• No results found

Veiligstellen van CEO-bonussen door het gebruik van belastinglatenties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Veiligstellen van CEO-bonussen door het gebruik van belastinglatenties"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Amsterdam Business School

Veiligstellen van CEO-bonussen door het

gebruik van belastinglatenties

Name: Marwan Khamkhami

Student number: 11425245

Thesis supervisor: ir. drs. A.C.M. de Bakker

Date: 24 juni 2018

Word count: 9.968

MSc Accountancy & Control, specialization Accountancy Faculty of Economics and Business, University of Amsterdam

(2)

Statement of Originality

This document is written by student Marwan Khamkhami who declares to take full responsibility for the contents of this document.

I declare that the text and the work presented in this document is original and that no sources other than those mentioned in the text and its references have been used in creating it.

The Faculty of Economics and Business is responsible solely for the supervision of completion of the work, not for the contents.

(3)

Abstract

The aim of this study is to determine whether CEOs conduct earnings management in order to secure a short-term bonus. The research has been conducted among European companies over de period 2005-2015. Earnings management is measured with discretionary accruals and tax referrals are measured with the cash effective tax rate. Based on the literature review it is expected that CEOs use earnings management in order to receive a short-term bonus. There is also expected that there is a positive relation between earnings management and the tax referrals. The first expectation is supported by this study. The second expectation is not supported by this study. Keywords: Earnings management, discretionary accruals, short-term bonus, cash effective tax rate

(4)

Inhoudsopgave

Abstract ... 3

1 Inleiding ... 6

2 Theoretisch kader ... 8

2.1 Earnings management... 8

2.1.1 Wat is earnings management?... 8

2.1.2 Motieven voor earnings management ... 8

2.1.3 Verschillende vormen van earnings management... 10

2.1.4 Meten van earnings management ... 11

2.2 Belastinglatenties ... 13

2.2.1 Wat zijn belastinglatenties? ... 13

2.2.2 Tijdelijke en permanente verschillen ... 14

2.2.3 Presentatie en toelichting ... 14

2.2.4 Meten van belastinglatenties ... 15

2.3 Beloningsvormen CEO ... 15 2.4 Voorgaande onderzoeken ... 16 2.5 Hypothese-ontwikkeling ... 17 3 Methodologie ... 19 3.1 Scope ... 19 3.2 Conceptueel model ... 19

3.3 Regressiemodel voor hypothese 1 ... 20

3.3.1 Afhankelijke variabele ... 20

3.3.2 Onafhankelijke variabele ... 20

3.4 Regressiemodel voor hypothese 2 ... 22

3.4.1 Afhankelijke variabele ... 22

3.4.2 Onafhankelijke variabele ... 22

3.5 Overzicht van benodigde variabelen ... 23

4 Data ... 25

(5)

4.3 Dataselectie ... 26 4.4 Beschrijvende statistiek ... 26 4.4.1 Kernstatistieken ... 27 4.4.2 Correlatiematrix ... 28 4.4.3 Multicollineariteit ... 28 5 Resultaten ... 30 5.1 Resultaten hypothese 1 ... 30 5.1.1 Modelsignificantie ... 30 5.1.2 Teken coëfficiënten ... 31 5.1.3 Geschatte coëfficiënten ... 31

5.1.4 Hypothese verwerpen of aannemen ... 32

5.2 Resultaten hypothese 2 ... 32

5.2.1 Modelsignificantie ... 32

5.2.2 Teken coëfficiënten ... 32

5.2.3 Geschatte coëfficiënten ... 32

5.2.4 Hypothese verwerpen of aannemen ... 33

6 Conclusies en aanbevelingen ... 35

6.1 Conclusie van het onderzoek ... 35

6.2 Beperkingen van het onderzoek ... 36

6.3 Aanbevelingen toekomstig onderzoek ... 36

(6)

1 Inleiding

Het doel van externe financiële verslaggeving is belanghebbenden te informeren over de prestaties van de onderneming. Voor de gebruikers van de jaarrekening is het belangrijk dat een jaarrekening een getrouw beeld geeft van de werkelijkheid. De wetgever heeft regels opgesteld die in acht genomen dienen te worden bij het opstellen van de jaarrekening om een zo betrouwbaar mogelijke weergave van de werkelijkheid te laten zien. Binnen deze regelgeving zijn voor de ondernemingen nog steeds mogelijkheden om het resultaat te sturen. Het sturen van het resultaat wordt ook wel earnings management genoemd. Earnings management ook wel winststuring genoemd, heeft als doel de resultaten van een onderneming dermate te beïnvloeden om bijvoorbeeld een rooskleurig beeld weer te geven. Een reden om earnings management toe te passen is omdat met name banken, investeerders en beleggers veel waarde hechten aan een stabiele winstontwikkeling van een onderneming. Hierdoor heeft het management de verleiding om bijvoorbeeld een rooskleurig beeld te geven van de resultaten bij slecht presteren van de onderneming. Een ander reden om earnings management toe te passen is, omdat het management aan bepaalde vooraf gestelde doelstellingen moet voldoen. In veel gevallen komt het management in aanmerking voor een bonus indien een bepaald resultaat wordt behaald.

Uit voorgaand onderzoek is gebleken dat het management door de beloningsstructuur wordt geprikkeld om earnings management toe te passen. Onder andere Burns en Kedia (2006) en Bergstresser en Phillipon (2006) hebben bewezen dat de wijze van beloning van managers van invloed is op de mate waarin earnings management binnen een onderneming plaatsvindt. Bouwens en van Lent (2004) komen tot de conclusie dat ondernemingen meer gebruik maken van earnings management indien de beloning van het management gekoppeld is aan de beurskoers van de onderneming.

Earnings management kan op verschillende manieren toegepast worden. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat verliezen of dalende winsten worden bestreden door middel van de balanspost belastinglatenties. In dit onderzoek zal de relatie tussen earnings management en belastinglatenties verder onderzocht worden. Uit de literatuur blijkt dat er een relatie bestaat tussen earnings management en de balanspost belastinglatenties. Zo hebben Phillips et al. (2004) en Mills & Newberry (2001) de relatie onderzocht tussen belastinglatenties en winststuring. In hun onderzoek concluderen zij dat belastinglatenties worden gebruikt om de resultaten van de onderneming te sturen. Belastinglatenties zijn posten in de jaarrekening die aangeven of de onderneming een belastingvordering of een belastingschuld heeft. Een belastingschuld of belastingvordering ontstaat doordat de commerciële jaarrekening afwijkt van de fiscale

(7)

belastinglatentie. Wanneer de fiscale winst hoger is dan de commerciële winst ontstaat er een actieve belastinglatentie. Het management heeft in de meeste gevallen het doel om de commerciële winst zo hoog mogelijk weer te geven en de fiscale winst zo laag mogelijk om zo weinig mogelijk belasting te hoeven betalen. Het management kan door het nogal arbitraire karakter van latente belastingen winststuring toepassen om hun doelen te realiseren.

Dit onderzoek heeft als doel een bijdrage te leveren aan de bestaande literatuur over het gebruik van latente belastingen voor winststuring. In dit onderzoek zal de relatie tussen de CEO- bonus en latente belastingen onderzocht worden. Een verband tussen de CEO-bonus en de balanspost belastinglatentie is voor zover bekend niet eerder onderzocht. In dit onderzoek zal worden onderzocht in hoeverre CEO’s van beursgenoteerde ondernemingen de resultaten sturen door middel van belastinglatenties om in aanmerking te komen voor (hogere) bonussen. De onderzoeksvraag luidt:

In hoeverre beïnvloeden CEO’s van beursgenoteerde ondernemingen de resultaten door middel van latente belastingen om hun bonussen veilig te stellen?

Het onderzoek heeft betrekking op beursgenoteerde ondernemingen in Europa, omdat er in Europa weinig onderzoek is gedaan naar de relatie tussen latente belastingen en winststuring. Het merendeel van het onderzoek op dit gebied is gericht op Amerikaanse beursgenoteerde ondernemingen. Een groot verschil tussen Europese beursgenoteerde ondernemingen en Amerikaanse beursgenoteerde ondernemingen is het verschil in verslaggevingsregels. Europese beursgenoteerde ondernemingen zijn verplicht hun geconsolideerde jaarverslagen op te stellen volgens International Financial Reporting Standards (IFRS) en Amerikaanse beursgenoteerde ondernemingen rapporteren op basis van de Amerikaanse Generally Accepted Accounting Principles (US GAAP). De onderzoeksperiode betreft de jaren 2005 tot en met 2015, omdat met ingang van 1 januari 2005 alle beursgenoteerde ondernemingen in de Europese Unie verplicht zijn hun geconsolideerde jaarverslagen op te stellen volgens IFRS.

Dit onderzoek is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt het theoretisch kader uiteengezet. In het theoretisch kader komen onder meer de begrippen earnings management en belastinglatenties aan de orde. Daarnaast zullen de verschillende beloningsvormen aan bod komen. In dat hoofdstuk zullen ook de hypothesen geformuleerd worden. In hoofdstuk 3 zal de onderzoeksmethode worden behandeld. In hoofdstuk 4 wordt beschreven hoe de data is verzameld en zal deze worden beschreven. Vervolgens worden in hoofdstuk 5 de resultaten van het onderzoek beschreven. In hoofdstuk 6 wordt afgesloten met de conclusie en zullen aanbevelingen worden gedaan voor nader onderzoek.

