• No results found

Volhouden van gedragsverandering : de werkzaamheid van doelen stellen bij een complimenteninterventie voor ouders van kinderen met opstandig gedrag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Volhouden van gedragsverandering : de werkzaamheid van doelen stellen bij een complimenteninterventie voor ouders van kinderen met opstandig gedrag"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Volhouden van Gedragsverandering: De Werkzaamheid van Doelen Stellen bij een Complimenteninterventie voor Ouders van Kinderen met Opstandig Gedrag

Masterscriptie Preventieve Jeugdhulp en Opvoeding Pedagogische Wetenschappen en Onderwijskunde

Universiteit van Amsterdam Shanna T. Honings

10517227 Begeleider: mw. J.V. van Aar Tweede beoordelaar: mw. dr. P.H.O. Leijten Amsterdam Juni, 2018

(2)

Abstract

According to theory, people find it easier to initiate behavior change when setting approach-oriented goals but find it easier to maintain behavior change when setting avoidance-approach-oriented goals, because this leads to higher satisfaction with behavior change. We tested this theory in a short parenting intervention format, i.e., we tested whether 1) approach-oriented goals lead to more reliable initial change in positive parenting behaviors, 2) avoidance-oriented goals lead to better maintenance of change in positive parenting behavior and 3) the latter effect is mediated by satisfaction with behavior change. Parents (N = 113, Mage = 38.4, SD = 0.46, 95% mothers) were randomized in three intervention conditions; 1) approach-oriented goals, 2) avoidance-oriented goals, 3) no goals. Before-, immediately after- and two weeks after intervention they reported on positive parenting practices and immediately after on

satisfaction with behavior change. Approach-goals did not lead to better behavior initiation than avoidance goals. Although avoidance-oriented goals led to more satisfaction with behavior change than approach-oriented goals, they did not lead to better maintenance of change. In conclusion, parents showed similar rates of behavior initiation and maintenance regardless of the goals they set. Maintenance of behavior change after participating in a ‘praise’ intervention requires further research.

Keywords: parenting intervention, praise, behavior change, behavior change

(3)

Volhouden van Gedragsverandering: De Werkzaamheid van Doelen Stellen bij een Complimenteninterventie voor Ouders van Kinderen met Opstandig Gedrag Veel opvoedinterventies richten zich op het verminderen van opstandig gedrag van kinderen, door het verbeteren van het opvoedgedrag van ouders (Forehand, Jones, & Parent, 2013; Maughan, Christiansen, Jenson, Olympia, & Clark, 2005). Een element dat vaak in deze interventies wordt verwerkt is het aan ouders aanleren van complimenteren; ‘leren complimenteren’ (Leijten, Melendez-Torres, Knerr, & Gardner, 2016). Het doel van het aan ouders aanleren van complimenteren, is om hen positiever te laten opvoeden (Sanders, 2012). Het interventie-element ‘leren complimenteren’ blijkt op de korte termijn effectief in het verbeteren van positief opvoedgedrag (Leijten, Thomaes, Orobio de Castro, Dishion, & Matthys, 2016). Het is echter niet vanzelfsprekend dat mensen verbeterd gedrag ook volhouden (Stewart-Brown et al., 2004). Volgens Rothman (2000) heeft de manier waarop mensen doelen stellen invloed op de mate waarin zij in staat zijn gedragsverandering vol te houden. In deze studie testen we of het stellen van doelen tijdens en na afloop van een complimenteninterventie ouders helpt bij het volhouden van positief opvoeden.

Het complimenteren van kinderen wordt omschreven als een positieve uiting die ouders aan hun kind geven bij goed gedrag (Owen, Slep, & Heyman, 2012). Met het

complimenteren wordt getracht een herhaling van positief gedrag van het kind uit te lokken en fungeert op deze manier als positieve bekrachtiging (Wahler & Meginnis, 1997). Ouders die hun kind complimenteren, en dus positief opvoeden, hebben meer oog voor gewenst gedrag van het kind, zijn responsiever, sensitiever en hebben minder aandacht voor ongewenst gedrag (Wahler & Meginnis, 1997). Kinderen van ouders die hen

complimenteren, vertonen vaak minder opstandig gedrag (Kochanska, Barry, Aksan, & Boldt, 2008; Menting, de Castro, & Matthys, 2013).

(4)

deelnamen aan opvoedinterventies waarbij zij onder andere aanleren om te complimenteren, zoals Triple P en The Incredible Years Parenting Program, blijken op de korte termijn positiever op te voeden (De Graaf, Speetjens, Smit, de Wolff, & Tavecchio, 2008; Gardner, Burton, & Klimes, 2006; Sanders, 2012; Sanders, Kirby, Tellegen, & Day, 2014). Ook als specifiek element van een interventie blijkt ‘leren complimenteren’ op de korte termijn effectief in het verbeteren van positief opvoedgedrag (Leijten et al., 2016).

