• No results found

Beslissen onder invloed Hoe een toeziend oog coöperatief gedrag beïnvloed.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Beslissen onder invloed Hoe een toeziend oog coöperatief gedrag beïnvloed."

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Beslissen onder

invloed

Hoe een toeziend oog coöperatief gedrag beïnvloed.

Thema III Deel 2

Jim Bakker, Sofie Klabbers, Arja Rydin, Alix Weidema

10295208, 10582924, 10590854, 10676414

Begeleiders: Martijn Egas, Steije Hofhuis

Aantal woorden: 5756

Universiteit van Amsterdam

Bèta-gamma

29-01-1016

Abstract

Evolutionair gezien is het van belang om als individu geaccepteerd te worden in een groep omdat je dan een hogere overlevingskans hebt. De aanwezigheid van anderen heeft als effect dat mensen altruïstischer gedrag gaan vertonen. In dit onderzoek wordt de invloed van een observator op de proefpersoon tijdens het spelen van de Ultimatum Game onderzocht. Dit is gedaan door de mate van acceptatie van biedingen te vergelijken in een situatie zonder en met observator. Omdat mensen een goede indruk achter willen laten is de verwachting

(2)

dat ze meer biedingen zullen accepteren als er iemand mee kijkt. In de resultaten is er geen verschil gevonden. Dit resultaat zou echter nog kunnen veranderen bij een uitbreiding van het experiment.

Dankwoord

Wij willen graag kort een aantal mensen bedanken.

Allereerst Tonny Mulder, zonder hem zou ons onderzoek nooit tot stand gekomen zijn. Hij heeft ons niet alleen zijn apparatuur uitgeleend maar ook de tijd genomen om ons een crash course EEG’s gegeven. Bovendien heeft hij ruim de tijd genomen om al onze eindeloze vragen te beantwoorden. Daarvoor vele malen dank.

Daarnaast willen we ook onze begeleiders, Steije Hofhuis en Martijn Egas, bedanken voor de feedback en ondersteuning in ons onderzoek.

(3)

Inhoudsopgave paginanummer 1 Inleiding 4 2 Theoretisch Kader 2.1 Speltheorie 6 2.2 Externe factoren 6 2.3 Toeziend oog 7 2.4 Evolutionair perspectief 7 2.5 EEG’s 8 2.6 Hersengebieden 9 3 Methode

3.1 Het eerste experiment 10

3.2 Het tweede experiment 11

3.3 Data-analyse 12

4 Resultaten

4.1 Gedragsexperiment 13

4.2 EEG-data 14

5 Conclusie en discussie

5.1 Mogelijke invloeden op de experimenten 16 5.2 Mogelijke invloeden op het tweede experiment 17

6 Literatuur 18

7 Bijlagen

7.1 Antwoorden vragenlijsten 19

(4)

1 Inleiding

Mensen zijn groepsdieren. Dit betekent dat een individu soms keuzes maakt die in het belang van de groep zijn, en niet in het belang van het individu. Tot een groep behoren brengt namelijk bepaalde voordelen met zich mee, zoals bescherming tegen gevaar van buitenaf (Buskes, 2006). Menselijke besluitvorming is een veelvuldig onderzocht fenomeen vanuit bijvoorbeeld de psychologie. Hierbij kan men denken aan besluitvorming wanneer er meerdere conflicterende alternatieven zijn (Gwo-Hshiung, 2010) of wanneer de persoon die moet beslissen onder stress staat (Janis, 1977). Een ander voorbeeld is een onderzoek van Schreiner (2009) waarin gekeken wordt naar de invloed op beslissingen wanneer omstanders een bepaalde emotie vertonen. Aristoteles (348-322 AD) claimde al dat mensen rationele dieren zijn, en dus rationele keuzes maken. Een theorie waarin rationaliteit een grote rol speelt, is speltheorie. De aanname die gemaakt wordt in de speltheorie is dat mensen altijd rationeel handelen. Dit is echter niet altijd het geval (De Martino, Kumaran, Seymour & Dolan, 2006). In dit onderzoek willen wij een kleine bijdrage leveren aan het ontrafelen van menselijk handelen.

Speltheorie is een theorie uit de wiskunde en economie die het gedrag van mensen beschrijft in conflictsituaties, waarbij strategische beslissingen gemaakt moeten worden tijdens het spelen van een spel. Een van de beperkingen van deze theorie is de aanname dat mensen altijd hun eigen winst willen maximaliseren (Camerer, 2003). Deze zogenaamde rationele-keuze theorie gaat echter lang niet altijd op (Sanfey, 2007). In experimenten waarbij een spel gespeeld wordt, blijkt dat de werkelijke beslissingen niet overeenkomen met wat de speltheorie voorspelt. Invloeden van de omgeving en emoties hebben een sterke invloed op de manier waarop een persoon beslissingen maakt, en zeker in stressvolle omstandigheden of conflictsituaties. (Camerer, 2003). Er is dus een discrepantie tussen de theorie en de praktijk. Om de theorie te verbeteren moeten de invloeden van de omgeving en emoties van de spelers geanalyseerd worden en worden ingebouwd in de theorie.

Er is al veel onderzoek gedaan naar verschillende factoren die mensen beïnvloeden in hun keuzeproces. (Sanfey, 2007; Schreiner, 2009). Zo is er gekeken naar de invloed van sociale beloning en de aanwezigheid van boze en blije emoties. Er is nog niet veel onderzoek gedaan naar de invloed van interactie met andere personen. Het blijkt dat de aanwezigheid van anderen behulpzaam gedrag kan stimuleren (Rompay, Vonk & Fransen, 2009). Iemand is in de aanwezigheid van een ander (een toeziend oog) bezig met hoe hij overkomt en zal daardoor geneigd zijn om een positieve indruk achter te laten.

