• No results found

Het Recht op Vergetelheid: Iedereen Beroemd?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het Recht op Vergetelheid: Iedereen Beroemd?"

Copied!
164
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

HET RECHT OP VERGETELHEID:

IEDEREEN BEROEMD?

Aantal woorden: 54743

Olivier Sinnaeve

Studentennummer: 01309891

Promotor(en): Prof. dr. Gert Vermeulen Commissaris: dhr. Bob Rigo

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de rechten Academiejaar: 2019 – 2020

(2)
(3)

Woord vooraf

Het schrijven van deze thesis was voor mij een beetje te vergelijken met het planten van een zaadje. Dat zaadje was het idee om bij mijn promotor prof. dr. Gert Vermeulen iets te gaan schrijven over het recht op vergetelheid. Ik had voordien nog nooit gehoord over het onderwerp, maar ik wist dat het zich in de sferen van het privacyrecht situeerde en besloot de uitdaging aan te gaan.

Vervolgens had het zaadje water nodig om te groeien. Dit gebeurde door de vele opzoekingswerken die ik in de bibliotheek uitvoerde om me in te lezen. Hierbij stond de bron soms wat droog. Daar de AVG nog niet zo lang was aangenomen was er nog niet superveel over geschreven, waardoor ik soms moeite had met het vinden van bepaalde zaken.

De enige oplossing was om dieper te gaan graven naar water. Ik zocht nog meer op en ging langs bij mijn promotor om te reflecteren over mijn ideeën. Het was pas toen ik een interview kreeg bij VRT dat mijn zaadje echt ontkiemde.

Ondertussen is het zaadje uitgegroeid tot een boom van een thesis, waar ik persoonlijk best trots op ben.

Olivier Sinnaeve 16 december 2019

(4)

Dankwoord

Eerst en vooral zou ik van de gelegenheid gebruik willen maken om mijn promotor prof. dr. Gert Vermeulen te bedanken. Vooral wil ik u bedanken voor de manier waarop u mij zelf heeft laten nadenken. In plaats van mij een titel te geven, kreeg ik van u een onderwerp dat ik zelf mocht invullen zoals ik wilde. Dit heeft ervoor gezorgd dat ik een onderwerp kon kiezen waar ik zelf enorm trots op ben. Verder wil ik u bedanken om er steeds te zijn om mij te begeleiden wanneer ik erom vroeg. Het samen bespreken van het onderwerp heeft mijn thesis zonder twijfel tot een hoger niveau getild.

Mijn oprechte dank gaat ook uit naar mevrouw Diane Waumans, mevrouw Isabel Dierckx en de heer Erwin Maussen om mij te woord te staan bij de VRT.

Ook wil ik graag mijn vriendin Melissa bedanken. Zonder je onvoorwaardelijke steun was het mij nooit gelukt.

Tot slot vind ik dit een uitgelezen plaats om mijn moeder te bedanken. Bedankt voor alle steun die ik de laatste jaren van je gekregen heb. Ik weet dat het niet altijd evident voor je was om mij de kans te geven om te studeren. Alles wat ik de laatste jaren heb bereikt en de groei die ik heb doorgemaakt heb ik aan jou te danken. Ik zal je nooit genoeg kunnen bedanken, maar ik hoop dat ik je trots heb gemaakt.

(5)

Inleiding

Ooit was er een fragment in Man Bijt Hond waarbij een man wiens garage 10 cm breder was dan zijn wagen, met oprechte trots aan de cameraploeg demonstreerde hoe hij elke dag zijn wagen in en uit zijn garage reed. Het fragment op zich was enorm entertainend. Wat later zag ik in een artikel uit de Standaard dat het fragment het leven van de man enorm beïnvloed had. Hij had er helemaal geen zin meer in en wilde voornamelijk met rust gelaten worden. Hij getuigde: “Ik wil dat het ophoudt. Ik ben er ziek van.”1. Toen ik me wat had ingelezen in de literatuur over ‘het recht op vergetelheid’, vroeg ik me af of dit recht voor dergelijke personen geen uitweg kon bieden. Mijn vraag was of het niet mogelijk zou zijn om het recht op vergetelheid toe te passen op beelden die afkomstig zijn van televisie en zo de filmpjes van het internet te laten verwijderen. Het filmpje van de man met zijn garage circuleert immers nog steeds op het internet.

Aanvankelijk wilde ik een studie maken waarbij zowel de programma’s Iedereen Beroemd,

Temptation Island en het Journaal zouden worden besproken. Ik wilde op die manier aantonen

wat de verschillen per soort van programma zouden zijn. Helaas bleek al snel dat ik te veel hooi op mijn vork had genomen en in samenspraak met mijn promotor, besloot ik om mijn onderzoek te beperken tot een exploratief onderzoek naar de mogelijkheid van het toepassen van het recht op vergetelheid op de beelden uit programma Iedereen Beroemd. Hierbij hanteerde ik als hoofdonderzoeksvraag: ‘Kan het recht op vergetelheid zoals opgenomen in art. 17 AVG worden toegepast op de beelden uit Iedereen Beroemd?’.

Ik deelde mijn onderzoek op in drie onderzoeksvragen:

1. Wat is het recht op vergetelheid en waar komt het vandaan?

2. Hoe is het recht op vergetelheid opgenomen in de AVG en wat zijn de toepassingsvoorwaarden?.

3. In hoeverre kan het recht op vergetelheid worden toegepast op de beelden uit Iedereen Beroemd?

1 1 DE SAEDELEIR, R., “Eugène: 'Dat ze mij eens met rust laten'”, De Standaard, 26 januari 2010,

https://www.standaard.be/cnt/g632lcoig?s=1, geraadpleegd op 17 augustus 2019. “

(6)

Die onderzoeksvragen vertaalden zich in 4 onderdelen binnen mijn thesis:

1. De situering van het recht op vergetelheid waarin het recht op vergetelheid wordt gesitueerd doorheen de geschiedenis en nader toegelicht wordt in het kader van de AVG. 2. Het recht op vergetelheid binnen de AVG. In dit onderdeel worden de specifieke toepassingsvoorwaarden voor het recht op vergetelheid, zoals ze in de AVG zijn opgenomen, uiteengezet.

3. Het recht op afbeelding. In dit onderdeel wordt een korte schets gegevens van het recht op afbeelding. Gezien het medium voor de persoonsgegevens audiovisueel materiaal is leek mij dit wel aangewezen.

4. Het vierde onderdeel heb ik ‘Iedereen Beroemd?’ genoemd. Hierin wordt het theoretisch kader uit de delen 2 en 3 toegepast op de beelden uit Iedereen Beroemd waarbij het de bedoeling is te achterhalen of het recht op vergetelheid kan worden toegepast op de beelden uit Iedereen Beroemd.

(7)

Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag worden geraadpleegd en/of gereproduceerd voor persoonlijk gebruik. Het gebruik van deze masterproef valt onder de bepalingen van het auteursrecht en bronvermelding is steeds noodzakelijk.

(8)

Inhoudstafel

DEEL 1: SITUERING VAN HET RECHT OP VERGETELHEID 9

1 ROOTS IN DE RECHTSPRAAK 9

1.1 GOOGLE SPAIN:DE KIEM VAN HET RECHT OP VERGETELHEID 9

1.2 BELGISCHE RECHTSPRAAK:‘LE DROIT À L’OUBLI’ 13

1.3 EUROPEES HOF VOOR DE RECHTEN VAN DE MENS 22

2 DE GENESIS VAN DATABESCHERMING ALS GRONDRECHT 26

2.1 INITIATIEF OP NATIONAAL NIVEAU 26

2.2 INTERNATIONAAL BESEF 28

2.2.1 Guidelines on the Protection of Privacy and Transborder Flows of Personal Data 28

2.2.2 Verdrag nr. 108 30

2.2.3 De Gegevensbeschermingsrichtlijn (Richtlijn 95/46/EG) 31

2.3 DATABESCHERMING ALS EENGEMAAKT EUROPEES GRONDRECHT 34

3 DE ALGEMENE VERORDENING GEGEVENSBESCHERMING (AVG):DE INTREDE VAN HET RECHT OP VERGETELHEID 36

TUSSENCONCLUSIE 40

DEEL 2: HET RECHT OP VERGETELHEID BINNEN DE AVG 41

1 HET TOEPASSINGSGEBIED VAN DE AVG 41

1.1 MATERIEEL TOEPASSINGSGEBIED 41

1.1.1 Persoonsgegevens 42

1.1.2 Verwerking 52

1.1.3 Geautomatiseerde verwerking? 66

1.2 GEOGRAFISCH TOEPASSINGSGEBIED 68

2 NIETS WORDT VERGETEN, WANNEER HET NIET WORDT GEWIST 70

2.1 HET RECHT OP GEGEVENSWISSING: THEORETISCH KADER 70

2.1.1 De persoonsgegevens zijn niet langer nodig voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of

anderszins verwerkt 71

2.1.2 De betrokkene trekt zijn toestemming in 76

2.1.3 De betrokkene maakt bezwaar tegen de verwerking 84

2.1.4 De persoonsgegevens werden op een onrechtmatige manier verwerkt 86 2.1.5 De persoonsgegevens moeten worden gewist om te voldoen aan een in het Unierecht of het lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust 95 2.1.6 De persoonsgegevens zijn verzameld in verband met een aanbod van diensten van de

informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 8, lid 1 95

2.2 UITZONDERINGEN OP HET RECHT OP GEGEVENSWISSING 96

2.2.1 Het recht op vrije meningsuiting en informatie 96

2.2.2 Nakomen van een wettelijke verplichting, vervullen van een taak van algemeen belang of

uitoefenen van het openbaar gezag 97

(9)