Onderzoek naar de volgehouden effecten van ‘leren complimenteren’ als specifiek element ontbreekt echter. Er is daarnaast onduidelijkheid over of ouders de bewerkstelligde verandering door deelname aan opvoedinterventies waarbij ‘leren complimenteren’ een van de elementen is, kunnen volhouden; sommige studies laten blijvend effect zien, andere studies juist niet (Van Aar et al., 2017). Het is niet bekend onder welke omstandigheden ouders na deelname aan een opvoedinterventie het meest waarschijnlijk positieve verandering blijven zien (Van Aar et al., 2017), en hoe terugval kan worden geminimaliseerd.

Rothman (2000) suggereert dat de mate waarin mensen het moeilijk of makkelijk vinden om gedragsverandering te bewerkstelligen afhankelijk is van de wijze waarop zij gemotiveerd worden om hun gedrag te veranderen. Hij stelt dat mensen hun gedrag

gemakkelijker veranderen wanneer zij worden gemotiveerd door een positief geformuleerd doel dat gericht is op het bereiken van een gewenste uitkomst. Een positief geformuleerd doel is gericht op het streven naar een gewenste situatie, waarbij de te nemen stappen duidelijk en helder geformuleerd zijn. Een negatief geformuleerd doel is daarentegen gericht op een ongewenste situatie waar men van weg wil blijven waardoor de te nemen stappen veel minder duidelijk zijn en stabiliteit oproepen. Mensen zouden daardoor gedrag beter

vasthouden wanneer zij worden gemotiveerd door een negatief geformuleerd doel dat gericht is op het voorkomen van een ongewenste uitkomst. Ook uit empirisch onderzoek blijkt dat doelen gericht op het bereiken van gewenste uitkomsten kunnen bijdragen aan het initiëren

(5)

van gedragsverandering (Elliot, 1999), en doelen gericht op het voorkomen van ongewenste uitkomsten kunnen bijdragen aan gedragsvolhouding (Hertel et al., 2008; Worth, Sullivan, Hertel, Jeffery, & Rothman, 2005).

Mensen houden gedragsverandering echter alleen vol als zij tevreden zijn met het nieuwe gedragspatroon (Baldwin et al., 2006; Hertel et al., 2008; Rothman, 2000). Wanneer mensen tevreden zijn met de gedragsverandering willen zij de positieve, gewenste situatie behouden en een negatieve, ongewenste situatie voorkomen. Hoewel een positief

geformuleerd doel gedragsverandering gemakkelijker maakt, maakt de optimistische aard van deze doel-oriëntatie het mogelijk juist moeilijker om de verwachtingen die er vooraf waren te bevredigen. Hierdoor bestaat de kans dat mensen die worden gemotiveerd door een positief geformuleerd doel minder snel tevreden zijn met de gedragsverandering, en zo de

verandering in hun gedrag moeilijker volhouden. Het stellen van een negatief geformuleerd doel, gericht op het voorkomen van een ongewenste uitkomst, zou er daarentegen voor kunnen zorgen dat mensen sneller tevreden zijn met de gedragsverandering die zij bereiken. Deze tevredenheid zou er vervolgens voor kunnen zorgen dat mensen die een negatief geformuleerd doel stellen, gedragsverandering makkelijker volhouden. Hoewel mensen hun gedrag dus gemakkelijker veranderen wanneer zij worden gemotiveerd door een positief geformuleerd doel, houden zij hun gedrag mogelijk makkelijker vol als zij worden gemotiveerd door een negatief geformuleerd doel (Rothman, 2000).

Onderzoek naar manieren waarop ouders gedragsverandering na deelname aan een opvoedinterventie beter volhouden heeft een hoge maatschappelijke relevantie. Als we uitgaan van de theorie van Rothman (2000) zouden ouders voor het bewerkstelligen van volgehouden gedragsverandering baat kunnen hebben bij het stellen van doelen. In reeds bestaande opvoedinterventies, zoals The Incredible Years Parenting Program (Webster-Stratton, 2001), wordt al gewerkt met het stellen van positief geformuleerde doelen om

(6)

gedragsverandering te bewerkstelligen (Marcynyszyn, Maher, & Corwin, 2011). Echter wordt er nog geen gebruik gemaakt van het stellen van negatief geformuleerde doelen, terwijl dit mogelijk voor betere gedragsvolhouding zou kunnen zorgen. Als blijkt dat het stellen van doelen ter voorkoming van ongewenst gedrag er daadwerkelijk voor zorgt dat ouders

positiever blijven opvoeden, is dit veelbelovend voor de lange termijn effectiviteit van opvoedinterventies. Het stellen van doelen na afloop van een interventie zou een simpele toevoeging kunnen zijn bij een opvoedinterventie om ervoor te zorgen dat ouders veranderd gedrag beter volhouden. Dit zou kunnen zorgen voor een verduurzaming van

opvoedinterventies en uiteindelijk ook voor kosteneffectievere zorg.