Wij hebben gekeken naar de mogelijkheid om het verschil tussen vrienden en onbekenden te onderzoeken. Het bleek echter moeilijk om hier een goed experiment voor op te zetten. Daarom hebben we ervoor gekozen om een observator te introduceren, die dient als toeziend oog. Hij of zij observeert de handelingen van de proefpersoon. Om de invloed van een observator op het gedrag van de proefpersonen te onderzoeken maken we gebruik van een spel uit de speltheorie: de Ultimatum Game. Hierover zal later meer verteld worden. De vraag die wij willen beantwoorden is: “Wat is de invloed van een observator op de mate van acceptatie op de biedingen van de Ultimatum Game?”. We verwachten dat de proefpersonen meer biedingen zal accepteren wanneer de observator aanwezig is, omdat de proefpersonen niet gierig over willen komen (Rompay, Vonk & Fransen, 2009). Daarnaast zijn we geïnteresseerd of er een fysiologisch verschil in de hersenen van de proefpersonen zichtbaar is wanneer er een observator meekijkt en wanneer niet. In dit onderzoek zullen twee experimenten uitgevoerd worden: een gedragsexperiment en een experiment waarbij de hersenen gemeten zullen worden. Voor dit laatste experiment willen we met behulp van

(5)

Elektro-encefalografie (EEG) de directe reactiepotentiaal op het bod bekijken. Een EEG meet de activiteit in de hersenschors door de frequentie van het vuren van de neuronen te meten. Aldus Tonny Mulder (pers. comm. 13 november 2015).

In het eerste experiment speelt de proefpersoon tegen een computer. De proefpersoon krijgt zestig biedingen en kan deze accepteren of weigeren. De observator komt halverwege het experiment, na dertig biedingen, binnen lopen en dan moet de proefpersoon verder gaan met het experiment. Zo kunnen we het gedrag voor en na de komst van deze observator bestuderen. In het tweede experiment gebeurt hetzelfde maar is de proefpersoon gekoppeld aan een EEG en wordt de hersenactiviteit gemeten gedurende het gehele experiment. De speltheorie stelt dat mensen niet beïnvloed worden door emoties en dus dat de komst van de observator geen invloed heeft op de keuzes die de proefpersoon voor en na zijn komst maakt. Onze hypothese is echter dat mensen wel beïnvloed worden door een observator en dat deze invloed terug te zien is in de resultaten van het spel.

Voor dit onderzoek is kennis uit verschillende wetenschappelijke disciplines vereist. Zo vereist het analyseren van de Ultimatum Game kennis van economie en wiskunde. Om het spel geschikt te maken voor ons experiment moeten namelijk kleine aanpassingen gemaakt worden. Met deze kennis is het mogelijk een experiment op te zetten dat statistisch gezien goed in elkaar zit. Voor het opstellen van de Ultimatum Game in een experimentele setting is het nodig om praktische overwegingen mee te laten wegen, en daar komt de samenwerking met economie en brein & cognitie goed van pas. Vanuit brein & cognitie kan beredeneerd worden hoe het experiment eruit moet zien, zodat de juiste theorieën gebruikt kunnen worden om de invloed van een toeziend oog te kunnen onderzoeken. EEG’s zijn vrij technisch van aard, en om deze apparatuur en de analyse van de metingen te begrijpen, komt het analytisch inzicht van de natuurkunde erg van pas. Samen met brein & cognitie kan het meest gehaald worden uit het gebruik van EEG scans, door natuurkundig inzicht te combineren met wetenschappelijke informatie van de menselijke hersenen. Zie figuur 1 voor een visuele weergave van de rol van de verschillende disciplines in dit onderzoek.

(6)

2 Theoretisch kader 2.1 Speltheorie

Binnen de speltheorie zijn er verschillende bekende spellen waarbij strategische beslissingen genomen moeten worden. Een voorbeeld is de Chicken Game. Hierbij gaan twee spelers een gevaarlijke uitdaging aan: bijvoorbeeld met twee auto’s op elkaar af rijden. De spelers kunnen uitwijken of niet, als beide spelers door blijven rijden gaan ze beide dood en is de winst dus minimaal. De speler die uitwijkt is echter een slappeling, het is stoerder om niet uit te wijken. Er ontstaat een conflictsituatie omdat doorrijden de actie met de hoogste winst is. Als beide spelers deze actie kiezen gaan ze beide dood. Een ander spel dat een soortgelijke conflictsituatie beschrijft is het Prisoner’s Dilemma. Hierbij moeten gevangenen beslissen of ze elkaar verraden en strafvermindering krijgen of dat ze hun mond houden. De hoogste beloning wordt verkregen als de andere gevangene zijn mond houdt en de ene hem verraadt. Als beide gevangenen dat echter doen krijgen ze allebei een lange gevangenisstraf (zie figuur 2).

Voor ons onderzoek hebben we voor de Ultimatum Game gekozen. Dit spel wordt door twee personen gespeeld. De aanbieder krijgt 10 euro te verdelen, en doet een bod aan de ander. De responder heeft twee keuzes: accepteren of weigeren. Accepteert hij, dan wordt het bedrag conform het bod verdeeld. Weigert hij, dan krijgen beide spelers niets (Güth, Schmittberger & Schwarze, 1982). Dit spel is simpel en daarmee sneller en gemakkelijker te begrijpen voor de proefpersonen dan het Prisoner’s Dilemma. Daarnaast is het mogelijk om tegen een computer te spelen: er is immers geen interactie tussen aanbieder en de responder.

De computer kan dan de rol van de aanbieder over nemen, waardoor de omgeving sterker gecontroleerd is dan wanneer twee spelers daadwerkelijk tegen elkaar spelen.

Figuur 2. Matrix met de mogelijke uitkomsten van het Prisonser’s Dilemma. Hierin is te zien wat de hoogste opbrengst geeft voor zowel speler A als speler B. Als speler A zwijgt en speler B schuldig pleit dan krijgt speler A 10 jaar celstraf en speler B 0 jaar.

2.2 Externe factoren

In onderzoeken naar speltheorie probeert men zoveel mogelijk invloeden van buitenaf te elimineren, zodat de onderzoeksresultaten zo betrouwbaar mogelijk zijn. De beslissingen die proefpersonen maken, worden op die manier niet beïnvloed door externe factoren. Echter, wanneer mensen in het echte leven beslissingen maken zijn er vaak andere mensen die toekijken. Een sprekend voorbeeld is een benefietavond, waarbij mensen geld kunnen

(7)

doneren aan een goed doel. Als de donateurs met bedrag en naam genoemd worden, is het aantrekkelijk voor mensen om veel geld te doneren, omdat ze dan hoogstwaarschijnlijk goedkeuring krijgen van de andere aanwezigen. De beslissing om altruïstisch gedrag te vertonen wordt in dit geval gemaakt, omdat de beloning van de gulle gever sociale goedkeuring is (Rilling et al., 2002; Sanfey, 2007). Dit effect wordt in het artikel van Rilling et al. (2002) social reward genoemd: sociale goedkeuring krijgt een hogere dopaminekick dan een financiële beloning.

