‘Catalogus van Prentenboeken’ die haar moeder Katharina (Käthe) Haasse-Diehm Winzenhöler (1893-1983) op vermoedelijk 20 juli 1920 opstelt. Met meer dan dertig titels een forse collectie prentenboeken voor een meisje dat nog geen twee jaar oud is.

Links: ‘Catalogus van / Prentenboeken / van Helly Haasse / Beukelsdijk 25ª / Rotterdam / 20 Juli ’20’. Rechts: ‘1. Album voor plak plaatjes; 2. Sprookje van Asschepoester; 3. Vertellingen voor Jong Nederland; 4. Knip en vouwbare [?] nieuwe blokkendoos; 5. Vertellingen o.a. Paulientje [?], de zwavelstokjes; 6. Kleurboek

82

32

[The] Little Object Painter; 7. St. Niet ver[?]; 8./9. Dieren A.B.C.; 10. Mijn eerste Prentenboek; 11. Boek met verschillende Dieren; 12. Vroolijke dieren; 13. Klein prenten-boek; 14./15. Kijkjes in den Dierentuin; 16. Der

Schnell-maler; 17. Versjes-boek; 18. Voor blondjes en zwartjes; 19. Wat is dit? Wat is dat?’

Collectie Letterkundig Museum, Den Haag

‘Pag. 2. Vervolg. 20. Roodkapje en Richard Wittington; 21. Carolientje ver van huis; 22. Tien kleine nikkertjes; 23. Klein Duimpje; 24. Wilde Dieren; 25. Mijn Poppen Boek; 26. Mijn[e] lieveling; 27. Blauw Kapje; 28. Voor het kleine kleine Kleuterke; 29. A, dat is Aafje eng. (A.B.C. Boek.); 30. De Familie Beer; 31. Een dag in Artis;

32. De Prins als Bedelaar; 33. Het Boek van Luilekkerland.’

Collectie Letterkundig Museum, Den Haag

Ter gelegenheid van haar derde verjaardag wordt Haasse, omringd door haar poppen en speelgoeddieren, gefotografeerd. Op de foto is ook Mijne lieveling te zien, nr. 26 van de ‘Catalogus’.83

Dit boek, met kindergedichtjes geschreven door de onderwijzer Antoon Leonard de Rop (1837-1895) en met tekeningen van Lizzie Mack, verscheen als nummer zes in de serie ‘Juweeltjes voor de Jeugd’. Het werd waarschijnlijk in 1887 te Amsterdam uitgegeven door Jacs. G. Robbers.

83

Dit verband werd gelegd door Patricia de Groot (die vanaf 2002 tot aan Haasses dood haar redacteur was bij uitgeverij Querido), tijdens haar lezing ‘De rol van de verbeelding’, uitgesproken op 11 november 2012 tijdens het Hella Haasse Symposium van de Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde, in Bronbeek te Arnhem.

33

Hella op haar derde verjaardag, 2 februari 1921. Tegen de eerste pop links staat Mijne lieveling.

Foto: W. Blouzé, Rotterdam. Collectie Hella S. Haasse

Op de lagere school werd Haasse vervolgens ingewijd in ‘de geheimen van Aap, Noot, Mies’ door de nonnen. Haar niet-religieuze ouders hadden namelijk voor de dichtstbijzijnde school gekozen en dat dit een katholieke school was, was voor hen van ondergeschikt belang.84 Haasse nam als enige niet-katholiek in de klas niet deel aan de religieuze activiteiten van haar medeleerlingen; zij hield zich op die momenten bezig met ‘lees- en schrijfwerkjes’.85

Het is niet met zekerheid te achterhalen welk boek Haasse het allereerste las toen zij eenmaal had leren lezen, maar duidelijk is dat het verhaal van het lelijke jonge eendje uit de sprookjes van Hans Christian Andersen een van de eerste openbaringen voor haar moet zijn geweest. Zij kreeg van haar grootouders van vaders kant rond haar zevende levensjaar een mooie uitgave van dit boek.86

84

Haasse 1961:25.