(8)

2 Theoretisch kader

In dit hoofdstuk wordt het theoretisch kader toegelicht. Allereerst zal in paragraaf 2.1 het begrip earnings management aan de orde komen. Vervolgens wordt in paragraaf 2.2 het begrip belastinglatenties toegelicht. In paragraaf 2.3 zullen de verschillende beloningsvormen aanbod komen. In paragraaf 2.4 wordt ingezoomd op voorgaande literatuur met betrekking tot earnings management en belastinglatenties. Tot slot wordt in paragraaf 2.5 de hypothesen geformuleerd.

2.1 Earnings management

In deze paragraaf zal eerst het begrip earnings management aan bod komen. Vervolgens zullen de motieven van earnings management toegelicht worden. Tot slot zal er gekeken worden naar de verschillende vormen van earnings management.

2.1.1 Wat is earnings management?

Het begrip earnings management kan ook worden aangeduid als winststuring of resultaatsturing. In het vervolg van dit onderzoek worden de bovenstaande begrippen door elkaar gebruikt. In de wetenschappelijke literatuur worden verschillende definities van earnings management gegeven. Voor dit onderzoek wordt de definitie van Healy en Wahlen (1999) gehanteerd. Volgens Healy en Wahlen (1999) is de definitie van earnings management:

“Earnings management occurs when managers use judgement in financial reporting and in structuring transactions to alter financial reports to either mislead some stakeholders about the underlying economic performance of the company, or to influence contractual outcomes that depend on reported accounting numbers.’’

Uit de definitie van Healy en Wahlen (1999) blijkt dat winststuring als doel heeft om belanghebbenden te misleiden over de onderliggende economische prestaties van de onderneming of om contractuele overeenkomsten te beïnvloeden die afhangen van boekhoudkundige cijfers. Winststuring kan zich zowel binnen als buiten de verslaggevingsregels afspelen. Volgens Dechow & Skinner (2000) kan winststuring door schending van de verslaggevingsregels worden beschouwd als fraude. Bij fraude wordt in strijd gehandeld met de geldende wet- en regelgeving en dat is illegaal. Wordt er echter binnen de kaders van de regels voor de verslaggeving gehandeld dan is winststuring niet illegaal.

2.1.2 Motieven voor earnings management

Ondernemingen kunnen verschillende redenen hebben om earnings management toe te passen. In de wetenschappelijke literatuur (o.a. Healy & Wahlen, 1999; Vander Bauwhede et al., 2000) worden

(9)

- Kapitaalmarkt motieven; - Contractuele motieven;

- Motieven vanuit de regelgeving.

Hierna zal kort worden beschreven wat met de bovenstaande motieven wordt bedoeld. Kapitaalmarkt motieven

Investeerders en analisten gebruiken de informatie uit de jaarrekening om de waarde van een aandeel te bepalen. Voor het management van een onderneming kan dit een motief zijn om de waarde van de onderneming op korte termijn zodanig te beïnvloeden dat het voor belanghebbenden lijkt alsof de waarde van een aandeel groter is.

Uit verschillende studies is gebleken dat de toepassing van earnings management afhangt van de specifieke situatie. In sommige situaties heeft het management prikkels om het resultaat onder te waarderen en in andere situaties heeft het management prikkels om het resultaat over te waarderen.

Zo heeft volgens DeAngelo (1986) het management prikkels om het resultaat onder te waarderen als er sprake is van een management buy out. Bij een managent buy out worden de aandelen van de onderneming overgenomen door het huidige management. Daarom is het voor het management aantrekkelijk om het resultaat onder te waarderen, zodat de aandelen tegen een lagere prijs verkregen kunnen worden.

Teoh et al. (1998) hebben onderzoek gedaan naar ondernemingen die voor het eerst aandelen uitgeven. Zij kwamen tot de conclusie dat het management eerder geneigd is om het resultaat omhoog bij te stellen om zodoende hogere aandelenkoersen te realiseren.

Burgstahler & Eames (1998) hebben onderzoek gedaan naar de toepassing van earnings management door het management met als doel om aan de verwachtingen van beleggers en analisten te voldoen. Zij kwamen tot de conclusie dat managers de resultaten dusdanig beïnvloeden om toch aan de verwachtingen van beleggers en analisten te voldoen.

Contractuele motieven

Ondernemingen hebben contracten afgesloten met diverse belanghebbenden. Hierbij kan gedacht worden aan contracten met kredietverschaffers, leveranciers en werknemers. Om aan bepaalde contractuele verplichtingen te voldoen kan het management earnings management toepassen. Bijvoorbeeld als een onderneming een lening heeft afgesloten bij een bank, maar de bank stelt hoge voorwaarden om de lening voort te kunnen zetten. Als een onderneming verwacht dat ze niet aan de gestelde voorwaarden voldoen, kan het management in de verleiding komen om earnings management toe te passen om alsnog aan de gestelde voorwaarden te voldoen.

(10)

Motieven vanuit de regelgeving

Volgens Healy en Wahlen (1999) hebben ondernemingen ook vanuit motieven die ingegeven worden door de regelgeving prikkels om earnings management toe te passen. Healy en Wahlen maken een onderscheid tussen twee vormen van regelgeving.

De eerste vorm van regelgeving betreft de industriële regelgeving. Volgens de onderzoekers is er binnen elke industrie sprake van bepaalde wet- en regelgeving waar een onderneming aan moet voldoen. Zo moeten banken en verzekeraars aan bepaalde ratio’s voldoen en mogen nutsbedrijven geen abnormale winsten behalen. Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat het management prikkels heeft om earnings management toe te passen om aan de verwachtingen van de regelgevende instanties te voldoen.

De tweede vorm van regelgeving is de mededingingsregelgeving. Watts en Zimmerman (1978) kwamen tot de conclusie dat ondernemingen die in aanmerking komen voor mededingingsregelgeving earnings management toepassen om lagere winsten te rapporten. Volgens Healy en Wahlen (1999) wordt earnings management tevens toegepast door ondernemingen indien ze in aanmerking willen komen voor subsidies of overige overheidssteun.

2.1.3 Verschillende vormen van earnings management

Uit voorgaande studies is gebleken dat earnings management op verschillende manieren toegepast kan worden. Dechow et al. (2012) benoemen twee vormen van earnings management, namelijk Accrual Based Earnings Management (hierna: ABEM) en Real Earnings Management (hierna: REM).

Bij ABEM worden winsten beïnvloed door gebruik te maken van accruals oftewel boekhoudkundige aanpassingen. Onder boekhoudkundige aanpassingen wordt onder andere verstaan het versnellen of vertragen van afschrijvingen op activa, het herwaarderen van bepaalde balansposten, het tijdstip waarop winsten worden genomen en het aanpassen van de hoogte van voorzieningen. Deze aanpassingen worden bepaald door waarderingsgrondslagen en tijdstipbepalingen. Een onderneming kan bijvoorbeeld de kosten verlagen door minder af te schrijven op activa, hierdoor kan de commerciële winst toenemen. Echter heeft het gebruik van accruals meestal geen invloed op het fiscale resultaat. Dit komt omdat de commerciële waarderingsgrondsagen kunnen afwijken van de fiscale waarderingsgrondslagen. Door de verschillende waarderingsgrondslagen kan het voorkomen dat de winst van de fiscale jaarrekening niet hetzelfde is al die van de commerciële jaarrekening. Het verschil tussen de commerciële winst en de fiscale winst kunnen een tijdelijke of (semi) permanent karakter hebben. De tijdelijke verschillen veroorzaken latente belastingvorderingen of latente belastingschulden. Concluderend kan er dus gesteld worden dat door gebruik te maken van ABEM verschillen ontstaan tussen de

(11)

commerciële winst en de fiscale winst met als gevolg het ontstaan van een balanspost belastinglatenties. In paragraaf 2.2 wordt het begrip belastinglatenties nader toegelicht.

Bij REM wordt de winst niet beïnvloed door boekhoudkundige handelingen maar door werkelijke handelingen. Bij werkelijke handelingen moet gedacht worden aan bijvoorbeeld het aan- en verkopen van bepaalde activa, het verlenen van kortingen en keuzes om kosten te maken of juist kosten te besparen. Door minder uit te geven aan bijvoorbeeld Research & Development kan het management bewust de kosten laag houden om een hogere winst te kunnen rapporteren. In tegenstelling tot ABEM is bij REM geen sprake van verschillen in waarderingsgrondslagen. Door gebruik te maken van REM zullen geen verschillen ontstaan tussen de commerciële winst en de fiscale winst.

2.1.4 Meten van earnings management

Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar het meten van earnings management. De verschillende methoden kunnen onderverdeeld worden in totale accrual modellen, specifieke accrual modellen en de distributiemethode. In dit onderzoek is gekozen voor een total accrual model voor het meten van earnings management. In het bijzonder voor het Modified Jones model. Een total accrual model richt zich niet alleen op de accruals die door het management worden beïnvloed (discretionary accruals) maar ook op de accruals die niet door het management worden beïnvloed (non-discretionary accruals). Het Modified Jones model stelt dat de non-discretionary accruals nogal kunnen variëren. Ze zijn afhankelijk van de economische situatie van een onderneming. Hierdoor worden ook de non-discretionary accruals beïnvloedbaar voor het management en vatbaar voor earnings management. In het Modified Jones model wordt dit effect gecorrigeerd door de omzetcijfers te corrigeren voor mutaties in de debiteuren.

