• No results found

De informatiewaarde van actieve belastinglatenties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De informatiewaarde van actieve belastinglatenties"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

H.J. Stroeve|S1385496 RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN

De informatiewaarde van

actieve belastinglatenties

Empirisch onderzoek onder Nederlandse

beursgenoteerde bedrijven

H.J. Stroeve, S1385496 21-7-2014

Eerste begeleider: De heer drs. D.J.J. Heslinga Tweede begeleider: Mevrouw prof. dr. I.J.J. Burgers

(2)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina II

Inhoud

Voorwoord ... IV

1. Inleiding ... 1

1.1 Introductie tot het onderwerp ... 1

1.2 Probleemstelling ... 1

1.3 Aanleiding tot de keuze voor het onderwerp ... 2

1.4 Opzet van de thesis ... 2

2. Opzet van het onderzoek ... 3

2.1 Inleiding ... 3 2.2 Probleemstelling ... 3 2.3 Theoretisch kader ... 4 2.4 Onderzoeksmodel ... 6 2.4.1 Populatie ... 6 2.4.2 Methodologie ... 7 2.5 Wetenschappelijke bijdrage ... 8

3. Informatiewaarde voor beleggers van actieve belastinglatenties ... 9

3.1 Inleiding ... 9

3.2 Actieve belastinglatenties ... 10

3.3 Richtlijnen en regelgeving ... 11

3.3.1 Richtlijnen voor de jaarverslaggeving 272 ... 11

3.3.2 IAS 12 ... 13

3.3.3 Verschillen en overeenkomsten RJ 272 en IAS 12 ... 13

3.3.4 Toekomstige regelgeving ... 14

3.4 Valuation allowance ... 14

3.5 Actieve belastinglatenties en earnings management ... 15

3.6 Informatiewaarde voor beleggers ... 17

(3)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina III

4. Resultaten van het onderzoek ... 25

4.1 Inleiding ... 25

4.2 Onderzoekspopulatie ... 25

4.3 Ontwerp van het onderzoek ... 26

4.4 Beschrijvende statistiek ... 28

4.5 Resultaten correlatie actieve belastinglatenties ... 29

4.6 Resultaten regressie analyse actieve belastinglatenties ... 34

4.7 Analyse van de resultaten ... 38

4.7.1 Analyse van de beschrijvende statistiek ... 38

4.7.2 Analyse van de correlatie uitkomsten ... 38

4.7.2 Analyse van de regressie uitkomsten ... 40

4.8 Testen van de hypothesen ... 47

5. Analyse en discussie ... 50

5.1 Samenvatting en conclusies ... 50

5.2 Beperkingen in het onderzoek ... 52

5.3 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek ... 53

Bijlagen ... 54 Bijlage 1: Literatuurlijst ... 54 Basis literatuur: ... 54 Overige literatuur: ... 54 Regelgeving ... 55 Samenstelling indices ... 55

Conjunctuurklok Centraal Bureau voor de Statistiek ... 55

(4)

H.J. Stroeve|S1385496

Voorwoord

Geachte lezer,

Voor u ligt mijn master thesis aangaande de informatiewaarde welke beleggers in Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen ontlenen aan actieve belastinglatenties. Naar aanleiding van mijn persoonlijke interesse in beleggen, externe verslaggeving alsmede fiscale wet- en regelgeving, gevoed door gevallen in mijn eigen werkpraktijk, ben ik tot de keuze gekomen voor bovengenoemd onderwerp.

Deze master thesis is echter niet in het geheel tot stand gekomen door mijn inzet alleen. Zonder iemand te kort te doen, zou ik graag in het bijzonder een aantal mensen willen bedanken.

Allereerst mijn begeleiders vanuit de Rijksuniversiteit Groningen, de heer drs. D.J.J Heslinga en mevrouw prof. dr. I.J.J Burgers. De commentaren die ik van hen heb mogen ontvangen, heb ik als nuttig en constructief ervaren.

Ten tweede wil ik mijn collega en mentor de heer drs. W.A. Barkhof bedanken voor zijn kritische blik bij het nakijken van dit rapport.

Verder wil ik mijn vriendin, familie en vrienden bedanken voor de morele steun ten tijde van het uitvoeren van het onderzoek en het opstellen van dit schrijven.

Tot slot wens ik u als lezer veel plezier met het lezen van mijn master thesis.

Meppel, juli 2014 H.J. Stroeve

(5)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 1

1. Inleiding

1.1 Introductie tot het onderwerp

“Belastinglatenties hebben voorspellende waarde”, zo kopt het artikel van de heer Kock in 2012 in het magazine Accountancynieuws. “Het bestuur van de onderneming geeft met de opname van een actieve belastinglatentie een indicatie van het vertrouwen in de continuïteit van de onderneming” luidt de stelling die de heer Kock poneert.

De afgelopen jaren (2008-2013) hebben in het teken gestaan van de financiële crisis. Het wereldwijde bedrijfsleven heeft hiervan de wrange vruchten geplukt in de vorm van slechte bedrijfsresultaten. Internationale belastingwetgeving stelt bedrijven in staat om fiscale verliezen zowel achterwaarts als voorwaarts te verrekenen met vroegere of toekomstige winsten.

Naast achterwaartse en voorwaartse verliesverrekening spelen ook verschillen in commerciële en fiscale waarderingen een belangrijke rol bij het opnemen van latente belastingen. Deze factoren zullen eveneens worden meegenomen in het door mij voorgestelde onderzoek. Het voorgestelde onderzoek beziet de impact van de financiële crisis op de opname en toelichting van actieve belastinglatenties bij Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen en hoe dit zijn weerslag heeft op de informatiewaarde voor beleggers.

1.2 Probleemstelling

Ten einde het onderzoek in deze master thesis voldoende in te kaderen zal antwoord worden gezocht op de volgende hoofdvraag: “Bestaat er een statistisch significant verschil in de informatiewaarde van actieve belastinglatenties voor beleggers in Nederlandse

(6)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 2

1.3 Aanleiding tot de keuze voor het onderwerp

Bestaande onderzoeken van Ayers (1998) alsmede van Amir en Sougiannis (1999) tonen aan dat actieve belastinglatenties informatiewaarde bevatten voor beleggers.

Het bovenstaande onderzoek is echter in Amerika uitgevoerd op basis van de daar geldende richtlijnen APB (Accounting Principles Board opinion) 11 en SFAS (Statement of Financial Accounting Standards) 109.

Er is slechts weinig onderzoek gedaan naar de informatiewaarde van actieve belastinglatenties voor beleggers in bedrijven welke rapporteren onder IFRS.

In 2007 is onderzoek gepubliceerd door Naarding en Langendijk naar de informatiewaarde van actieve belastinglatenties voor beleggers in bedrijven welke ultimo 2003 een notering aan de Nederlandse beurs hadden. In het onderzoek van Naarding en Langendijk waren deze bedrijven onderworpen aan de verslaggevingsregels uit BW 2 titel 9 en de RJ.

Bovenstaande onderzoeken geven echter geen vergelijk tussen het veronderstelde verschil in informatiewaarde van actieve belastinglatenties ten tijde van hoogconjunctuur en

laagconjunctuur. De veronderstelling is gelegen in de verslechtering van de economische omstandigheden welke in theorie kunnen leiden tot hogere actieve belastinglatenties uit hoofde van verliesverrekening en belastbare tijdelijke verschillen.

De doelstelling van dit onderzoek is dan ook: “Het inzichtelijk maken van de invloed van hoog- en laagconjunctuur op de informatiewaarde van actieve belastinglatenties uit hoofde van verliesverrekeningen, verrekenbare tijdelijke verschillen en beschikbare fiscale

verrekeningsmogelijkheden voor beleggers in ondernemingen met een beursnotering aan de Amsterdamse effectenbeursen AEX en AMX.”

1.4 Opzet van de thesis

In deze scriptie maak ik een vergelijk tussen de informatiewaarde van actieve

belastinglatenties voor beleggers in Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen ten tijde van welvaart en ten tijde van recessie. Daartoe geef ik in hoofdstuk 2 de onderzoeksopzet, in hoofdstuk 3 de theorie achter actieve belastinglatenties alsmede de van toepassing zijn regelgeving, in hoofdstuk 4 de onderzoeksresultaten en in hoofdstuk 5 de conclusies, discussie en aanbevelingen voor verder onderzoek.

(7)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 3

2. Opzet van het onderzoek

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt kort uiteengezet wat de centrale probleemstelling van het onderzoek is, wat de doelstelling is en wat de onderzoeksvraag is.

Hiervoor zal ik in paragraaf 2.2 de probleemstelling uiteenzetten, in paragraaf 2.3 het theoretisch kader, in paragraaf 2.4 het onderzoeksmodel en tot slot in paragraaf 2.5 de wetenschappelijke bijdrage.

2.2 Probleemstelling

Om de hoofdvraag : “Bestaat er een statistisch significant verschil in de informatiewaarde van actieve belastinglatenties voor beleggers in Nederlandse beursgenoteerde bedrijven in tijden van hoogconjunctuur en tijden van laagconjunctuur”, te kunnen beantwoorden zal gebruik gemaakt worden van deelvragen.

Middels deelvraag 1 zal inzichtelijk worden gemaakt wat wordt bedoeld met een actieve belastinglatentie alsmede hoe actieve belastinglatenties tot stand komen.

Deelvraag 1: Wat zijn actieve belastinglatenties en hoe ontstaan zij?

Aan de hand van deelvraag 2 zal inzichtelijk worden gemaakt hoe de verwerking in de jaarrekening geschiedt onder IAS 12 ten aanzien van opname en waardering.

Deelvraag 2: Welke richtlijnen en regelgeving zijn van toepassing op actieve belastinglatenties?