85 Haasse, Toen ik schoolging, 2007, Amsterdam, p. 8. 86

Kees Hendrikse, ‘Hella Haasse en haar boeken. De eigen bibliotheek als labyrint en eldorado’, in: Boekenpost, jrg. 9, sept/okt 2001, p. 11. Haasse liet dit boek op haar beurt waarschijnlijk ook lezen door haar kinderen, of las het voor. Door het gehele boek heen is potloodgekras te vinden; op p. 117 is de naam van haar jongste dochter Ellen geschreven.

34

Boven: voorplat en titelpagina van Sprookjes (1835) [1922] van Hans Christian Andersen, Werelduitgave, met negenenzestig illustraties door Hans Tegner, vertaald door M. van Eeden-van Vloten, Scheltema & Holkema’s

Boekhandel/K. Groesbeek & Paul Nijhoff, Amsterdam.

Onder: opdracht van de grootouders in Sprookjes: ‘voor Helleke / van oma en opa Haasse / omdat zij op school verhoogd is. / Augustus 1926.’

Foto’s Bibliotheek HSH

Haasse was toen in Nederland bij haar grootouders, omdat haar moeder, die concertpianiste was, in 1924 ziek werd en was vertrokken naar een sanatorium in het Zwitserse Davos.87 Vader Willem Hendrik bleef alleen achter in Indië. Haasse werd in Nederland al snel van haar broertje Wim, voluit Willem Hendrik Johannes (1921-2010), gescheiden die tijdens een eerder verblijf in Rotterdam was geboren. Zij wordt eerst ondergebracht bij haar moeders grootouders in Heemstede en later bij haar andere grootouders in Baarn waar zij wordt

87

In talloze bronnen wordt Winzenhöhler geschreven, met een tweede h dus. Uit haar ex libris blijkt echter dat zij haar achternaam zelf als Winzenhöler schrijft. Zowel Käthe als Willem Hendrik kwam overigens pas in het begin van hun twintiger jaren in Indië aan. (Een handvol achtergrond, p. 176, 186)

35

herenigd met Wim.88 Al snel blijkt de opvoeding van twee kinderen te inspannend voor de Baarnse grootouders waarop besloten wordt Haasse in een kinderpension onder te brengen.89

Haasses verblijf in Nederland, dat duurde tot eind 1928, is een kenmerkende periode voor haar geweest, waarin ‘het fantaseren een belangrijke functie gekregen [heeft]’.90 Met name de bossen in de omgeving prikkelden haar fantasie.91 De ‘tantes’ die haar verzorgden in het pension luisterden eerst verbaasd en later ontstemd naar de verhaaltjes die het jonge meisje ‘uit zelfbehoud’ vertelde.92 Ze werd uitgemaakt voor ‘jokkebrok’ omdat ze niet de waarheid sprak. Juist het verboden karakter van het fantaseren prikkelde haar Lust zum

Fabulieren:

‘Uit die tijd dateert dan ook het eenzame spel dat door alle jaren van mijn jeugd heen mijn meest geliefkoosde bezigheid is gebleven. Het bestond uit het (al naar gelang van de omstandigheden) hardop of gefluisterd, of zwijgend in gedachten voor mijzelf verzinnen van verhalen waarin al wat mij overkwam, al wat mij bezighield, direct of indirect vorm kreeg. Deze geschiedenissen bestonden uit een aantal steeds gelijke grondpatronen (onbegrepen kind- alleen, dat door een plotselinge dood of door het verrichten van opzienbarende daden gerehabiliteerd wordt), met telkens andere variaties uitgewerkt, en vermengd met details van allerlei dat ik gehoord of gelezen had.’93

In de jaren dat zij haar geboorteland en familie moest missen bood ook de literatuur troost, grotendeels door haar onuitputtelijkheid van geschiedverhalen, sprookjes, avonturenverhalen en wonderverhalen.94 Dat eerste genre kon zij lezen mede dankzij de heer Willem Klaas Rijsdorp (1900-1950), door de schrijfster in Toen ik schoolging (2007) aangeduid als ‘mijnheer R.’, een van de leraren van de Openbare Lagere School De Oorsprong in Baarn, waar zij twee jaar les had.

Haasse bekent dat ze bijzonder naar hem opkeek: hij leek namelijk ‘op een prins uit mijn Duizend-en-een-nacht’.95 Zij leerde hier moeiteloos spellen en lezen, en verslond buiten schooltijd het ene na het andere boek:

88

De plaatsen Heemstede en Baarn worden eerst nog cryptisch ‘H.’ en ‘B.’ genoemd, zie Haasse 1961: 40, 42. 89

Zie ook het interview met Adriaan van Dis waarin Haasse vertelt over de tijd in het kinderpension en de ‘spartaanse opvoedregels’ die daar golden, in: Van Dis in de IJsbreker, VPRO, 18 november 1990.