Als proxy voor earnings management worden de discretionary accruals gebruikt. Voor het berekenen van de discretionary accruals is in dit onderzoek gekozen voor het Modified Jones Model. Uitganspunt zijn de total accruals. De total accruals van een onderneming in jaar t kunnen als volgt berekend worden:

𝑇𝐴𝑡 =(∆𝐶𝐴𝑡− ∆𝐶𝐿𝑡− ∆𝐶𝑎𝑠ℎ𝑡+ ∆𝑆𝑇𝐷𝑡− 𝐷𝑒𝑝𝑡) 𝐴𝑡−1

Waarbij:

𝑻𝑨𝒕 = Total accruals

∆𝑪𝑨𝒕 = Verandering in vlottende activa

(12)

∆𝑪𝒂𝒔𝒉𝒕 = Verandering in liquide middelen ∆𝑺𝑻𝑫𝒕 = Verandering van kortlopende leningen 𝑫𝒆𝒑𝒕 = Afschrijvingen en amortisatie

𝑨𝒕−𝟏 = Totale activa op t-1

De discretionary accruals worden als volgt berekend: 𝐷𝐴𝑡 = 𝑇𝐴𝑡− 𝑁𝐷𝐴𝑡

Waarbij:

𝑫𝑨𝒕 = Discretionary accruals in jaar t 𝑻𝑨𝒕 = Total accruals in jaar t

𝑵𝑫𝑨𝒕 = Non-discretionary accruals in jaar t

Door middel van het Modified Jones model worden de non-discretionary accruals gedurende de onderzoeksperiode met de volgende vergelijking geschat:

𝑁𝐷𝐴𝑡 = 𝛼̂1( 1 𝐴𝑡−1) + 𝛼̂2( ∆𝑅𝐸𝑉𝑡− ∆𝑅𝐸𝐶𝜏 𝐴𝑡−1 ) + 𝛼̂3( 𝑃𝑃𝐸𝑡 𝐴𝑡−1) Waarbij:

𝑵𝑫𝑨𝒕 = Geschatte non-discetionary accruals at t 𝑨𝒕−𝟏 = Totale activa op at t-1

∆𝑹𝑬𝑽𝒕 = Omzet in jaar t minus omzet in jaar t-1 ∆𝑹𝑬𝑪𝒕 = Debiteuren in jaar t minus debiteuren in jaar t-1 𝑷𝑷𝑬𝒕 = Vaste activa in jaar t

𝜶̂𝟏, 𝜶̂𝟐, 𝜶̂𝟑 = Geschatte onderneming specifieke parameters

De onderneming specifieke parameters 𝛼1, 𝛼2, 𝛼3 kunnen worden verkregen door gebruik te maken een ordinary least scare regression (OLS) met de volgende vergelijking:

𝑇𝐴𝑡 = 𝛼1( 1 𝐴𝑡−1) + 𝛼2( ∆𝑅𝐸𝑉𝑡 𝐴𝑡−1 ) + 𝛼3( 𝑃𝑃𝐸𝑡 𝐴𝑡−1) + 𝜀𝑡

(13)

Waarbij:

𝑻𝑨𝒕 = Total accruals 𝑨𝒕−𝟏 = Totale activa op t-1

∆𝑹𝑬𝑽𝒕 = Omzet in jaar t minus omzet in jaar t-1 𝑷𝑷𝑬𝝉 = Vaste activa in jaar t

𝒂𝟏, 𝒂𝟐, 𝒂𝟑 = Onderneming specifieke parameters

𝜺𝒕 = Error term

2.2 Belastinglatenties

In deze paragraaf zal eerst aandacht zijn voor de definitie van belastinglatenties. Vervolgens komen de verschillende vormen van belastinglatenties aan bod.

2.2.1 Wat zijn belastinglatenties?

Belastinglatenties zijn posten die op de balans voorkomen en die aangeven of een onderneming een vordering c.q. een schuld heeft bij de Belastingdienst. Als er een vordering is bij de Belastingdienst dan is er sprake van een actieve belastinglatentie. Is er een schuld aan de Belastingdienst dan is er sprake van een passieve belastinglatentie.

Zoals eerder gezegd ontstaan belastinglatenties doordat de commerciële winst en de fiscale winst van elkaar afwijken. Deze afwijkingen kunnen ontstaan doordat verschillende waarderingsgrondslagen worden toegepast bij het opstellen van de commerciële en fiscale jaarrekening. Door de verschillende waarderingsgrondslagen kunnen bepaalde baten en lasten commercieel en fiscaal aan verschillende jaren worden toegerekend. Hierdoor ontstaan er verschillen in de commerciële en fiscale winst. Daarnaast kunnen afwijkingen tussen de commerciële en fiscale winst ook ontstaan door de specifieke fiscale regelgeving. Door de fiscale regelgeving kunnen bepaalde baten en lasten uitsluitend bij de commerciële winstberekening c.q. bij de fiscale winstberekening in aanmerking worden genomen.

De reden voor de hantering van verschillende waarderingsgrondslagen is gelegen in het feit dat beide financiële verslagen met een ander doel worden opgesteld. Het doel van de commerciële jaarrekening is om informatie te verschaffen aan de stakeholders omtrent de financiële positie van de onderneming. Het doel van de fiscale jaarrekening is om de verschuldigde vennootschapsbelasting te bepalen. Omdat de commerciële en fiscale jaarrekening niet gelijk aan elkaar hoeven te zijn is het mogelijk dat over eenzelfde boekjaar commercieel een winst wordt

(14)

gerapporteerd en fiscaal een verlies. Belangrijk om vast te stellen is dat de fiscale winst bepalend is voor de belastingafdracht en niet de commerciële winst.

2.2.2 Tijdelijke en permanente verschillen

Uit de voorgaande subparagraaf is gebleken dat er verschillen kunnen ontstaan tussen de commerciële en fiscale jaarrekening. Deze verschillen kunnen een tijdelijk of een permanent karakter hebben.

Tijdelijke verschillen veroorzaken belastinglatenties, omdat de periodetoerekening van kosten en of opbrengsten commercieel en fiscaal afwijken. Een tijdelijk verschil kan bijvoorbeeld ontstaan doordat de commerciële afschrijvingsmethode verschilt van de fiscale afschrijvingsmethode. Stel dat op een bepaalde activa fiscaal meer wordt afgeschreven dan heeft dit als gevolg dat de fiscale afschrijvingskosten in de eerste jaren hoger zijn dan de commerciële afschrijvingskosten. Hierdoor ontstaan er verschillen tussen de commerciële en fiscale winsten. Omdat de fiscale winst lager is dan de commerciële winst moet voor dit verschil een latente belastingschuld gevormd worden ter grootte van de in de toekomst te betalen belasting. Doordat fiscaal sneller is afgeschreven is op een gegeven moment de activa fiscaal volledig afgeschreven, maar commercieel nog niet. Vanaf dat moment zullen de commerciële afschrijvingskosten hoger zijn dan de fiscale afschrijvingskosten en dit heeft als gevolg dat de commerciële winst lager is dan de fiscale winst. Hierdoor zal de balanspost latentie belastingschuld afnemen. Uit het voorgaande voorbeeld blijkt dus dat het verschil een tijdelijk verschil betreft, want aan het einde van de gebruiksduur van de activa is commercieel en fiscaal een gelijk bedrag afgeschreven en is de balanspost belastinglatenties nihil. Concluderend kan gesteld worden dat een belastingschuld ontstaat doordat de commerciële winst hoger is dan de fiscale winst. Voor deze belastingschuld moet er een passieve belastinglatentie gevormd worden. Indien de commerciële winst lager is dan de fiscale winst ontstaat er een belastingvordering. Voor deze belastingvordering moet er een actieve belastinglatentie gevormd worden.

Permanente verschillen worden gekenmerkt door het feit dat zij in de loop van de tijd niet worden rechtgetrokken. Een voorbeeld van een permanent verschil is een boete die een onderneming krijgt die wel ten laste van de commerciële winst komt, maar fiscaal niet meegenomen mag worden voor de winstberekening. In tegenstelling tot tijdelijke verschillen komen permanente verschillen niet op de balans terecht als latente belastingverplichtingen.

2.2.3 Presentatie en toelichting

(15)

dat de schuld wordt afgewikkeld. Als basis gelden de belastingtarieven en belastingwetgeving op balansdatum. De waardering dient volgens IAS 12, alinea 51 de fiscale gevolgen weer te geven die optreden bij de afwikkeling van de boekwaarden van de betrokken activa, voorzieningen en overlopende passiva. Alinea 53 van IAS 12 stelt dat latente belastingvorderingen en –schulden niet verdisconteerd mogen worden maar tegen de nominale waarde gewaardeerd moeten worden. Een wijziging van de boekwaarde van een belastinglatentie kan zich volgens IAS 12, alinea 60, slechts voordoen indien er een verandering van het belastingtarief of belastingwetgeving plaatsvindt waardoor de verwachte wijze van afwikkeling van een actief veranderd.