2.3 Toeziend oog

Ons onderzoek is grotendeels gebaseerd op het onderzoek van Schreiner (2009). Zo is er in het huidige onderzoek, net als bij Schreiner, voor gekozen om proefpersonen te scannen met een EEG tijdens het spelen van de Ultimatum Game. Op deze manier wordt er gekeken naar de reactie op de biedingen in de Ultimatum Game en dit aan de hand van EEG scans neurologisch in kaart gebracht. De manipulatie is echter wel verschillend. Schreiner (2009) maakte gebruik van afbeeldingen van blije dan wel boze gezichten bij de biedingen, terwijl in de manipulatie in het huidige onderzoek het toeziend oog was. Verschillende onderzoeken uit de afgelopen decennia hebben aangetoond dat de aanwezigheid van anderen invloed kan hebben op het menselijk gedrag. Zo kan zij openbare uitingen bijvoorbeeld remmen of juist bevorderen (Zajonc, 1965) of kan het leiden tot een grotere zelf-evaluatie (Argo, Dahl & Manchanda, 2005). Deze en nog vele andere bevindingen binnen dit onderwerp zijn allemaal gelinkt aan de ‘social impact theory’ van Latané (1981):

“The great variety of changes in physiological states and subjective feelings, motives and emotions, cognitions and beliefs, values and behavior, that occur in an individual, human or animal, as the result of the real, implied or imagined presence or actions of other individuals.”

(Latané, 1981)

Deze theorie beschrijft dus hoe de aanwezigheid van anderen gezien kan worden als een ‘sociale kracht’, die gevoelens, cognitie en gedrag kan beïnvloeden. Een van de aspecten van de social impact theory is dat de aanwezigheid van anderen behulpzaam gedrag kan stimuleren. Dit is onderzocht door Rompay, Vonk en Fransen (2009). Volgens hen komt dit doordat men een bepaalde behoefte heeft om een positief beeld uit te stralen naar de buitenwereld. Wanneer men zich bewust is van de aanwezigheid van een ander, zal men zich – al dan niet onbewust – bezighouden met “welke indruk maak ik op anderen?” en op zoek zijn naar goedkeuring. Een manier om goedkeuring van anderen te krijgen is het vertonen van gedrag dat in overeenstemming is met bepaalde sociale normen die gelden binnen een cultuur, context of situatie. Een typisch voorbeeld van zulk gedrag is pro-sociaal of behulpzaam gedrag (Rompay, Vonk & Fransen, 2009).

Op deze bevindingen hebben wij onze hypothese gebaseerd. Vertaald naar ons eigen onderzoek is de aanwezigheid van een ander ingevuld door de observator die tijdens het experiment de kamer komt binnenlopen en zo dient als toeziend oog. Daarnaast beschouwen wij een grote mate van acceptatie op de biedingen in de Ultimatum Game als pro-sociaal of behulpzaam gedrag. Gebaseerd op bovenstaande bevindingen verwachten wij dat een toeziend oog zal leiden tot een grotere mate van acceptatie op de biedingen van de Ultimatum Game.

2.4 Evolutionair perspectief

Verder is het interessant om besluitvorming in een groter, evolutionair kader te bekijken. In het dagelijks leven worden talloze keuzes gemaakt. Niet elke keuze wordt bewust gemaakt. Maar ook bij bewuste keuzes ligt vaak een onbewust proces ten grondslag aan de keuze. Dit maakt het makkelijker om dingen gedaan te krijgen, immers, als men bij elk keuzeproces

(8)

alles actief moet nagaan, is men elke dag eindeloos bezig om te beslissen welke keuze de beste is. Bepaalde dingen doen mensen, omdat ze dat altijd doen, en om die reden blijven ze het doen (Buskes, 2006).

Mensen zijn groepsdieren, en gaan ook in groepen met elkaar om. Als een individu dingen doet die de rest van de groep niet aanstaat, bestaat de kans dat hij of zij verstoten wordt. Tegelijkertijd kan een individu door bepaald gedrag juist extra geaccepteerd worden. Verstoten worden door de groep is iets wat vermeden moet worden, terwijl het wel positief is om extra geaccepteerd te worden. Dit is in de huidige samenleving misschien niet meer van levensbelang, maar in het verleden was het zeker gevaarlijk om niet bij een groep te horen. Als groep is het makkelijker om eten te vergaren, en om je te beschermen tegen gevaren van buitenaf. Dit mechanisme is nog steeds aanwezig bij mensen. Daarom willen mensen graag dat anderen het met hun beslissingen eens zijn. Ook al zou een dergelijke beslissing voor het individu persoonlijk niet de beste zijn.

2.5 EEG’s

Om de invloed van het toeziend oog op besluitvorming te bestuderen wordt, naast de uitkomsten van het spel, gebruik gemaakt van hersenscans. Veel onderzoekers maken hierbij gebruik van Elektro-encealogrammen (EEG’s) (Babiloni et al., 2007a; Babiloni, et al., 2007b; Fallani, et al. 2010; Astolfi, et al. 2010). In dit soort onderzoeken wordt ook vaak gebruik gemaakt van fMRI-scans. Deze kunnen de diepere regionen van de hersenen meten. Echter, EEG’s zijn makkelijker in gebruik en een stuk goedkoper dan fMRI-scans. EEG’s maken gebruik van de theorie dat neuronen met een bepaalde frequentie vuren. Een hogere frequentie betekent meer activiteit. De oscillaties van de activiteit van de neuronen zijn gekoppeld aan gebeurtenissen. Als je ontspannen bent zit die frequentie tussen de acht en de dertien hertz. Een EEG meet de activiteit van een klont neuronen, elke keer als de frequentie hoger wordt geeft dit een piek in de EEG.