2.2.4 Met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of

statistische doeleinden 98

2.2.5 De instelling, uitoefening of de onderbouwing van een rechtsvordering 98

DEEL 3: HET RECHT OP AFBEELDING 99

1 ALGEMEEN 99

2 PERSOONLIJKHEIDSRECHT 100

3 ‘AFBEELDING’ 101

4 ‘ELKE AFBEELDING OF ELK GEBRUIK’ 102

5 VOORWAARDEN VOOR DE TOELATING 103

5.1 VRIJ 103

5.2 ZEKER EN ONDUBBELZINNIG 103

5.3 MONDELING OF SCHRIFTELIJK 103

5.4 SPECIFIEK KARAKTER 104

6 VERHOUDING MET HET RECHT OP BESCHERMING VAN PERSOONSGEGEVENS 104

DEEL 4: IEDEREEN BEROEMD? 106

1 KWALIFICATIE VAN IEDEREEN BEROEMD EN DE VRT 106

1.1 WAT IS IEDEREEN BEROEMD? 106

1.2 DE VRT ALS ‘OPENBARE OMROEP’ 107

1.2.1 Korte historiek 107

1.2.2 De openbare omroepopdracht 108

2 PERSOONSGEGEVENS IN IEDEREEN BEROEMD 110

2.1 AFBEELDING 110 2.2 DE DEURVRAAG 111 2.3 DE MOOISTE HERINNERING 112 2.4 PRIJS O.T.K. 113 2.5 DE ADVIESCOMMISSIE 113 2.6 HOMO UNIVERSALIS 114

2.7 ALLE NIEUWS IS OUD NIEUWS 114

2.8 IN GOEDE EN KWADE DAGEN 115

2.9 HET ANTWOORDAPPARAAT 116

2.10 KOEKSKES EN BOEKSKES. 117

2.11 DE OPPAS 118

2.12 PAGINA NIET GEVONDEN 118

2.13 ELKE WEEK DEZELFDE SCENE UIT THUIS 119

2.14 TABLEAU VIVANT 119

2.15 OP KOT 119

2.16 DE STAMBOOM 121

(10)

3 DE RECHTMATIGHEID VAN DE VERWERKING 125

3.1 TOESTEMMING 125

3.1.1 Lappendeken van rubrieken zorgt voor verschillende aanpak 125

3.1.2 ‘Privacybeleid deelname aan opnames’ 127

TUSSENCONCLUSIE 133

3.2 MOGELIJKE GRONDEN VOOR RECHTMATIGE VERWERKING BIJ DE VRT 134

3.2.1 De verwerking is noodzakelijk voor de uitvoering van een overeenkomst 134 3.2.2 De verwerking is noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de

verwerkingsverantwoordelijke rust 135

3.2.3 De verwerking is noodzakelijk om de vitale belangen van de betrokkene of van een andere

natuurlijke persoon te beschermen 135

3.2.4 De verwerking is noodzakelijk ter vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag die aan de verwerkingsverantwoordelijke

opgedragen is 135

3.2.5 De verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de

verwerkingsverantwoordelijke of van een derde 136

3.3 TOEPASSING VAN DE GRONDEN OP DE VERWERKINGSACTIVITEITEN 137

3.3.1 Produceren en (laten)(her)uitzenden van Iedereen Beroemd 137 3.3.2 Het uitvoeren van marketing-, reclame- of promotieactiviteiten voor het programma of het evenement, het project of de wedstrijd in het kader waarvan de opnames werden gemaakt (bijvoorbeeld

events, sponsoring en reclame) 138

3.3.3 Geschillenbeheer en nakomen van wettelijke verplichtingen 138 3.3.4 Het (laten) opslaan van het programma of de opnames in archieven 139

TUSSENCONCLUSIE 141

4 HET RECHT OP GEGEVENSWISSING 142

4.1 DE PERSOONSGEGEVENS ZIJN NIET LANGER NODIG VOOR DE DOELEINDEN WAARVOOR ZIJ ZIJN VERZAMELD OF

ANDERSZINS VERWERKT 142

4.1.1 Ruw beeldmateriaal 142

4.1.2 Afleveringen zelf 142

4.2 DE BETROKKENE TREKT ZIJN TOESTEMMING IN 144

4.3 DE BETROKKENE MAAKT OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 21, LID 1, BEZWAAR TEGEN DE VERWERKING, EN ER ZIJN GEEN PREVALERENDE DWINGENDE GERECHTVAARDIGDE GRONDEN VOOR DE VERWERKING, OF DE BETROKKENE MAAKT BEZWAAR TEGEN DE VERWERKING OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 21, LID 2 144

4.4 DE PERSOONSGEGEVENS WERDEN OP EEN ONRECHTMATIGE MANIER VERWERKT 145

4.5 UITZONDERINGEN OP HET RECHT OP GEGEVENSWISSING 145

4.5.1 Het recht op vrije meningsuiting en informatie 145

4.5.2 Nakomen van een wettelijke verplichting, vervullen van een taak van algemeen belang of

uitoefenen van het openbaar gezag 147

4.5.3 De verwerking is nodig met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of

historisch onderzoek of statistische doeleinden 147

4.6 HOE GAAT DE VRT OM MET AANVRAGEN TOT GEGEVENSWISSING? 148

4.6.1 “onbeperkt in de tijd bewaard” 148

(11)

TUSSENCONCLUSIE 151

ALGEMENE CONCLUSIE:WAT MET HET RECHT OP VERGETELHEID? 153

5 BIBLIOGRAFIE 154

(12)
(13)

DEEL 1: Situering van het recht op vergetelheid

1 Roots in de rechtspraak

1.1 Google Spain: De kiem van het recht op vergetelheid2

Op 5 maart 2010 had meneer Costeja González een klacht ingediend bij de Agencia Española de

Protección de Datos (hierna AEPD), de Spaanse Gegevensbeschermingsautoriteit, tegen La Vanguardia Ediciones SL (hierna La Vanguardia). Laatstgenoemde is de uitgever van een Spaans

dagblad met zeer grote oplage, vooral in Catalonië. Ook diende hij een klacht in tegen Google

Spain en Google Inc. In de jaren ’90 was meneer Costeja González onderworpen aan een

insolventieprocedure die eindigde in de openbare verkoop van gebouwen. Wanneer zijn naam werd ingegeven in de zoekmachines van Google, kwamen twee koppelingen naar artikels die La Vanguardia over de feiten had geschreven tevoorschijn. Meneer Costeja González verzocht de AEPD om La Vanguardia te bevelen de artikels te laten verwijderen of te anonimiseren. Bovendien wilde hij dat zijn persoonsgegevens door Google Spain of Google Inc. verwijderd of gemaskeerd zouden worden, zodat ze niet langer in de zoekresultaten de koppelingen van La Vanguardia zouden verschijnen.

De AEPD wees de eis met betrekking tot La Vanguardia af omdat ze van mening was dat de publicatie van dergelijke informatie een wettelijke grondslag heeft. De eis ten opzichte van Google werd wel gegrond verklaard. Volgens de AEPD vallen exploitanten van zoekmachines onder de wetgeving betreffende de bescherming van persoonsgegevens, mits ze persoonsgegevens verwerken en optreden als tussenpersoon in de informatiemaatschappij. Tegen deze beslissing werd beroep ingesteld bij de Audiencia Nacional die de beroepen heeft samengevoegd.

De Audiencia Nacional stelde dat het antwoord op de vraag naar de verantwoordelijkheid voor de verwerking van persoonsgegevens van zoekmachines afhankelijk is van de wijze waarop ‘Richtlijn 95/46 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens’ (hierna Richtlijn 95/46 of Gegevensbeschermingsrichtlijn) geïnterpreteerd moet worden met betrekking tot

2 HvJ 13 mei 2014, nr. C-131/12, ECLI:EU:C:2014:317,

(14)

zoekmachines. De Audiencia Nacional richtte zich tot het Hof van Justitie voor en prejudiciële beslissing om hierover. Concreet werden 4 vragen gesteld.

