• No results found

Het belang van lezen in de jaren zestig tot tachtig

des XIX. Jahrhunderts (1899) [1932] van de Engels-Duitse schrijver Houston Stewart

3.5 Het belang van lezen in de jaren zestig tot tachtig

In een interview met Joos Florquin in de serie Ten huize van… uit 1976 beschrijft Haasse haar bewondering voor het werk van Simon Vestdijk. Hoewel er ook romans van hem zijn die zij niet kan waarderen, spreekt het overgrote deel van zijn werk haar wel aan: romans als Aktaion

onder de sterren (1941) en De koperen tuin (1950) [1992, 2011], het postuum gepubliceerde

debuut Kind tussen vier vrouwen (1972) [1972], een aantal korte verhalen, poëzie en ‘vele uitstekende essays’.182 [In de categorie essays zijn aanwezig in twee delen Lier en lancet (1939) [1960], en de bundels De Poolse Ruiter (1946) [1958] en Essays in duodecimo (1952) [1965].]

De lijst van ‘voorkeursauteurs’ die Haasse vervolgens opsomt, geeft een mooie kijk op wat zij zoal las in de jaren zestig en zeventig: ‘De verwondering (1962) [1972] van Hugo Claus, dat ik vele malen heb herlezen. Het is als een spiegelzaal waarin je steeds nieuwe dingen ziet. Ook Nooit meer slapen (1966) [1977] van Willem Frederik Hermans vind ik een heel knap boek. Er zijn veel jongere en jongste schrijvers die ik met aandacht lees, Bob den Uyl, Biesheuvel, Kooiman, Robberechts, Spillebeen, Doeschka Meijsing, te veel om op te noemen.’183

[Alleen werk van Doeschka Meijsing komt voor in de boekenkast, één titel.] Het is duidelijk dat Haasse niet alleen aandacht heeft voor de gevestigde namen als Claus en

181

Mijn boek van vroeger en nu 1957: 47.

182 Joos Florquin, Ten huize van… 12, 1976, p. 147. 183

57

Hermans, maar ook voor debuterende auteurs. Lezen gebeurt in deze periode bij voorkeur ’s avonds.184

Boeken moeten in dit stadium ideeën in Haasse wakker roepen, vergezichten openen en, als belangrijkste, de geest aan de gang zetten.185 Ook de moderne Vlaamse literatuur wordt trouw gelezen, bijvoorbeeld Het afscheid (1966) van Ivo Michiels en De vadsige koningen (1961) van Hugo Raes. Het Vlaamse proza van na de oorlog wordt gewaardeerd om de volwassen instelling en het rijk geschakeerde tableau dat het biedt; Haasse noemt in dit verband de namen van Ward Ruyslinck, Hubert Lampo, Johan Daisne, Gerard Walschap, Willem Walraven, Willem Elsschot, Marnix Gijsen, Jef Geeraerts en L.P. Boon.186 [De boekerij bevat twee titels van Walschap, één van Walraven. Van Elsschot zijn diens

Verzameld werk en drie losse titels aanwezig, van Boon vijf boeken.]

Verder is er aandacht voor de hedendaagse wereldliteratuur: Iris Murdoch, Vladimir Nabokov, Jorge Luis Borges, Malcolm Lowry en Michel Butor. [Twee titels van Murdoch, Nabokov en Butor zijn present, vijf van Borges.] Grote binnen- en buitenlandse literatoren uit de eerste helft van de twintigste eeuw worden overigens niet overgeslagen: Haasse wijst op Anton Tsjechov [voorhanden is diens zevendelig Verzameld werk], Couperus en Flaubert, wiens Madame Bovary zij ieder jaar herleest. Madame Bovary is in haar ogen ‘[e]en schitterend boek, een echt schoolvoorbeeld van helder, funktioneel taalgebruik en karakterontleding’.187

Haasse geeft bovendien aan dat zij een oeuvrelezer is, bijvoorbeeld van dat van Joseph Conrad en Marcel Proust.188 [In de bibliotheek zijn ‘slechts’ zes titels van Conrad terug te vinden en maar twee van Proust.] Ook individuele hoogtepunten als The

Catcher in the Rye (1951) [1967] van J.D. Salinger en Maria Dermoûts De tienduizend dingen

(1955) weten haar te betoveren.