Meer inzicht in de voorwaarden waaronder terugval naar een ongewenst

gedragspatroon kan worden geminimaliseerd heeft ook wetenschappelijke relevantie. Het geeft inzicht in het mechanisme achter het volhouden van gedragsverandering na deelname aan een complimenteninterventie. Daarnaast geeft het empirische onderbouwing voor de theorie van Rothman (2000). Eerdere studies vonden reeds onderbouwing voor aannames binnen deze theorie (Hertel et al., 2008; Worth et al., 2005). Binnen de literatuur met betrekking tot opvoedinterventies is de theorie echter nog niet getoetst. Ten slotte is er nog niet eerder onderzoek gedaan naar de volgehouden effecten van het specifieke interventie-element ‘leren complimenteren’.

Huidige Studie

We hebben een studie opgezet waarin we de oriëntatie van doelen testen voor het bewerkstelligen en volhouden van gedragsverandering. De huidige studie richt zich op vijf onderzoeksvragen die opbouwen naar Rothman’s model waarin het effect van doelen stellen op ouders’ volgehouden gedragsverandering wordt gemedieerd door ouders’ tevredenheid met de gedragsverandering. Ten eerste wordt onderzocht of ouders die positief geformuleerde doelen stellen, na afloop van de interventie vaker een betekenisvolle verandering in positief

(7)

opvoeden laten zien dan ouders die negatief geformuleerde doelen of geen doelen stellen. Ten tweede wordt onderzocht of ouders die negatief geformuleerde doelen stellen

verandering in positief opvoeden vaker volhouden dan ouders die positief geformuleerde doelen of geen doelen stellen. Ten derde wordt onderzocht of er een verschil is in het aantal tevreden ouders wanneer zij positieve, negatieve, of geen doelen stellen. Ten vierde wordt onderzocht of ouders die na afloop van de interventie tevreden zijn met de

gedragsverandering, minder vaak terugval van positief opvoeden laten zien dan ouders die niet tevreden zijn met de gedragsverandering. Ten slotte wordt in een mediatiemodel met continue variabelen getoetst of het stellen van negatief geformuleerde doelen tot meer volgehouden gedragsverandering leidt (van pre-interventie tot follow-up), omdat deze doel-oriëntatie tot meer tevredenheid zou kunnen leiden.

We verwachten dat ouders die positief geformuleerde doelen stellen, vaker betekenisvolle verbetering in positief opvoeden laten zien dan ouders die negatief

geformuleerde doelen stellen of geen doelen stellen. Daarnaast verwachten we dat ouders die negatief geformuleerde doelen stellen vaker volgehouden verandering in positief opvoeden laten zien dan ouders die positief geformuleerde doelen stellen of geen doelen stellen. Vervolgens verwachten we enerzijds dat ouders die negatief geformuleerde doelen stellen vaker tevreden zijn met de gedragsverandering omdat deze doel-oriëntatie, volgens Rothman (2000), sneller tot tevredenheid leidt. Het zou anderzijds ook mogelijk kunnen zijn dat ouders die positief geformuleerde doelen stellen vaker tevreden zijn omdat zij volgens Rothman (2000) meer gedragsverandering zullen laten zien. Verder verwachten we dat ouders die tevreden zijn met de gedragsverandering minder vaak terugval naar een oud gedragspatroon laten zien dan ouders die niet tevreden zijn. Tot slot is de verwachting bij het mediatiemodel dat ouders die negatief geformuleerde doelen stellen meer volgehouden verandering in positief opvoeden laten zien dan ouders die positief geformuleerde doelen stellen, omdat zij

(8)

meer tevreden zijn met de gedragsverandering. Methode Participanten

De gebruikte data in deze studie is afkomstig van het ‘Complimentenonderzoek’ van de Universiteit van Amsterdam. Aan de huidige studie deden 6 vaders (5%) en 107 moeders (95%) (n = 113) van kinderen in de leeftijd van vier tot acht jaar mee (Mleeftijd = 6.2, SD =

1.44), die aangaven dat hun kind geregeld dwars, boos of opstandig is. De gemiddelde

leeftijd van de ouders was 38.4 (SD = 4.85, range: 23 – 50 jaar). Tweeënnegentig procent van de ouders is in Nederland geboren en qua opleidingsniveau had 3% de middelbare school afgerond, 17% het MBO, 42% het HBO en 38% de universiteit. Ouders rapporteerden bij de voormeting een hoge mate van opstandig kindgedrag (90e percentiel; Weeland, van Aar, & Overbeek, 2017), gemeten met de ECBI-vragenlijst (M = 134.18, SD = 19.81).Van de kinderen is 96% geboren in Nederland, is 68% jongen, 31% meisje en heeft 1% van de ouders aangegeven dat zijn of haar kind geen van beide is.