2.2.4 Meten van belastinglatenties

Voor het meten van belastinglatenties wordt de maatstaf cash effective tax rate (CETR) gebruikt. De CETR wordt berekend door de betaalde belastingen te delen door de winst voor belasting. De CETR maakt het mogelijk om tijdelijke verschillen tussen bedrijfseconomische en fiscale resultaten in te schatten. Volgens Dyreng et al. (2008) wordt door gebruik te maken van de CETR de verschuivingen tussen jaren inzichtelijk.

2.3 Beloningsvormen CEO

In deze paragraaf worden de verschillende beloningsvormen van de CEO besproken. Volgens Murphy (1998) bestaan de beloningen van de CEO uit verschillende componenten, namelijk een basissalaris, jaarlijkse bonus, aandelenopties, restricted stocks en overige beloningen. Hierna zullen de verschillende componenten toegelicht worden.

Basissalaris

Het basissalaris van een CEO bestaat uit een vaste salaris en is de belangrijkste component in de totale beloning. Het basissalaris wordt bepaald op basis van verschillende criteria, zoals leeftijd en ervaring en is per industrie verschillend. Volgens Murphy (1998) heeft een verhoging van het basissalaris een positief effect op andere beloningscomponenten.

Jaarlijkse bonus

De jaarlijkse bonus wordt op basis van prestatiemaatstaven bepaald. Prestatiemaatstaven zijn onder te verdelen in financiële- en niet-financiële prestatiemaatstaven. Een voorbeeld van een financiële prestatiemaatstaaf is de omzet. Een voorbeeld van een niet-financiële prestatiemaatstaaf is de klanttevredenheid. Op basis van de gerealiseerde prestatiemaatstaven wordt beoordeeld of het management in aanmerking komt voor een bonus. De hoogte van de bonussen zijn meestal vooraf bepaald. De jaarlijkse bonussen behoren samen met het basissalaris tot de korte termijn beloningen van het management.

(16)

Aandelenopties

Een ander vorm van belonen is het uitgeven van aandelenopties. Een aandelenoptie geeft het recht om aandelen tegen een vooraf bepaalde prijs te verwerven. Het management heeft baat bij een stijging van de aandelenkoers, want de waarde van een optie stijgt als de aandelenkoers stijgt. Over het algemeen geldt dat de aandelenkoers stijgt als er sprake is van een stijging van de resultaten. Doordat de opties meer waard worden bij een stijging van de aandelenkoers wordt het management gestimuleerd om goed te presteren. Een aandelenoptie behoort tot de lange termijn beloning van het management, omdat de verkregen aandelenopties niet verhandeld kunnen worden en verder geldt ook dat de optie ongeldig wordt indien het management de onderneming verlaat.

Restricted stocks

Restricted stocks zijn aandelen waar het management recht op heeft voor zover is voldaan aan bepaalde voorwaarden. De vesting date is de datum waarop gemeten wordt of aan de voorwaarde is voldaan. Het management heeft voor de vesting date wel de beschikkingsmacht over de aandelen, maar niet de juridische eigendom. Doordat het management nog geen juridische eigendom heeft is het ook niet mogelijk om voor de vesting date de aandelen te verhandelen.

Overige beloningen

Naast de eerdergenoemde beloningsvormen bestaan er nog andere vormen van beloningen. Deze beloningen behoren tot de overige beloningen. De overige beloningen bestaan voornamelijk uit lange termijn bonussen. Een voorbeeld van een overige beloningsvorm is de opbouw van pensioen.

2.4 Voorgaande onderzoeken

Uit voorgaand onderzoek is gebleken dat het management door de beloningsstructuur wordt geprikkeld om earnings management toe te passen. Onder andere Burns en Kedia (2006) en Bergstresser en Phillipon (2006) hebben aangetoond dat de wijze van beloning van managers van invloed is op de mate waarin earnings management binnen een onderneming plaatsvindt.

Bouwens en van Lent (2004) komen tot de conclusie dat ondernemingen meer gebruik maken van earnings management indien de beloning van het management gekoppeld is aan de beurskoers van de onderneming.

Verder zijn diverse onderzoeken gedaan naar de relatie tussen earnings management en belastinglatenties. Verschillende studies hebben aangetoond dat earnings management samenhangt

(17)

Mills en Newberry (2001) hebben onderzoek gedaan naar de verschillen tussen het commerciële- en fiscale resultaat van beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde ondernemingen in Amerika. Zij zijn tot de conclusie gekomen dat beursgenoteerde ondernemingen met positieve commerciële resultaten grotere commerciële-fiscale verschillen rapporteren dan niet beursgenoteerde ondernemingen die ook een positieve commerciële resultaat rapporteren.

Hanlon (2005) heeft ook onderzoek gedaan naar Amerikaanse ondernemingen en komt tot de conclusie dat winsten van ondernemingen met grote positieve commerciële-fiscale verschillen minder persistent zijn dan de winsten van ondernemingen met kleine commerciële-fiscale verschillen. Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat er een relatie bestaat tussen earnings management en de post belastinglatenties. Dat onderzoek was een vervolg op het onderzoek van Phillips et al. (2004).

Phillips et al. (2004) hebben de relatie onderzocht tussen veranderingen van de jaarlijkse winsten en de balansposten actieve- en passieve belastinglatenties van Amerikaanse ondernemingen. Zij komen tot de conclusie dat er een positieve relatie bestaat tussen veranderingen van de jaarlijkse winsten met de mutaties van de balansposten actieve- en passieve belastinglatenties. Het onderzoek van Phillips et al. (2004) is een vervolg op het voorgaande onderzoek van Phillips et al. (2003).

Phillips et al. (2003) hebben onderzoek gedaan naar de relatie tussen earnings management en belastinglatenties. In hun onderzoek hebben zij gekeken naar de bruikbaarheid van de balanspost passieve belastinglatentie om earnings management te detecteren. Zij komen tot de conclusie dat het management van een onderneming earnings management toepast om winstdalingen en verliezen te voorkomen door middel van de balanspost passieve belastinglatentie. Zij hebben echter geen bewijs gevonden dat het management earnings management toepast om aan de verwachtingen van analisten en investeerders te voldoen.

2.5 Hypothese-ontwikkeling

In de vorige paragrafen is het theoretische kader uiteengezet van earnings management en latente belastingen. In deze paragraaf worden de hypothesen geformuleerd.

Uit voorgaande onderzoeken is gebleken dat het management het resultaat kan beïnvloeden door middel van de balanspost belastinglatentie. Er zijn verschillende redenen te bedenken waarom het management het resultaat wil beïnvloeden. Om te kunnen toetsen in hoeverre latente belastingen in de jaarrekening een indicatie zijn voor het toepassen van earnings management is hypothese 1 geformuleerd. Bij de formulering van hypothese 1 is van de veronderstelling uitgegaan dat als het

(18)

actieve belastinglatenties en een grotere positieve verandering van de passieve belastinglatenties. De hypothese luidt:

H1: Earnings management is positief geassocieerd met verandering in belastinglatenties

Uit voorgaande onderzoeken is gebleken dat het management de intentie zou kunnen hebben om resultaten op korte termijn te beïnvloeden om aan de verwachtingen van analisten en investeerders te voldoen om in aanmerking te komen voor de bonusbeloning. Op basis van voorgaande onderzoeken kan gesteld worden dat korte termijn bonussen van de CEO positief geassocieerd zijn met verandering in belastinglatenties. De hypothese luidt:

(19)

3 Methodologie

In dit hoofdstuk wordt de onderzoeksmethodologie verantwoord. In paragraaf 3.1 staat de scope van het onderzoek centraal. In paragraaf 3.2 wordt het conceptueel model gepresenteerd. De regressiemodellen voor de twee hypothesen komen in paragraaf 3.3 en 3.4 aan bod. In paragraaf 3.5 wordt een overzicht gegeven van de benodigde variabelen.

3.1 Scope

Dit onderzoek betreft een empirisch onderzoek onder beursgenoteerde ondernemingen in Europa. Het onderzoek zal worden uitgevoerd als een archival study. Het onderzoek heeft betrekking op beursgenoteerde ondernemingen in Europa, omdat er in Europa weinig onderzoek is gedaan naar de relatie tussen latente belastingen en winststuring. Het merendeel van het onderzoek op dit gebied is gericht op Amerikaanse beursgenoteerde ondernemingen. Een groot verschil tussen Europese beursgenoteerde ondernemingen en Amerikaanse beursgenoteerde ondernemingen is het verschil in verslaggevingsregels. Europese beursgenoteerde ondernemingen zijn verplicht hun geconsolideerde jaarverslagen op te stellen volgens International Financial Reporting Standards (IFRS) en Amerikaanse beursgenoteerde ondernemingen rapporteren op basis van de Amerikaanse Generally Accepted Accounting Principles (US GAAP). De onderzoeksperiode betreft de jaren 2005 tot en met 2015, omdat met ingang van 1 januari 2005 alle beursgenoteerde ondernemingen in de Europese Unie verplicht zijn hun geconsolideerde jaarverslagen op te stellen volgens IFRS.