De eerste vraag had betrekking op het feit of een zoekmachine beschouwd moet worden als een verwerkingsverantwoordelijke in de zin van Richtlijn 95/46. Het Hof van Justitie stelde vast dat de door zoekmachines gevonden, geïndexeerde, bewaarde en aan de gebruikers ervan ter beschikking gestelde gegevens, tevens gegevens bevatten over geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke personen en dus ‘persoonsgegevens’ in de zin van artikel 2, sub a van Richtlijn 95/46 (§27). Het Hof merkt bovendien op dat door geautomatiseerd, onophoudelijk en systematisch op het internet te zoeken naar aldaar gepubliceerde informatie, de exploitant van een zoekmachine dergelijke gegevens verzamelt, die hij vervolgens via zijn indexeringsprogramma’s opvraagt, vastlegt en ordent, op zijn servers bewaart en verstrekt aan en ter beschikking stelt van zijn gebruikers in de vorm van resultatenlijsten van hun zoekopdrachten. Deze verrichtingen zijn allemaal beoogd door artikel 2, sub b, van Richtlijn 95/46 waardoor ze volgens het Hof van Justitie als “verwerking” in de zin van deze bepaling moeten worden gekwalificeerd (§28). Het doet er niet toe dat deze informatie niet door de zoekmachine is gewijzigd (§§29, 30 en 31). Met betrekking tot de vraag of de exploitant van de zoekmachine dan ook verantwoordelijk is voor de verwekring van de persoonsgegevens brengt het Hof van Justitie in herinnering dat artikel 2 sub d van Richtlijn 95/46 degene die het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vatstelt, aanmerkt als de verantwoordelijke voor de verwerking (§32). In casu de exploitant van de zoekmachine (§33). Het Hof van Justitie wijst er nog op dat er een verschil is tussen de verwerking door een webredacteur en door een zoekmachine. De verwerking door een zoekmachine speelt een essentiële rol bij de wereldwijde verspreiding van de informatie (§36) en kan leiden tot profiling van de betrokkene (§37) waardoor de activiteit van een zoekmachine de grondrechten op privéleven en op bescherming van persoonsgegevens dus aanzienlijk kan aantasten (§38). Om deze redenen moeten zoekmachines zeker voldoen aan de vereisten opgenomen in Richtlijn 95/46 (§38).

De tweede vraag had betrekking op het territoriale toepassingsgebied van Richtlijn 95/46. Het Hof van Justitie verklaart dat er ook sprake is van een verwerking van persoonsgegevens in het kader van de activiteiten van een vestiging, die als een bijkantoor of een dochteronderneming opgericht werd door de exploitant in een lidstaat van de EU, waarvan de activiteiten op de inwoners van de lidstaat gericht zijn (zie infra Deel 2 – 1.2).

De derde vraag was wat de precieze draagwijdte van de verantwoordelijkheid van een zoekmachine krachtens Richtlijn 95/46 is. M.a.w. of de exploitant van een zoekmachine verplicht is om van de resultatenlijst die na een zoekopdracht op naam van de betrokken

(15)

persoon wordt weergegeven, de koppeling te verwijderen naar door derden gepubliceerde pagina´s die informatie bevatten over de betrokken persoon. Daarenboven of dit ook het geval is indien de naam of informatie niet op voorhand of gelijktijdig van de webpagina’s is gewist en de publicatie ervan op de website op zich rechtmatig is. Het Hof van Justitie stelde dat er in dergelijke zaken een evenwicht gezocht moet worden tussen de belangen van internetgebruikers die toegang willen krijgen tot de informatie en de grondrechten in artikels 7 en 8 van het ‘Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie’ (hierna het Handvest)3. Het Hof van Justitie stelt dat de rechten uit het Handvest doorgaans de voorrang zullen gieten maar dat dit evenwicht zal afhangen van de aard van de informatie, de gevoeligheid van de betrokken informatie voor het privéleven van de betrokkene en van het belang dat het publiek erbij heeft om over de informatie te beschikken. Dit laatste criterium wordt bepaald door de rol die de persoon speelt in het publieke leven (§81). Het Hof van Justitie benadrukt dat de uitzondering voor journalistieke doeleinden4 niet van toepassing is op de exploitant van zoekmachines waardoor het perfect mogelijk is dat de betrokkene zich tot de exploitant kan wenden zonder verhaal tegen de redacteur van de webpagina uit te kunnen oefenen (§85). Bovendien valt de reden die de publicatie van een persoonsgegeven op een website rechtvaardigt niet noodzakelijk samen met de reden die geldt voor de exploitant van een zoekmachine en kan, zelfs als dit al het geval zou zijn, de afweging van de belangen verschillen naargelang de verwerkingsverantwoordelijke (§86). Tot slot benadrukt het Hof van Justitie dat aangezien zoekmachines de toegang tot informatie met betrekking tot bepaald personen vergemakkelijkt en dit een beslissende rol speelt bij de verspreiding van die informatie, dit een grotere inmenging inhoudt van het grondrecht op eerbiediging van het privéleven (§87). Om al deze redenen besluit het Hof van Justitie dat deze vraag bevestigend beantwoord moet worden wanneer de voorwaarden uit artikelen 12, b) en 14, lid 1, a) Richtlijn 95/46 vervuld zijn.

De laatste vraag had betrekking op de draagwijdte van artikelen 12, b) en 14, lid 1, b) van Richtlijn 95/46. Meer bepaald of ze ook impliceren dat de betrokkene van de exploitant van de zoekmachine kan eisen dat uit de resultatenlijst na een zoekopdracht op zijn naam, ook koppelingen worden verwijderd naar rechtmatig door derden gepubliceerde pagina´s die correcte informatie over hem bevatten omdat die informatie hem schade kan berokkenen of hij wenst dat ze na zeker tijd ‘vergeten’ wordt. Het Hof van Justitie verwijst hier vooreerst naar artikel 6, lid 1, c) van Richtlijn 95/46. Hierin wordt bepaald dat zelfs een aanvankelijk rechtmatige verwerking niet langer met de richtlijn in overeenstemming kan zijn omdat de gegevens niet langer noodzakelijk zijn voor de doeleinden waarvoor ze zijn verzameld of verwerkt. Dit met name als de gegevens gelet op die doeleinden en de verstreken tijd

3 Artikel 7 voorziet in het recht op eerbiediging van het privéleven terwijl artikel 8 uitdrukkelijk het recht op

bescherming van persoonsgegevens waarborgt.

(16)

ontoereikend, niet meer ter zake dienend of bovenmatig zijn (§93). Wanneer bij een verzoek tot verwijdering van een koppeling deze voorwaarden vervuld zijn zal de verwijdering dus moeten worden toegekend (§94). Een tweede categorie zijn de verzoeken tot verwijdering gebaseerd op beweerde niet-naleving van de voorwaarden van artikel 7, f) en van artikel 14, lid 1, a) Richtlijn 95/46 (§95). In dergelijke gevallen zal volgens het Hof van Justitie moeten worden onderzocht of de betrokkene er recht op heeft dat de informatie over hem niet langer verbonden wordt aan zijn naam via een resultatenlijst waarbij het irrelevant is of dit de betrokkene schade berokkent (§96). Het Hof van Justitie verwijst naar §81 van haar vonnis (cf. supra) en stelt dat de grondrecht ui artikel 7 en 8 Handvest in principe voorrang zullen genieten op zowel het economisch recht van de exploitant als op het recht op informatie van het publiek om de informatie te vinden. Hierbij zal de rol die de persoon in het publieke leven speelt een grote rol spelen (§97). In casu besliste het Hof van Justitie dat meneer Costeja González hier recht op had mits er geen bijzondere redenen zijn die ter rechtvaardiging van een overwegend belang voor het publiek om in het kader van een zoekopdracht toegang te krijgen tot de informatie (§98).

Dit arrest erkende dus specifiek dat exploitanten van zoekmachines, evenals hun bijkantoren en dochterondernemingen gevestigd in een lidstaat waarvan de activiteiten tot de inwoners van die lidstaat gericht zijn, beschouwd moeten worden als “voor de verwerking verantwoordelijke” in de zin van Richtlijn 95/46. Dit betekent dat de exploitanten onder bepaalde voorwaarden verplicht kunnen worden om koppelingen naar, al dan niet rechtmatig gepubliceerde, artikels te verwijderen uit resultatenlijsten na zoekopdrachten op naam. Dit arrest deed echter veel stof opwaaien. Zo is er bijvoorbeeld sterke kritiek van Advocaat-Generaal Jääskinen5, hierin gevolgd door bepaalde rechtsleer, dat het Hof van Justitie in zijn arrest niet genoeg rekening gehouden heeft met het recht op vrije meningsuiting6. Ausloos en Van Alsenoy merken echter terecht op het recht op vrijemeningsuiting geen absoluut recht is in Europa en dat deze kritiek gerelativeerd moet worden mits de informatie nog beschikbaar blijft via andere kanalen en/of zoektermen7. De kritiek moet m.i. ook worden gerelativeerd omdat uit het arrest zeer duidelijk blijkt dat het Hof rekening houdt met het recht op informatie. Er wordt kort, maar zeer duidelijk gesteld dat bij de afweging tussen de verschillende rechten steeds rekening gehouden moet worden met het belang dat het publiek heeft om over de informatie te beschikken en dat dit met name bepaald wordt door de rol die de persoon in het openbare leven speelt8. Dit zijn criteria die ook door

5 Conclusie Advocaat-Generaal Jääskinen, C-131/12 Google Spain, 25 juni 2013.

6 Zie bijvoorbeeld Kulk, S., Zuiderveen Borgesius, F., “Google Spain v. González : Did the Court Forget

about Freedom of Expression ? - Case C-131/12 Google Spain SL and Google Inc. v. Agencia Española de Protección de Datos and Mario Costeja González”, European Journal of Risk Regulation 2014, 389-398.