Bij dit experiment wordt gekeken naar de directe reactie op het bod wat de proefpersoon krijgt. Dit wordt een Event Related Potential (ERP) genoemd. Dit is de potentiaal die ontstaat als directe reactie op het bod. Nadat een bod zichtbaar is heeft het brein 300 milliseconden nodig om het te verwerken. Hierna is de proefpersoon zich bewust dat er een bod gedaan is en wat voor bod het is. Het is dus belangrijk om heel nauwkeurig te weten wanneer het bod zichtbaar wordt. Dit is mogelijk door gebruik te maken van het programma Stimulus Designer en een EEG recorder. Door deze met elkaar te verbinden wordt in de EEG recorder exact zichtbaar wanneer de plaatjes aangeboden worden en is het mogelijk om de reactie van het brein per bod uit de gehele EEG te knippen. Ook is een EEG niet zeer kostbaar in gebruik vergeleken met andere technieken om hersenactiviteit te meten. Aldus Tonny Mulder (pers. comm. 13 november 2015).

(9)

Figuur 3. Indeling van verschillende hersengebieden 2.6 Hersengebieden

De focus is in dit experiment op de pariëtaal kwab gericht. Dit hersengebied is in de afbeelding in het geel aangegeven (figuur 3). De pariëtaal kwab is een hersengebied dat zich bevindt boven de occipitale en temporale kwabben, en achter de frontale kwabben. Net als andere hersengebieden omvat de pariëtaal kwab ook vele functies.

Zo speelt dit gebied bijvoorbeeld een rol bij het integreren van zintuigelijke informatie en bij het ruimtelijk denken. Ook is dit een van de hersengebieden die het meest gekoppeld is aan het dieper gelegen aandachtscentrum (Gazzaniga, Ivry & Mangun, 2014). Deze laatste functie maakt dit hersengebied interessant voor ons onderzoek. Aandacht is een cognitief proces van het gericht waarnemen van de omgeving. Aandacht kan ook wel worden opgevat als het toekennen van verwerkingscapaciteit aan een bepaalde taak (Gazzaniga, Ivry & Mangun, 2014). Deze verwerkingscapaciteit is precies wat gemeten wordt met de EEG scan door de ERPs in kaart te brengen. Hoe hoger de piek van de ERP, hoe meer verwerkingscapaciteit er nodig is voor een bepaalde bieding in de Ultimatum Game. Door te meten op de PZ (de pariëtale kwab) is het mogelijk om te meten hoe groot de verwerkingscapaciteit is op het moment van de bieding. Een hogere verwerkingscapaciteit zou kunnen betekenen dat de proefpersoon meer afwegingen maakt en dit zou kunnen komen door de emotionele invloed van de observator. Aan de andere kant is het ook mogelijk dat de proefpersoon automatisch meer accepteert om goed over te komen op de observator wat zou leiden tot een extra lage verwerkingscapaciteit. In ieder geval is de verwachting dat er een verschil is in hoeveelheid aandacht wanneer de proefpersoon niet alleen is.

(10)

3 Methode

In dit onderzoek zijn twee experimenten gedaan. Deze zullen apart beschreven worden. 3.1 Het eerste experiment

In dit experiment werd alleen gekeken naar de mate van acceptatie bij de Ultimatum game. Hiervoor werd de proefpersoon tegenover twee computers gezet, op de ene computer verschenen de biedingen en op de andere computer moest ingevuld worden of het bod al dan niet geaccepteerd werd. De biedingen verschenen via een PowerPoint waarbij de eerste slide een uitleg van het experiment was. Dit was de enige informatie die de proefpersonen kregen, waardoor ze allemaal exact hetzelfde wisten voordat het experiment begon. In deze eerste slide stond de volgende informatie (figuur 4):

(11)

Vervolgens kregen de proefpersonen 60 biedingen waarbij de verdeling van de 10 euro in drie categorieën opgedeeld was: een eerlijk bod, 5 om 5; een matig eerlijk bod, 3 om 7; en een oneerlijk bod, 1 om 9 (zie figuur 5). De biedingen waren in een random volgorde in de PowerPoint gezet. Dit om de analyse van de biedingen te vergemakkelijken. Hetzelfde systeem is gebruikt in het onderzoek van Schreiner (2009). De 60 biedingen waren gerandomiseerd maar wel voor elke proefpersoon in dezelfde volgorde. Als het bod verscheen kon de speler een keuze maken en op enter drukken. Na het bod was een witte slide voor een willekeurig aantal seconden, maximaal 5 seconden, waarin de denkbeeldige tegenspeler bedenktijd had. Na 30 slides verscheen er een dia met 5 foto’s, waarna de vraag werd gesteld of er meer vrouwen of mannen in beeld waren (zie figuur 6). Dit om de speler

even af te leiden van een redelijk eentonige taak, en om de observator tijd te geven om binnen te komen zonder de proefpersoon af te leiden tijdens het maken van een keuze. Vervolgens ging de taak verder en bleef de observator achter de proefpersoon staan zonder iets te zeggen. Als de proefpersoon iets vroeg mocht de observator alleen zeggen dat hij verder kon gaan met de taak.

.

Figuur 5. Visuele weergave van de biedingen.

Beste deelnemer,

Fijn dat u mee wilt doen met ons onderzoek. U gaat een spel spelen tegen een onbekende in een andere kamer. U krijgt zo meteen 60 biedingen die u kunt accepteren als u

het een acceptabel bod vindt, en weigeren als u het geen acceptabel bod vindt. Er moet telkens

10 euro verdeeld worden, als u het bod weigert dan zal geen van beide spelers iets ontvangen.

Het volgende bod zal vanzelf verschijnen. Telkens als er een nieuw bod verschijnt dan zal er een toon klinken. U krijgt naderhand een beloning afhankelijk van uw keuzes in

het experiment.

(12)

Figuur 6. Deel van de getoonde biedingen en de gezichten

Het al dan niet accepteren van de biedingen ging via een google docs document op een andere computer. Er was een tabel in het document met twee kolommen, accepteren of weigeren, waar de proefpersoon een kruisje in de juiste kolom moest zetten. In het document was zichtbaar dat er iemand mee kon kijken waardoor het leek alsof de tegenspeler zijn reactie kon zien en op basis daarvan een nieuw bod kon geven.