Tot slot zal op basis van deelvraag 3 uiteengezet worden hoe beleggers informatiewaarde kunnen ontlenen aan actieve belastinglatenties.

Deelvraag 3: Hoe ontlenen beleggers informatiewaarde aan actieve belastinglatenties?

(8)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 4 Om op bovengenoemde vragen tot een antwoord te komen zijn de volgende hypothesen opgesteld:

Hypothese 1: De hoogte van de actieve belastinglatentie is positief geassocieerd met de marktwaarde van de onderneming.

Hypothese 2: De valuation allowance is negatief geassocieerd met de marktwaarde van de onderneming.

Met de valuation allowance wordt de waarderingscorrectie bedoeld welke het management toepast op de actieve latentie voor het deel in de toekomst naar verwachting niet gerealiseerd zal worden. Een nadere uiteenzetting hieromtrent volgt in paragraaf 3.4

Hypothese 3: De mate van associatie tussen de hoogte van de actieve belastinglatentie en de marktwaarde van de onderneming neemt af in tijden van laagconjunctuur en neemt toe in tijden van hoogconjunctuur.

Door middel van deze hypothesen en de bevindingen hieromtrent tracht ik duidelijkheid te scheppen ten aanzien van de verschillen in informatiewaarde ten tijde van hoogconjunctuur en laag conjunctuur. Hiertoe zal het onderzoek zich richten op de periode 2005 tot en met 2009.

2.3 Theoretisch kader

Eerder onderzoek van Ayers (1998) toont aan dat het opnemen van actieve belastinglatenties onder SFAS 109 leidt tot een hogere marktwaarde van beursgenoteerde ondernemingen, alsmede tot een hogere informatiewaarde voor beleggers. In zijn onderzoek toont hij aan dat de toelichtingen die onder SFAS 109 worden gepubliceerd door Amerikaanse

beursgenoteerde ondernemingen een hogere informatiewaarde hebben dan de toelichtingen die voorheen onder APB 11 werden gepubliceerd. Dit heeft volgens Ayers met name te maken met de vereiste „more likely than not‟ zoals benoemd in SFAS 109, hetgeen een wezenlijk verschil is met de meer conservatieve criteria die werden gehanteerd onder APB 11 zonder de vereiste „valuation allowance‟ uit SFAS 109.

(9)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 5 Bewijs voor het gebruik van ´valuation allowances´ door beleggers om de verwachtingen van het management in te schatten ten aanzien van de realiseerbaarheid en toekomstige belastbare winsten is door Kumar en Visvanathan (2003) gevonden. Zij stellen dat dergelijke

openbaarmakingen aangaande actieve latenties bruikbaar zijn voor beleggers mits de

managers relevante, niet publieke informatie verstrekken, onder voorwaarde dat de informatie niet naar buiten komt voorafgaand aan de publicatie door de onderneming.

Nadere analyse van de verstrekte informatie door Kumar en Visvanathan (2003) wijst uit dat publicatie van informatie aangaande latente belastingvorderingen tot vier kwartalen erna, nog van invloed is op herziene verwachtingen van de realiseerbaarheid van de latentie, alsmede de realiseerbaarheid van toekomstige winsten. De uitkomsten van deze studie impliceren zeer sterk dat publicaties omtrent „valuation allowances‟ nieuwe en bruikbare informatie verschaffen aan beleggers.

Contrair aan de resultaten uit de hierboven beschreven onderzoeken concludeert Epe (2010) in zijn dissertatie dat er geen statistisch significant verband bestaat tussen de hoogte van de rentabiliteit van het eigen vermogen en het deel van de vervroegde belastingen en rechten op voorwaartse verliescompensatie dat in de bedrijfseconomische balans niet tot waardering is gebracht. Om tot zijn bewering te komen heeft Epe de rentabiliteit van 216 Nederlandse bedrijven verdeeld over de jaren 2003-2005 afgezet tegen het niet opgenomen deel van de actieve belastinglatentie. Verder stelt Epe dat het al dan niet tot waardering brengen van actieve belastinglatenties, van statistisch significante invloed is op de gepresenteerde nettowinst in de bedrijfseconomische jaarrekening. Hiertoe heeft hij 110 bedrijven

geselecteerd met een beursnotering in de jaren 2001-2005 en hierbij het verband onderzocht tussen de nettowinst en het effect van het op- danwel afwaarderen van actieve belastlatenties. Epe acht de ondernemingsleiding, uitzonderingen daar gelaten, niet in staat om het niet te verrekenen deel van het voorwaarts te compenseren deel van het verlies in te schatten. Onderzoek van Laux (2013) toont aan dat er een asymmetrisch verband bestaat tussen zowel actieve als passieve latente belastingposities en de toekomstige belastingbetalingen.

Belastbare verschillen tussen de commerciële en de fiscale balans zullen echter niet leiden tot een uitstel van toekomstige betalingen uit hoofde van belastingen. Het onderzoek toont aan dat het grootste component van de latente belastingen, zijnde de verschillen in afschrijvingen tussen de commerciële en fiscale balans, niet in verband worden gebracht met toekomstige belastingbetalingen.

(10)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 6 De studieresultaten van Laux (2013) geven aan dat het nog maar de vraag is of de kosten van het verstrekken van de informatie en het gebruik van de informatie ten aanzien van latente belastingvorderingen en -verplichtingen opwegen tegen de baten. De beperkingen in het onderzoek van Laux laten generalisatie naar andere bedrijven buiten de door hem onderzochte bedrijven echter niet toe.

De resultaten uit de onderzoeken van Epe (2010) en Laux (2013) maken het onderhavige onderzoek des te interessanter aangezien er in de, in het verleden uitgevoerde, onderzoeken gemengde resultaten worden gerapporteerd.

Op grond van het bovenstaande kan derhalve geconcludeerd worden dat de resultaten uit eerder onderzoek niet eenduidig zijn. Mogelijke oorzaken hiervoor betreffen de verschillen in verslaggevingregels alsmede de soorten latenties die men heeft onderzocht. Een en ander zal nader worden beschouwd in hoofdstuk drie.

2.4 Onderzoeksmodel

Door Naarding en Langendijk (2007) is vergelijkbaar onderzoek uitgevoerd ten aanzien van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen. Aangezien deze Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen verplicht onder IFRS rapporteren en de Europese Commissie streeft naar afstemmingen van de belastingwetgeving tussen de lidstaten, kan mijns inziens het model zoals weergegeven in de sectie onderzoeksontwerp op vergelijkbare wijze worden toegepast op Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen.

2.4.1 Populatie

Voor dit onderzoek zal gebruik worden gemaakt van beschrijvende statistiek op basis van data verkregen van de grootste Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen. De selectie voor deze bedrijven is bepaald aan de hand van de samenstelling van de Nederlandse effectenbeurs AEX in de jaren 2005 tot en met 2009.

De data voor het onderzoek zal worden verkregen vanuit de jaarverslagen van de geselecteerde ondernemingen. Om de vergelijkbaarheid met de onderzoeken van Ayers (1998) alsmede Naarding en Langendijk (2007) in stand te houden, zullen financiële instellingen worden verwijderd uit de populatie.

De jaarverslagen zijn te benaderen via de websites van de in de onderzoekspopulatie

betrokken bedrijven. Eventuele andere benodigde financiële kengetallen zijn terug te vinden in de database Orbis, alsmede via de database van Company.info.

(11)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 7

2.4.2 Methodologie

Het onderzoek zal uitgevoerd worden in de vorm van een onderzoek naar jaarrekeningen aan de hand van het door Ayers in 1998, en zoals in 2007 gebruikt door Naarding en Langendijk, ontwikkelde schattingsmodel voor de invloed van de actieve belastinglatenties op de

marktwaarde van ondernemingen, zoals hieronder beschreven.

De te onderzoeken modellen met bijbehorende variabelen zijn, gelijk het onderzoek van Naarding en Langendijk (2007) als volgt gedefinieerd:

(1) MWi = β0 + β1EVi + β2DTA i + Ɛ

(2) MWi = β0 + β1EVi + β2DTAgri + β3VA i + Ɛ

MWi : Marktwaarde van het Eigen Vermogen van onderneming i

EVi : Boekwaarde van het Eigen Vermogen verminderd met de Actieve Belastinglatentie van onderneming i

DTA i : Actieve belastinglatentie van onderneming i

DTAgri : Actieve belastinglatentie plus waarderingscorrectie van onderneming i VA i : Waarderingscorrectie van onderneming i

In het regressiemodel zijn alle variabelen gedeeld door het aantal gewone uitstaande aandelen om eventuele effecten uit hoofde van omvang uit te schakelen

Analoog aan de modellen zoals gebruikt door Ayers (1998) en Naarding en Langendijk (2007) meet model 1 de invloed van de actieve belastinglatentie op de marktwaarde van de onderneming en meet model 2 de invloed van de bruto actieve belastinglatentie en de valuation allowance op de marktwaarde van de onderneming.

(12)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 8

2.5 Wetenschappelijke bijdrage

Het doel van dit onderzoek is om een bijdrage te leveren aan de kennis omtrent het begrip informatiewaarde van actieve belastinglatenties in de meest brede zin.

Daarnaast is dit onderzoek een aanvulling op eerdere onderzoeken naar de informatiewaarde van actieve belastinglatenties in de Verenigde Staten (Ayers, 1998; Amir en Sougiannis, 1999)

en in Nederland (Naarding en Langendijk, 2007).

Voorts stellen Graham et al. (2012) dat het beeld, voortvloeiende uit onderzoek naar het waarderen van belastinglatenties door beleggers en investeerders, diffuus is en de uitkomsten niet eenduidig zijn.