3.2 Conceptueel model

Figuur 1: Conceptueel model

Belastinglatenties H1 Earnings

management

(20)

In figuur 1 is het conceptueel model opgenomen. Hierin wordt duidelijk dat er 3 variabelen centraal staan. Waarbij twee afhankelijke en één onafhankelijke. In dit onderzoek wordt de relatie onderzocht tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabelen. Dit overeenkomstig de twee hypothesen. Middels twee regressies zullen de relaties onderzocht worden. In de volgende paragrafen zullen de regressies verder toegelicht worden.

3.3 Regressiemodel voor hypothese 1

Hypothese 1 luidt: Earnings management is positief geassocieerd met verandering in belastinglatenties.

In de onderstaande regressievergelijking wordt gemeten in welke mate de verandering van belastinglatenties van invloed is op earnings management.

𝐷𝐴 = 𝛽0+ 𝛽1𝐶𝐸𝑇𝑅 + 𝛽2𝑀𝑇𝐵 + 𝛽3𝐿𝑁(𝑇𝐴) + 𝛽4𝑅𝑂𝐴 + 𝛽5𝑀𝑅𝐾𝑇𝑃𝐸𝑅𝐹 + 𝛽6𝑑𝐶𝑅𝐼𝑆𝐼𝑆 + 𝜀 Waarbij:

𝑫𝑨 = Discretionary accruals

𝑪𝑬𝑻𝑹 = Cash effective tax rate

𝑴𝑻𝑩 = Market to book ratio

𝑳𝑵(𝑻𝑨) = Natuurlijke logaritme total assets

𝑹𝑶𝑨 = Return on asssets

𝑴𝑹𝑲𝑻𝑷𝑬𝑹𝑭 = Market performance

dCRISIS = Dummy crisis

𝜺 = Error term

3.3.1 Afhankelijke variabele

Allereerst dient de variabele earnings management geoperationaliseerd te worden. Zoals in subparagraaf 2.1.4 aan de orde is gekomen, wordt als proxy de discretionary accruals gebruikt. De discretionary accruals kunnen worden bepaald zoals dat in paragraaf 2.1.4 is aangegeven.

3.3.2 Onafhankelijke variabele

Toetsvariabele

Om antwoord te kunnen geven op hypothese 1 is het relevant om de verandering van de balanspost belastinglatentie te kunnen beoordelen. Voor het meten van belastinglatenties zal de maatstaf cash effective tax rate (CETR) gebruikt worden. De CETR wordt berekend door de betaalde belastingen te delen door de winst voor belasting. De CETR maakt het mogelijk om tijdelijke verschillen tussen bedrijfseconomische en fiscale resultaten in te schatten. Volgens Dyreng et al. (2008) wordt door de CETR de verschuivingen tussen jaren inzichtelijk.

(21)

Controlevariabelen

Phillips et al. (2003) gebruiken in hun onderzoek naar earnings management verschillende controlevariabelen. In dit onderzoek zullen dezelfde controlevariabelen gehanteerd worden. De variabelen zijn; market-to-book-ratio, bedrijfsomvang, return on total assets (ROA) en market performance. De relatie tussen earnings management en de genoemde controlevariabelen zijn aangetoond door o.a. Bergstresser & Philippon (2006), Gao & Schrievers (2002), Kostiuk (1990) en Watts & Zimmerman (1990).

De eerste controlevariabele is de market to book ratio die als volgt wordt gedefinieerd:

𝑀𝑎𝑟𝑘𝑒𝑡 𝑡𝑜 𝑏𝑜𝑜𝑘 𝑟𝑎𝑡𝑖𝑜 (𝑀𝑇𝐵) =𝑀𝑎𝑟𝑘𝑡𝑤𝑎𝑎𝑟𝑑𝑒 𝑒𝑖𝑔𝑒𝑛 𝑣𝑒𝑟𝑚𝑜𝑔𝑒𝑛

𝑖𝑛𝑡𝑟𝑖𝑛𝑠𝑖𝑒𝑘𝑒 𝑤𝑎𝑎𝑟𝑑𝑒

Bergstresser & Philippon (2004) stellen de market tot book ratio als een benadering voor de groei van een onderneming en stellen dat er een positieve relatie bestaat tussen de groei en de beloning van de bestuurders (Bergstresser & Philippon, 2006).

De tweede controlevariabele is de bedrijfsomvang. Deze wordt gemeten aan de hand van de natuurlijke logaritme van de totale activa (log total assets). Volgens Watts & Zimmerman (1990) is er een negatieve relatie tussen de mate van earnings management en de omvang van een onderneming (Watts & Zimmerman, 1990). De achterliggende gedachte is dat het toezicht op ondernemingen strenger is.

De derde en vierde controlevariabelen hebben te maken met de prestaties van de onderneming. Hierbij worden twee uitgangspunten genomen, namelijk de financiële performance en de markt performance.

De financiële performance wordt gemeten aan de hand van het rendement op de totale activa (ROA). Volgens Gao & Shrieves (2002) bestaat er een positieve relatie tussen de financiële performance van een onderneming en de beloning van de bestuurders (Gao & Shrieves, 2002). 𝑅𝑒𝑡𝑢𝑟𝑛 𝑜𝑛 𝑎𝑠𝑠𝑠𝑒𝑡𝑠 (𝑅𝑂𝐴) =𝑏𝑒𝑑𝑟𝑖𝑗𝑓𝑠𝑟𝑒𝑠𝑢𝑙𝑡𝑎𝑎𝑡

𝑡𝑜𝑡𝑎𝑙𝑒 𝑎𝑐𝑡𝑖𝑣𝑎

De markt performance wordt gemeten aan de hand van de verhouding tussen de marktwaarde en het resultaat. Onderzoek van Kostiuk (1990) toont aan dat er een positieve relatie bestaat tussen de market performance en de beloning van bestuurders (Kostiuk, 1990).

𝑀𝑎𝑟𝑘𝑒𝑡𝑝𝑒𝑟𝑓𝑜𝑟𝑚𝑎𝑛𝑐𝑒𝑡 =

𝑀𝑎𝑟𝑘𝑡𝑐𝑎𝑝𝑖𝑡𝑎𝑙𝑖𝑠𝑎𝑡𝑖𝑒𝑡 𝑁𝑒𝑡 𝑖𝑛𝑐𝑜𝑚𝑒𝑡

(22)

Dummy variabele

De financiële crisis van 2008-2012 valt in de onderzoeksperiode. Het is te verwachten dat de crisisjaren de onderzoeksresultaten zullen beïnvloeden. Om met dit probleem om te gaan wordt aan de regressieanalyse een dummy toegevoegd. De referentiecategorie is een crisisjaar die de waarde 0 krijgt. Een jaar dat buiten de crisis valt krijgt de waarde 1.

3.4 Regressiemodel voor hypothese 2

Hypothese 2 luidt: Korte termijn CEO-bonussen zijn positief geassocieerd met verandering in belastinglatenties. In de onderstaande regressievergelijking wordt gemeten in welke mate de verandering van belastinglatenties van invloed is op korte termijn bonussen van CEO’s.

𝑆𝑇𝐵 = 𝛽0+ 𝛽1𝐶𝐸𝑇𝑅 + 𝛽2𝑀𝑇𝐵 + 𝛽3𝐿𝑁(𝑇𝐴) + 𝛽4𝑅𝑂𝐴 + 𝛽5𝑀𝑅𝐾𝑇𝑃𝐸𝑅𝐹 + 𝛽6𝑑𝐶𝑅𝐼𝑆𝐼𝑆 + 𝜀 Waarbij:

𝑺𝑻𝑩 = Short term bonus

De overige variabelen zijn gelijk aan die van hypothese 1.

3.4.1 Afhankelijke variabele

Om antwoord te kunnen geven op hypothese 2 is het relevant om te kijken naar de korte termijn beloning van het management. Dit beloningsgedeelte zal naar verwachting een sterke relatie hebben met earnings management. Het is ook de korte termijn waarop het management de meeste invloed heeft op de prestaties van een onderneming. De korte termijn beloning die in dit onderzoek wordt gebruikt is de jaarlijkse bonus. De jaarlijkse bonus wordt op basis van prestatiemaatstaven bepaald. Op basis van de gerealiseerde prestatiemaatstaven wordt beoordeeld of het management in aanmerking komt voor een bonus. Voor het meten van de bonussen van de CEO’s is het relevant om te kijken naar de korte termijn bonussen.

3.4.2 Onafhankelijke variabele

Toetsvariabele

Voor hypothese 2 zal dezelfde toetsvariabele als voor hypothese 1 gehanteerd worden. Controlevariabelen en dummy

Voor hypothese 2 zullen dezelfde controlevariabelen en dummy als voor hypothese 1 gehanteerd worden.

(23)

3.5 Overzicht van benodigde variabelen

In het onderzoeksmodel in de twee voorgaande paragrafen zijn de afhankelijke, onafhankelijke en controlevariabelen gedefinieerd. De selectie van de benodigde gegevens in Amadeus is als volgt toegepast:

EM: Earnings management wordt gemeten aan de hand van de discretionary accruals. Om de discretionary accruals te berekenen worden uit Amadeus de volgende gegevens gehaald; de current liabilities, cash and cash equivalents, debt, depreciation and amortization, total assets, revenues, receivables, and gross property plant and equipment .