7 HvJ 13 mei 2014, nr. C‑131/12, AM 2014, noot Ausloos, J. en Van Alsenoy, B. 8 HvJ 13 mei 2014, nr. C‑131/12, ECLI:EU:C:2014:317, §§ 81 en 97.

(17)

het EHRM gehanteerd worden bij de afweging van de rechten, vervat in artikelen 8 en 10 EVRM9.

1.2 Belgische rechtspraak: ‘le droit à l’oubli’

Lang voor het arrest Google Spain, maakte het recht om vergeten te worden al deel uit van de Belgische rechtspraak. In een arrest van het Hof van Beroep van Antwerpen uit 198410, wordt reeds melding gemaakt van een zaak die sterke overeenkomsten vertoont met degene die vandaag in het kader van het recht op vergetelheid zou kunnen vallen. Het Hof stelde:

“ Overwegende dat appellant als schrijver het recht niet heeft het privéleven van anderen aan te tasten; dat noch de artistieke vrijheid, noch de beweerde literaire waarde van het verhaal toelaat feiten bekend te maken of in herinnering te brengen die in het privéleven van een bij name genoemde persoon gebeurd of zouden gebeurd zijn

en die, zelfs bij een in het moderne leven meest gewijzigde zedelijkheid, een miskenning zijn van algemeen geldende en elementaire rechtswaarden; dat het bekendmaken van deze feiten of het in herinnering brengen ervan, ook al is een van de betrokkenen overleden, zowel de naam en faam van geïntimeerde als van haar

kinderen in het openbaar diskrediet brengt.”.

Het ging hier over het gebruik van gegevens over een overleden persoon die verwerkt werden in een verhalenbundel. Het Hof oordeelde hier dat de schrijver van de bundel niet het recht heeft om de gegevens over de betrokken persoon terug in herinnering te brengen. Het Hof steunt zich op het recht op privéleven en stelt dat het een gemeenrechtelijke fout in hoofde van de schrijver is om de goede naam van de familie van de overledene op dergelijke wijze aan te tasten. De verschillen met het recht op vergetelheid uit de AVG zijn duidelijk: het betreft de persoonsgegevens van een overleden persoon waarop de AVG niet van toepassing is11, daarenboven zijn de gegevens niet op een geautomatiseerde manier verwerkt (wat logisch is mits de technologie nog niet voorhanden was), noch opgenomen in een bestand12. De essentie is hier echter dat er moet kunnen worden opgetreden tegen het verspreiden en opslaan van persoonsgegevens, zeker wanneer er reeds een lange tijd voorbij gegaan is. Dit is volgens mij in zekere mate te vergelijken met wat in het Google Spain arrest werd uitgesproken (zie supra.1.1).

9 Zie EHRM 7 februari 2012, nrs. 40660/08 en 60641/08, von Hannover (nr. 2) t. Duitsland en EHRM 7

februari 2012, nr. 39954/08, Axel Springer AG t. Duitsland.

10 Antwerpen 18 januari 1984, RW 1986-1987, 2860. 11 Zie overwegingen 27, 158 en 160 AVG.

(18)

Hof van Beroep Brussel 21 december 199513 In dit arrest werd het de RTBF verboden om

de film Meurte aux champs van Manu Bonmarriage uit te zenden omdat ze informatie bevatte over een Assisenzaak. Het gaat hier over een verbod om uit te zenden, dus om een ex ante maatregel, terwijl het recht op vergetelheid zoals het onder de AVG is opgenomen een ex post maatregel is. Niettemin kan worden beargumenteerd dat dit een waarborg voor het recht op vergetelheid van de personen in de film is. Het Hof stelde:

“… il ne parait pas assez évident que le soutient l’appelante que le droit á l’oubli ne soit pas consacré légalement. Qu’en effet le droit au respect de la vie privée, tel que consacré par les articles 22 de la Constitution,

8 de la C.E.D.H. et 19 du Pacte internationale relatif aux droits civil et politiques (traité de 19 décembre 1966), en raison de la référence faite á l’épanouissement de la personnalité, peut être considéré comme étant le droit consistant á assurer á l’individu, dont la vie n’est pas consacrée á une activité publique que, le secret et la

tranquillité sans lesquels le libre développement de sa personnalité serait entravé. ».

Net als in de zaak uit 1984 wordt dus het recht op privéleven ingeroepen om een recht om vergeten te worden te verantwoorden. Het Hof stelt dat dit zeker zo is voor personen die niet tot de publieke sfeer behoren. Wat hier vooral relevant is, is dat het om bewegende beelden gaat. Dit is een eerste aanwijzing dat beeldmateriaal wel degelijk persoonsgegevens kunnen bevatten.

Rechtbank van Eerste Aanleg Brussel 30 juni 199714 In deze zaak werd de RTBF verboden

twee films uit te zenden, Meurtre aux champs en Peur sur le champs, die gegevens bevatten over een assisenzaak. In dit vonnis werd verwezen naar artikel 8 en 10 EVRM en naar het arrest van het hof van beroep van Brussel van 21 december 1995. De Rechtbank van eerste aanleg wendt het recht op afbeelding aan om tot een vonnis te komen. Het stelt dat niet vereist is dat de auteur dit recht met kwaadwilligheid of door foutief handelen heeft geschonden, noch dat er enige materiële schade was in hoofde van degene wiens recht geschonden is. Er wordt expliciet vermeld dat de toestemming van de degene wiens afbeelding wordt gebruikt niet wordt vermoed maar dat ze moet worden bewezen door degene die er zich op beroept. De rechter stelt dat hoewel het ‘droit á l’oubli’ niet bestaat als algemeen recht, het toch moet worden beschouwd als onderdeel van het recht op privacy. Hieronder valt ook het recht van een persoon op een teruggetrokken en anoniem leven. Er wordt benadrukt dat dit recht erkend is in het Belgisch positief recht. Terug gaat het hier om beeldmateriaal. Interessant is ook dat het recht op afbeelding wordt gelinkt aan het droit à l’oubli. Verder in deze uiteenzetting wordt verder ingegaan op de band tussen de verhouding tussen het recht op afbeelding en de bescherming van persoonsgegevens (zie infra Deel 3 – 6).

13 Brussel 21 december 1995, JT 1996, 47. 14 Rb. Brussel 30 juni 1997, AM 1998, 264.

(19)

Rechtbank van Eerste Aanleg Namen 17 November 199715 Een journalist had een artikel

geschreven over het overlijden van L.M. in een verkeersongeval. De eisende partij, bestaande uit zijn ouders, grootouders en broer namen aanstoot aan het feit dat het artikel na kort de omstandigheden van het overlijden van het slachtoffer te hebben omschreven, al snel ging over zijn veroordeling tot gevangenisstraf van 2 jaar wegens druggebruik en autodiefstal. Opvallend is hier dat die veroordeling op het moment van de veroordeling nog maar een maand oud was. De Rechtbank stelt dat het recht op vrije meningsuiting in overeenstemming dient te worden gebracht met andere rechten, waaronder het recht op eerbiediging van het privéleven. De Rechtbank verwijst naar eerdere Belgische rechtspraak en bevestigt dat dit recht op eerbiediging van het privéleven, voor mensen die gerechtelijk veroordeeld zijn een recht op vergetelheid (‘droit á l’oubli’) inhoudt. De rechter is van oordeel dat er geen enkel verantwoording is voor het herhalen van de veroordeling in het artikel, zeker gezien de tragische aard van de feiten en het feit dat het ongeval volledig vreemd is aan de veroordeling. De Rechtbank houdt echter wel dat dit anders zou zijn voor een gebeurtenis uit de actualiteit die deel uitmaakt van het publieke debat.

Rechtbank van Eerste Aanleg Brussel 20 september 200116 Deze zaak ging over een

reportage van RTL-TVi waarin een reconstructie van een ontsnappingspoging was opgenomen. De man waarover het gaat was veroordeeld tot een doodstraf die werd omgezet tot levenslange dwangarbeid. De rechtbank was van oordeel dat, in tegenstelling tot wat de verweerders beweerden, de reportage het louter doel had de kijker te ontspannen en het maatschappelijk belang ervan zeer beperkt is. De rechtbank maakt een interessant onderscheid tussen publieke figuren in de absolute zin en publieke figuren in de relatieve zin. De laatste categorie is, al dan niet gewild, in de publieke belangstelling gekomen door hun betrokkenheid bij een bijzondere gebeurtenis van publiek belang. Die categorie zou geen aanspraak kunnen maken op de beslotenheid van de privésfeer voor zover deze verband houdt met die bijzondere gebeurtenis. Bovendien zou de reportage de resocialisatie van de persoon in kwestie bemoeilijkt of vertraagd hebben. De rechtbank erkent dat de daden van de betrokken persoon niet tot zijn privéleven behoren. In de reportage werd echter een afbeelding van de betrokken persoon getoond in verband met de feiten die ondertussen 9 jaar oude waren. De rechtbank verwijst naar de twee voorgaande zaken en ‘le drout á l’oubli’ en stelt dat een persoon door een proces in de publieke sfeer kan komen maar er nadien ook weer uit kan treden. Dus ook in de besloten sfeer van een gevangenis is er een recht op een teruggetrokken en anoniem leven zoals in de twee voorgaande zaken werd beslist. Wederom betreft het hier een opname van beeldmateriaal waaruit opnieuw kan worden afgeleid dat beeldmateriaal persoonsgegevens kan bevatten. Naast het gebruik van iemands afbeelding, werd hier gesteld dat zelfs niet vereist is dat de man zelf gefilmd wordt om

15 Rb. Namen 17 November 1997, J.L.M.B. 1998, 781. 16 Rb. Brussel 20 september 2001, AM 2002, 77.

(20)

tot een inbreuk van diens privéleven te besluiten. Hier ging het immers om een reconstructie, de man zelf werd enkel via de foto in beeld gebracht maar zijn persoonsgegevens werden op dergelijke wijze verwerkt dat de persoon identificeerbaar was. Dergelijke beeldopname zou volgens mij beantwoorden aan de vereisten gesteld in de definitie van verwerking van persoonsgegevens uit de AVG (zie infra.Deel 2 – 1.1).