De huidige studie heeft een experimenteel design met drie condities; 1) ‘Positief geformuleerde doelen’ (n = 33), de complimenteninterventie waarbij ouders doelen stellen gericht op het bereiken van gewenst gedrag, 2) ‘Negatief geformuleerde doelen’ (n = 39), de complimenteninterventie waarbij ouders doelen stellen gericht op het voorkomen van ongewenst gedrag, 3) ‘Geen doelen’ (n = 41), de complimenteninterventie waarbij ouders geen doelen stellen. Ouders zijn random toegewezen aan één van de drie condities. Door middel van een one-way Analysis of Variance (ANOVA) en een Chi-kwadraattoets is een randomisatiecheck uitgevoerd. De families in de verschillende condities bleken bij de

voormeting niet van elkaar te verschillen op positief opvoedgedrag, F(2,109) = .71, p = .495). Ook op demografische kenmerken zoals leeftijd, geslacht en geboorteland, en op de mate van opstandig kindgedrag verschilden de condities niet van elkaar (p > .05), zie Tabel 1.

(9)

Met het programma G*Power is berekend uit hoeveel participanten de steekproef zou moeten bestaan. Daarbij is gegeven: Cronbach’s alfa α = 0.05, een medium effectgrootte f = 0.25, power (1 - β) = 0.80, totaal aantal predictoren = 3. Voor een power van .80 dient de steekproef uit minimaal 159 participanten te bestaan. Een post-hoc powerberekening liet zien dat de power van deze studie, met 113 participanten, 0.65 is.

Procedure

Ouders werden geworven door via nieuwsbrieven en flyers op basisscholen en BSO’s een oproep tot deelname te doen aan het ‘Complimentenonderzoek’. In deze oproep werd expliciet vermeld dat de Universiteit van Amsterdam in het kader van onderzoek hulp bood aan ouders die merken dat hun kind geregeld dwars, opstandig of boos is. Na aanmelding van ouders via de website van het onderzoek werd zo snel mogelijk telefonisch contact met hen opgenomen om nader toe te lichten wat zij tijdens het onderzoek konden verwachten.

Het onderzoek bestond uit drie meetmomenten; een voormeting, nameting (twee weken na de voormeting) en follow-up (vier weken na de voormeting). Deelnemers kregen op deze drie momenten via e-mail een link toegestuurd van Qualtrics waar zij een aantal vragenlijsten invulden.

Alle ouders kregen tussen de voormeting en de nameting dezelfde interventie gericht op het leren van complimenteren. Zij kregen eenmalig een huisbezoek van een

onderzoeksassistent. Deze onderzoeksassistent legde hen aan de hand van een filmpje uit dat het belangrijk is om aandacht te hebben voor goed gedrag van het kind en dat hier op

enthousiaste en eerlijke wijze een compliment over kan worden gegeven. Ook kregen zij een formulier op A4 formaat met aanvullende informatie over aandacht hebben voor positief gedrag van het kind en wat de kenmerken van een goed compliment zijn (zie Bijlage A). Dit formulier hingen zij samen met de onderzoeksassistent op een prominente plek in huis op. Vervolgens werden de ouders door middel van een dagboekje gestimuleerd om twee weken

(10)

lang te noteren welke complimenten zij hun kind gaven.

Daarnaast werden de ouders die in één van de twee ‘doelen-stellen’ condities zaten, twee keer gevraagd doelen te stellen (passende bij de doel-oriëntaties waaraan zij waren toegewezen); één keer bij de start van de tweeweekse interventie en één keer aan het eind. Zowel de eerste als de tweede keer keken ouders een filmpje én ontvingen zij een

informatieblad over waarom mensen complimenten kunnen geven (zie Bijlage B en Bijlage C). Ouders in de conditie met positief geformuleerde doelen keken een filmpje waarbij er werd ingegaan op wat je kan bereiken met het complimenteren van je kind, terwijl de ouders in de conditie met negatief geformuleerde doelen een filmpje keken over wat je kan

voorkomen met het complimenteren van je kind. Na het krijgen van deze informatie werd ouders conditie-specifiek gevraagd om persoonlijke doelen op te stellen; ofwel gericht op wat zij wilden bereiken, ofwel gericht op wat zij wilden voorkomen.

Instrumenten

Positief opvoedgedrag van ouders. Positief opvoedgedrag was de primaire

uitkomstmaat en werd bij de voormeting, nameting en follow-up gemeten met de subschaal

positive parenting techniques (APQ-PPT) van de ‘Alabama Parenting Questionnaire’ (APQ;

Frick, 1991). Deze subschaal bestaat uit 6 items en meet de mate waarin ouders positieve opvoedtechnieken toepassen. Voorbeeldvragen van de subschaal positive parenting

techniques zijn “U laat het uw kind weten als zij haar best doet met iets” en “U prijst uw kind

als zij zich goed gedraagt”. Er werd gescoord op een 5 punt Likertschaal (1 = ‘nooit’, 5 =

‘vaak’). De somscore van de items geeft de mate aan waarin ouders positieve

opvoedtechnieken toepassen. Betrouwbaarheid van de schaal was voldoende (α = .67). Tevredenheid met gedragsverandering. De tevredenheid van ouders met de gedragsverandering werd gemeten met één item. Deze vraag werd bij de nameting aan de ouders gesteld en luidt: “In hoeverre bent u tevreden met het resultaat van afgelopen 2

(11)

weken?”. Ouders scoorden op een 5-punts Likertschaal in welke mate zij tevreden of niet tevreden zijn (1 = ‘niet tevreden’, 5 = ‘erg tevreden’).