Cash Effective Rate: De belastinglatenties worden gemeten met de maatstaf cash effective tax rate (CETR). Om deze variabele te berekenen worden uit Amadeus de betaalde belasting (taxation) gehaald en de winst voor belasting (P/L before tax).

Market to book ratio: De groei wordt gemeten aan de hand van de market-to-book ratio. Om deze ratio te berekenen dient de beurswaarde van de onderneming bekend te zijn. De beurswaarde wordt berekend uit de enterprise value. Deze wordt verminderd met het lang vreemd vermogen (non current liabilities: long term debt). Om de market-to-book ratio te berekenen wordt de enterprise value gedeeld door het eigen vermogen (shareholder funds).

 LN Total assets: De grootte wordt gemeten aan de hand van de natuurlijke logaritme van de totale activa (total assets).

 ROA: De financiële performance wordt gemeten aan de hand van het rendement op de totale activa. Deze variabele (return on total assets) wordt direct uit Amadeus gehaald.

 MRKTPERF: De markt performance wordt gemeten als de verhouding tussen de marktkapitalisatie en de net income. De marktkapitalisatie wordt aan de hand van de enterprise value berekend die gecorrigeerd wordt voor het lang vreemd vermogen (non current liabilities; long term debt).

 dCRISIS: Aan de regressieanalyse wordt een dummy toegevoegd. De referentiecategorie is een crisisjaar die de waarde 0 krijgt. Een jaar dat buiten de crisis valt krijgt de waarde 1.

 STB: De korte termijn bonus wordt gemeten aan de hand van de korte termijn bonus. Deze variabele wordt verkregen uit de database Institutional Shareholder Services.

(24)

Hypothese 1: Earnings management is positief geassocieerd met verandering in belastinglatenties Afhankelijke variabele Benodigde variabelen Bron

Discretionary accruals Current liabilities

Cash and cash equivalents Debt

Depreciation and amortization Total assets

Revenues Receivables

Gross property plant and equipment

Amadeus

Onafhankelijke variabelen

Cash Effective rate Betaalde belasting Winst voor belasting

Amadeus Controlevariabelen

Market to book ratio Enterprise value Non current liabilities Shareholder funds

Amadeus

LN Total assets Total assets Amadeus

Financiële performance Return on total assets Amadeus

Market performance Enterprise value

Non current liabilities Net income

Amadeus

Dummy Crisis Year Amadeus

Hypothese 2: Korte termijn CEO-bonussen zijn positief geassocieerd met verandering in

belastinglatenties

Afhankelijke variabele Benodigde variabelen Bron

Korte termijn bonus Short term bonus Institutional Shareholder Services

(ISS) Tabel 1: Benodigde variabelen

(25)

4 Data

In dit hoofdstuk wordt de dataverzameling toegelicht. In paragraaf 4.1 wordt de gebruikte database beschreven. Vervolgens wordt in paragraaf 4.2 het Modified Jones Model toegepast. In paragraaf 4.3 wordt ingegaan op de wijze waarop de data is geselecteerd. Paragraaf 4.4 staat in het teken van de beschrijvende statistiek.

4.1 Datascope

Om antwoord te kunnen geven op de hypothesen en de onderzoeksvraag zal de verzamelde data op een juiste manier verwerkt moeten worden. In deze paragraaf zal worden beschreven welke gegevens verzameld worden.

Voor de samenstelling van de onderzoekspopulatie zullen de volgende criteria worden gehanteerd: - De onderneming is geen financiële instelling of beleggingsfonds;

- Het boekjaar van de onderneming moet gelijk zijn aan het kalenderjaar.

Financiële instellingen en beleggingsfondsen zullen niet meegenomen worden in het onderzoek, omdat deze ondernemingen onderhevig zijn aan andere wet- en regelgeving. Daarnaast worden ook geen ondernemingen meegenomen waarvan het boekjaar niet gelijk is aan het kalenderjaar, omdat de cijfers van deze ondernemingen de onderzoeksresultaten kunnen beïnvloeden. De benodigde gegevens zijn verkregen uit het databestand Amadeus van Bureau van Dijk.

Uitgangspunt is het databestand ‘very large companies’. Dit betreffen bedrijven die voldoen aan de volgende kenmerken: de omzet is groter dan €100 miljoen, de totale activa zijn groter dan €200 miljoen, het aantal medewerkers is groter dan 1.000 en het bedrijf heeft een beursnotering.

Omdat dit bestand alle grote bedrijven in Europa omvat is een selectie gemaakt naar landen. Hierbij is geografische samenstelling van de Stoxx Europe 600 index als voorbeeld genomen. Deze index is de breedste Europese index van beursgenoteerde Europese ondernemingen en wordt algemeen gezien als een afspiegeling van het Europese bedrijfsleven. In dat opzicht is het te vergelijken met de Amerikaanse index Standard & Poors 500 die als graadmeter wordt gezien voor het Amerikaanse bedrijfsleven.

Het databestand is naar het voorbeeld van de Stoxx Europe 600 gefilterd voor de volgende landen; Oostenrijk, België, Denemarken, Finland, Frankrijk, Duitsland, IJsland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Portugal, Spanje, Zweden, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk.

(26)

geanalyseerd. De financiële crisis van 2008-2012 valt in de onderzoeksperiode. Het is te verwachten dat de crisisjaren de onderzoeksresultaten zullen beïnvloeden. Om met dit probleem om te gaan wordt in dit onderzoek aan de regressieanalyse een dummy toegevoegd. Hiermee wordt rekening gehouden met de crisis.

De gegevens over de betaalde bonussen aan CEO’s zijn verkregen uit de database van Institutional Shareholder Services (ISS).

4.2 Toepassen hulpmodel Modified Jones

Om de earnings management proxy variabele DA te bepalen dient het Modified Jones Model te worden toegepast. Dit leidt voor de onderzochte jaren tot de volgende schattingen.

2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 𝛼̂ 0,022 0,057 0,075 0,036 0,067 0,023 0,019 0,077 0,071 0,036 0,023 1 𝛼̂ 0,079 0,049 0,042 0,053 0,087 0,043 0,079 0,077 0,034 0,068 0,041 2 𝛼̂ 0,053 0,080 0,071 0,028 0,024 0,036 0,031 0,015 0,040 0,021 0,035 3 Tabel 2: Geschatte jaarspecifieke parameters Modified Jones Model

4.3 Dataselectie

De eerste selectie is op basis van landen uitgevoerd Er zijn data van 17 Europese landen in de analyse meegenomen. Voor de betreffende periode (2005-2015) is er sprake van 586.699 waarnemingen. Vervolgens is geselecteerd op omzet (groter dan €100 miljoen), totale activa (groter dan €200 miljoen), aantal medewerkers (meer dan 2.000), het hebben van een beursnotering en de betaling van bonussen aan de CEO. Na het toepassen van deze filters bleven 8.100 waarnemingen over. Om dubbeltellingen tegen te gaan zijn alleen de cijfers meegenomen van de geconsolideerde onderneming. Hierdoor bleven er 7.209 waarnemingen over. Omdat de enterprise value onbekend was vielen 573 waarnemingen af. Een onbekende eigen vermogen zorgde voor een verval van 104 waarnemingen. Er bleven 6.532 waarnemingen over. Met behulp van SPSS zijn outliers opgespoord. Na correctie voor deze outliers bleven 6.288 waarnemingen over.

4.4 Beschrijvende statistiek

De data zijn verwerkt aan de hand van SPSS waaruit een aantal kernstatistieken volgen; het gemiddelde, de standaarddeviatie, het minimum en het maximum. In deze paragraaf wordt tevens ingegaan op de representativiteit van de data voor de gehele populatie. Of de variabelen significant

(27)

met elkaar samenhangen wordt beoordeeld aan de hand van de Pearson correlatiematrix. Ten slotte zal aan de hand van de Variation Inflation Factor (VIF) de multicollineariteit beoordeeld worden.

4.4.1 Kernstatistieken

In tabel 3 zijn de belangrijkste kernstatistieken van de variabelen die gebruikt worden voor de eerste hypothese. Er zijn 6.288 observaties. De gemeten gemiddelde discretionary accruals is 0,0469. Het gemeten minimum is -1,05 en het maximum is 1,42. De gemeten gemiddelde short term bonus is € 786.518 met een minimum van € 50.610 en een maximum van € 8.271.353.

De gemiddelde belastinglatentie, gemeten aan de hand van de cash effective tax rate (CETR) bedraagt 24,37. Daarbij is een minimum vastgesteld van -237 en een maximum van 380. De verklaring voor deze grote afwijking is dat een aantal ondernemingen in bepaalde jaren een omvangrijke belastingteruggave dan wel een buitengewone belastingverplichting hadden.

Minimum Maximum Mean Std.