Daar waar in eerdere onderzoeken de focus heeft gelegen op de Verenigde Staten op basis van verslaggevingstandaard SFAS (Statement of Financial Accounting Standards) 109 en APB (Accounting Principles Board Opinion) 11 in de periode voorafgaand aan de financiële crisis, zal middels dit onderzoek inzicht worden verkregen in de informatiewaarde van actieve belastinglatenties voor beleggers in Nederlandse beursgenoteerde bedrijven onder IAS 12. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van gegevens welke betrekking hebben op hoogconjunctuur en op laagconjunctuur.

Aangezien eerder onderzoek enerzijds in perioden van economische voorspoed is uitgevoerd en anderzijds betrekking had op andere verslaggevingsstelsels, zal dit onderzoek meer inzicht verschaffen in de informatiewaarde die actieve latente belastingen verschaffen aan beleggers in Nederlandse beursgenoteerde bedrijven welke rapporteren onder IFRS.

(13)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 9

3. Informatiewaarde voor beleggers van actieve belastinglatenties

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk ga ik nader in op de stelling die heer Kock poneerde in het juni nummer van Accountancynieuws uit 2012. Volgens Kock hebben belastinglatenties voorspellende waarde, in het gepubliceerde artikel geeft hij beknopt antwoord op de vraag: „Waardoor ontstaan latente belastingen en wat zijn de aandachtspunten bij de vaststelling van deze bedragen?‟. In het nu volgende hoofdstuk zal ik dieper ingaan op de opname- en het ontstaan van actieve belastinglatenties onder zowel RJ 272 als IAS 12. Het ontstaan van actieve belastinglatenties is uitgewerkt in paragraaf 3.2 en de van toepassing zijnde regelgeving is door mij behandeld in paragraaf 3.3.

In paragraaf 3.4 wordt de valuation allowance ofwel de waarderingscorrectie behandeld die van toepassing kan zijn bij de opname van de actieve belastinglatentie.

Paragraaf 3.5 is gewijd aan mogelijkheden van het al dan niet opnemen van een actieve belastinglatentie en de waarderingscorrectie hierop in relatie tot earnings management. Voorts zal ik in paragraaf 3.6 aan de hand van literatuur aangaande latente belastingen in het algemeen alsmede literatuur specifiek gericht op actieve belastinglatenties de

informatiewaarde voor beleggers behandelen welke aan actieve belastinglatenties ontleend kan worden.

Tot slot zal in paragraaf 3.7 ruimte zijn voor een samenvattend overzicht van hetgeen behandeld in hoofdstuk 3.

(14)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 10

3.2 Actieve belastinglatenties

Nederlandse bedrijven stellen naast de commerciële jaarrekening ook een fiscale jaarrekening op. Daar waar de commerciële jaarrekening dient als verantwoordingsstuk voor de leiding van de onderneming en gericht is op stakeholders, heeft de fiscale jaarrekening tot doel de fiscus te informeren aangaande het behaalde fiscale resultaat welke tot belastingheffing leidt. Tussen de commerciële jaarrekening en de fiscale jaarrekening kunnen door verschillen in wet- en regelgeving tijdelijke en/of permanente verschillen bestaan. Permanente verschillen leiden er toe dat de effectieve belastingdruk van de onderneming afwijkt van de nominale belastingdruk. Aanleiding voor permanente verschillen zijn fiscale vrijstellingen van bepaalde baten, aftrekbeperkingen ten aanzien van bepaalde kosten en fiscale faciliteiten, zoals in Nederland bijvoorbeeld de investeringsaftrek.

Permanente verschillen tussen de commerciële en de fiscale jaarrekening leiden tot onderdruk of overdruk. Wanneer de onderneming gebruik maakt van fiscale regelingen zoals

bijvoorbeeld de investeringsaftrek, zal het fiscale resultaat lager zijn dan het commerciële resultaat, hetgeen tot onderdruk leidt. Indien de onderneming te maken krijgt met een hogere fiscale winst dan zij in haar commerciële jaarrekening heeft verantwoord, bijvoorbeeld als gevolg van bijtelling van fiscaal niet geaccepteerde- of beperkt aftrekbare kosten, zoals de thincap- regeling, dan zal er sprake zijn van overdruk.

Tijdelijke verschillen tussen de commerciële jaarrekening en de fiscale jaarrekening leiden tot de opname van actieve danwel passieve belastinglatenties in de commerciële jaarrekening. Wanneer de commerciële waarde lager is dan de fiscale waarde van een jaarrekeningpost volgt opname van een actieve belastinglatentie. Wanneer de commerciële waarde hoger is dan de fiscale waarde van een jaarrekeningpost volgt een passieve belastinglatentie. Daarnaast kan een actieve belastinglatentie ontstaan uit hoofde van voorwaartse verliescompensatie.

Op grond van artikel 20 lid 2 van de Wet op de Vennootschapsbelasting kunnen

ondernemingen verliezen verrekenen met toekomstige winsten. In 2006 konden bedrijven fiscale verliezen verrekenen met winsten van het voorafgaande jaar en winsten in de negen opvolgende jaren. Voor de fiscale aangifte van 2009 gold een verruiming van deze regeling, tussen de jaren 2009 en 2011 konden fiscale verliezen verrekend worden met de winsten van de drie voorgaande jaren en de zes opvolgende jaren.

(15)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 11 Voorwaartse verliesverrekening treedt alleen op wanneer de mogelijkheden tot achterwaartse verliesverrekening geheel benut zijn. In het geval dat voorwaarts te verrekenen verliezen niet binnen de gestelde termijn verrekend kunnen worden, verdampen zij. Dit heeft tot gevolg dat de belastingdruk van de onderneming in een dergelijk geval hoger zal zijn dan het geldende tarief in de Wet op de Vennootschapsbelasting.

Dergelijke rechten op voorwaartse verliesverrekening kunnen onder bepaalde voorwaarden worden opgenomen op de commerciële balans. In de volgende paragraaf zal hier nader op worden ingegaan.

3.3 Richtlijnen en regelgeving

Om te onderzoeken of actieve belastinglatenties informatiewaarde (kunnen) leveren aan beleggers is het van belang om de kaders vanuit wet- en regelgeving hieromtrent te definiëren. Hiertoe zal ik in paragraaf 3.3 de thans van kracht zijnde regelgeving, zowel nationaal als internationaal, alsmede mogelijke toekomstige regelgeving kort beschouwen.

3.3.1 Richtlijnen voor de jaarverslaggeving 272

Voor wat betreft de Nederlandse regelgeving aangaande latente belastingen, in het bijzonder actieve belastinglatenties uit hoofde van voorwaartse verliesverrekening, verrekenbare tijdelijke verschillen en beschikbare fiscale verrekeningsmogelijkheden, wordt de relevante regelgeving weergegeven in de door de Raad voor de Jaarverslaggeving opgestelde richtlijnen voor de jaarverslaggeving (hierna: RJ), specifiek RJ 272 “Belastingen naar de winst”.

In deze richtlijn worden handreikingen gegeven voor de verwerking van belastingen naar de winst voor rechtspersonen welke rapporteren onder Nederlands recht.

(16)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 12 De criteria voor het opnemen van latente belastingvorderingen uit hoofde van voorwaartse verliescompensatie en beschikbare fiscale verrekeningsmogelijkheden zijn gelijk aan de criteria voor opname uit hoofde van verrekenbare verschillen. Onderstaande criteria zijn terug te vinden in RJ 272.313:

 de rechtspersoon heeft voldoende belastbare tijdelijke verschillen betreffende dezelfde belastingautoriteit en dezelfde fiscale eenheid, die zullen resulteren in belastbare bedragen waartegen de verliescompensatie kan worden gecompenseerd en/of verrekeningsmogelijkheden kunnen worden benut voordat zij expireren; of

 het is waarschijnlijk dat de rechtspersonen voldoende fiscale winst zal hebben voordat de verliescompensatie en verrekeningsmogelijkheden expireren; of

 planning van de fiscale winst is mogelijk, zodat de rechtspersoon voldoende fiscale winst kan creëren in de verslagperiode waartegen de beschikbare voorwaartse

verliescompensatie kan worden gerealiseerd en de verrekeningsmogelijkheden kunnen worden benut.

Derhalve is het onder de Nederlandse regelgeving niet toegestaan een latente

belastingvordering uit hoofde van voorwaartse verliescompensatie op te nemen indien het niet waarschijnlijk is dat deze in de toekomst kan worden gecompenseerd met fiscale winsten danwel fiscale verrekeningsmogelijkheden.

Tevens bieden bovenstaande criteria de mogelijkheid om verliezen uit het verleden welke destijds om gegronde redenen niet tot waardering zijn gebracht, alsnog op te nemen in de latente belastingvordering, indien toekomstige verrekening waarschijnlijk is.

Daarnaast ontstaat er door de aanbevelingen uit de RJ ruimte om de latente vordering uit hoofde van verliescompensatie ten dele op te nemen op de balans, namelijk voor het deel dat het management daadwerkelijk verwacht te kunnen verrekenen met toekomstige fiscale winsten of fiscale verrekeningsmogelijkheden.

Het niet, of slechts ten dele, opnemen, alsmede het in een later jaar alsnog opnemen van een latente belastingvordering uit hoofde van voorwaartse verliescompensatie, leidt tot een situatie waarbij de effectieve belastingdruk zal afwijken van de nominale percentages van de winstbelastingen.

(17)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 13

3.3.2 IAS 12

Sinds 2005 dienen alle beursgenoteerde ondernemingen in Nederland te rapporteren onder IFRS. De standaard voor de opname en verwerking van belastingen, alsmede actieve- en passieve latenties is opgenomen in deze regelgeving onder IAS 12.

Criteria voor de opname van latente belastingen zijn nagenoeg gelijk aan de criteria zoals benoemd in paragraaf 3.3.1 aangaande RJ 272.