Analyses

Alle analyses zijn uitgevoerd met versie 23 van het data-analyse programma SPSS van IBM. Er is een Chi-kwadraattoets gebruikt om te testen of het percentage ouders dat een betekenisvolle verandering in positief opvoedgedrag laat zien hoger is wanneer zij positief geformuleerde doelen stelden dan wanneer zij negatief geformuleerde doelen of geen doelen stelden. Het percentage ouders dat een betekenisvolle verandering van positief opvoedgedrag laat zien, is per conditie berekend met behulp van de Reliable Change Index (RCI). Hierbij wordt per deelnemer berekend of verandering betekenisvol is of berust op een toevallige meetfout (Evans, Margison, & Barkham, 1998). De formule voor de berekening van de RCI is te vinden in Bijlage D. De RCI is berekend met behulp van de score van de APQ-PPT op de nameting vergeleken met de voormeting, de test-hertestbetrouwbaarheid (rxx =.85, Dadds et al., 2003) en de gepoolde standaarddeviatie (SDpooled = 2.03). De RCI is betekenisvol bij een score van 1.96 of hoger.

Met een Chi-kwadraattoets is vervolgens getest of ouders die negatief geformuleerde doelen stelden bij de follow-up vergeleken met de nameting minder vaak terugval in positief opvoeden laten zien dan ouders die positief geformuleerde doelen of geen doelen stelden. Het percentage ouders dat bij de follow-up meting vergeleken met de nameting een terugval in positief opvoedgedrag laat zien is wederom berekend met behulp van de RCI van de APQ-PPT. Om te testen of ouders die negatief geformuleerd doelen stelden vaker tevreden waren na afloop van de interventie dan ouders die positief geformuleerde doelen stelden en ouders die geen doelen stelden, is wederom een Chi-kwadraattoets uitgevoerd. De ‘tevredenheid met gedragsverandering’ is gedichotomiseerd met de scores 1, 2 en 3 als ‘niet tevreden en de scores 4 en 5 als ‘wel tevreden’ omdat de spreiding gering was. Om te testen of ouders die

(12)

tevreden waren met de gedragsverandering minder vaak terugval in positief opvoedgedrag lieten zien dan ouders die niet tevreden waren, is ook een Chi-kwadraattoets gebruikt. Voor de berekening van het percentage ouders dat bij de follow-up meting vergeleken met de nameting een terugval in positief opvoedgedrag laat zien is wederom gebruik gemaakt van de RCI van de APQ-PPT. Ook voor deze onderzoeksvraag is ‘tevredenheid met

gedragsverandering’ op dezelfde wijze gedichotomiseerd.

Ten slotte is met behulp van de PROCESS macro van Hayes (2017) getoetst of ouders die negatief geformuleerde doelen stellen meer volgehouden verandering in positief

opvoeden (pre-interventie tot follow-up) laten zien dan ouders die positief geformuleerde doelen stellen, en of ‘tevredenheid met gedragsverandering’ hierbij als mediator fungeert (gecentreerde continue variabele). Er is sprake van een volledig mediatie-effect als 1) het type doel-oriëntatie voorspellend is voor volgehouden verandering in positief opvoeden (pad c), 2) het type doel-oriëntatie voorspellend is voor tevredenheid met gedragsverandering (pad a), 3) het type doel-oriëntatie en tevredenheid met gedragsverandering samen voorspellend zijn voor volgehouden verandering in positief opvoeden, waarbij tevredenheid met

gedragsverandering voorspellend is voor volgehouden verandering in positief opvoeden (pad b) en het type doel-oriëntatie niet meer voorspellend is voor volgehouden verandering in positief opvoeden wanneer er wordt gecontroleerd voor tevredenheid met gedragsverandering (pad c’). Wanneer niet aan al deze voorwaarden wordt voldaan is er geen sprake van mediatie of alleen van partiële mediatie.