Deviation DA -1,35 1,53 ,0596 ,619 STB 50610 8271353 768518 1065222 CETR -237 380 24,37 25,803 MTB -87 86 2,06 4,32 LN TA 19,12 26,86 21,89 1,65 ROA -45 50 6,45 7,86 MRKTPERF -152 918 17,09 45,82 dCRISIS 0 1 ,44 ,497

Tabel 3: Kernstatistieken hypothesen (N=6288)

De controlevariabele groei is gemeten als de market to book ratio. Het gemiddelde is 2.06 met een minimum van -87 en een maximum van 86.. De controlevariabele grootte is gemeten als de natuurlijke logaritme van de totale activa. Het gemiddelde bedraagt 21,89. Het minimum is 19,12 en het maximum 26,86. De controlevariabele financiële performance is gemeten aan de hand van de return on total assets. De gemiddelde rentabiliteit op de totale activa bedraagt 6,45%. Het minimum is –45%% en het maximum is 50%%. De controlevariabele markt performance is gemeten als de verhouding tussen de beurskapitalisatie en de net income. Het gemiddelde bedraagt 17,09 met een minimum van -152 en een maximum van 918. De dummy variabele crisis heeft een minimum waarde van 0 indien het jaar een crisisjaar is (het valt binnen de periode 2008-2012) of de waarde 1 als het geen crisisjaar is.

(28)

4.4.2 Correlatiematrix

In tabel 4 is de correlatiematrix weergegeven. Voor de eerste hypothese geldt dat de controlevariabele cash effectieve tax rate een lichte positieve correlatie (r=0,115) heeft met de afhankelijke variabele discretionary accruals. De relatie significant.

DA STB CETR MTB LN TA ROA MRKTPERF dCRISIS

DA 1 ,013 ,115** ,200** -,021 ,916** -,005 ,004 STB ,013 1 ,005 ,021 ,031* ,020 ,016 -,002 CETR ,115** ,005 1 ,011 ,002 ,121 ,217 -0,029* MTB ,200 ,021 ,011 1 -,015 -,232** ,033** ,066** LN TA -,021 ,031* ,002 -,015 1 -,037** ,004 ,026* ROA ,916** ,020 ,121 -,232** -,037** 1 ,007 -,001 MRKTPERF -,005 ,016 ,217 ,033** ,004 ,007 1 ,052** dCRISIS ,004 -,002 -0,029* ,066** ,026* -,001 ,052** 1

**. Correlatie is significant op het 0.01 niveau (2-tailed). *. Correlatie is significant op het 0.05 niveau (2-tailed).

Tabel 4: Correlatiematrix

Voor de controlevariabele ROA geldt een sterke positieve relatie met discretionary accruals (r=0,916). Deze relatie is significant. Er is een lichte negatieve correlatie tussen de controlevariabelen markt performance en total assets en de afhankelijke variabele discretionary accruals. In beide gevallen is de relatie niet significant. Ten slotte bestaat er nauwelijks correlatie tussen de controlevariabele market to book ratio en discretional accruals. Deze relatie is niet significant. De correlatie tussen de dummy variabele crisis en de afhankelijke variabele is laag en niet significant.

Voor de tweede hypothese is er sprake van een lage positieve correlatie tussen de afhankelijke variabele short term bonus en de onafhankelijke variabele cash effective tax rate. Deze relatie is niet significant.

Tussen de controlevariabele grootte en de afhankelijke variabele short term bonus is sprake van een lage significante correlatie (r=0,031). Er zijn lage positieve correlaties tussen de controlevariabele market to book ratio, return on total assets en markt performance. Deze relaties zijn niet significant. Tenslotte is een lichte negatieve correlatie tussen de dummy variabele crisis en de afhankelijke variabele short term bonus. Deze relatie is niet significant.

Uit de Pearson correlatiematrix komen lage correlaties voor tussen de onafhankelijke en controlevariabelen. Dit geeft geen aanleiding tot het vermoeden van multicollineariteit.

4.4.3 Multicollineariteit

(29)

combinatie van twee of meer variabelen bij benadering hetzelfde als een andere variabele. Hierdoor wordt de interpretatie van de resultaten van een lineaire regressie instabiel.

Om de multicollineariteit te toetsen is de Variation Inflation Factor (VIF) berekend. Als de waarde boven de 3 uitkomt, speelt multicollineariteit een rol in de nauwkeurigheid van de resultaten (Allison, 2012). In dit onderzoek zijn de VIF-waarden lager dan 3. In tabel 5 zijn de VIF-waarden weergegeven. VIF- waarde DA 1,04 STB 1,08 CETR 1,00 MTB 1,06 LN TA 1,00 ROA 1,12 MRKTPERF 1,05 dCRISIS 1,08

(30)

5 Resultaten

In dit hoofdstuk worden de resultaten besproken van de twee hypothesen. In hoofdstuk 6 zal op basis van deze resultaten de centrale onderzoeksvraag worden beantwoord.

De twee hypothesen veronderstellen een causaal verband tussen een afhankelijke variabele en een onafhankelijke variabele. Dit verband is door middel van regressievergelijkingen gedefinieerd. In de regressievergelijkingen zijn ook een aantal controlevariabelen meegenomen waarvan verondersteld wordt dat ze invloed hebben op de onafhankelijke variabele. Daarom wordt bij het onderzoeken van de causale verbanden een multipele lineaire regressie gebruikt waarbij voor beide regressievergelijkingen er uitgegaan wordt van 1 afhankelijke en 5 onafhankelijke variabelen. Door middel van de multipele lineaire regressie wordt beoordeeld of het regressiemodel significant is. Daarnaast wordt inzicht verkregen in de verschillende β-waarden en of de richtingen van deze coëfficiënten in overeenstemming zijn met de verwachte relatie. Ook wordt een oordeel gegeven of het model als geheel significant is. Tevens wordt beoordeeld of de controlevariabelen de verwachte richting hebben en of ze significant zijn. Tenslotte wordt geconcludeerd of de getoetste hypothese al dan niet verworpen wordt.

5.1 Resultaten hypothese 1

De resultaten voor hypothese 1 worden in deze paragraaf geanalyseerd. De hypothese luidt als volgt: Earnings management is positief geassocieerd met verandering in belastinglatenties.

Om de hypothese te toetsen is de volgende regressievergelijking opgesteld:

𝐷𝐴 = 𝛽0+ 𝛽1𝐶𝐸𝑇𝑅 + 𝛽2𝑀𝑇𝐵 + 𝛽3𝐿𝑁(𝑇𝐴) + 𝛽4𝑅𝑂𝐴 + 𝛽5𝑀𝑅𝐾𝑇𝑃𝐸𝑅𝐹 + 𝛽6𝑑𝐶𝑅𝐼𝑆𝐼𝑆 + 𝜀

5.1.1 Modelsignificantie

Door middel van SPSS is een multipele lineaire regressie uitgevoerd om de coëfficiënten te schatten. Allereerst is door middel van de correlatiecoëfficiënt van het hele model, de multiple R een oordeel gevormd over de significantie van het model. De determinatiecoëfficiënt R Square van het regressiemodel van hypothese 1 bedraagt 0,839. Dit geeft aan dat ruim 83% van de variantie van de variabele ‘discretionary accruals’ wordt verklaard door de vijf onafhankelijke variabelen en de dummy variabele.

Van de variantieanalyse is de F-waarde berekend. Het aantal vrijheidsgraden (df) van de regressie is gelijk aan het aantal onafhankelijke variabelen (6). De F-waarde bedraagt 6280. De p-waarde is 0,000. Uit de F-toets blijkt dat het model als geheel significant is (p ≤ 0,05).

(31)

5.1.2 Teken coëfficiënten

De richting van de coëfficiënten kan vergeleken worden met de verwachte richting. De β-waarden voor CETR, MTB, LN(TA) en ROA zijn positief. Dat is overeenkomstig de resultaten uit het literatuuronderzoek. De β-waarde voor MRKTPERF is negatief en is niet conform de resultaten uit het literatuuronderzoek. De mogelijke reden voor afwijking is het feit dat de markt performance wordt gemeten aan de hand van de marktkapitalisatie. Deze wordt ook bepaald door het beursklimaat. De financiële crisis van 2008-2012 beïnvloedt de resultaten negatief.

5.1.3 Geschatte coëfficiënten

In tabel 6 worden de resultaten van de regressievergelijking weergegeven. De intercept β0 of (constant) is -0,020. De regressiecoëfficiënten βi staan in de tweede kolom. Ze geven de hoeveelheid verandering in de afhankelijke variabele ‘discretionary accruals’ wanneer de betreffende onafhankelijke variabele met één eenheid toeneemt, terwijl de invloed van alle overige onafhankelijke variabelen constant wordt gehouden.

β t-waarde p-waarde (Constant) -,016 -3,388 0,001*** CETR 3,474e-5 2,507 ,012* MTB 2,031e-6 ,104 ,824 LN TA ,000 2,216 ,027* ROA ,008 174,52 ,000*** MRKTPERF -6,411e-6 -,827 ,409 dCRISIS ,001 ,885 ,376

***. Correlatie is significant op het 0.001 niveau (2-tailed). *. Correlatie is significant op het 0.05 niveau (2-tailed).

Tabel 6: Coëfficiënten regressie vergelijking discretionary accruals

Voor hypothese 1 geldt dat de onafhankelijke variabele cash effective tax rate een kleine positieve regressiecoëfficiënt heeft die significant is. Voor alle controlevariabelen op ‘markt performance’ na, geldt een toename in de onafhankelijke variabele tot een toename in ‘discretionary accruals’ leidt. De β van alle onafhankelijke variabelen zijn op die van markt performance na, positief. De regressiecoëfficiënten van controlevariabelen grootte en return on assets zijn significant.