Er waren twee observatoren die binnen kwamen lopen, een man en een vrouw. Hierdoor werd gecorrigeerd voor de mogelijkheid dat het geslacht van de observator invloed zou hebben op de reactie van de proefpersoon. Bij 56% van de gevallen was er een vrouwelijke observator en bij 44% een mannelijke observator. Verder zat de proefpersoon alleen in een ruimte zonder afleidingen totdat de observator binnen kwam. De ratio mannelijke en vrouwelijke proefpersonen was 19:81. Het was toeval dat er meer vrouwen geparticipeerd hebben. Alle proefpersonen waren studenten aan de universiteit van verschillende studies. (zie bijlage 7.1). Ook is er gekozen om alleen in de laatste helft van het experiment een observator binnen te laten komen en niet bij de helft voor en bij de helft na. Hier is voor gekozen omdat het mogelijk is dat de komst van de observator later nog invloed kan hebben op het moment dat hij de eerste helft bijwoont. Het was niet mogelijk om sommige proefpersonen met en sommige zonder observator te meten omdat de twee condities bij elke proefpersoon getest moeten worden. Anders zijn de condities niet met elkaar te vergelijken.

Aan het eind van het experiment moesten alle deelnemers een vragenlijst invullen (zie bijlage 7.2) en kregen ze een zakje pepernoten, onafhankelijk van hoe veel ze volgens het experiment verdiend zouden hebben.

3.2 Het tweede experiment

In het tweede experiment werd in essentie hetzelfde gedaan als in het eerste experiment maar in dit geval werd de hersenactiviteit van de proefpersoon gemeten met een EEG. De proefpersonen kregen een cap op hun hoofd met daar 4 elektrodes aan verbonden. Eén elektrode was de ground, gelokaliseerd op de CZ, deze elektrode is een nullijn voor alle andere elektrodes. Omdat de activiteit in de hersenen continu veranderlijk is moeten de reactie potentialen ten opzichte van de ‘normale’ activiteit gemeten worden. In de CZ wordt geen specifieke reactie op de stimulus verwacht en daarom is het een goede nullijn om de andere elektrodes mee te vergelijken aldus Tonny Mulder (pers. comm. 7 januari 2016). De andere drie elektrodes waren verbonden aan de Frontale cortex (kanaal 1), de Parietale cortex (kanaal 2) en de Occipitale cortex (kanaal 3). De elektrodes zaten aan een cap verbonden waarmee deze op het hoofd vastgezet werden. Ook zat er een klem op het oor om voor ruis van buitenaf te corrigeren. Elke elektrode en de klem op het oor werden gevuld met speciale goed geleidende EEG-gel. Voor het plaatsen van de cap is het 10/20 systeem gebruikt, dit betekend dat de CZ precies tussen de anion en de inion zit. Deze elektrodes waren verbonden aan een computer waar de signalen gelezen en opgeslagen werden in Matlab via het programma EEG recorder. Er zijn 256 samples per seconden gemeten voor elk kanaal, de bandbreedte was tussen de 0.1 en 100 Hertz. Het signaal uit de elektrodes is versterkt door middel van het acht-kanaals Mobilab systeem.

Op een andere computer kreeg de proefpersoon dezelfde slides te zien maar in dit geval niet via PowerPoint maar via Stimulus Designer. In dit geval moest de proefpersoon

(13)

reageren door op de letters “J” en “D” te drukken, “J” voor accepteren, “D” voor weigeren, aangegeven met een groene en rode sticker. Verder kregen de proefpersonen precies hetzelfde te zien als de proefpersonen uit het eerste experiment en kwam er halverwege een observator binnen lopen.

Verder was de proefpersoon ook in dit experiment alleen in de kamer totdat de observator binnen kwam, was het een neutrale kamer, was er in 44% van de gevallen een mannelijke observator en in 56% van de gevallen een vrouwelijke observator, waren het allemaal universitaire studenten van verschillende studies en kwam de observator altijd na 30 biedingen binnen. Het verschil met het eerste experiment is wel dat de proefpersoon zich ongemakkelijker gevoeld kon hebben door de EEG-cap op het hoofd, en hierdoor beïnvloed zijn. Om hiervoor te corrigeren hebben alle deelnemers een vragenlijst ingevuld aan het eind van het experiment waar onder andere gevraagd werd naar vrolijkheid en gespannenheid. Ook aan het eind van dit experiment kregen de deelnemers een zakje pepernoten als beloning.

3.3 Data-analyse

De EEG data is geanalyseerd door een halve seconde voor en een hele seconde nadat het bod in beeld kwam op te knippen. Hierdoor zit de reactie, die ongeveer 300 milliseconde na de stimulus zit, in ieder geval in het plaatje en zit de stimulus op tijdstip nul. Vervolgens is het signaal opgeschoond en voor de baseline gecorrigeerd. Op basis van de theorie is besloten om alleen de data van de PZ te analyseren, omdat dat hersengebied het meeste betrokken is bij het beoordelen van de biedingen.

De gedragsdata werd verwerkt in het programma R, versie 3.2.3 (2015). Normaliteit werd getoetst worden met de Shapiro test. Vervolgens werd de Mann-Whitney U test gebruikt om de uitkomsten van de proefpersonen met en zonder EEG met elkaar te vergelijken. Daarna werd met de Wilcoxon Rank test getoetst of de zes categorieën (zonder/met observator, en de eerlijkheid van de biedingen) normaal verdeeld waren, waarna getoetst werd of de uitkomsten van deze categorieën significant van elkaar verschilden. Er werd als significantieniveau α=0,05 genomen. Op de zes categorieën is een Bonferroni correctie toegepast, waardoor bij deze toets een significantieniveau van α=0,056 heeft.

4. Resultaten

4.1 Gedragsexperiment

Eerst is de Shapiro test uitgevoerd om te controleren of de data normaal verdeeld is. Dit is gedaan door de data zonder/met observator en zonder/met EEG los van elkaar te toetsen. Alle vier de groepen waren niet normaal verdeeld (p<0.05). Om die reden is de Mann-Whitney U test uitgevoerd om de data van de EEG proefpersonen met de data van de niet-EEG proefpersonen te vergelijken. De uitkomsten verschilden niet significant van elkaar. De data van de EEG proefpersonen en van de niet-EEG proefpersonen konden dus samengevoegd worden. De mate van acceptatie is hieronder weergegeven (zie figuur 7, tabel 1).

(14)

E e r l i j k ( 5 : 5 ) M a ti g e e r l i j k ( 3 : 7 ) O n e e r l i j k ( 1 : 9 ) 0 0.2 0.4 0.6 0.8 1 1.2 0 .9 2 0 .3 1 0 .1 5 0 .9 6 0 .3 0 .1 2

Mate van acceptatie

Zonder observator Met observator

Figuur 7. De mate van acceptatie bij biedingen met observator en zonder observator. Er is een onderscheid gemaakt in het soort bod; eerlijk, matig eerlijk en oneerlijk.