Onder IAS 12 dienen latente belastingen opgenomen te worden wanneer er tijdelijke verschillen ontstaan tussen de commerciële en de fiscale balans van een onderneming. Wanneer deze tijdelijke verschillen echter ontstaan door opname van goodwill op de commerciële balans welke fiscaal niet is toegestaan, dan blijft opname van een latentie achterwege. Dit ontstaat doordat de afschrijving op de goodwill fiscaal niet aftrekbaar is, een eventueel verschil tussen de commerciële en de fiscale balans leidt in dit specifieke geval niet tot het betalen of terug ontvangen van belastingen. Een en ander is identiek geregeld onder RJ 272.

3.3.3 Verschillen en overeenkomsten RJ 272 en IAS 12

Al sinds de jaren „80 wordt discussie gevoerd aangaande de toepassing van het matching-principe bij het opnemen van zowel actieve als passieve belastinglatenties. Wanneer het matching-principe wordt gevolgd, leidt dit tot de opname van latente belastingen op de balans (Feenstra, 1980).

Door het opnemen van belastinglatenties wordt voldaan aan het matchingprincipe, doordat de fiscale consequenties van hetgeen gerapporteerd wordt in de jaarrekening in dezelfde

jaarrekening wordt verwerkt als een belastinglatentie.

De regelgeving omtrent de opname van belastinglatenties onder RJ 272 en IAS 12 vertonen veel overeenkomsten, maar zijn niet identiek. Een van de belangrijkste verschillen tussen RJ 272 en IAS 12 heeft betrekking op de waardering van latente belastingen in de jaarrekening. Daar waar RJ 272, naast de nominale waarde, ook waardering tegen netto contante waarde toestaat, is dit laatste onder IAS 12 niet toegestaan.

Zoals uit voorgaande paragrafen 3.3.2 en 3.3.3 blijkt zijn de verschillen tussen RJ 272 en IAS 12 zeer beperkt, een en ander als gevolg van het feit dat RJ 272 grotendeels is gebaseerd op IAS 12.

(18)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 14

3.3.4 Toekomstige regelgeving

In maart 2009 heeft de IASB een Exposure Draft uitgevaardigd, welke op de lange termijn IAS 12 zal gaan vervangen. De inhoud van deze Exposure Draft moet ervoor zorgen dat enkele verschillen tussen US GAAP en IFRS verdwijnen op het gebied van de opname van latente belastingen.

Op de inhoud van de Exposure Draft is door de verschillende betrokken partijen echter zoveel commentaar geleverd dat de voorgestelde grondige herziening van IAS 12 door de IASB is uitgesteld. Gelet op deze uitstelling, alsmede het gegeven dat dit onderzoek betrekking heeft op de jaren 2005 tot en met 2009, is in dit onderzoek met eventuele toekomstige aanpassingen in de standaard geen rekening gehouden.

3.4 Valuation allowance

Zoals besproken in paragraaf 3.3 zien zowel de Raad voor de Jaarverslaggeving, IASB alsmede de FASB, actieve belastinglatenties als daadwerkelijke vorderingen welke bij voorkeur opgenomen dienen te worden in de jaarrekening.

Amerikaans onderzoek van Amir et al (1997) ondersteunt deze aanbeveling. Zij concluderen naar aanleiding van hun onderzoek naar de opname van actieve en passieve belastinglatenties onder Fortune 500 bedrijven dat belastinglatenties in de jaarrekening gewaardeerd dienen te worden als ieder ander actief of passief.

Onder Amerikaanse regelgeving (SFAS 109) dient het management tevens een inschatting te maken van de kans dat de, in de actieve latentie opgenomen, verliezen in de toekomst te verrekenen zijn. Vorenstaande wordt een valuation allowance genoemd. Op basis van het criteria „more likely than not‟ dient het management een correctie te maken op de waardering van de actieve belastinglatentie uit hoofde van voorwaartse verliescompensatie en deze toe te lichten in het jaarverslag.

Ook voor bedrijven welke rapporteren onder RJ 272 en IAS 12 dient het management een inschatting te maken van de mate waarin de verliezen in de toekomst gecompenseerd kunnen worden met toekomstige fiscale winsten.

(19)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 15 Belangwekkend voor dit onderzoek is eveneens dat ondernemingen welke onder IFRS

rapporteren verplicht zijn toe te lichten voor welk deel van de te verrekenen verliezen, voorzichtigheidshalve, geen latente belastingvordering is opgenomen.

De bedragen van de geïncasseerde verliezen die gebruikt kunnen worden ten behoeve van voorwaartse verliescompensatie maar niet zijn gewaardeerd in een actieve belastinglatentie dienen te worden opgenomen in de toelichting (IAS 12.81e, RJ 272.707).

Daarnaast dient onder IAS 12.81e te worden vermeld wanneer de niet opgenomen verliezen, die in aanmerking komen voor voorwaartse verliesverrekening, verdampen.

Voorts dient men, op grond van IAS 12.79 en 12.80 alsmede RJ 272.702, in de winst- en verliesrekening de winst voortkomend uit voorheen niet-opgenomen fiscale verliezen en de last voortkomend uit het niet langer opnemen van de actieve belastinglatentie uit hoofde van voorwaartse verliescompensatie separaat toe te lichten.

Met andere woorden, de gebruiker van de jaarrekening kan door middel van vergelijking van de opgenomen latentie met de weergegeven compensabele verliezen zelf vaststellen of alle compensabele verliezen leiden tot een latentie. Dit zou, althans gedeeltelijk, de

winstverwachting en het vertrouwen van de directie in de onderneming kunnen prijsgeven. Daar er in IFRS noch in de RJ een duidelijk terminologie voor een dergelijke correctie op de op te nemen actieve belastinglatentie uit hoofde van voorwaartse verliesverrekening wordt gehanteerd, is besloten om aansluiting te zoeken bij de Amerikaanse terminologie valuation allowance.

3.5 Actieve belastinglatenties en earnings management

Het toepassen van een valuation allowance wordt in de literatuur ook in verband gebracht met earnings management. Uit onderzoek van Schrand en Wong (2003), uitgevoerd op bedrijven in financiële sector, blijkt dat financiële instellingen de valuation allowance gebruiken om winsten over meerjarige perioden te egaliseren. Volgens Schrand en Wong maakt SFAS No. 109 het mogelijk om arbitrair hoge valuation allowances op te nemen met betrekking tot latente belastingvorderingen. Deze ondernemingen kunnen dan later gebruik maken van deze "stille reserves" om winsten te egaliseren.

(20)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 16 Uit de gegevens van Schrand en Wong blijkt dat de onderzochte banken initieel over

voldoende kapitaal beschikten om de negatieve gevolgen van het opnemen van een hoge valuation allowance te kunnen dragen. In latere jaren is deze (te) hoog opgenomen valuation allowance door de banken gebruikt om winsten te egaliseren.

Contrair aan Miller en Skinner (1998) vinden Schrand en Wong sterk bewijs voor het

managen van earnings door banken middels de valuation allowance, ze stellen dat banken de valuation allowance lager opnemen wanneer de winst voor belastingen lager uitvalt dan geprognosticeerd en dat de valuation hoger wordt opgenomen wanneer de gerealiseerde winst hoger uitvalt dan geprognosticeerd.

Miller en Skinner (1998) concluderen dat, in consistentie met SFAS No. 109, bedrijven met een hogere actieve belastinglatentie een hogere valuation allowance hebben. Op basis van het uitgevoerde onderzoek komen ze vervolgens tot de conclusie dat ze weinig tot geen bewijs vinden voor het egaliseren van winsten middels de valuation allowance door het management. Hierbij geven ze echter toe dat de uitgevoerde tests mogelijk niet erg krachtig zijn vanwege het feit dat SFAS No. 109 pas twee jaar van kracht is en dat uitgebreide data aangaande dit onderwerp derhalve ontbreekt.

Op bovengenoemd hiaat in het onderzoek van Miller en Skinner (1998) haken Schrand en Wong (2003) in. Zij stellen dat de bevindingen uit hun onderzoek robuust zijn aangezien ze gebruik maken van een dataset welke homogener is dan de dataset van Miller en Skinner (1998). Daarnaast is het onderzoek van Schrand en Wong (2003) op een later tijdstip is uitgevoerd waardoor meer data beschikbaar is.

De beperking in het onderzoek van Schrand en Wong is mijns inziens echter gelegen in het louter onderzoeken van banken. Hierdoor zijn de resultaten van het onderzoek mogelijk niet te generaliseren naar overige sectoren. De auteurs zelf echter stellen dat de resultaten

verkregen uit het onderzoek wel te generaliseren zijn naar andere sectoren daar de regelgeving zoals aangereikt in SFAS No. 109 voor alle sectoren gelijk zijn.

(21)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 17 In het bovenstaande wordt mijn inziens echter voorbij gegaan aan de bevindingen uit het onderzoek van Basu (1997), hij concludeert dat er stimulansen zijn voor het management aangaande het toepassen van conservatieve waarderingsgrondslagen. Deze prikkels zijn gelegen in „legal liability‟ voor zowel de controlerend accountant als het management welke verantwoordelijk is voor het opstellen van de jaarrekening. In de conclusie aangaande de generaliseerbaarheid van de resultaten uit het onderzoek van Schrand en Wong (2003) wordt derhalve geen rekening gehouden met deze en andere prikkels welke het al dan niet te hoog opnemen van de valuation allowance beïnvloeden.

3.6 Informatiewaarde voor beleggers

Uit onderzoek van Givoly en Hayn (1992) blijkt dat beleggers latente belastingverplichtingen als daadwerkelijke passief posten zien en dit meenemen in hun investeringsbeslissing.