Resultaten Beschrijvende Analyses

Ten eerste werd door middel van Missing Values Analysis (MVA) in SPSS gekeken of er in de dataset waarden van deelnemers ontbraken. Little’s MCAR test liet zien dat de missende waarden compleet random zijn (MCAR), X² = 387.86, p = .619. Om de

(13)

hoofdanalyses te kunnen uitvoeren werden de missende waarden geïmputeerd door middel van Multiple Imputations, een van de meest respectabele manieren om met missende data om te gaan (Field, 2013; Tabachnick & Fidell, 2001). Hierbij worden vijf verschillende

geïmputeerde datasets aangemaakt die afzonderlijk van elkaar geanalyseerd worden, waarna de gemiddelde waardes van de parameterschattingen van de afzonderlijke analyses worden gerapporteerd. Voor de mediatie-analyse werd echter de originele dataset gebruikt in plaats van de geïmputeerde, omdat in de literatuur geen eenduidigheid bestaat over hoe de

parameterschattingen van deze toets na Multiple Imputation het beste gepoold kunnen worden. Voorafgaand aan de imputatie van missende data werd ten eerste gekeken of er uitbijters waren. Boxplots en histogrammen lieten zien dat er zeven univariate uitbijters zijn. De berekening van Mahalanobis Distance liet zien dat er één multivariate uitbijter was. Zowel de scores van de univariate als één van de extreme scores van de multivariate uitbijter werden veranderd in de eerstvolgende laagste- of hoogste score op de betreffende variabelen zodat aan de assumptie van normaliteit werd voldaan. Verder werd er voldaan aan de

assumpties voor de mediatie-analyse; er was sprake van homoscedasticiteit en lineairiteit. Beschrijvende statistieken van positief opvoedgedrag bij de voormeting, nameting en follow-up en tevredenheid met gedragsverandering bij de nameting zijn per conditie ondergebracht in Tabel 2.

Daarnaast is per conditie het percentage berekend van ouders dat tijdens en na afloop van de interventieperiode de juiste doel-oriëntatie in hun hoofd had om te kunnen controleren of de ‘doelen-manipulatie’ is gelukt. Tijdens de interventie had 89% van de ouders in de ‘positief geformuleerde doelen’ conditie voornamelijk de juiste doel-oriëntatie in het hoofd en 47% van de ouders in de ‘negatief geformuleerde doelen’ conditie. Na afloop van de interventie had 71% van de ouders in de ‘positief geformuleerde doelen’ conditie

(14)

voornamelijk de juiste doel-oriëntatie in het hoofd en 51% van de ouders in de ‘negatief geformuleerde doelen’ conditie.

Doel-oriëntatie en Betekenisvolle Verandering van Positief Opvoeden

Van de ouders in de ‘positief geformuleerde doelen’ conditie liet 18% betekenisvolle verandering van positief opvoeden zien, in de ‘negatief geformuleerde doelen’ conditie 24% en in de ‘geen doelen’ conditie 12%. De drie condities verschilden niet van elkaar in de mate waarin ouders betekenisvolle verandering lieten zien, X2(2) = 2.10, p = .387. Dit betekent dat ouders die positief geformuleerde doelen stelden niet vaker betekenisvolle verandering in positief opvoeden lieten zien dan ouders die negatief geformuleerde doelen of geen doelen stelden.

Doel-oriëntatie en Terugval van Positief Opvoeden

Omdat voor de tweede onderzoeksvraag niet werd voldaan aan de assumpties van de Chi-kwadraattoets ( > 20% van de cellen heeft een verwachte waarde van < 5), werd Fisher’s exact toets uitgevoerd. Het totaalpercentage van ouders dat geen terugval in positief

opvoeden liet zien is 93%. In de ‘negatief geformuleerde doelen’ conditie liet 96% van de ouders geen terugval van positief opvoeden zien, in de ‘positief geformuleerde doelen’ conditie 90% en in de ‘geen doelen’ conditie 92%. De drie condities verschilden niet van elkaar in de mate waarin ouders geen terugval in positief opvoeden lieten zien (p = 0.546, Fisher’s exact toets). Dit betekent dat ouders die negatief geformuleerde doelen stelden niet minder vaak terugval in positief opvoeden lieten zien dan ouders die positief geformuleerde doelen of geen doelen stelden.

Doel-oriëntatie en Tevredenheid met Gedragsverandering

Om te onderzoeken of ouders die negatief geformuleerde doelen stelden vaker tevreden waren met de gedragsverandering, werd ook Fisher’s exact toets gebruikt ( > 20% van de cellen heeft een verwachte waarde van < 5). In de ‘positief geformuleerde doelen’

(15)

conditie was 74% van de ouders tevreden, in de ‘negatief geformuleerde doelen’ conditie 96% in de ‘geen doelen’ conditie 87%. Er was een verschil in de mate waarin ouders tevreden zijn met de gedragsverandering (p = .034, Fisher’s exact toets). In de ‘negatief geformuleerde doelen’ conditie lijken ouders vaker tevreden over de gedragsverandering dan in de ‘positief geformuleerde doelen’ conditie en de ‘geen doelen’ conditie;

gestandaardiseerde residuen lieten zien dat ouders die negatief geformuleerde doelen of geen doelen stelden, vaker tevreden zijn met de gedragsverandering dan ouders die positief

geformuleerde doelen stelden.