(http://hellahaassemuseum.nl/objects/74.html#gallery) 90

Johan Diepstraten, Hella S. Haasse. Een interview, ’s-Gravenhage, 1984, p. 63. 91 Haasse 1961: 56.

92

Haasse 1961: 42. 93

Haasse 1961: 43.

94 Hella Alofs, ‘Leven en werk van Hella S. Haasse’, in: Bzzlletin, jrg. 10, nr. 91, december 1981, p. 5. 95

36

‘In de twee jaren op die school ben ik in de ban geraakt van de geschiedenis. Dat kwam niet door de feiten en jaartallen, maar vooral door de platen aan de muur en in de lesboeken. De Middeleeuwen boeiden me het meest. Ik tekende kastelen, en jonkvrouwen met punthoeden en wapperende sluiers, en verzon een verhaal, dat ik ook speelde, in mijn eentje, over een zekere Amalaswintha, die veel aan haar torenvenster zat, of te paard over de velden stoof.’96

Rijsdorp leende zijn leerlinge boeken uit, zoals de vertalingen De lelie van ons vorstenhuis (1909) van Caroline Atwater Mason, dat gaat over Charlotte de Bourbon, de Franse echtgenote van Willem de Zwijger, en ook Roswitha (1923), het verhaal van een middeleeuws meisje, geschreven door Marie Boddaert.97

Haasse leende ook veel boeken uit de bibliotheken van haar grootvaders, die beiden hartstochtelijke lezers waren. Allereerst uit die van de grootvader van moeders kant: dr. Anne Gerard Christiaan de Vries (1872-1936), ‘opa’ Gerard, de tweede man van Haasses grootmoeder Hélène Serafia Weitzel (later Diehm Winzenhöler) (1871-1933) – van wie de S. in Hella S. Haasse afkomstig is.98 De Vries was in 1899 cum laude gepromoveerd tot doctor in de letteren en de wijsbegeerte op een proefschrift getiteld De Nederlandse emblemata.

Geschiedenis en Bibliographie tot de 18e eeuw. Hij was bovendien sinds 1900 medevennoot

van een in die tijd gerenommeerd Amsterdams antiquariaat in oude boeken en prenten, gelegen aan het Singel.99 Dit moet het antiquariaat van Reinier Willem Petrus de Vries (1841- 1919) zijn, dat in 1865 was opgericht. Sijthoff’s Adresboek meldt inderdaad vanaf 1900 een tweede naam achter die van R.W.P. de Vries, namelijk die van Anne, zijn oudste zoon. Vanaf 1907 wordt hier ook zijn jongste zoon Chris (1880-1929), met de voorletters C.H.G., aan toegevoegd. In 1920 verdwijnt eerst R.W.P. de Vries uit de adressenlijst, waarschijnlijk als gevolg van overlijden, en vervolgens in 1927 ook C.H.G. de Vries, die in Parijs een eigen antiquariaat probeert op te starten.100 Na 1927 is Haasses grootvader als enige vennoot over. In 1933 is het antiquariaat waarschijnlijk opgedoekt want een jaar later komt het niet meer voor in Sijthoff’s Adresboek.

96

Haasse 2007: 17-18. 97

Haasse 2007: 18.

98 In Persoonsbewijs (1967), op p. 12, noemt Haasse 1870 als geboortejaar van haar moeders moeder, in

Zwanen schieten (1997) wordt op p. 18 het jaartal 1871 opgevoerd.

99

Hella S. Haasse, Zwanen schieten, Amsterdam, 2008, p. 20.

100 Piet J. Buijnsters, Geschiedenis van het Nederlandse antiquariaat, Nijmegen, 2007, p. 146. Zie ook hoofdstuk 5, ‘Opkomst en gloriejaren van R.W.P. de Vries’, p. 74-78.

37

Links: dr. A.G.C. de Vries. Uit: Piet J. Buijnsters, Geschiedenis van het Nederlandse antiquariaat,

Nijmegen, 2007, p. 77.