Column1 Eerlijk Matig eerlijk Oneerlijk Zonder

observator

0.9192 0.312 0.1545

Met observator 0.9628 0.2979 0.1228

Tabel 1. De mate van acceptatie van de biedingen in een tabel weergegeven.

Daarna is gekeken of de zes categorieën (zonder/met observator in combinatie met de eerlijkheid van de biedingen) normaal verdeeld zijn. Hiervoor is de Shapiro test uitgevoerd. Ook deze categorieën waren niet normaal verdeeld (p<0,05).

Vervolgens is de Wilcoxon signed rank test gedaan om te kijken of de categorieën significant van elkaar verschilden. Op de data is een Bonferroni correctie toegepast en dus is het significantieniveau verlaagd naar α=0,0056. Zonder observator werden de eerlijke biedingen (91,92%) significant vaker geaccepteerd dan de matig eerlijke (31,20%) en oneerlijke biedingen (15,45%) (p<0,0056). De matig eerlijke (31,20%) en oneerlijke (15,45%) biedingen verschilden niet significant van elkaar.

Met observator werden de eerlijke biedingen (96,28%) ook significant vaker geaccepteerd dan de matig eerlijke (27,97%) en oneerlijke (12,27%) biedingen (p<0,0056). De matig eerlijke (27,97%) en oneerlijke (12,27%) biedingen verschilden opnieuw niet significant van elkaar.

Daarna zijn de eerlijke biedingen zonder (91,92%) en met observator (96,28%) met elkaar vergeleken. Deze verschilden niet significant van elkaar. Ook de matig eerlijke biedingen zonder (31,20%) en met (27,97%) observator verschilden niet significant van elkaar. De oneerlijke biedingen verschilden zonder (15,45%) en met (12,27%) observator als laatst ook niet significant van elkaar.

4.2 EEG data

De Shapiro test is uitgevoerd om te controleren of de gemiddelde amplitude van de PZ (kanaal 2) van de ERP’s normaal verdeeld is. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de gemiddelde amplitude zonder observator en met observator. Uit deze test bleek dat beide data normaal verdeeld zijn. Vervolgens zijn de varianties van dezelfde amplitudes met elkaar

(15)

vergeleken door middel van de Levene test. Hieruit bleek dat de varianties niet significant van elkaar verschillen (f=0,008). Daarna is de gepaarde t-test uitgevoerd om te kijken of de gemiddelde amplitudes van elkaar verschilden. Er was geen significant verschil. In Figuur 8 is de ERP weergegeven waarbij de totale gemiddelde ERP’s met observator en zonder observator vergeleken werden.

Figuur 8. De ERP van alle proefpersonen gemiddeld met en zonder observator. Hierbij is alleen kanaal drie gebruikt (PZ). Er is een halve seconde voor het verschijnen van het bod en één seconde na het verschijnen van het bod geknipt. Op ongeveer 300 miliseconden na de stimulus heeft het brein de impuls verwerkt en is een reactie zichtbaar.

In Figuur 9 en 10 zijn de ERP’s van alle drie de gemeten kanalen zichtbaar. Hierbij is een onderscheid gemaakt in de biedingen met observator en de biedingen zonder observator.

(16)

Figuur 9. De gemiddelde ERP’s van alle proefpersonen bij de biedingen zonder observator. De verschillende gebieden zijn met elkaar vergeleken. Er is te zien dat de groene lijn, de PZ, de hoogste piek heeft, daar is de reactie op de stimulus dus het sterkst.

Figuur 10. De gemiddelde ERP’s van alle proefpersonen bij de biedingen met observator. De verschillende gebieden zijn met elkaar vergeleken. Er is te zien dat de groene lijn, de PZ, de hoogste piek heeft, daar is de reactie op de stimulus dus het sterkst.

(17)

5. Conclusie en discussie

In dit onderzoek is gekeken naar de invloed van een toeziend oog op de keuzes van de proefpersonen. Er werd verwacht dat proefpersonen coöperatiever gedrag zouden vertonen op het moment dat er iemand over hun schouder mee zou kijken. Uit de resultaten volgt echter dat er geen significant verschil was tussen de acceptatie van de biedingen bij de aanwezigheid van een observator en zonder zijn/haar aanwezigheid. Dit betekent dat uit ons experiment blijkt dat de proefpersonen niet beïnvloed werden door het toeziend oog. Echter zouden onze resultaten beïnvloed kunnen zijn door verschillende factoren.

Uit het experiment waarbij de hersenactiviteit ook gemeten werd is ook geen significant verschil gemeten. De reactie op de biedingen was gelijk zonder en met observator.

5.1 Mogelijke invloeden op de experimenten

Uit de vragenlijst die de proefpersonen achteraf in moesten vullen bleek dat de proefpersonen lang niet altijd het gevoel hadden dat ze tegen een andere persoon speelden. slechts 36% had het idee dat zij tegen iemand anders aan het spelen waren. Dit kan de resultaten beïnvloed hebben omdat de strategie om matige biedingen (3 om 7) niet te accepteren, om zo de aanbieder te dwingen eerlijkere biedingen te geven, dan niet zou werken. Simpelweg omdat er geen aanbieder is die beïnvloed kan worden door de acties van de proefpersonen. Wij hebben geprobeerd om het voor de proefpersoon zo realistisch mogelijk te maken dat ze tegen iemand speelden, maar wij hadden de kennis en mogelijkheden niet om een programma te maken waar ze interactief konden spelen. Het gevolg hiervan is dat in het geval dat de proefpersoon door had dat zijn acties geen invloed hadden op het volgende bod, de beste strategie is om alle biedingen te accepteren. Zo zal de proefpersoon het grootste bedrag ontvangen. Hierdoor wordt het moeilijker om een verschil te vinden tussen de acceptatie van biedingen met en zonder een observator die over je schouder mee kijkt. Echter waren er maar 2 van de 22 proefpersonen die deze strategie door hadden en alle biedingen hadden geaccepteerd. Dit lijkt dus geen grote invloed op het experiment te hebben gehad. Het zou wel beter zijn om aan de proefpersonen duidelijk te maken dat er strategieën zijn die hun winst kunnen verhogen. Wellicht door de proefpersonen meer uitleg te geven over speltheorie en de mogelijke strategieën.