Tevredenheid met Gedragsverandering en Terugval van Positief Opvoeden

Om te toetsen of ouders die tevreden waren met de gedragsverandering minder vaak terugval lieten zien na het afronden van de interventie dan ouders die niet tevreden waren, werd ook Fisher’s exact toets gebruikt ( > 20% van de cellen heeft een verwachte waarde van < 5). Van de ouders die tevreden waren liet 92% geen terugval zien en van de ouders die niet tevreden waren liet 96% geen terugval zien. Ouders die niet tevreden waren verschilden niet van ouders die wel tevreden waren in de mate waarin zij terugval in positief opvoeden lieten zien (p = 0.661, Fisher’s exact toets). Dit betekent dat ouders die tevreden waren niet vaker minder terugval in positief opvoeden lieten zien dan ouders die niet tevreden waren.

Tevredenheid met Gedragsverandering als Verklarende Factor

Resultaten van de mediatie-analyse zijn te vinden in Tabel 3. Het mediatiemodel met significantiewaardes en regressiecoëfficiënten is te vinden in Figuur 1. In stap 1 van het mediatiemodel is gekeken of het type doel-oriëntatie voorspellend is voor de verandering in positief opvoeden op follow-up (pad c). Het effect bleek niet significant, b = 0.52, t (60) = 0.82, p = .416. Er is geen verschil tussen de condities in volgehouden verandering van positief opvoeden. Stap 2 van het mediatiemodel (pad a) liet zien dat het type doel-oriëntatie wel voorspellend is voor de mate van tevredenheid met gedragsverandering, b = 0.59, t (60) =

(16)

3.64, p < .001. Ouders die negatief geformuleerde doelen stelden zijn meer tevreden met de gedragsverandering dan ouders die positief geformuleerde doelen stelden. Het eerste deel van stap 3 liet zien dat de mediator, gecontroleerd voor het type conditie (pad b), niet significant is, b = -0.17, t (59) = -0.34, p = .738. Het tweede deel van stap 3 liet zien dat het type conditie, gecontroleerd voor de mediator (pad c’), ook geen significante voorspeller is voor een verbetering van positief opvoedgedrag, b = 0.62, t (59) = 0.88, p = .383. Dit betekent dat er geen effect is gevonden van de doel-oriëntatie en tevredenheid met gedragsverandering op de verandering in positief opvoeden. Samenvattend laat de mediatie-analyse geen bewijs zien voor het model van gedragsverandering: negatief geformuleerde doelen leiden wel tot meer tevredenheid, maar dat leidt niet tot betere volgehouden gedragsverandering.

Discussie

In deze studie werd gekeken of ouders baat kunnen hebben bij het stellen van doelen voor het volhouden van positief opvoedgedrag in de weken na afloop van een

complimenteninterventie. Er werd daarbij gekeken of de manier waarop ouders doelen stellen effect heeft op gedragsvolhouding, doordat doel-oriëntaties verschillend op tevredenheid met gedragsverandering werken. We vonden dat ouders die tijdens en na afloop van de interventie positief geformuleerde doelen stelden niet beter in staat waren hun positief opvoedgedrag te verbeteren dan ouders die negatief geformuleerde doelen stelden. Tevens vonden we dat ouders die negatief geformuleerde doelen stelden niet beter in staat waren het positief opvoeden beter vol te houden dan ouders die positief geformuleerde doelen stelden. Ook vonden we dat ouders die negatief geformuleerde doelen stelden vaker en meer tevreden waren met de gedragsverandering dan ouders die positief geformuleerde doelen stelden. Echter was deze tevredenheid vervolgens niet van invloed was op het al dan niet volhouden van de gedragsverandering. Samenvattend kan worden gesteld dat voor het initiëren en volhouden van gedragsverandering niet uitmaakt of ouders positief geformuleerde doelen of

(17)

negatief geformuleerde doelen stellen. Ook lijkt het voor gedragsvolhouding niet uit te maken of ouders tevreden zijn met de gedragsverandering.

De bevindingen komen deels overeen met de theorie van Rothman (2000). In tegenstelling tot Rothman’s theorie komt in deze studie niet naar voren dat mensen hun gedrag makkelijker veranderen als zij doelen stellen die gericht zijn op het bereiken van een gewenste uitkomst en hun gedrag beter volhouden als zij doelen stellen gericht op het voorkomen van een ongewenste uitkomst. Deze bevindingen zijn tevens in strijd met eerder onderzoek naar het effect van verschillende doel-oriëntaties op gedragsverandering en het volhouden daarvan (Elliot, 1999; Hertel et al., 2008; Worth et al., 2005).Wel komen de bevindingen overeen met het idee dat het stellen van een negatief geformuleerd doel er voor zorgt dat mensen sneller tevreden zijn met gedragsverandering. Mogelijk zorgt dit type doel-oriëntatie er voor dat mensen sneller tevreden zijn, omdat er sneller aan de verwachtingen wordt voldaan (Rothman, 2000). Echter zorgde deze tevredenheid met gedragsverandering er voor deze ouders niet voor dat zij beter in staat waren positief opvoeden vol te houden. Deze bevinding is in strijd met eerder onderzoek van Baldwin et al. (2006) en Hertel et al. (2008) waar tevredenheid juist wel een voorspeller was voor het volhouden van gedragsverandering.