Rechtbank van Eerste Aanleg Brussel 25 mei 201117 In deze zaak werd een geschil met

betrekking tot de reportage Fichu foulard beslecht . Dit was een reportage gemaakt door de RTBF dei handelde over de familie Bensaïda. Twee dochters van meneer Bensaïda hadden geprobeerd om het uitzenden van de reportage te laten verbieden maar die eis werd niet gegrond verklaard. Op diezelfde dag werd de reportage voor het eerst uitgezonden. Hierna hadden de zusjes zich tot verschillende zenders gericht met de vraag om de documentaire niet opnieuw uit te zenden. Er werd echter door geen enkele zender rekening gehouden met hun verzoek.

Wat in deze zaak opvalt is dat duidelijk is dat de eisers ermee hadden ingestemd om te worden gefilmd gedurende een jaar door een ploeg van de RTBF. Bovendien tonen ze niet aan hoe het feit dat ze niet wisten wat de aard van de documentaire zou zijn hun instemming had aangetast. De Rechtbank hield dat de documentaire overeenkomt met de verwachting die de eisende partij ervan had en was van oordeel dat op dit vlak geen beperking van het recht op vrije meningsuiting kon worden verantwoord. De zusjes Bensaïda poneerden ook dat de beelden gemanipuleerd zouden zijn en hen zo in een slecht daglicht zouden plaatsen. Ook dit kon volgens de rechtbank niet voldoende worden gestaafd. Het Hof erkent, met betrekking tot de eis om de heruitzending van de documentaire te verbieden, wel het bestaan van ‘le droit au

repentir’. De Rechtbank stelde dat dit recht moet worden opgevat als het toelaten aan een

persoon die in de schijnwerpers van de actualiteit heeft gestaan om er na bepaalde tijd terug uit te treden omwille van de tijd die is verstreken sinds de feiten in kwestie. Dit recht geldt echter niet bij een reportage die niet gaat over een actueel onderwerp maar over een maatschappelijk onderwerp dat al jaren besproken wordt. De eis werd niet gegrond verklaard mits de eisende partij had ingestemd om deel uit te maken van een reportage behorende tot deze laatste categorie.

Hier zitten we niet in de context van ‘le droit á lóubli’, dat hoofdzakelijk van toepassing is op het recht op afbeelding van delinquenten. Hier wordt gesproken van een ‘recht tot inkeer’. Het moet volgens de rechtbank dus mogelijk zijn om uit de schijnwerpers te treden, zelfs wanneer men ingestemd heeft met de opnames. Hier werd de eis afgewezen omdat het onderwerp reeds lange tijd deel uitmaakte van het maatschappelijke debat. Wanneer dit niet het geval is, zou het voor de betrokkene dus mogelijk moeten zijn om terug in de anonimiteit te treden.

(21)

Rechtbank van Eerste Aanleg Brussel 9 oktober 201218 De heer M. had door het uitvoeren

van een zoekopdracht op Google op zijn naam verschillende artikels gevonden waar zijn naam in werd vermeld. Het ging hierbij over incidenten die volgens hem dateerden uit de jaren ’90 en waarvoor hij in 2004 veroordeeld werd. Hij beroept zich op zijn ‘droit á l’oubli’ en vraagt aan NV Rossel (eigenaar van Le Soir’) en aan NV IMP (eigenaar van La Dernière Heure-Les Sports en La

Libre Belgique) om de artikels van de websites te verwijderen. Beide ondernemingen weigeren dit

waarna M zich tot de rechtbank wendde.

De Rechtbank baseerde zich op de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens (hierna ‘Privacywet’) om het vonnis te staven. Daarbij werd onder meer gesteld dat iedereen het recht heeft persoonsgegevens te laten verwijderen in bepaalde gevallen19. De Rechtbank verwijst naar de uitzonderingen voor journalistieke doeleinden in art. 3 Privacywet20 maar benadrukt ook dat dit ze hierbij nog steeds de voorwaarden en verplichtingen uit artikels 4 en 5 van de Privacywet na moeten leven. Ook werd expliciet verwezen naar het Times Newspaper Ltd. v. the UK-arrest van het Europees Hof voor de rechten van de Mens (Hierna EHRM) waarin wordt gesteld dat:

“Such archives constitute an important source for education and historical research, particularly as they are readily accessible to the public and are generally free. The Court therefore considers that, while the primary function of the press in a democracy is to act as a “public watchdog”, it has a valuable secondary role in

maintaining and making available to the public archives containing news which has previously been reported.”21.

De rechter stelde dat journalisten niet enkel de taak hebben om bij te dragen tot de actualiteit maar ook het verspreiden van informatie, ideeën of meningen die bijdragen tot het publieke debat. Gezien deze bijzondere taak in de samenleving vallen internetarchieven van kranten dan ook buiten het toepassingsgebied van artikels 10 (informatieplicht) en 12 (recht op toegang en rectificatie) van de Privacywet. De eiser wierp op dat de uitzonderingen vervat in art. 3 Privacywet maar voor een bepaalde duur gelden. In het vonnis werd echter gesteld dat, wat betreft de journalistiek, de wetgever geen termijn bepaald heeft waarna de verspreiding van informatie moet gebeuren op anonieme wijze omdat de termijn nodig om verslag uit te brengen overschreden zou zijn.

18 Rb. Brussel (KG) 9 oktober 2012, AM 2013.

19 Zie art. 12 wet 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levensfeer ten opzichte van de

verwerking van persoonsgegevens, BS 18 maart 1993.

20 Zie art. 3, §3 wet 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levensfeer ten opzichte van de

verwerking van persoonsgegevens, BS 18 maart 1993.

21 EHRM 10 maart 2009, nrs. 3002/03 en 23676/03, Times Newspapers Ltd (nos. 1 and 2) v. the United Kingdom.

(22)

Dit is een van de eerste zaken waar het recht op vergetelheid in de Belgische rechtspraak toegepast werd op internetarchieven. Het is duidelijk dat hier het recht op vrije meningsuiting van de journalisten en het recht van het publiek om geïnformeerd te worden voorrang geniet op het recht op privacy van de eiser mits de rechter van oordeel was dat de artikelen bijdragen tot het publieke debat. Zelfs de anonimisering van de artikelen werd door de Rechtbank afgewezen.

Rb. Neufchâteau 25 januari 201322. In november 1994 had een arts die dronken met de wagen reed een ongeval veroorzaakt waarbij 2 mensen om het leven kwamen en verschillende anderen gewond raakten. De krant Le Soir had een artikel gepubliceerd over het ongeval waarin de naam van de man in kwestie expliciet vermeld was. Hij werd gerehabiliteerd door de Kamer van Inbeschuldigingstelling op 23 november 2006. In 2008 kondigde Le Soir aan dat het zou overgaan tot het online plaatsen van de archieven vanaf 1989. De eisende partij had verschillende keren gevraagd om het artikel te anonimiseren, zonder succes. Hierop trok hier naar de Conseil de déontologie journalistique die zijn eis onontvankelijk verklaarde. De Rechtbank erkende dat het recht op vergetelheid (droit á l’oubli) algemeen erkend is in de Belgische rechtspraak23 en rechtsleer, dat het een deel uitmaakt van het recht op respect voor het privéleven en in die hoedanigheid tot het Belgisch positief recht behoort. Volgens de Rechtbank moet er een afweging worden gemaakt tussen het recht op vergetelheid en het beginsel van vrijheid van meningsuiting. Het online plaatsen van archieven maakt een nieuwe verspreiding van de artikelen uit en het respecteren van het recht op privacy vormt een belemmering voor het verspreiden van oude feiten zonder actueel belang. Wanneer de persoon in kwestie geen publiek figuur is en de feiten met betrekking tot zijn persoon geen historisch belang meer hebben, moeten ze volgens de rechter anoniem worden gemaakt. De Rechtbank stelt dat wanneer een online verspreiding in stand wordt gehouden in strijd met het recht op vergetelheid, dit een gemeenrechtelijke fout uitmaakt. Le Soir werd veroordeeld tot het anonimiseren van het artikel.