Er waren drie mogelijke biedingen in het experiment. Omdat het er vrij weinig waren die vaak herhaald werden is het mogelijk dat de proefpersonen op een gegeven moment in hun hoofd hadden welke biedingen ze wel en welke ze niet accepteerden. Als ze bijvoorbeeld het bod van 1 om 9 telkens weigerden in de eerste 30 biedingen dan is de kans dat ze dat gaan veranderen als er een observator is een stuk kleiner dan wanneer ze dat bod voor de tweede keer krijgen. Dit zou een argument kunnen zijn om in vervolgonderzoek meer verschillende biedingen te presenteren. Daarnaast was de taak redelijk eentonig wat er voor gezorgd kan hebben dat proefpersonen het minder serieus namen en daardoor niet altijd met zorg nadachten over hun reactie.

De proefpersonen hadden geen enorme motivatie om zo veel mogelijk geld te verdienen, omdat de beloning die ze kregen niet direct de hoeveelheid geld was die ze tijdens het spelen verdiend hadden. Het enige wat de deelnemers wisten was dat ze een beloning kregen afhankelijk van hun keuzes in het experiment. Maar het was voor de proefpersonen ook wel duidelijk dat ze geen honderden euro’s konden verwachten. Dit kan er ook voor gezorgd hebben dat ze minder gemotiveerd waren om het experiment serieus te nemen en te proberen hun eigen winst te maximaliseren. Uiteindelijk kreeg iedereen dezelfde beloning, echter wisten ze dat van tevoren niet.

Tijdens het experiment waren er twee observatoren die over de schouder van de proefpersoon meekeken, een man en een vrouw om de mogelijkheid dat het geslacht invloed heeft uit te sluiten. In sommige gevallen kenden de observator en de proefpersoon elkaar en

(18)

in veel gevallen hadden ze elkaar al eerder gezien. Daarnaast waren de observator en de proefpersoon ongeveer dezelfde leeftijd en waren de observatoren ook bachelor studenten. Dit kan twee mogelijke effecten hebben gehad. Het is mogelijk dat het de proefpersonen niet zo veel uitmaakte wat de observator van ze dacht omdat ze elkaar niet zo goed kende en dat ze daarom minder beïnvloed werden. Het is ook mogelijk dat de proefpersonen niet zo onder de indruk waren van de observator omdat ze van dezelfde leeftijd en ook studenten waren. Het zou interessant zijn om een experiment te doen waarbij de observator een hele goede vriend of juist vijand van de proefpersoon is. Of bijvoorbeeld een persoon met hele hoge status binnen de omgeving van de proefpersoon. Deze observatoren hebben mogelijk een grotere invloed op de proefpersoon.

Alle proefpersonen waren rond dezelfde leeftijd, tussen de 18 en de 24 jaar in. Verder waren alle deelnemers met een bachelor aan de universiteit bezig en deed 68% een bètastudie. Dit is een redelijk specifieke groep uit de samenleving en onze resultaten kunnen dus ook alleen over deze groep een uitspraak doen. Om iets over een gehele populatie te kunnen zeggen zou het experiment herhaald moeten worden met een grotere diversiteit aan proefpersonen. De verhouding wat betreft geslacht was 8 mannen tegenover 17 vrouwen. Dit zal wellicht invloed op onze resultaten kunnen hebben gehad.

De proefpersonen die het experiment zonder EEG hebben gedaan moesten met twee computers werken. Dit kan afleidend geweest zijn omdat ze hierdoor niet alleen maar op de biedingen gefocust waren. Daarnaast hadden ze de mogelijkheid om hun reacties op eerdere biedingen te zien, wat invloed gehad kan hebben op hun andere reacties. Bijvoorbeeld als de proefpersoon de laatste paar biedingen geaccepteerd had kan dat een extra motivatie zijn om het volgende bod te weigeren om meer balans in zijn antwoorden te creëren.

5.2 Mogelijke invloeden op het tweede experiment

Voor de proefpersonen die het experiment met EEG gedaan hebben geldt dit niet omdat zij de biedingen op dezelfde computer kregen als dat ze hun reactie gaven. Dit omdat het met Stimulus Designer wel mogelijk was. Echter waren alle deelnemers die dit experiment gedaan hebben zelf ook bezig met een EEG-practicum waarbij ze zelf een experiment op moesten zetten. Dit betekent dat alle proefpersonen bekend waren met het gebruikte programma en zich ervan bewust waren dat het niet mogelijk was om de biedingen tijdens het experiment te beïnvloeden.

In totaal zijn er 22 proefpersonen gemeten en bij 9 hiervan is ook de hersenactiviteit gemeten met een EEG. Dit zijn niet heel veel proefpersonen en bij een vervolgonderzoek zouden er zeker meer gemeten moeten worden. Echter is bij de 9 proefpersonen van wie een ERP gemeten is de ERP dermate duidelijk aanwezig dat de kans dat er een significant ander resultaat gevonden zou zijn bij honderd proefpersonen zeer klein, aldus Tonny Mulder (pers. comm. 7 januari 2016). Dit wil niet zeggen dat er geen invloed is van een observator op een proefpersoon, alleen dat als dit onderzoek exact hetzelfde herhaald wordt met meer proefpersonen het resultaat hetzelfde zal zijn. Maar zoals hierboven te zien zijn er andere factoren die de resultaten beïnvloed kunnen hebben.

Daarnaast is het interpreteren van de EEG-data geen exacte wetenschap. Het is mogelijk dat de ERP veroorzaakt wordt door een andere factor dan wat onderzocht wordt. Ook kan het zijn dat de piek die geïnterpreteerd wordt als ERP als reactie op het bod altijd zichtbaar is na het wisselen van een plaatje. Om deze onzekerheden uit te sluiten moeten er meer experimenten gedaan worden met de proefpersonen van wie bijvoorbeeld alleen plaatjes of willekeurige getallen of blanco schermen zichtbaar zijn. Door deze ERP’s te vergelijken is het mogelijk om een exactere uitspraak over de data te doen. Echter zijn de resultaten die gevonden zijn wel goed te onderbouwen met de gedragsdata. Hieruit blijkt ook

(19)

dat de observator geen invloed heeft op de mate van acceptatie, wat overeenkomt met de conclusie uit de EEG-data.