Niet alleen proza maakt een blijvende indruk, maar ook diverse studies: Herfsttij der

Middeleeuwen (1919) van Johan Huizinga en Sir James George Frazers omvangrijke

vergelijkende studie naar religie en mythologie, The Golden Bough (1890) [1954]. Ook het werk van de filosoof Gaston Bachelard, waarin hij de vier elementen als archetypen van de dichterlijke verbeelding presenteert, had een permanente impact. Over het eerste van de vier elementen water, vuur, lucht en aarde schreef hij bijvoorbeeld het essay L’eau et les rêves

184 José de Ceulaer, Te gast bij Nederlandse auteurs, Den Haag-Rotterdam, 1966, p. 57. 185 Florquin 1976: 148. 186 Florquin 1976: 148. 187 Florquin 1976: 148. 188 Haasse 2002: 10.

58

(1942) [1947].189 Haasse roemde openlijk Bachelards La terre et les rêveries du repos (1946) [1948], dat handelt over ‘de diepe noodzaak van het begrip ‘huis’’, en zijn werk over de rol van bomen in de menselijke verbeelding.190 Het huis en de boom, uitgebreid tot het bos en de tuin, komen als thema veelvuldig terug in haar werk. Boektitels als Huurders en

onderhuurders (1971), Berichten van het Blauwe Huis (1986) en Het tuinhuis (2006), en Het woud der verwachting (1949) en De tuinen van Bomarzo (1968) demonstreren dat al.

[Bachelard is in totaal met vijf titels vertegenwoordigd in de boekerij.]

In 1983 kiest Haasse in een bijdrage aan de bundel Het favoriete personage van vijfenzeventig

Nederlandse schrijvers, dichters en uitgevers haar meest geliefde romanfiguur. Om

daadwerkelijk een keuze te kunnen maken, nodigt zij in gedachten tien door haar bewonderde figuren uit.

‘Daar kwamen zij: een op het eerste gezicht uiterst heterogeen gezelschap, dat tot mijn verrassing bij nadere beschouwing een merkwaardig symmetrisch patroon vertoonde. Twee jongens in de puberteit: Huckleberry Finn (Mark Twain, 1884) en Holden Caulfield (J.D. Salinger, The Cather in the Rye); twee jonge vrouwen: mejuffrouw Sara Burgerhart (Betje Wolff en Aagje Deken, 1782) en Jane Eyre (Charlotte Brontë, 1847 [1987]); twee ‘grandes dames’: La Sanseverina (Stendhal, La Chartreuse de Parme, 1839 [1998]) en de ‘Lady’ uit Schillers drama Kabale und Liebe (1784); twee intelligente, integere mannen, ‘anti-helden’: Pierre Bezoechov (Leo Tolstoj, Oorlog en vrede) en Simon Darre (Sigrid Undset, Kristin

Lavransdochter, 1920-1922 [1977]); twee ‘excentrieken’: de beminnelijke, vindingrijke

professor Paganel (Jules Verne, De kinderen van kapitein Grant, 1868) en de exuberante individualist, de schilder Gulley Jimson (Joyce Cary, The Horse’s Mouth, 1944).’191

De samenhang tussen deze romanfiguren is volgens haar: ‘Zin voor avontuur (ook overdrachtelijk, in de betekenis van weetgierig, niet bang zich zelf te zijn, of zich bloot te geven), gevoel voor humor, zelfironie vooral, en het vermogen met behulp van een eigen filosofie en/of imaginatie de werkelijkheid áán te kunnen. Kortom, zij vertegenwoordigen mét elkaar het soort van mensen waar ik het meest van houd.’192

189

Haasse 2002: 10. Bachelard verbindt bijvoorbeeld 190

Hella S. Haasse, ‘Op zoek naar een huis’, in: Singel 262. Eenentwintig jeugdindrukken, Amsterdam, 1955, p. 31, 34; Hella S. Haasse, ‘Accolade’, in: Fik & Snik. Over Charlotte Mutsaers, schilderes en schrijfster, Amsterdam, 2000, p. 24.