In dit vonnis wordt duidelijk dat het recht op vergetelheid ook, en misschien zelfs meer, van belang is in een online omgeving . Waar in het vorige vonnis nog de voorkeur werd gegeven aan het recht op vrije meningsuiting van de journalisten en de nadruk werd gelegd op het feit dat ook oudere artikelen bij kunnen dragen tot het publieke debat wordt hier resoluut de voorkeur gegeven aan het recht op vergetelheid.

22 Rb. Neufchâteau, 25 januari 2013, AM 2013/6, 478.

23 Zie Cass. 20 november 1990; Rb. Brussel 30 juni 1997, AM 1998, 264; Rb. Namen 17, november 1997;

(23)

Hof van Beroep Luik 25 september 201424. Tegen voormeld vonnis van de Rechtbank van

Eerste Aanleg te Neufchâteau werd beroep in gesteld bij het Hof van beroep te Luik. Het Hof herhaalde daarbij rechtspraak die stelde dat het recht op vergetelheid (‘le doit á l’oubli’) deel uitmaakt van het recht op eerbiediging van het privéleven zoals opgenomen in artikel 8 EVRM, artikel 22 van de Grondwet en artikel 17 BUPO-verdrag25. Het Hof concludeerde dat er twee aspecten aan het recht op vergetelheid zijn: het klassieke aspect (het opnieuw verspreiden van het gerechtelijk verleden van een persoon door de pers) en een tweede aspect dat verbonden is aan het verwijderen van digitale gegevens, met name die gegevens die online beschikbaar zijn. Het Hof verwees hierbij naar het Arrest Google Spain26 van het Hof van Justitie van de

Europese Unie (hierna Hof van Justitie) (zie supra Deel 1 – 1.1) en de voorwaarden uit het Arrest Von Hannover t. Duitsland27 van het EHRM. Hieruit destilleerde het volgende voorwaarden

voor het toekennen van vorderingen op grond van het recht op vergetelheid: § Er is een wettelijke verspreiding van de feiten.

§ De feiten zijn gerechtelijk van aard.

§ Er gaat geen nieuw belang gepaard met de ‘herverspreiding’. § Er is een gebrek aan historisch belang.

§ Er is een tijd verstreken tussen de eerste en de latere verspreiding. § De betrokkene is geen publiek figuur.

§ Er is een belang van herintegratie in de maatschappij in hoofde van de betrokken persoon.

§ De schuld is vereffend (m.a.w. de straf is uitgezeten).

Bij het toetsen van deze voorwaarden kwam het Hof tot de conclusie dat de informatie in het artikel niet bijdraagt tot het publieke debat en dat er geen reden is om de naam van de eisende partij op te nemen in het artikel. Het Hof is van oordeel dat het anonimiseren van het artikel door de naam en voornaam van de eisende partij te veranderen door de letter X een proportionele maatregel is die rekening houdt met zowel het recht op eerbiediging van het privéleven van de eisende partij, als met het recht op vrije meningsuiting van de verwerende partij. Het gaat zelfs een stapje verder en stelt dat het weigeren van de herhaaldelijk verzoeken om het artikel te anonimiseren een gemeenrechtelijke fout in de zin van art. 1382 BW inhoudt. Het Hof versterkt hier dus de positie van eenieder die, rekening houdend met de hierboven vermeldde voorwaarden, zich rechtmatig beroept op zijn recht op vergetelheid om de

24 Rb. Neufchâteau, 25 januari 2013, AM 2013/6, 478.

25 Zie o.m. Brussel 21 december 1995, JT 1996, 47; Rb. Brussel 30 juni 1997, AM 1998, 264; Rb. Namen

17 November 1997, J.L.M.B. 1998, 781.

26 HvJ 13 mei 2014, nr. C‑131/12, ECLI:EU:C:2014:317.

(24)

anonimisering te vragen van zijn persoonsgegevens. Wanneer dit geweigerd wordt zonder een redelijke motivering maakt dit volgens het Hof immers een gemeenrechtelijke fout in de zin van art. 1382 BW uit.

Montero en Van Enis leiden terecht af dat met dit arrest dat de klassieke visie die in de Belgische rechtsleer werd aangehouden voor ‘le droit d’oubli’ definitief verlaten kan worden28. Het Hof van Beroep baseert zich op de rechtspraak uit het Arrest Google Spain, dat zich inderdaad niet beperkt tot een recht op vergetelheid voor persoonsgegevens in artikels waar een gerechtelijk verleden in herinnering wordt gebracht.

Hof van Cassatie 29 april 201629 Tegen bovenstaand arrest van het Hof van Beroep te Luik

van 25 september 2014 werd cassatieberoep aangetekend. Het Hof van Cassatie trad de beslissing van het Hof van Beroep te Luik bij. Het stelde dat le droit à l’oubli integraal deel uitmaakt van art.8 EVRM, art. 17 van het BUPO-verdrag en art.22 van de Grondwet. Dit betekent dus dat de uitzondering op de rechten onder art. 10 EVRM correct gesteund werd op een wettelijke grondslag en niet op een jurisprudentiële constructie zoals werd opgeworpen door de uitgever van Le Soir30. Ook het feit dat le droit à l’oubli naast de traditionele visie uit de Belgische rechtsleer, ook een recht om digitale gegevens verwijderd te zien werd door Cassatie bevestigd. Dit verwijzend naar de rechtspraak uit het Arrest Google Spain. Bovendien stelt het Hof van Cassatie het volgende:

“L’arrêt attqué décide ainsi légalement que l’archivage en ligne de l’article litigieux constitue une nouvelle divulgation du passé judiciaire du défendeur pouvant porter atteinte à son droit à l’oubli.”

Het online plaatsen van het artikel hield dus volgens Cassatie een ‘herverspreiding’ in van het gerechtelijk verleden van de persoon in kwestie. Een vraag die door Clinck terecht wordt gesteld is of het Hof van Cassatie op dezelfde manier zou beslissen indien het niet om een herverspreiding en niet om feiten betreffende het gerechtelijk verleden van de betrokkene gaat31. Dat is volgens hem niet op te maken uit het arrest. Vandaag zou echter meer duidelijkheid op de zaak geschept kunnen worden via het recht op vergetelheid uit de AVG. Er zou een expliciete wettelijke basis zijn voor het recht op vergetelheid in de vorm van art. 17 AVG. Daaruit zou duidelijk zijn dat niet langer vereist is dat het om gegevens betreffende het gerechtelijk verleden

28 MONTERO, E. en VAN ENIS, Q., “Les métamorphoses du droit à l’oubli sur le net", TBBR 2016,

243-255.

29 Cass. 29 april 2019, Njw 2016, 778; TBH 2017, 214-221 (noot Clinck, J.); JT 2016, 609-620.

30 CLINCK, J., “Het recht om (digitaal) vergeten te worden erkend door het Hof van Cassatie”, TBH 2017,

214-221.

31 CLINCK, J., “Het recht om (digitaal) vergeten te worden erkend door het Hof van Cassatie”, TBH 2017,

(25)

van de betrokkene gaat (Zie infra Deel 2 – 2). Met dit arrest werd de traditionele visie van le droit à l’oubli in de Belgische rechtspraak definitief verlaten.

(26)

1.3 Europees hof voor de rechten van de Mens

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EVRM) heeft ook een paar arresten uitgesproken die kunnen worden gelinkt aan het recht op vergetelheid, zij het dat dit via artikel 8 EVRM gebeurt. De zaak waarin art. 8 EVRM praktisch gelijkgesteld kon worden met het recht op vergetelheid wordt hieronder beschreven.

Węgrzynowski and Smolczewski t. Polen32 Deze zaak ging over 2 advocaten die er in de krant Rzeczpospolita van beschuldigd werden betrokken te zijn bij frauduleuze overeenkomsten die door politici werden gesloten en hierbij misbruik hadden gemaakt van hun rol als curator van failliete overheidsbedrijven om hun zichzelf te verrijken. De Warsaw Regional Court stelde hen in het gelijk en vond dat er te weinig bewijs was voor de beschuldigingen en dat de journalisten die verantwoordelijk waren voor het artikel niet de nodige moeite hadden gedaan om de informatie te verifiëren, mits ze de advocaten zelf niet hadden gecontacteerd.

Ongeveer een jaar later werd de krant opnieuw gedagvaard door de advocaten. Ze waren er net achter gekomen dat het artikel nog steeds geconsulteerd kon worden op de website van de krant. Ze eisten dat het artikel van de website zou worden gehaald en dat een verontschuldiging zou worden gepubliceerd voor de aanhoudende schending van de rechten van de advocaten. De Warsaw Regional Court was van oordeel dat het verwijderen van het artikel van de website zou leiden tot censuur, het herschrijven van de geschiedenis en in zou druisen tegen de principes van archiveren.