Volgens de onderzoekers maken beleggers de voorzieningen voor latente belastingen contant, waarbij ze de waarschijnlijkheid en het tijdstip van de afwikkeling van de post in acht nemen. Givoly en Hayn stellen naar aanleiding van de uitkomsten van hun onderzoek dat een deel van de gevormde voorziening voor latente belastingen gezien kan worden als eigen vermogen, aangezien door beleggers de opname van latente belastingverplichtingen wordt beloond met een hogere beurskoers.

In een later onderzoek, uitgevoerd door Amir et al in 1997 concluderen de onderzoekers dat belastinglatenties (zowel actieve als passieve latenties) waarderelevant zijn voor beleggers. Uit dit onderzoek onder Fortune 500 bedrijven over de periode 1992-1994, waarbij

belastinglatenties zijn verdeeld in zeven subcategorieën, zijnde latenties uit hoofde van afschrijvingen en amortisaties, verrekenbare verliezen en belastingkortingen,

reorganisatievoorzieningen, milieuheffingen, personeelsbeloningen (zoals

pensioentoezeggingen, personeelsopties et cetera), de valuation allowance zoals bedoeld onder SFAS 109 en overige verschillen, blijkt dat met name belastinglatenties gerelateerd aan reorganisatievoorzieningen een hogere mate van correlatie vertonen met de waardering van het eigen vermogen dan de overige onderzochte belastinglatenties.

De periode van het onderzoek van Amir et al ligt na de beëindiging van de recessie als gevolg van de eerste Golf oorlog, deze periode werd gekenmerkt door sterke stijging van

beurskoersen waarin de belangrijkste index in Amerika, de DOW Jones index, stijgt van 3.200 punten in januari 1992 naar bijna 4.000 punten eind 1994.

(22)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 18 Bovenstaande onderzoeken van Givoly en Hayn (1992) en Amir et al (1997) roepen de vraag op of enkel latente belastingverplichtingen leiden tot (informatie)waarde voor beleggers en derhalve waarde creëren, of dat hetzelfde geldt voor actieve belastinglatenties, in het bijzonder de opname van de vordering uit hoofde van voorwaartse verliescompensatie, verrekenbare tijdelijke verschillen en beschikbare fiscale verrekeningsmogelijkheden. Daarnaast roept het vragen op aangaande de invloed van conjunctuur hierop.

In het eerder aangehaalde onderzoek van Amir et al (1997) concluderen de onderzoekers dat de netto realiseerbare waarde van actieve belastinglatenties door beleggers, over het

algemeen, negatief wordt geassocieerd met de aandelenkoers. Echter, de onderzoekers geven tevens aan, dat ze niet kunnen uitsluiten dat deze bevinding de resultante is van het model dat is gebruikt in het onderzoek danwel misspecificaties in het model. Het door de onderzoekers gebruikte model van Feldham en Olsen (1995) relateert de marktwaarde van het eigen vermogen aan abnormale winsten, netto operationele activa, netto financiële activa en netto belastinglatenties.

De onderzoekers vinden geen of nagenoeg geen relatie tussen de netto belastinglatenties en de overige voornoemde variabelen.

Wel blijkt uit het onderzoek van Amir et al (1997) dat het merendeel van de ondernemingen een actieve belastinglatentie uit hoofde van voorwaartse verliescompensatie heeft geactiveerd op de balans. De onderzoekers hebben tevens naar de valuation allowance gekeken welke de bruto actieve belastinglatentie verminderen. Op basis van de bevindingen uit hun onderzoek concluderen zij dat het management van de, in het onderzoek betrokken, ondernemingen inschat dat de helft van de opgelopen verliezen niet verrekend kunnen worden in de toekomst. Derhalve lijkt op basis van het onderzoek van Amir et al sprake van informatiewaarde voor beleggers. Immers, beleggers kunnen aan de schattingen van het management ten aanzien van het al dan niet volledig opnemen van de actieve belastinglatentie uit hoofde van voorwaartse verliescompensatie, verrekenbare tijdelijke verschillen en beschikbare fiscale

verrekeningsmogelijkheid afleiden hoe het management de toekomstige winstgevendheid van de onderneming ziet.

(23)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 19 Later onderzoek van eveneens Amerikaanse onderzoekers (Amir en Sougiannis, 1999) toont aan dat beleggers informatie aangaande opgenomen actieve belastinglatenties uit hoofde van voorwaartse verliesverrekening meenemen in de waardering van het eigen vermogen van ondernemingen, alsmede in de toekomstige winstverwachting. Amir en Sougiannis vinden enerzijds een sterke positieve correlatie tussen de aandelenkoers en de opgenomen actieve belastinglatentie uit hoofde van voorwaartse verliesverrekening, hetgeen suggereert dat beleggers de activa positief waarderen gezien de mogelijke toekomstige belastingbesparingen, dit wordt door hen het „measuring effect‟ genoemd.

Anderzijds vinden zij een „information effect‟ welke volgens hen ontstaat doordat de opname van een actieve belastinglatentie uit hoofde van compensabele verliezen tot een hogere kans op toekomstige (fiscale) verliezen zou leiden. Amir en Sougiannis (1999) geven bij het „information effect‟ echter wel aan dat deze mogelijk niet van toepassing zijn op

technologiebedrijven, hierbij is de verwachting dat de geïncasseerde verliezen, als gevolg van bijvoorbeeld hoge research en development kosten, in de toekomst wel zullen leiden tot winsten.

Freeman (1999) heeft in reactie op het uitgevoerde onderzoek van Amir en Sougiannis een discussie-paper gepubliceerd waarin hij kritiek levert op de interpretatie van de resultaten van het voornoemde onderzoek. Het, door Amir en Sougiannis (1999) benoemde, informatie effect wordt door Freeman (1999) ter discussie gesteld, aangezien in het gebruikte model door Amir en Sougiannis (1999) geen rekening is gehouden met het niet opnemen van een actieve latentie.

Freeman (1999) illustreert dit met een voorbeeld waarin twee bedrijven in het verleden verliezen hebben gerealiseerd. De ene onderneming neemt wel een actieve belastinglatentie op en de andere onderneming niet, aangezien toekomstige verrekening niet waarschijnlijk wordt geacht door het management. Freeman stelt dat de verliezen uit het verleden voor beide ondernemingen tot de veronderstelling zouden leiden dat deze een signaal geven voor verdere toekomstige verliezen, het model, zoals gebruikt door Amir en Sougiannis (1999) houdt hier echter onvoldoende rekening mee volgens Freeman.

(24)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 20 In het, door Freeman benoemde, voorbeeld zou de onderneming die geen actieve latentie opneemt een hogere kans hebben op toekomstige verliezen en de onderneming die wel een actieve belastinglatenties opneemt juist een lagere kans op toekomstige verliezen. Doordat het model van Amir en Sougiannis volgens Freeman onvoldoende rekening houdt met het niet opnemen van een actieve belastinglatentie voegen de gevonden uitkomsten weinig toe aan de bestaande literatuur aangaande dit onderwerp.

Benjamin C. Ayers (1998) neemt in zijn onderzoek de stelling in dat door de invoering van de nieuwe Amerikaanse richtlijn SFAS 109 waarderelevante informatie ontstaat voor beleggers. Ayers onderbouwt zijn stellingname door de redenatie dat de FASB volgens hem verplicht is om een kosten-baten analyse te maken bij de invoering van nieuwe standaarden. Daarnaast is het doel van het instellen van nieuwe standaarden om een bijdrage te leveren aan relevante en betrouwbare informatievoorziening. Met name dit laatste onderbouwt zijn stelling.

Onder SFAS 109 dienen Amerikaanse ondernemingen tijdelijke verschillen uit hoofde van verrekenbare verliezen of toekomstige belastingkortingen tot uiting te brengen op de balans. Aangezien deze Amerikaanse regelgeving in lijn ligt met de geldende Europese regelgeving zoals besproken in de paragrafen 3.3.2 en 3.3.3 kan mijns inziens een vergelijk worden

gemaakt tussen het door Ayers in 1998 uitgevoerde onderzoek en het onderhavige onderzoek. In zijn onderzoek legt Ayers de focus op zowel actieve als passieve belastinglatenties. De metingen ten aanzien van de informatiewaarde verricht Ayers middels een regressiemodel, waarbij de correlatie wordt onderzocht tussen de marktwaarde van het eigen vermogen en een zestal afhankelijke variabelen welke zijn af te leiden uit de balansen van de onderzochte ondernemingen.

Ayers concludeert in zijn onderzoek dat de, destijds nieuwe, richtlijn SFAS 109 waarde relevante informatie biedt voor beleggers op het gebied van zowel actieve als passieve

belastinglatenties in de meest brede zin. Daarnaast concludeert hij dat separate opname van de actieve belastinglatenties en het bestaan van de valuation allowances geassocieerd worden met de waarde van de onderneming, zijnde de marktwaarde van het eigen vermogen.

(25)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 21 Tot nagenoeg dezelfde conclusies kwamen Naarding en Langendijk (2007) in een onderzoek uitgevoerd onder Nederlandse beursgenoteerde bedrijven over boekjaar 2003. Zij concluderen dat uitgangspunten van SFAS 109 en RJ 272 sterk gelijkend zijn en dat actieve

belastinglatenties door de kapitaalmarkt als waarderelevant worden gezien. De onderzoekers gebruiken een model dat sterke gelijkenissen vertoont met het model dat door Ayers is gebruikt.

Bovenstaande bevindingen ten aanzien van het te gebruiken model zijn verder uitgewerkt in hoofdstuk 4, alwaar het toegepaste model in dit onderzoek is toegelicht.

In 2011 gepubliceerd onderzoek in Journal of International Accounting Research, uitgevoerd door Astrid Chludek, is een analyse uitgevoerd op de waarderelevantie van actieve

belastinglatenties, met name in samenhang met (toekomstige) kasstromen.