Rechts: Käthe Haasse-Diehm Winzenhöler met haar ouders. Collectie Hella S. Haasse

De grootvader van vaders kant, Willem Hendrik Johannes Haasse (1860-1935), had een grote collectie boeken over ontdekkingsreizen en avonturen in vreemde werelddelen.101 Hij liet zijn kleindochter tijdens haar zondagse bezoeken Geschiedenis der Kruistochten (1923-1924) bekijken, het foliant-grote boek met de in Haasses ogen ‘huiveringwekkende’ gravures van Gustave Doré. En ook de illustraties van Arthur Rackham in Sagen van Koning Arthur en de

Ridders van de Tafelronde (1920) van Nelly Montijn-de Fouw, ‘het geschenk der geschenken’

op haar negende verjaardag, voegden volgens Haasse een extra dimensie toe aan haar verbeeldingswereld: ‘Er had iets wortel geschoten dat me nooit meer zou verlaten.’102

In een interview met Kees Hendrikse in Boekenpost in de serie ‘Bekende boekenliefhebbers’ vertelt Haasse bovendien dat een van haar grootvaders – dat zal waarschijnlijk W.H.J. Haasse zijn – in de jaren zeventig van de negentiende eeuw al brieven schreef aan Jules Verne en Victor Hugo om hun handtekening te vragen – verzoeken die vaak werden ingewilligd.103 Uit de ‘ouderwets-degelijke negentiende-eeuwse’ bibliotheek van

101 Haasse 2008: 38. 102 Haasse 2007: 18. 103 Hendrikse 2001: 10.

38

grootvader Haasse las zij vervolgens vanaf haar tiende de complete werken (‘in blauwe bandjes’) van Jules Verne en verder alles van Jacob van Lennep en Jan Frederik Oltmans.104

Niet alleen haar grootvaders, maar ook vader Willem Hendrik bezat een bibliotheek. Haasse noemt hem een ‘self-made intellectueel’, die zichzelf in de jaren twintig van de vorige eeuw Grieks en Latijn had aangeleerd.105 Hij las veel op het gebied van de natuurwetenschappen en de filosofie, en was daarnaast ook liefhebber van het lichtere genre van de detectives.106 Volgens Haasse heeft hij er ‘onnoemlijk veel gelezen. Als hij op dienstreis moest, betekende dat dagenlang zitten op trein of boot en dan had hij altijd een koffer met detectives bij zich.’107

Haasse herinnert hem in Persoonsbewijs dan ook in combinatie met boeken: ‘Mijn vader: lezend in Kritik der reinen Vernunft van Kant, in Goethes Farbenlehre of in een van zijn geliefkoosde detective-romans van Ellery Queen of Van Dine.’108

Na zijn pensionering publiceerde hij vanaf 1953 – na het verschijnen van Oeroeg (1948), het prozadebuut van zijn dochter – een reeks detectiveromans rondom politiecommissaris Van Houthem.109 In drie jaar tijd leverde deze serie maar liefst twaalf titels op (drie in 1953, vier in 1954 en vijf in 1955). Hij koos voor het pseudoniem W.H. van Eemlandt om zijn dochters literaire carrière niet te frustreren.110 Van Eemlandt wordt gezien als een ‘grootmeester van het tijdperk’ van de Nederlandse misdaadroman, het genre dat zo vlak naar de Tweede Wereldoorlog een heropleving doormaakte. Hij schreef niet alleen opmerkelijke politieromans, ‘maar ze waren nog perfect ook’.111

Na zijn dood verscheen nog een aantal titels, waaronder De vijfde trede (1957), die door zijn dochter afgemaakt werd. Dit was echter een ‘heidens karwei’ omdat Haasses vader geen aantekeningen had

104

Hendrikse 2001: 10. Een treffende overeenkomst geeft het personage Cluysman uit Transit, dat zich al jaren verscholen houdt in zijn bibliotheek. Hij zegt: '[H]eel veel boeken had ik, Indianenverhalen, alle delen Jules Verne, een geïllustreerde encyclopedie, Vaderlandse Geschiedenis, ontdekkingsreizen. Spelen, lezen, ik kwam altijd tijd te kort' (Hella S. Haasse, Transit, Amsterdam, 1994, p. 45). De gelijkenis met de aangehaalde uitspraken van Haasse is opvallend, uiteraard zonder een personage uit een boek met de auteur gelijk te stellen.