(32)

5.1.4 Hypothese verwerpen of aannemen

Op basis van bovenstaande resultaten blijkt er een significante positieve relatie te bestaan tussen earnings management en de belastinglatenties van een bedrijf. Dit betekent dat hypothese 1 niet verworpen wordt.

5.2 Resultaten hypothese 2

In deze paragraaf worden de resultaten voor hypothese 2 paragraaf geanalyseerd. De hypothese luidt als volgt: Korte termijn CEO-bonussen zijn positief geassocieerd met verandering in belastinglatenties. De hypothese wordt getoetst aan de hand van de volgende regressievergelijking:

𝑆𝑇𝐵 = 𝛽0+ 𝛽1𝐶𝐸𝑇𝑅 + 𝛽2𝑀𝑇𝐵 + 𝛽3𝐿𝑁(𝑇𝐴) + 𝛽4𝑅𝑂𝐴 + 𝛽5𝑀𝑅𝐾𝑇𝑃𝐸𝑅𝐹 + 𝛽6𝑑𝐶𝑅𝐼𝑆𝐼𝑆 + 𝜀 5.2.1 Modelsignificantie

Door middel van SPSS is een multipele lineaire regressie uitgevoerd om de coëfficiënten te schatten. Allereerst is door middel van de correlatiecoëfficiënt van het hele model, de multiple R een oordeel gevormd over de significantie van het model. De determinatiecoëfficiënt R Square van het regressiemodel van hypothese 2 bedraagt 0,01. Dit geeft aan dat slechts 1% van de variantie van de variabele ‘short term bonus’ wordt verklaard door de vijf onafhankelijke variabelen en de dummy variabele.

Aan de hand van variantieanalyse is de F-waarde van het model berekend. Het aantal vrijheidsgraden (df) van de regressie is gelijk aan het aantal onafhankelijke variabelen (6). De F-waarde bedraagt 2,10. De p-F-waarde is 0,039. Uit de F-toets blijkt dat het model als geheel significant is (p ≤ 0,05).

5.2.2 Teken coëfficiënten

De richting van de coëfficiënten kan vergeleken worden met de verwachte richting. De β-waarden voor CETR, LN(TA), MRKTPERF en ROA zijn positief. Dat is overeenkomstig de resultaten uit het literatuuronderzoek. De β-waarde voor MTB is negatief en is niet conform de resultaten uit het literatuuronderzoek. De variabele MTB is een proxy voor groei en de verwachting was dat hoe hoger de groei is, hoe hoger de ‘short term bonus’. De uitkomsten van de regressie komen hier niet mee overeen.

5.2.3 Geschatte coëfficiënten

In tabel 7 worden de resultaten van de regressievergelijking weergegeven. De intercept β0 of (constant) is 273.266. De regressiecoëfficiënten βi staan in de tweede kolom. Ze geven de

(33)

onafhankelijke variabele met één eenheid toeneemt, terwijl de invloed van alle overige onafhankelijke variabelen constant wordt gehouden. Voor hypothese 2 geldt dat op de onafhankelijke variabele ‘crisis’ na, een toename in de onafhankelijke variabele tot een toename in de afhankelijke variabele ‘short term bonus” leidt. De β van alle onafhankelijke variabelen zijn op die van ‘crisis’ na, positief. Uit het regressiemodel volgt dat de regressiecoëfficiënt van de controlevariabele grootte significant is. De regressiecoëfficiënten van de overige onafhankelijke variabelen zijn niet significant.

β t-waarde p-waarde (Constant) 273266 1,513 ,13 CETR 36,245 0,861 0,389 MTB 4193 1,302 ,193 LN TA 21019 2,574 ,010* ROA 2582 1,451 ,147 MRKTPERF 413 1,365 ,172 dCRISIS -11361 -,416 ,677

*. Correlatie is significant op het 0.05 niveau (2-tailed).

Tabel 7: Coëfficiënten regressie vergelijking short term bonus

De richting van de coëfficiënten kan vergeleken worden met de verwachte richting. De β-waarden voor CETR, LN(TA), MRKTPERF, MTB en ROA zijn positief. Dat is overeenkomstig de resultaten uit het literatuuronderzoek. De dummy variabele ‘crisis’ heeft een grote negatieve regressiecoëfficiënt. Dat komt overeen met de verwachting dat in de crisisjaren de bonussen van CEO’s laag waren.

5.2.4 Hypothese verwerpen of aannemen

De significantie van de onafhankelijke variabele ‘belastinglatentie’ wordt beoordeeld aan de hand van de p-waarde. Uit tabel 7 is af te lezen dat deze p-waarde 0,389 bedraagt. Dit maakt dat deze relatie niet significant is.

Vervolgens wordt beoordeeld of de controlevariabelen significant zijn. De p-waardes voor MTB, LN(TA), ROA en MRKTPERF bedragen respectievelijk p=0,193, p=0,010, p=0,147 en p=0,172. Hieruit kan worden opgemaakt dat de controlevariabelen in dit regressiemodel niet significant zijn, met uitzondering van de controlevariabele ‘grootte’. Deze controlevariabele is significant op een onbetrouwbaarheidsniveau van 5%.

(34)

Op basis van bovenstaande resultaten blijkt er een niet significante relatie te bestaan tussen short term bonus en de belastinglatenties van een bedrijf. Dit betekent dat hypothese 2 verworpen moet worden.

(35)

6 Conclusies en aanbevelingen

In dit hoofdstuk worden de belangrijkste conclusies van het onderzoek besproken en de onderzoeksvraag beantwoord. Daarnaast wordt ingegaan op de beperkingen van het onderzoek en worden er aanbevelingen gedaan voor toekomstig onderzoek.

6.1 Conclusie van het onderzoek

In dit onderzoek is de relatie geanalyseerd tussen de CEO-bonus en latente belastingen. Het doel van het onderzoek is om inzicht te verschaffen in de mate waarop CEO’s van beursgenoteerde ondernemingen de resultaten sturen door middel van belastinglatenties om in aanmerking te komen voor (hogere) bonussen. Hiervoor is de volgende onderzoeksvraag opgesteld:

In hoeverre beïnvloeden CEO’s van beursgenoteerde ondernemingen de resultaten door middel van latente belastingen om hun bonussen veilig te stellen?

Ondernemingen kunnen verschillende redenen hebben om earnings management toe te passen. In de wetenschappelijke literatuur worden drie motieven genoemd voor het toepassen van earnings management: kapitaalmarkt motieven (1), contractuele motieven (2) en motieven vanuit de regelgeving (3).

Uit voorgaande studies is gebleken dat earnings management op verschillende manieren toegepast kan worden: Accrual Based Earnings Management en Real Earnings Management. Alleen bij accrual based earnings management wordt gebruik van belastinglatenties.

Het sturen van de winst, earnings management, is in dit onderzoek gemeten als de discretionary accruals. Deze zijn berekend met behulp van het Modified Jones Model. De belastinglatenties zijn gemeten aan de hand van het cash effective tax rate (CETR).

Bij hypothese 1 is gekeken naar de relatie tussen earnings management en belastinglatenties. Verschillende studies hebben aangetoond dat het management van een onderneming earnings management toepast om winstdalingen en verliezen te voorkomen door middel van de balanspost passieve belastinglatentie. Er blijken ook verschillen te zijn tussen beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde ondernemingen in de mate waarin belastinglatenties worden gebruikt. Beursgenoteerde ondernemingen met positieve commerciële resultaten grotere commerciële-fiscale verschillen rapporteren dan niet beursgenoteerde ondernemingen die ook een positieve commerciële resultaat rapporteren. Het voorgaande heeft tot de volgende hypothese geleid: H1: Earnings management is positief geassocieerd met verandering in belastinglatenties

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een hogere korte termijn en vaste beloningscomponenten hebben de voorkeur van de CEO omdat deze componenten minder gericht zijn op de prestaties van de

Door Naarding en Langendijk (2007) is onderzoek gedaan naar de informatiewaarde van actieve belastinglatenties voor bedrijven welke rapporteren onder de regelgeving van RJ 272,

affected stakeholder engagement, benchmarking environmental performance, best available technique, best practices, bio-based material, biodegradable, biodiversity,

Paragraaf 2 presenteert de belangrijkste bevindin- gen uit het onderzoek van Leung and Veenman (2018), paragraaf 3 bespreekt recente patronen in de presentatie van

lerlei gradaties) en in het geheel niet. De onderzoeks- vraag die wij in deze bijdrage aan de orde stellen is hoe groot in de Nederlandse verslaggevingspraktijk de in- vloed op

Systeembanken zijn groter in om- vang en hebben hiermee meer mogelijkheden voor tax planning, stevigere onderhandelingspositie met toe- zichthouders en accountants (bijvoorbeeld

Mertens en Knop (2010) hebben in hun studie voor Nederland aangetoond dat er een positief verband is tussen de omvang van de Raad van Com- missarissen en de beloning van

Tevens blijkt dat indien de opgenomen actieve belastinglatentie wordt opgesplitst in enerzijds een actieve belastinglatentie uit hoofde van de beschikbare verrekenbare