Chludek (2011) stelt dat er twee tegengestelde theorieën bestaan ten aanzien van de waarderelevantie van belastinglatenties, zijnde de „equity view‟ en de „liability view‟. Volgens haar beargumenteren voorstanders van de „liability view‟ dat passieve belastinglatenties leiden tot een toekomstige uitstroom van middelen en derhalve een

negatieve bijdrage leveren aan de waarde van de onderneming. Voor actieve belastinglatenties geldt onder deze redenering dat zij leiden tot belastingvoordelen in de toekomst en dat ze derhalve een positieve bijdrage leveren aan de waarde van de onderneming en dus waarderelevant zijn.

Aanhangers van de „equity view‟ betwisten dit, aangezien volgens hen de toekomstige kasstromen hoogst onzeker zijn. Hierdoor is de netto contante waarde van de toekomstige kasstromen uit hoofde van latente belastingen dermate laag dat belastinglatenties (zowel actieve als passieve) niet waarderelevant zijn.

Als belangrijkste reden dragen de critici van de „liability view‟ volgens Chludek aan dat het overgrote deel van de latente belastingen niet gerealiseerd kan worden in de nabije toekomst, omdat er onzekerheid heerst aangaande de ontwikkeling van de onderneming en toekomstige kasstromen. Dit geldt echter in mindere mate voor actieve belastinglatenties, aangezien zij enkel opgenomen mogen worden indien het waarschijnlijk is dat ze gerealiseerd worden. Één en ander blijft uiteraard gebaseerd op inschattingen die het management maakt, echter getoetst door de extern accountant van de onderneming.

(26)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 22 Uiteindelijk concludeert Chludek, op basis van haar empirisch onderzoek onder Duitse

beursgenoteerde ondernemingen, dat de coëfficiënten van de belastinglatenties statistisch insignificant blijken, met uitzondering van actieve belastinglatenties uit hoofde van

verliesverrekening. Voor actieve belastinglatenties uit hoofde van verliescompensatie vindt zij een hoge mate van (negatieve) correlatie met de marktwaarde van de onderzochte

ondernemingen. Een en ander ligt in lijn met de bevindingen van Amir en Sougiannis (1999) ten aanzien van het informatie effect.

Amir en Sougiannis hebben twee effecten gemeten zo stelt Chludek. Enerzijds merken zij op dat actieve belastinglatenties uit hoofde van verliesverrekening een positief effect hebben op de marktwaarde van ondernemingen, anderzijds bemerken zij het informatie effect, waarbij het bestaan van actieve belastinglatenties uit hoofde van verliescompensatie een hogere kans impliceert op toekomstige verliezen. Dit leidt in het onderzoek van Chludek tot een lagere marktwaarde van ondernemingen. Derhalve speelt volgens Chludek, gebaseerd op haar onderzoek, het informatie effect een dominante rol.

3.7 Beschouwing en samenvatting

Nu de relevante theorie aangaande het onderwerp actieve belastinglatentie is behandeld kan worden overgegaan tot de beschouwing hiervan en de richting die het geeft voor het vervolg van het onderzoek.

Tijdelijke verschillen tussen de commerciële en de fiscale balans, alsmede rechten op

voorwaartse verliescompensatie leiden onder de huidige verslaggevingsregels (IAS 12 en RJ 272) tot de opname van een actieve belastinglatentie. Dergelijke actieve belastinglatenties mogen echter enkel worden opgevoerd op de commerciële balans indien verrekening met toekomstige fiscale winsten waarschijnlijk is.

Eventuele niet-opgenomen verrekenbare verliezen dan wel verrekenbare tijdelijke verschillen dient het management te verantwoorden in de toelichtende tekst op deze actief post in de jaarrekening. Een dergelijke waarderingscorrectie op de post actieve belastinglatentie wordt onder SFAS 109 (Amerikaanse regelgeving) een valuation allowance genoemd, gezien het ontbreken van een dergelijke benaming in de Europese- (IAS 12) en de Nederlandse regelgeving (RJ 272) is in het onderhavige onderzoek.

(27)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 23 Ergo de post actieve belastinglatenties bevat een schattingselement en uit de toelichtende tekst zou de gebruiker van de jaarrekening informatie kunnen vergaren over de inschatting van het management ten aanzien van de toekomstige winstgevendheid van de onderneming.

Schrand en Wong (2003) merken in hun onderzoek onder financiële instelling op dat het schattingselement in de actieve belastinglatentie er toe kan leiden dat winsten worden geëgaliseerd over meerdere jaren. Vorengaande conclusie wordt tegengesproken door Miller en Skinner (1998), zij vinden weinig tot geen bewijs voor earnings management in hun steekproef van 200 bedrijven met behulp van actieve belastinglatenties.

Een en ander heeft tot gevolg dat voor het vervolg van dit onderzoek geen gebruik gemaakt zal worden van data verkregen uit de jaarrekeningen van bankinstellingen, dit om eventuele effecten die ontstaan door earnings management uit te sluiten.

Het beeld dat in de literatuur wordt geschetst ten aanzien van de informatiewaarde van actieve belastinglatenties is diffuus. Daar waar Amir et al (1997), Ayers (1998), Amir en Sougiannis (1999), Naarding & Langendijk (2007) en Chludek (2011) onderkennen dat er in meer of minder mate informatiewaarde valt te ontlenen aan actieve belastinglatenties alsmede uit de toelichtende teksten hieromtrent in de jaarrekening, zijn er ook tegengestelde geluiden van ondermeer Freeman (1999) welke, overigens zonder zelf empirisch onderzoek te verrichten, stelt dat de uitkomsten van de onderzoeken van Amir en Sougiannis weinig toevoegen aan bestaande literatuur, daar Amir en Sougiannis onvoldoende rekening houden in het gebruikte model met het niet opnemen van actieve belastinglatenties.

Veel van het in het verleden uitgevoerde onderzoek heeft betrekking op bedrijven welke rapporteren onder Amerikaanse verslaggevingsregels en concentreert zich met name vlak na de periode van invoering van SFAS 109 (1992). De huidige Europese verslaggevingsregels kennen door harmonisatie en convergentie veel gelijkenissen met de Amerikaanse

regelgeving omtrent de opname en het toepassen van een waarderingscorrectie op de post actieve belastinglatentie.

Door Naarding en Langendijk (2007) is onderzoek gedaan naar de informatiewaarde van actieve belastinglatenties voor bedrijven welke rapporteren onder de regelgeving van RJ 272, hierbij werd door hen geconstateerd dat beleggers de opgenomen belastinglatenties aan de actiefzijde van de balans associëren met de marktwaarde van de onderneming.

(28)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 24 Astrid Chludek (2011) heeft eenzelfde soort onderzoek verricht naar Duitse beursgenoteerde ondernemingen welke rapporteren onder IFRS uitgevoerd waarbij ze met name op de effecten op de kasstromen heeft gefocust welke bij realisatie van zowel actieve als passieve

belastinglatenties een rol spelen. Ondanks het feit dat ze zich op de kasstromen heeft geconcentreerd in haar onderzoek komt ze tot de conclusie dat er wel degelijk sprake is van een informatie effect ten aanzien van actieve belastinglatenties.

Voornoemde recente onderzoeken hebben evenals eerder uitgevoerd Amerikaanse onderzoeken geen rekening gehouden met de eventuele invloed van conjunctuur op de

informatiewaarde welke beleggers ontlenen aan de opname van actieve belastinglatenties daar zij zich op slechts één of enkele jaren focussen.

Al met al zijn er mijns inziens derhalve voldoende aanwijzingen te vinden in de literatuur aangaande de informatiewaarde van actieve belastinglatenties en is er nagenoeg niets of nauwelijks iets bekend over de invloed van conjunctuur hierop.

(29)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 25

4. Resultaten van het onderzoek

4.1 Inleiding

Daar er in hoofdstuk 3 een theoretisch kader is geschetst waarbinnen actieve belastinglatenties uit hoofde van voorwaartse verliesverrekening, verrekenbare tijdelijke verschillen en

beschikbare fiscale verrekeningsmogelijkheden worden bezien en begrepen, kan een begin worden gemaakt met het onderzoek naar de mogelijke informatiewaarde hiervan voor beleggers.

4.2 Onderzoekspopulatie

Voor het onderhavige onderzoek heb ik een selectie gemaakt van ondernemingen welke in de periode tussen 2005 en 2010 een notering hadden aan de Amsterdamse effectenbeurs

Amsterdam Exchange Index (hierna: AEX) en Amsterdam Midkap Index (hierna: AMX). De betreffende bedrijven zijn gekozen aangezien zij een goede afspiegeling vormen van de Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen.

De keuze voor de jaren 2005 tot en met 2009 als onderzoeksperiode is gelegen in twee redenen, ten eerste vanwege het feit dat vanaf 2005 IFRS verplicht is gesteld voor Europese beursgenoteerde bedrijven. Hiermee wordt de vergelijkbaarheid van de verkregen data van de diverse ondernemingen niet verstoord door verschillen in verslaggeving.

Ten tweede is voor deze onderzoeksperiode gekozen aangezien deze van belang is voor de beantwoording van de hoofdvraag: “Bestaat er een statistisch significant verschil in de informatiewaarde van actieve belastinglatenties voor beleggers in Nederlandse

(30)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 26 Op basis van de conjunctuurgegevens zoals te raadplegen middels de conjunctuurklok van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat er in 2004 sprake was van laagconjunctuur en dat vanaf 2005 herstel optrad. Aan het einde van 2006 was er volgens de maatstaven van het CBS sprake van een periode van hoogconjunctuur welke medio 2008 ten einde komt om vervolgens in de daaropvolgende periode tot eind 2009 om te slaan in een periode van laagconjunctuur. Middels de keuze voor deze onderzoeksperiode poog ik een beeld te

schetsen van alle facetten van de conjunctuurcyclus en de invloed op de informatiewaarde van actieve belastinglatenties.