105

Hella S. Haasse, Persoonsbewijs, Brugge/Utrecht, 1967, p. 23. 106 Haasse 2008: 45.

107

Joos Florquin, Ten huize van… 12, 1976, p. 127. 108

Haasse 1967: 19.

109 W.H. Haasse schreef in de jaren twintig en dertig al stukken voor een aantal Indische kranten, waarin hij in zogenaamd zeventiende-eeuws Nederlands opvallende actualiteiten aan de kaak stelde (Hella S. Haasse, Een

handvol achtergrond, Amsterdam, 1993, p. 178, 185). Het eigenlijke prozadebuut van Hella S. Haasse was

overigens Kleren maken de vrouw (1947), maar deze roman wordt niet tot haar literaire oeuvre gerekend. 110

Erna Staal (red.), 1954: een literaire doorsnee, ’s-Gravenhage, 1994, p. 92. 111

Staal 1994: 92. Schatgravers aan de Amstel (1954) werd zelfs in 1962 verfilmd onder de titel Rififi in

Amsterdam; onder de regie van Giovanni Korporaal debuteerden Willy Alberti op het witte doek in de rol van

39

achtergelaten.112 Haasse hielp haar vader overigens wel vaker met zijn schrijfarbeid, zo blijkt uit de opdracht in diens Duister Duel (1955): ‘Met de nodige schroom draag ik dit boek op aan Hella, die haar schetsenderwijs gedane suggesties over het bedenken van een moordverhaal, waarin detectiveschrijvers als hoofdpersonen optreden, nauwelijks zal kunnen terugvinden tussen de verwarrende bijkomstigheden.’

In Indië gaf Willem Hendrik zijn dochter altijd het beste te lezen: nog meer sprookjes, bijvoorbeeld van de gebroeders Grimm, en avonturenverhalen als Duizend-en-een-nacht en

Robinson Crusoë (1719).113 Haasse las in die tijd om de spanning en uit nieuwsgierigheid naar de afloop: ‘Ik las beslist niet om de werkelijkheid van het dagelijkse leven in zogenaamde “echte” verhalen bevestigd te vinden.’ Het gevolg was dat Haasse hierna nooit meer belangstelling heeft gehad voor realistische kinderboeken die zich op school of in huis afspeelden.114 Ook las zij nooit meisjesboeken.115

Haasses vader ontwierp in die tijd voor het hele gezin ex librissen. Voor zijn dochter verwerkte hij hierin een spreuk van Seneca: ‘Sciam omnia angusta esse, mensus deum’ (‘Moge ik inzien dat alles maar gering is, vergeleken bij de maat der goden’, in een vertaling van de schrijfster).116

Ex libris afkomstig uit Mythen en legenden van Japan van F. Hadland Davis in de vertaling van dr. B.C. Goudsmit, W.J. Thieme & Cie, Zutphen, 1914.

Foto Bibliotheek HSH

112

Ischa Meijer, De interviewer en de schrijvers, Amsterdam, 2003, p. 243. 113

Het Uur van de Wolf: Het vierde leven, gesprekken met Hella Haasse, interviewer Max Pam, NPS, 12-03- 2004.

114

Mijn boek van vroeger en nu 1957: 41. 115

Hella S. Haasse, ‘Jettchen Gebert’, in: Dát was nog eens lezen! 2. 29 auteurs van Querido over boeken uit hun

jeugd, Amsterdam, 1987, p. 30.

116

40

Voor haar elfde verjaardag kreeg Haasse wederom een boek cadeau, ditmaal van haar ouders. Het ging om een exemplaar van Mythen en Legenden van de Middeleeuwen: hun oorsprong

en invloed op letterkunde en kunst van H.A. Guerber, waarvan de eerste druk in 1911

verscheen bij W.J. Thieme & Cie in Zutphen. De Indische siësta sloeg zij voortaan over:

‘Aan de middagrust kon ik niet meer wennen; tussen rijsttafel en bad lag ik te lezen, in bed of op […] het balkon’. […] In mijn onderjurk, met blote voeten, zat ik in die loommakende stilte, verdiept in Reinaart de Vos of de geschiedenis van Tristan en Isolde.’117