191

Hella S. Haasse, ‘Pierre Bezoechov’, in: Carel Peeters en Doeschka Meijsing, Het favoriete personage van

vijfenzeventig Nederlandse schrijvers, dichters en uitgevers, Amsterdam, 1983, p. 39.

192

59

De keuze valt ten slotte op Pierre Bezoechov, uit Tolstojs Oorlog en vrede, ‘die lucide zijn tijd en omgeving observeert, ogenschijnlijk alleen maar waarnemer, toeschouwer, luisterend, raisonnerend, analyserend, maar die, aan de andere kant – immers eerlijk, bescheiden en eigenlijk met hart en ziel betrokken bij het lot van zijn medemensen –, als het ware zijns ondanks, en zonder zeer veel gewicht te hechten aan wat hij doet, spontaan, tactvol en met natuurlijk gezag zijn wezenlijke betrokkenheid in daden weet om te zetten.’193

In 1984, stelt Haasse haar literaire top 100 ‘allertijden’ op voor een uitgave van de Bijenkorf ter gelegenheid van de Boekenweek. Het maken van een collectie uit haar boekenkast die meegaat naar een oord waar zij slechts honderd boeken in haar bezit mag hebben, valt haar niet licht. De selectiecriteria zijn namelijk: verhalend proza, één boek per auteur, de titel is leverbaar en, tot slot, het werk is oorspronkelijk in het Nederlands geschreven of vertaald.194 Onmisbaar voor Haasse zijn echter ook ‘onder andere de Essais (1580) [1952, 2009] van Montaigne, de Brieven (1966) [1992] van W. Walraven, de Correspondance van Flaubert [een editie van zijn brieven aan George Sand is aanwezig], de kritieken van Menno ter Braak en Du Perron, het essayistische werk van Vestdijk, om nog maar te zwijgen van de poëzie, en van non-fiction die het tegen de stoutste verbeelding kan opnemen: historische studies, biografieën, dagboeken…’195

Haasse zegt in haar top 100 niet te kiezen voor moderne schrijvers als André Gide, Jean-Paul Sartre, Saul Bellow, Peter Handke en Gabriel García Márquez, maar voor minder bekende namen die ‘in een markante eigen stijl meeslepend “vertellen”’. Dat geldt voor Richard Hughes, P.H. Newby en Werner Bergengruen, voor Sheridan le Fanu, en voor de twaalfde-eeuwse dichteres Marie de France.’196 In bijlage 3 is de volledige top 100 van Hella S. Haasse opgenomen. Achter iedere titel is aangegeven of deze in haar bibliotheek voorkomt. Uit de kanttekeningen bij de lijst schemert overigens opnieuw iets door van de eisen die zij stelt aan romanciers: ‘Het boeiende van echte vertelkunst is, dat het verhaal niet uit is, ook al heeft men het helemaal gelezen.’

193 Haasse 1983: 39-40. 194

Peter Brinkers (samenstelling) m.m.v. Sander Knol, De literaire top 100 “allertijden”. De favoriete boeken van

Hella S. Haasse, Amsterdam, 1984, p. 2.

195 Brinkers 1984: 64-65. 196

60 3.6 Het belang van lezen in de jaren negentig tot 2011

Tot op hoge leeftijd blijft Haasse zowel haar favoriete klassiekers en auteurs lezen als literaire ontdekkingen doen. Zo wordt zij bijvoorbeeld verrast door de hedendaagse roman Die Ringe

des Saturn (1995) [1998] van W.G. Sebald, maar ook door Genji Monogatari (ca. 1000-1012)

[1956] van de Japanse Murasaki Shikibu. De vraag om na al die jaren van lezen ‘het beslissende boek’ aan te wijzen, moet zij echter onbeantwoord laten; iedere leesperiode kende verschillende en meerdere beslissende boeken. Bovendien zijn deze zogenaamd doorslaggevende boeken in de ogen van Haasse geen eindstations: ‘Integendeel, ze winnen steeds aan betekenis als richtingaanwijzers naar nog onverkend achterland. Ze verleiden me telkens weer om naar ze terug te keren, me door herlezen bewust te worden van een reikwijdte die ze signaleren, waar ik eerst geen oog voor had.’197