Over een periode van vijf jaren zijn er in totaal 235 waarnemingen aangaande 76 bedrijven in de dataset opgenomen, hiervan zijn 21 waarnemingen uit de dataset geschrapt aangezien het hier om bankinstellingen ging, daarnaast zijn nog 14 andere waarnemingen uit de dataset verwijderd omdat er onvoldoende toelichting danwel bruikbare informatie beschikbaar was voor het uit te voeren onderzoek. Een en ander resulteert er in dat voor dit onderzoek een dataset is gebruikt met 199 waarnemingen.

4.3 Ontwerp van het onderzoek

Ten einde bewijs te vinden voor de informatiewaarde van actieve belastinglatenties uit hoofde van voorwaartse verliesverrekening en belastbare tijdelijke verschillen zal gebruik gemaakt worden van een tweetal regressiemodellen. De regressiemodellen zijn door Naarding en Langendijk (2007) ontwikkeld aan de hand van het model zoals gebruikt door Ayers (1998) in zijn grootschalige onderzoek naar de informatiewaarde van zowel passieve als actieve

belastinglatenties.

In het eerste model, zoals onderstaand weergegeven, is de afhankelijke variabele de

marktwaarde van de onderneming aan het einde van het betreffende boekjaar. De afhankelijke variabele in het model wordt aangeduid als MWi. Naast de afhankelijke variabele maakt het eerste model gebruik van een tweetal onafhankelijke variabelen, waarbij de eerste

onafhankelijke variabele de boekwaarde van het eigen vermogen minus de boekwaarde van de actieve belastinglatentie betreft, aangeduid met EV i, en de tweede variabele de actieve belastinglatentie, welke in het model is vermeld als DTA, betreft. De boekwaarde van de actieve belastinglatentie wordt in het model van de boekwaarde van het eigen vermogen afgetrokken aangezien er anders een dubbeltelling van de opgenomen actieve belastinglatentie plaatsvindt.

(31)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 27 Naast de afhankelijke variabelen benoemt het model tevens β0, zijnde de y-intercept ofwel de gemiddelde marktwaarde van het eigen vermogen wanneer alle onafhankelijke variabelen nul zijn. Ook benoemt het model de Ɛ (de Griekse letter epsilon) zijnde de foutvariabele.

Model 1: MW i = β0 + β1EV i + β2DTA i + Ɛ

Model 1 poogt het effect van het eigen vermogen en de actieve belastinglatenties te toetsen op de marktwaarde van de onderneming.

Model 2 tracht het effect van de valuation allowance op de actieve belastinglatentie te toetsen op de marktwaarde van de onderneming. Onderstaand een overzicht van het model en de verklaring van de gebruikte variabelen in het model.

Model 2: MW i = β0 + β1EV i + β2DTAgr i + β3VA i + Ɛ

Bij het tweede model is de onafhankelijke variabele β2 gewijzigd, de tweede onafhankelijke variabele betreft in dit geval de bruto actieve belastinglatentie, dus inclusief de valuation allowance en wordt aangeduid met β2DTAgri. Aan het tweede model is tevens een derde variabele toegevoegd zijnde de valuation allowance welke wordt aangeduid met β3VA i. Analoog aan de onderzoeken van Naarding en Langendijk (2007) en Ayers (1998) zullen de genoemde variabelen in de twee modellen worden gedeeld door het aantal uitstaande

aandelen.

De reden voor het delen van de variabelen door het aantal uitstaande aandelen is gelegen in de veronderstelling dat hiermee de heteroscedasticiteit verminderd wordt. Heteroscedasticiteit treedt op wanneer de variantie van de foutvariabele niet constant is.

Van informatiewaarde kan worden gesproken als de onderstaande verwachtingen uitkomen in de gebruikte modellen. De verwachting op basis van beide modellen is dat zowel de factor eigen vermogen (verminderd met de opgenomen actieve belastinglatentie) als de opgenomen (bruto) actieve belastinglatentie positief gerelateerd zullen zijn aan de marktwaarde van het eigen vermogen zoals toegekend door beleggers. De valuation allowance

(waarderingscorrectie) zal naar verwachting negatief gerelateerd zijn aan marktwaarde van de onderneming daar zij impliceert dat niet alle te verrekenen tijdelijke verschillen en rechten op voorwaartse verliescompensatie kunnen worden gerealiseerd door de onderneming.

(32)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 28 De vergelijking tussen hoogconjunctuur en laagconjunctuur zal worden gemaakt middels de toepassing van een general linear model in SPSS. Hierbij wordt 2005 als basisjaar genomen voor de vergelijking, 2006 en 2007 zullen worden aangemerkt als hoogconjunctuur en 2008 en 2009 als laag conjunctuur.

4.4 Beschrijvende statistiek

Om de resultaten van het onderzoek overzichtelijk weer te kunnen geven is gekozen om gebruik te maken van tabellen. In tabel 1 worden de beschrijvende statistieken van het geheel aan waarnemingen getoond.

Tabel 1: beschrijvende statistiek

N

Band-breedte Minimum Maximum

Gemiddelde Ongewogen gemiddelde Standaard fout MW 195 100,2600 ,6400 100,9000 23,979732 1,2886882 EV 195 95,1948 -6,1712 89,0236 12,971531 1,0907708 DTA 195 13,0957 ,0000 13,0957 1,086516 ,1066440 DTAgr 195 13,2007 ,0000 13,2007 1,577935 ,1417034 VA 195 7,7224 ,0000 7,7224 ,491418 ,0706329

De variabelen uit tabel 1 zijn zoals onderstaand gedefinieerd en voor het verdere vervolg van dit hoofdstuk gelijk:

 MWi : Marktwaarde van het Eigen Vermogen van onderneming i  EVi : Boekwaarde van het Eigen Vermogen verminderd met de Actieve

Belastinglatentie van onderneming i

 DTA i : Actieve belastinglatentie van onderneming i

 DTAgri : Actieve belastinglatentie plus waarderingscorrectie van onderneming i  VA i : Waarderingscorrectie van onderneming i

In het regressiemodel zijn alle variabelen gedeeld door het aantal gewone uitstaande aandelen om eventuele effecten uit hoofde van omvang uit te schakelen.

Uit de beschrijvende statistieken blijkt dat er 4 waarnemingen uit de sample van 199

waarnemingen zijn verwijderd, dit betreffen de uitbijters met een relatief hoge marktwaarde welke een sterke invloed hebben op de uitkomsten van het regressiemodel.

De marktwaarde van de uitbijters lag meer dan drie standaarddeviaties van het gemiddelde van de marktwaarden in de sample.

(33)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 29

4.5 Resultaten correlatie actieve belastinglatenties

In de navolgende paragraaf wordt nader ingegaan op de gevonden correlaties tussen de marktwaarde van de onderneming en de opname van de actieve belastinglatentie in de bedrijfseconomische jaarrekening.

Onderstaande tabel 2 geeft een overzicht van de correlaties zoals gevonden over de waarnemingen uit boekjaar 2005.

Tabel 2: Correlaties 2005 MW EV DTA DTAgr VA MW Pearson Correlation 1 ,725** -,098 ,071 ,323* Sig. (2-tailed) ,000 ,558 ,670 ,048 N 38 38 38 38 38 EV Pearson Correlation ,725** 1 -,302 -,252 ,004 Sig. (2-tailed) ,000 ,066 ,127 ,981 N 38 38 38 38 38 DTA Pearson Correlation -,098 -,302 1 ,880** ,078 Sig. (2-tailed) ,558 ,066 ,000 ,643 N 38 38 38 38 38 DTAgr Pearson Correlation ,071 -,252 ,880** 1 ,543** Sig. (2-tailed) ,670 ,127 ,000 ,000 N 38 38 38 38 38 VA Pearson Correlation ,323* ,004 ,078 ,543** 1 Sig. (2-tailed) ,048 ,981 ,643 ,000 N 38 38 38 38 38

**Correlatie is significant bij een waarde van 0.01 (2-tailed). *Correlatie is significant bij een waarde van 0.05 (2-tailed).

Boekjaar 2005 toont enkele opvallende uitkomsten. In lijn met de verwachting alsmede de uitkomsten uit het onderzoek van Naarding en Langendijk (2007), vertoont het eigen vermogen een significante correlatie met de marktwaarde van de onderneming. Wel is de mate van correlatie fors hoger, zijnde 0,725 in het onderhavige boekjaar tegen 0,676 in 2003 zoals onderzocht door Naarding en Langendijk. Daarnaast laat de dataset een niet significante, negatieve correlatie zien tussen de marktwaarde en het eigen vermogen, daar waar een

positieve correlatie verwacht zou worden. Verder wordt een significante positieve correlatie getoond tussen de marktwaarde van de onderneming en de valuation allowance, waar Naarding en Langendijk (2007) hier juist een negatief verband vonden.

(34)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 30 In tabel 3 worden de resultaten van de het correlatie onderzoek aangaande boekjaar 2006 getoond. Tabel 3: Correlaties 2006 MW EV DTA DTAgr VA MW Pearson Correlation 1 ,809** -,036 -,062 -,070 Sig. (2-tailed) ,000 ,824 ,704 ,666 N 40 40 40 40 40 EV Pearson Correlation ,809** 1 -,161 -,208 -,149 Sig. (2-tailed) ,000 ,320 ,199 ,359 N 40 40 40 40 40 DTA Pearson Correlation -,036 -,161 1 ,912** ,012 Sig. (2-tailed) ,824 ,320 ,000 ,943 N 40 40 40 40 40 DTAgr Pearson Correlation -,062 -,208 ,912** 1 ,422** Sig. (2-tailed) ,704 ,199 ,000 ,007 N 40 40 40 40 40 VA Pearson Correlation -,070 -,149 ,012 ,422** 1 Sig. (2-tailed) ,666 ,359 ,943 ,007 N 40 40 40 40 40

**Correlatie is significant bij een waarde van 0.01 (2-tailed). *Correlatie is significant bij een waarde van 0.05 (2-tailed).