6. Literatuur

Argo, J. J., Dahl, D. W., & Manchanda, R. V. (2005). The influence of a mere social presence in a retail context. Journal of Consumer Research, 32, 207-212.

Latané, B. (1981). The psychology of social Impact. American Psychologist, 36(4), 343-356.

Astolfi, L., Cincotti, F., Mattia, D., De Vico Fallani, F., Salinari, S., Vecchiato, G., ... & Babiloni, F. (2010, August). Imaging the social brain: multi-subjects EEG recordings during the “Chicken's game”. In Engineering in Medicine and Biology Society (EMBC), 2010a Annual International Conference of the IEEE(pp. 1734-1737). IEEE.

Babiloni, F., Astolfi, L., Cincotti, F., Mattia, D., Tocci, A., Tarantino, A., ... & De Vico Fallani, F. (2007, August). Cortical activity and connectivity of human brain during the prisoner's dilemma: an EEG hyperscanning study. In Engineering in Medicine and Biology Society, 2007. EMBS 2007b. 29th Annual International Conference of the IEEE (pp. 4953-4956). IEEE.

Babiloni F., Cincotti F., Mattia D., De Vico Fallani F., Tocci A., Bianchi L., Salinari S., Marciani MG., Colosimo A. and Astolfi L (2007). High Resolution EEG Hyperscanning During a Card Game. IEEE Engineering in Medicine and Biology Society. Annual Conference, 2007, Vol.2007, pp.4957-60

Buskes, C. J. J. (2006). Evolutionair denken: De invloed van Darwin op ons wereldbeeld. Uitgeverij Nieuwezijds.

Camerer, C. (2003). Behavioral game theory: Experiments in strategic interaction. P

De Martino, B., Kumaran, D., Seymour, B., & Dolan, R. J. (2006). Frames, biases, and rational decision-making in the human brain. Science, 313(5787), 684-687.

Fallani, F. D. V., Nicosia, V., Sinatra, R., Astolfi, L., Cincotti, F., Mattia, D., ... & Babiloni, F. (2010). Defecting or not defecting: how to “read” human behavior during cooperative games by EEG measurements.

Gazzaniga, M., Ivry, B. & Mangun, G. (2014). Cognitive Neuroscience (4e edition). New York, United States

of America: Norton & Company

Güth, W., Schmittberger, R., & Schwarze, B. (1982). An experimental analysis of ultimatum bargaining. Journal of economic behavior & organization, 3(4), 367-388.

Gwo-Hshiung, T. (2010). Multiple attribute decision making: methods and applications. Multiple Attribute Decision Making: Methods and Applications.

Janis, I. L., & Mann, L. (1977). Decision making: A psychological analysis of conflict, choice, and commitment. Free Press.

Rilling, J. K., Gutman, D. A., Zeh, T. R., Pagnoni, G., Berns, G. S., & Kilts, C. D. (2002). A neural basis for social cooperation. Neuron, 35(2), 395-405.

Sanfey, A. G. (2007). Social decision-making: insights from game theory and neuroscience. Science, 318(5850), 598-602.

Schreiner, T. (2009). Facial cues affect the feedback negativity to offers in the ultimatum game (Doctoral dissertation, uniwien).

van Rompay, T. J., Vonk, D. J., & Fransen, M. L. (2009). The eye of the camera effects of security cameras on prosocial behavior. Environment and Behavior, 41(1), 60-74.

(20)

Zajonc, R. B. (1965). Social facilitation. Research Center for Group Dynamics, Institute for Social Research, University of Michigan.

7. Bijlagen

7.1 Antwoorden vragenlijsten

(21)
(22)

7.2 Vragenlijst

Vragenlijst

1.

Wat is uw geslacht?

Man/vrouw

2. Wat is uw leeftijd?

….

3. Welke studie doet u of heeft u gedaan?

………..

4. Hoe gespannen bent u op dit moment? Omcirkel het antwoord dat het meest op u

van toepassing is. 1=zeer ontspannen, 7=zeer gespannen.

1 2 3 4 5 6 7

5. Hoe vrolijk voelt u zich op dit moment? Omcirkel het antwoord dat het meest op u

van toepassing is. 1=zeer humeurig, 7=zeer vrolijk.

1 2 3 4 5 6 7

6. Heeft u in de gaten gehad dat er halverwege het experiment iemand binnen kwam

lopen? (Indien nee einde vragenlijst)

Ja/Nee

7. Heeft de aanwezigheid van deze persoon uw handelen in het experiment beïnvloed?

Ja/Nee (Indien nee einde vragenlijst)

8. Op wat voor manier heeft de aanwezigheid van deze persoon uw handelen in het

experiment beïnvloed?

De aanwezigheid van deze persoon zorgde voor meer/minder acceptatie van de

biedingen

9. Had u het idee dat uw antwoorden effect hadden op de biedingen?

………...

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Weg van het onderscheid tussen technische mogelijkheden en ethische criteria van goed en kwaad, benadrukt het perspectief van de bestaanskunst de stijlkeuze: wanneer we

Maar mensen blijven verantwoordelijk voor elkaar, zeker voor hen die nog niet kunnen leven zoals ze dat willen.. Werkelijke vrijheid bestaat pas, als daarvoor de midde- len

Nameos de VVD-fractie had- den mevrouw Veder-Smit en mevrouw Ginjaar een motie ingediend om dit onderzoek landelijk te maken. Van de re- geringspartijen kwam ook een

Als we deze grafiek vergelijken met onze eerste grafiek, dan kunnen we in dit grafiek niet een duidelijk boogje zien, waardoor we kunnen zeggen dat er meer deeltjes op aarde

Door deze te herkennen, hier data van af te ‘tappen’ om er vervolgens interessante patronen uit af te leiden, ontstaat kennis die de organisatie smart maken.. Het is hierbij van

De wederkomst van de Heer Jezus Christus voor Zijn Bruid: de Opname 3 van de Kerk (1 Thessalonicenzen 4:13-18).. De wederkomst van de Heer Jezus Christus “met grote kracht

Deze natuurlijke aspecten zijn voor dit onderzoek minder van belang vanwege de verwachting dat de komst van het asielzoekerscentrum in Grootegast weinig tot geen invloed heeft

Het gemiddeld aantal meelezers voor VB is 4,7 wat betekent dat elke exemplaar van VB gemiddeld door 5,7 personen wordt gelezen. Regio’s waar