Over de waarde van het herlezen liet de schrijfster zich onder meer in de ‘Lofrede’ bij

Dubbelspel uit (het boek van Frank Martinus Arion, oorspronkelijk verschenen in 1973, dat in

2006 centraal stond tijdens de eerste Nederland Leest-campagne): ‘Je herleest omdat je verrassingen van taal en stijl die je al eerder getroffen hadden en die het verhaal of betoog juist zo boeiend en intrigerend maakten, opnieuw wilt ervaren.’198

Bij herlezing van Eline Vere ontstaat er bij Haasse meer begrip voor de gelijknamige hoofdpersoon, die ze bij eerste lezing nog een ‘aanstelster’ had genoemd (zie paragraaf 3.2). ‘Bij al het werk van grote schrijvers groei je in je leven naar meer begrip voor de personages; dat heb ik met Eline ook. […] Het is een personage die je je hele leven bijblijft, vooral door de manier waarop Couperus haar voorstelt en haar laat leven temidden van al die andere, zo normale Hagenaars uit die tijd.’199

Haasse roemt Louis Couperus om zijn ‘vermogen verschillende aspecten van de maatschappij, zowel de Indische als de Nederlandse, volkomen echt neer te zetten […]. Dat is wat ik nu zo enorm waardeer aan Couperus: hoe hij alleen al door middel van dialogen, zonder ze verder te beschrijven, mensen weet te typeren, zodat je ze helder voor je ziet… ik vind dat buitengewoon knap.’200

Wat Haasse betreft, kunnen moderne auteurs zeker nog iets van Couperus leren, zoals zij dat vroeger waarschijnlijk ook heeft gedaan.

Op stilistisch niveau steekt Couperus in Haasses ogen zelfs met kop en schouders boven de andere Nederlandse schrijvers uit die kritisch over de Nederlands-Indische

197

Haasse 2002: 9. 198

Hella S. Haasse, ‘Lofrede Nederland Leest’, in: Frank Martinus Arion, Dubbelspel, Amsterdam, 2006. 199 Schoonhoven 2005: 14.

200

61

samenleving schreven, zoals W. Walraven, E. du Perron, A. Alberts, Maria Dermoût of Beb Vuyk.201 [Van Alberts zijn vier, van Vuyk twee titels aanwezig in de bibliotheek.] Ondanks die volgens Haasse ‘vreselijke stippeltjes’ in Couperus’ boeken dan, die zij een modeverschijnsel uit die tijd noemt. ‘Samen met Multatuli […] is hij een van de zeer weinige Nederlandse schrijvers van wereldniveau,’ stelt Haasse, die zich verwant moet hebben gevoeld met de schrijver. ‘Ik denk dat Couperus net zo door het schrijven werd bezeten als ik.’202

Is er nu een lijn in het leesgedrag en de leesvoorkeuren van Hella S. Haasse te ontdekken? Zeker is dat zij, na de prentenboeken, begon met het lezen van sprookjes, avonturenverhalen en historische romans – zelfs voor die tijd veelal ouderwetse boeken (Haasse zei daar eens over: ‘In mijn jeugd leefde ik eigenlijk in de negentiende eeuw’).203