Wanneer de resultaten uit het onderzoek naar boekjaar 2006 nader worden beschouwd valt hierbij op dat er, evenals in boekjaar 2005, sprake is van een hoge mate van significante positieve correlatie tussen het eigen vermogen en de marktwaarde van de onderneming. In dit boekjaar is er wel sprake van een negatieve correlatie tussen de opgenomen waardecorrectie op de actieve belastinglatentie en de marktwaarde van de onderneming. Daarnaast is er sprake van negatieve correlatie tussen de marktwaarde van de onderneming en de opgenomen

belastinglatentie.

Verder blijkt de opgenomen valuation allowance en de bruto actieve belastinglatentie positief gecorreleerd met elkaar.

(35)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 31 Het derde jaar dat onderzocht is betreft boekjaar 2007, de resultaten van het correlatie

onderzoek zijn weergegeven in tabel 4.

Tabel 4: Correlaties 2007 MW EV DTA DTAgr VA MW Pearson Correlation 1 ,753** ,108 -,001 -,244 Sig. (2-tailed) ,000 ,519 ,996 ,139 N 38 38 38 38 38 EV Pearson Correlation ,753** 1 ,134 ,053 -,166 Sig. (2-tailed) ,000 ,422 ,754 ,319 N 38 38 38 38 38 DTA Pearson Correlation ,108 ,134 1 ,922** ,123 Sig. (2-tailed) ,519 ,422 ,000 ,462 N 38 38 38 38 38 DTAgr Pearson Correlation -,001 ,053 ,922** 1 ,497** Sig. (2-tailed) ,996 ,754 ,000 ,002 N 38 38 38 38 38 VA Pearson Correlation -,244 -,166 ,123 ,497** 1 Sig. (2-tailed) ,139 ,319 ,462 ,002 N 38 38 38 38 38

**Correlatie is significant bij een waarde van 0.01 (2-tailed). *Correlatie is significant bij een waarde van 0.05 (2-tailed).

Ook in 2007 wordt een hoge mate van positieve correlatie, welke significant is, aangetroffen tussen de marktwaarde van de onderneming en het eigen vermogen. Wat daarnaast opvalt is dat de bruto actieve belastinglatentie negatief is gecorreleerd met de marktwaarde van de onderneming, terwijl de netto actieve belastinglatentie positief gecorreleerd is met de marktwaarde van de onderneming.

(36)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 32 De resultaten van het correlatie analyse aangaande boekjaar 2008 worden getoond in tabel 5 zoals onderstaand. Tabel 5: Correlaties 2008 MW EV DTA DTAgr VA MW Pearson Correlation 1 ,832** ,134 ,016 -,137 Sig. (2-tailed) ,000 ,409 ,921 ,398 N 40 40 40 40 40 EV Pearson Correlation ,832** 1 ,119 ,051 -,058 Sig. (2-tailed) ,000 ,465 ,757 ,723 N 40 40 40 40 40 DTA Pearson Correlation ,134 ,119 1 ,838** ,247 Sig. (2-tailed) ,409 ,465 ,000 ,124 N 40 40 40 40 40 DTAgr Pearson Correlation ,016 ,051 ,838** 1 ,736** Sig. (2-tailed) ,921 ,757 ,000 ,000 N 40 40 40 40 40 VA Pearson Correlation -,137 -,058 ,247 ,736** 1 Sig. (2-tailed) ,398 ,723 ,124 ,000 N 40 40 40 40 40

**Correlatie is significant bij een waarde van 0.01 (2-tailed). *Correlatie is significant bij een waarde van 0.05 (2-tailed).

Ook in 2008 blijkt weer de significante grote mate van correlatie tussen het eigen vermogen en de marktwaarde van de onderneming.

Daarnaast blijkt ook in 2008 weer een significante, hoge mate van correlatie tussen de opgenomen waarderingscorrectie en de bruto actieve belastinglatentie.

De valuation allowance is in dit jaar negatief gecorreleerd met de marktwaarde van de onderneming, maar de correlatie is niet significant. De correlaties tussen de bruto actieve belastinglatentie alsmede de actieve belastinglatentie zijn licht positief gecorreleerd met de marktwaarde van de onderneming, maar wederom niet significant.

(37)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 33 Als laatste jaar is boekjaar 2009 betrokken in het onderhavige onderzoek, de resultaten van de correlatie analyse betreffende dit boekjaar zijn in tabel 6 weergegeven.

Tabel 6: Correlaties 2009 MW EV DTA DTAgr VA MW Pearson Correlation 1 ,793** ,303 ,211 ,054 Sig. (2-tailed) ,000 ,061 ,197 ,743 N 39 39 39 39 39 EV Pearson Correlation ,793** 1 ,223 ,169 ,065 Sig. (2-tailed) ,000 ,172 ,304 ,694 N 39 39 39 39 39 DTA Pearson Correlation ,303 ,223 1 ,901** ,567** Sig. (2-tailed) ,061 ,172 ,000 ,000 N 39 39 39 39 39 DTAgr Pearson Correlation ,211 ,169 ,901** 1 ,868** Sig. (2-tailed) ,197 ,304 ,000 ,000 N 39 39 39 39 39 VA Pearson Correlation ,054 ,065 ,567** ,868** 1 Sig. (2-tailed) ,743 ,694 ,000 ,000 N 39 39 39 39 39

** Correlatie is significant bij een waarde van 0.01 (2-tailed). *Correlatie is significant bij een waarde van 0.05 (2-tailed).

Ook in 2009 is er sprake van een significante, hoge positieve correlatie tussen het eigen vermogen en de marktwaarde van de onderneming. Verder is, in tegenstelling tot de jaren 2006 tot en met 2008, de valuation allowance positief gecorreleerd met de marktwaarde van de onderneming. Deze correlatie is echter niet significant, maar wel contrair aan de

bevindingen van Naarding en Langendijk (2007) welke een negatieve associatie tussen beide variabelen hebben gemeten.

Voorts valt de significante, hoge mate van correlatie op tussen de bruto actieve belastinglatentie en de opgenomen valuation allowance.

(38)

H.J. Stroeve|S1385496 Pagina 34

4.6 Resultaten regressie analyse actieve belastinglatenties

In het paragraaf 4.6 zal nader in worden gegaan op de uitgevoerde regressie analyses van de in paragraaf 4.3 gespecificeerde modellen. Ook hier zal ik gebruik maken van tabellen om de gevonden waarden overzichtelijk te kunnen presenteren.

Allereerst zal ik de resultaten van model 1 bespreken, hierbij beginnende met de ANOVA, ofwel de variantie analyse. In tabel 7 zijn per jaar de gevonden waarden gepresenteerd aangaande de variantie analyse. Middels deze variantie analyse kan worden nagegaan of het model al dan niet significant is.

Model 1: MW i = β0 + β1EV i + β2DTA i + Ɛ

Tabel 7: Variantie analyse model 1

Jaar df F Sig. 2005 Regression 2 20,714 ,000* Residual 35 Total 37 2006 Regression 2 36,542 ,000* Residual 37 Total 39 2007 Regression 2 22,957 ,000* Residual 35 Total 37 2008 Regression 2 41,938 ,000* Residual 37 Total 39 2009 Regression 2 32,819 ,000* Residual 36 Total 38

*P-waarde is kleiner dan 0.05, derhalve is het model significant bij een betrouwbaarheid van 95%

Op basis van de uitkomsten zoals gepresenteerd in tabel 7 kan worden geconcludeerd dat model 1 voor alle jaren statistisch gezien significant is, de P-waarden behorende bij de F-statistieken duiden op significantie van het model.

Vervolgens worden in tabel 8 de bètacoëfficiënten getoond van model 1 van de onderzochte jaren 2005 tot en met 2009. Bètacoëfficiënten geven inzicht in de richting (positief of negatief) van het verband tussen de afhankelijke en de onafhankelijke variabelen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De door de Raad voor de Jaarver- slaggeving ontwikkelde oplossing: ’Een actieve belastinglatentie dient te worden gewaardeerd indien in redelijkheid mag worden

Het strijdpunt is de vraag of actieve latenties tot waardering kunnen worden gebracht indien er passieve latenties zijn die met zekerheid actueel zullen worden in de

17 Meer voor de hand ligt aan te nemen, dat de OK zich niet heeft willen uit­ spreken over actieve latenties in het algemeen, doch alleen over één bepaald type

lerlei gradaties) en in het geheel niet. De onderzoeks- vraag die wij in deze bijdrage aan de orde stellen is hoe groot in de Nederlandse verslaggevingspraktijk de in- vloed op

Systeembanken zijn groter in om- vang en hebben hiermee meer mogelijkheden voor tax planning, stevigere onderhandelingspositie met toe- zichthouders en accountants (bijvoorbeeld

Vervolgens hebben we vanuit de jaarrekeningen de gegevens uit de effectieve- belastingdrukanalyse verzameld die betrekking hebben op de realisatie van niet opgenomen

Tevens blijkt dat indien de opgenomen actieve belastinglatentie wordt opgesplitst in enerzijds een actieve belastinglatentie uit hoofde van de beschikbare verrekenbare

gewijzigde regelgeving van de RJ heeft geleid tot een gedetailleerdere presentatie van (actieve) belastingla- tenties op de jaarrekening: dit blijkt uit de toename van het