De advocaten gingen in beroep tegen deze beslissing. Ze stelden dat elke nieuwe consultatie van het artikel op de website gelijk staat met een nieuwe publicatie ervan en dat de principes toepasselijk op geprinte archieven niet dezelfde zijn als die op online archieven. Ze claimden dat het internet geen middel is voor archivering maar gezien moet worden als een middel voor communicatie en informatie. Dit beroep werd afgewezen mits het artikel al op de website gepubliceerd was ten tijde van de eerste procedure en dit dus geen aanleiding kon geven tot een nieuwe procedure.

Hierop trokken de advocaten naar het Europees Hof voor de rechten van de Mens waar ze beweerden dat hun rechten onder artikel 8 EVRM werd geschonden.

Het Hof stelde voorop dat inzake krantenartikels art. 8 EVRM steeds dient te worden afgewogen aan art. 10 EVRM (§56). Vrijheid van meningsuiting is volgens het Hof een van de

(27)

essentiële waarborgen in een democratische samenleving en het waarborgen ervan nog belangrijker is in verhouding tot de pers (§57). Het Hof maakte een duidelijk onderscheid tussen de gedrukte pers en het internet als middel voor informatie en communicatie en stelt dat het risico op aantasting van bepaalde rechten, in het bijzonder het recht op eerbiediging van het privéleven, veel groter is op het internet gezien het grote bereik ervan (§58). Het Hof erkende uitdrukkelijk dat internetarchieven de bescherming onder art. 10 EVRM genieten en stelt:

“The Court stressed the substantial contribution made by Internet archives to preserving and making available news and information. Such archives constitute an important source for education and historical research, particularly as they are readily accessible to the public and are generally free. While the primary function of the

press in a democracy is to act as a “public watchdog”, it has a valuable secondary role in maintaining and making available to the public archives containing news which has previously been reported. The maintenance of

Internet archives is a critical aspect of this role.”(§59)

Het Hof poneerde dus dat een online verzameling van krantenartikelen wel degelijk gezien kan worden als een archief en een belangrijk aspect is van de rol die de pers speelt als ‘public watchdog’ in de samenleving. Het volgde de redenering van de nationale rechtbanken en vond dat het niet de rol van de rechter is om de geschiedenis te gaan herschrijven door de verwijdering van dergelijke artikels te gaan bevelen. Het Hof nam het publieke belang om toegang te hebben tot de internetarchieven van de pers in rekening (§65). Ook werd de opmerking van de Poolse beroepsinstantie dat een vermelding van de vorige veroordeling een meer proportionele oplossing zou zijn in rekening gebracht (§66). Volgens het Hof hadden de nationale rechters voldaan aan hun verplichting om een afweging te maken tussen de rechten vervat in artikel 8 en artikel 10 EVRM (§68) en was er geen schending van artikel 8 EVRM (§70).

Dit recht om verwijderd te worden in hoofde van de advocaten wordt niet als dusdanig benoemd maar kan gezien worden als een claim op het recht op vergetelheid die vergelijkbaar is met die uit het Arrest Google Spain.

M.L. en W.W. t. Duitsland33 De eisende partijen in deze zaak, twee halfbroers, werden in

1993 veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens de moord op een acteur. Ze werden in 2007 en 2008 vrijgelaten op probatie.

Op 14 juli 2000 werd door Deutshlandradio, een publiekrechtelijk radiostation, een verslag uitgezonden over de moord waarbij hun namen expliciet werden vermeld. Een transcript van het verslag bleef raadpleegbaar op de website van het radiostation.

(28)

In 2007 trokken de halfbroers naar de rechtbank met de eis dat de persoonsgegevens in de documenten op de website zouden worden geanonimiseerd. Zowel in eerste als in tweede aanleg werden de halfbroers in het gelijk gesteld. Door de nationale rechtscolleges werd onder meer gesteld dat het belang van de broers om 10 jaar na datum niet meer geconfronteerd te worden met de feiten, hoger was dan het publieke belang om te geïnformeerd te worden over de zaak. Deze visie werd echter verworpen door de het Duitse Hof van Justitie dat concludeerde dat het recht op informatie van het publiek in casu voorrang geniet.

Daarnaast waren op de website van tijdschrift Der Schpiegel uitgebreide documenten over de zaak waarin de volledige naam van de eisende partijen voorkwam, vergezeld van foto’s en gedetailleerde informatie over het proces. Ook hiertegen trokken ze naar de rechtbank en werden ze in eerste en tweede aanleg in het gelijk gesteld, maar werden die beslissingen door het Duitse Hof van Justitie herroepen.

Een derde set van procedures werd door de halfbroers ingesteld tegen de krant Mannheimer

Morgen. Op hun website was onder de rubriek ‘Older news items’ een artikel te lezen over de

afwijzing van een verzoek tot heropening van de moordzaak dat L.M. en W.W. hadden ingediend. Hierbij was ook hun volledige naam vermeld. Ook hier was het het Duitse Hof van Justitie die de broers in het ongelijk stelde.

Hierop besloten L.M. en W.W. naar het EHRM te stappen op grond van een vermeende schending van hun recht onder art. 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna EVRM). Het Hof besluit dat er een afweging gemaakt moet worden tussen de rechten vervat in art. 8 en art. 10 EVRM en verwijst hierbij naar de criteria die ze in haar eerdere rechtspraak ontwikkelde34(§95).

Het Hof haalt voor het maken van de afweging het Arrest Google Spain aan en het verschil in doelstellingen tussen de originele uitgever van de publicatie en search engines. Waar de doelstelling van eerstgenoemden bestaat uit het verspreiden van informatie wat beschermd wordt door art. 10 EVRM, is de doelstelling van search engines volgens het Hof voornamelijk het identificeren van informatie die voorhanden is over een bepaalde persoon en het creëren van profielen (§97).

34 Zie EHRM 7 februari 2007, nr. 39954/08, Axel Springer t. Duitsland, §§ 90-95. De criteria zijn:

Contribution to a debate of public interest; the degree to which the person concerned is well known and the subject of the report; the prior conduct of the person concerned with regard to the media; the content, form and consequences of the publication; method of obtaining the information and its veracity; content, form and consequences of the publication en severity of the sanction imposed.

(29)

Het Hof volgde de visie van het Duitse Hof van Justitie dat ondanks dat de eisende partijen er belang bij hadden om niet langer geconfronteerd te worden met de gebeurtenissen, het publiek niet enkel het recht heeft geïnformeerd te worden over een bepaald onderwerp maar ook om onderzoek naar zaken uit het verleden te voeren (§101). Beslissen tot verwijdering zou volgens het Hof kunnen leiden tot een chilling effect (§103).Verder merkt het Hof op dat de eis tot anonimiseren van de twee halfbroers minder ingrijpend is dan de verwijdering van een volledig artikel maar dat het tot de journalistieke vrijheid behoort om de naam van de betrokkenen al dan niet in het artikel op te nemen (§105). Het Hof concludeert dat de artikels wel degelijk een bijdrage leverden aan het publieke debat, die over de jaren heen nog niet was afgenomen (§105). Verder merkte het Hof op dat de betrokkenen door de aard van het misdrijf en de bekendheid van het slachtoffer een bepaalde bekendheid verworven hadden (§106), dat ze eerder zelf de pers hadden gecontacteerd en hen documenten toestuurden met betrekking tot hun zaak (§108) en dat het om objectieve rapportering van de feiten ging (§111).

Om die redenen kwam het Hof tot de conclusie dat er geen schending was van de rechten van de betrokkenen onder art. 8 EVRM.

(30)

2 De genesis van databescherming als grondrecht

2.1 Initiatief op nationaal niveau

De Hessische Datenschutzgesetz uit 1970 wordt beschouwd als het eerste wetgevende document in verband met databescherming binnen Europa35. Het document bevatte voor het eerste de term

Datenschutz wat later zou worden vertaald als ‘data protection’36. In tegenstelling tot de Engelse betekenis van ‘data’, dat kan verwijzen naar elk soort informatie, bestond het woord Daten nog niet voor het computertijdperk waardoor het in de Duitse taal dus van meet af aan specifiek gebruikt werd voor de aanduiding van data die door computers verwerkt wordt37.

De Hessische Datenschutzgesetz was echter enkel van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de overheid38. De eerste nationale regelgeving met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens die van toepassing was op de private sector, was de Zweedse

Datalagen. Dit document trad in werking op 1 juni 1973 en voorzag reeds in de oprichting van

een ‘Swedish Data Inspection Board’39. Het document was dus zeer vooruitstrevend voor zijn tijd. In de AVG speelt de toezichthoudende autoriteit immers nog steeds een cruciale rol bij het waarborgen van de rechten van burgers bij de verwerking van persoonsgegevens40.

Geleidelijk aan werd in de jaren ’70 binnen Europa door de nationale staten meer en meer aandacht besteed aan de bescherming van persoonsgegevens. Databeschermingsrechten werden zelfs grondwettelijk erkend. Reeds in 1976 werden in de Portugese grondwet rechten i.v.m. dataverwerking opgenomen. Artikel 35 was getiteld ‘Utilização da Informática’, wat vrij vertaald ‘gebruik van computertechniek’ betekent41. Het artikel bevatte 3 paragrafen: De eerste

35 GONZALEZ FUSTER, G., The emergence of personal data protection as a fundamental right of the EU,

Houten, Springer, 2014, 284 p.