Haar omgeving bleek een eerste en essentiële stimulans om te gaan lezen. Zowel haar ouders en grootouders als leraren op de lagere en middelbare school wakkerden haar leeslust aan. En door een van haar grootmoeders was zij al vroeg de Duitse taal machtig, waardoor zij niet alleen Nederlandstalige boeken las. Op de middelbare school kwam zij in aanraking met de hedendaagse Nederlandse literatuur, met boeken over rassentheorie, trad zij toe tot de leesclub Elcee en maakte zij kennis met poëzie en non-fictie. In die periode leest zij ook veel wereldliteratuur, Noorse mythen en sagen en werk van de klassieke tragedieschrijvers. Lezen is niet even onbezorgd als vroeger meer, maar zorgt voor verwarring. Na de Tweede Wereldoorlog, waarin lezen, zeker in de Hongerwinter van 1944, haar enige ontspanning was, ervaart zij zelfs een breuk met fictie. Vanaf dat moment leest zij voornamelijk non-fictie, onder meer in de genres filosofie, psychologie, sociologie, religie en mystiek. De liefde voor fictie komt echter terug en blijft naast haar nieuwe passie, de non-fictie, bestaan: zij leest Duitse, Franse, Spaanse klassiekers en heeft veel aandacht voor Vlaamse auteurs. Zij blijft haar favorieten herlezen en literaire ontdekkingen doen. Tot op hoge leeftijd maakt lezen een elementair deel van Haasses bestaan uit. In 2001 reflecteert zij op haar lezende én schrijvende leven:

‘Ik heb het altijd mijn normale klimaat van leven gevonden en een ongelooflijke rijkdom ervaren door het contact met de werelden die de schrijvers voor je opriepen. Ik heb me nooit iets heerlijkers kunnen voorstellen dan je daarin verdiepen. Je krijgt het allemaal, het komt naar

201 Schoonhoven 2005: 17. 202 Schoonhoven 2005: 19. 203 Calis 2012: 176.

62

je toe, je verliest het nooit meer. […] Je kunt niet schrijven over iets wat je niet kent, zelfs figuren of situaties die het meest tegengesteld lijken aan jezelf, kun je alleen maar kenbaar maken door je eigen inhoud erin te gieten. Ik zit van top tot teen in mijn eigen boeken.’204

En in een van de laatste televisie-interviews in 2008, ter gelegenheid van haar negentigste verjaardag waarop het digitale Hella Haasse Museum werd geopend, verklaart zij nog dagelijks van het lezen te genieten.205

Haasse heeft altijd een lans gebroken voor voldoende aandacht voor het lezen door de jeugd. Toen Oeroeg in 2009 gekozen werd voor de campagne Nederland Leest, benadrukte zij nogmaals het belang van lezen: ‘Ik vind het [lezen] enorm belangrijk. Ik geloof [in] goed kunnen lezen, en genieten van wat er met lezen te bereiken is […]. Daar heb je je hele leven plezier en genot van. Het is ook een proces van geestelijke ontwikkeling, want een echt goede tekst is ook eigenlijk altijd een geestelijke oefening.’206 Zij trekt dan ook fel van leer tegen de bezuinigingen op onderwijs, die niet alleen nu maar ook in de jaren tachtig als een storm door de scholen en universiteiten raasden:

‘Het beperken van subsidies voor instellingen op cultureel vormend gebied, het schrappen of tot een minimum terugbrengen van alfavakken als geschiedenis en klassieke en moderne talen in het middelbaar onderwijs en aan de universiteiten […] zijn maatregelen die iedere ontwikkeling tot kwaliteit ondermijnen. […]De letteren zijn een onmisbaar element van de algemene ontwikkeling, een behoorlijke beheersing van Frans, Engels en Duits in culturele zin is juist voor Nederlanders uiterst belangrijk, want het stelt ons in de gelegenheid van ten minste drie andere grote culturen de kwaliteit te proeven, en tot een uitwisseling van zeker niveau te komen.’207

Hella S. Haasse, die opgroeide in een gezin en maatschappij waarin lezen volkomen vanzelfsprekend was, ziet de ontwikkeling van de vermeende ontlezing met enige berusting aan: ‘[Ik] geloof […] niet dat de roman uiteindelijk ten dode is opgeschreven, want daarvoor maakt literatuur te zeer deel uit van onze denkwereld. Het wordt misschien wel steeds meer een liefhebberij voor een elitair gezelschap, voor een enkeling, maar daar wil ik dan wel bij horen.’208

204 Hendrikse 2001: 9. 205

Interview met NOVA, 02-02-2008. 206

Interview met NOS, 20-11-2009.

207 Hella S. Haasse, ‘Kwaliteit (een verkenning)’, in: Inkijk. Reflecties van een lezer, Amsterdam, 2011, p. 34. 208

63