36 GONZALEZ FUSTER, G., The emergence of personal data protection as a fundamental right of the EU,

Houten, Springer, 2014, 284 p.

37 HONDIUS, F. W. Emerging Data Protection in Europe, Amsterdam: North-Holland Publishing Company,

Amsterdam, Noord-Holland Publishing, 1975, 282 p.

38 HONDIUS, F. W. Emerging Data Protection in Europe, Amsterdam: North-Holland Publishing Company,

Amsterdam, Noord-Holland Publishing, 1975, 282 p.

39 KOSTA, E., Unravelling consent in European data protection legislation

a prospective study on consent in electronic communications, onuitg. doctoraatsthesis Rechten KU

Leuven, 2011, 364 p; VAN ALSENOY, B., Regulating data protection: The allocation of responsibility and

risk among actors involved in personal data processing, onuitg. doctoraatsthesis Rechten KU Leuven,

2016, 604 p.

40 Zo moet de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene bijvoorbeeld in kennis stellen van zijn recht om

een klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit wanneer die gegevens bij de betrokken persoon verzamelt (art. 13, lid 2, d) AVG).

41 DIAS VENANCIO, P., “A previsão constitucional da utilização da informática”, Revista de Estudos Politécnicos 2007, 243–264.

(31)

bevatte een recht op informatie voor de burgers i.v.m. de informatie die over hen werd verzameld, alsook een recht op inzage in en rectificatie van de gegevens. De tweede bevatte een verbod op het verzamelen van informatie over de politieke of religieuze overtuiging van de Portugezen, tenzij dit op een manier gebeurde waarbij ze niet identificeerbaar waren. De derde voorzag in het gebruik van verschillende nummers bij de verwerking van verschillende soorten data (M.a.w. het verbod op het gebruik van 1 nationaal identificatienummer voor alle doeleinden)42. Ook hier zien we dat de tekst al zeer vooruitstrevend was. Ze bevatte bijvoorbeeld al een recht op rectificatie, dat later nog zal terugkomen in vele internationale wetteksten (cf. infra).

Deze eerste wetgevende documenten behoren tot wat door Gonzalez Fuster gecategoriseerd wordt als ‘de eerste golf’ van regelgevende activiteit die start in 1970 en eindigt in 1981 met het ‘Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens van de Raad van Europa van 28 januari 1981’ (hierna Verdrag nr. 108)43.

42 GONZALEZ FUSTER, G., The emergence of personal data protection as a fundamental right of the EU,

Houten, Springer, 2014, 284 p.

43 GONZALEZ FUSTER, G., The emergence of personal data protection as a fundamental right of the EU,

(32)

2.2 Internationaal besef

2.2.1 Guidelines on the Protection of Privacy and Transborder Flows of Personal Data

De eerste internationale wettekst rond gegevensbescherming kwam er op initiatief van de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling). In 1978 werd de

‘Expert Group on Drafting Guidelines governing the Protection of Privacy and Transborder Data Flows of Personal Data’ (hierna: De Expert Group) door de OESO opgericht. Die groep van experten werd

op dat moment voorgezeten door Michael Kirby44. Volgens hem waren er enkele specifieke redenen voor de totstandkoming van de richtlijn:

De eerste reden is dat technologie alsmaar grensoverschrijdender werd en de sociale gevolgen hiervan niet voldoende door nationale wetgeving konden worden opgevangen. Tegen 1978 was het duidelijk dat transborder data flows (TBDF) een gevestigd onderdeel van de informatica geworden was. Er was dus nood aan een gemeenschappelijke aanpak van dit fenomeen binnen de lidstaten van de OESO45.

Een tweede, misschien nog belangrijkere, reden was de schrik die de OESO als economische entiteit had voor de manier waarop er wetgevend op de nieuwe uitdagingen met betrekking tot privacy die TBDF met zich mee brengen. Indien dit via een bindend verdrag gereglementeerd zou worden was er volgens de OESO een grotere kans dat dit grenzen zou stellen aan de ‘free

flow of data’ die tegen zouden werken bij het behalen van de doelstellingen van de OESO. Via

het opstellen van algemene principes die dan later in nationale wetgeving omgezet worden dacht men dat die grenzen beperkter zouden blijven46.

De Richtlijn kwam er in 1980 en is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens zowel in de publieke als de private sfeer47 en bevatte reeds een aantal waarborgen die vandaag de dag nog steeds bestaan met betrekking tot de databescherming. Zo werd er reeds in opgenomen dat persoonsgegevens verzameld moet worden op een wettige en eerlijke manier en, in de gevallen waar dit gepast is, met kennis en toestemming van de betrokken persoon48.

44 GONZALEZ FUSTER, G., The emergence of personal data protection as a fundamental right of the EU,

Houten, Springer, 2014, 284 p.

45 KIRBY, M., “The history, achievement and future of the 1980 OECD guidelines on privacy”, International Data Privacy Law, 2011, afl. 1, 6-14.

46 KIRBY, M., “The history, achievement and future of the 1980 OECD guidelines on privacy”, International Data Privacy Law, 2011, afl. 1, 6-14.

47 Art. 2 OECD Guidelines on the Protection of Privacy and Transborder Flows of Personal Data. 48 Art. 7 OECD Guidelines on the Protection of Privacy and Transborder Flows of Personal Data.

(33)

Naast de principes van wettigheid en eerlijkheid maakten ook die van doelbinding49, accuraatheid50, transparantie51 en verantwoordelijkheid52 reeds deel uit van de richtlijn.

Daarnaast was er ook een verplichting voor de data controller om de persoonsgegevens op een adequate manier te beschermen53. Het meest relevant voor deze verhandeling is echter artikel 13 van de richtlijn. Die voorzag voor de betrokkene in het recht om aan de verwerkingsverantwoordelijke te vragen of die al dan niet over persoonsgegevens die betrekking op hem hebben beschikte54, om die aan hem te laten overdragen 55en om geïnformeerd te worden over de redenen waarom op voorgaande vragen geen antwoord werd gegeven56 en dit te kunnen aanvechten.

Tot slot werd ook het recht om op te treden tegen de verzameling van persoonsgegevens opgenomen in het document57. Dit hield een recht in om de gegevens te laten verwijderen, verbeteren, aanpassen of aanvullen58. Er was dus ook al een subjectief recht tot verwijdering voorzien in de richtlijn. Dit recht op gegevenswissing zal ook een grote rol spelen voor het uitoefenen van het recht op vergetelheid uit de AVG(zie infra Deel 2 – 3).

49 Art. 8 OECD Guidelines on the Protection of Privacy and Transborder Flows of Personal Data. 50 Art. 8 OECD Guidelines on the Protection of Privacy and Transborder Flows of Personal Data

51 Art. 9 en art. 12 OECD Guidelines on the Protection of Privacy and Transborder Flows of Personal Data. 52 Art. 14 OECD Guidelines on the Protection of Privacy and Transborder Flows of Personal Data.

53 Art. 11 OECD Guidelines on the Protection of Privacy and Transborder Flows of Personal Data. 54 Art. 13, a) OECD Guidelines on the Protection of Privacy and Transborder Flows of Personal Data. 55 Art. 13, b) OECD Guidelines on the Protection of Privacy and Transborder Flows of Personal Data. 56 Art. 13, c) OECD Guidelines on the Protection of Privacy and Transborder Flows of Personal Data. 57 Art. 13, d) OECD Guidelines on the Protection of Privacy and Transborder Flows of Personal Data. 58 Art. 13, d) OECD Guidelines on the Protection of Privacy and Transborder Flows of Personal Data.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

van, ‘Ruimtelijke concepten op waterbasis’ in: Ruimte en Water, Planningsopgaven voor een rode delta, Sdu Uitgevers, Den Haag, 2003.. van, ‘Ruimtelijke containerbegrippen leiden

Naar aanleiding van de terinzagelegging van het ontwerp-planbeschrijving verbetering gezette steenbekleding van het dijkvak Molenpolder, Yerseke Burenpolder en havendam, Polder

² Doelen uit les 11 zijn noodzakelijke ervaringen en geen toetsdoelen, die een basis vormen voor doelen die wel schriftelijk worden

11 In einer dritten Studie tischten die Forscher ihren Probanden die Geschichte auf, sie hätten in ihrer Kindheit versucht, ihrem Lehrer einen Streich zu spielen.. Dafür hätten sie

Nochtans geldt voor de VRT volgens het gecoördineerd decreet van 25 januari 1995, dat werd gewijzigd door artikel 4 van het decreet van 29 april 1997, dat "het ganse aanbod van

Deelbewijzen van instellingen voor collectieve belegging (ICB), hierna beleggingsfondsen genoemd, gepromoot en/of verdeeld door AXA Bank: het betreft fondsen van AXA IM World

Wanneer men probeert om bij kleine fluctuaties in te grijpen, (door bijvoorbeeld bij een iets te lage waarde te proberen de waarde van het proces te verhogen) dan zal het middel

Deeze gracht of vaart moet geene gemeenschap met de anderen hebben; dewyl men zorgen moet, dat daar in altyd water genoeg is, om te kunnen varen, en wel zoet water, gelyk reeds