Het is opvallend dat ouders die negatief geformuleerde doelen stellen vaker en meer tevreden zijn dan ouders die positief geformuleerde doelen stellen, maar dat dit er niet toe leidt dat zij de verandering in positief opvoeden beter volhouden. Een methodologische verklaring voor het feit dat tevredenheid geen rol speelt in het volhouden van een verandering in positief opvoeden kan worden gevonden in de mate van tevredenheid van ouders. Alle ouders waren minstens ‘een beetje tevreden’ met de gedragsverandering. Deze geringe spreiding kan, gezien het hoge percentage ouders dat geen terugval van positief

opvoedgedrag liet zien (93%), betekenen dat alle ouders tevreden genoeg waren om gedragsverandering vol te houden. Tegelijkertijd is het door de geringe spreiding mogelijk

(18)

dat er weinig kans was op het vinden van statistisch significante verbanden. Tevens zou het hierbij kunnen hebben meegespeeld dat ouders sociaal wenselijke antwoorden hebben gegeven. Er kan daarom niet met zekerheid worden gezegd dat dit item de tevredenheid correct heeft weergegeven. Mogelijk zouden er bij een andere operationalisering van dit construct, bijvoorbeeld met meerdere items wat de betrouwbaarheid ten goede komt (Eisinga, Te Grotenhuis, & Pelzer, 2013), wel significante effecten gevonden zijn.

Tevens zijn er een aantal verklaringen voor het feit dat het niet uit lijkt te maken of ouders doelen stellen gericht op het voorkomen van een ongewenste uitkomst of op het bereiken van een gewenste uitkomst. Ten eerste zou dit te wijten kunnen zijn aan de op zichzelf al positief geformuleerde complimenteninterventie. Ouders dienden tijdens de interventie te focussen op positief gedrag van het kind. De nadruk op het focussen op gewenst gedrag kan er voor hebben gezorgd dat het effect van de negatieve doel-oriëntatie, waarbij juist de nadruk lag op het voorkomen van ongewenst gedrag, is weggevallen. Ten tweede zou het effect van de doel-oriëntaties kunnen zijn beïnvloed door de intrinsieke motivatie-oriëntatie van deelnemende ouders. Zo blijkt dat een gezondheidsboodschap effectiever is als deze congruent is aan de intrinsieke motivatie-oriëntatie van mensen (Mann, Sherman, & Updegraff, 2004). Wanneer mensen intrinsiek gemotiveerd worden door het willen bereiken van een bepaalde uitkomst en vervolgens doelen moeten stellen die gericht zijn op het bereiken van een bepaalde uitkomst, zal dit effectiever zijn dan wanneer zij doelen moeten stellen gericht op het voorkomen van een bepaalde uitkomst. Het zou kunnen dat sommige ouders eigenlijk meededen aan de complimenteninterventie omdat zij bepaald gedrag van het kind wilden bereiken, maar vervolgens negatief geformuleerde doelen

moesten formuleren. Omdat in deze studie niet is gecontroleerd voor de intrinsieke oriëntatie van ouders kan niet worden achterhaald of de (in)congruentie tussen de

(19)

motivatie-oriëntatie en de doel-motivatie-oriëntatie van invloed is geweest op het effect van de ‘doelen-stellen’ manipulatie.

Een van de sterke punten van deze studie is dat er meer inzicht is verkregen in het mechanisme achter het volhouden van gedragsverandering. Ook zijn we in deze studie ingegaan op de voorwaarden waaronder gedragsvolhouding na deelname aan een

opvoedinterventie het meest waarschijnlijk is. Zo zijn er aanwijzingen dat tevredenheid geen rol lijkt te spelen bij het al dan niet volhouden van een verbetering in positief opvoedgedrag. Dit is interessant omdat dit niet overeenkomt met zowel de vooraf opgestelde hypothese als met eerder onderzoek (Baldwin et al., 2006; Hertel et al., 2008). Daarnaast lijkt het niet uit te maken of ouders doelen stellen die gericht zijn op het bereiken van een gewenste uitkomst of op het voorkomen van een ongewenste uitkomst. Een aantal interventies laat ouders al positief geformuleerde doelen stellen om gedragsverandering te bewerkstelligen, zoals bijvoorbeeld The Incredible Years Parenting Program (Marcynyszyn, Maher, & Corwin, 2011). Vooraf was de verwachting dat het voor dit soort interventies ook van toegevoegde waarde zou kunnen zijn om na afloop van de interventie negatief geformuleerde doelen te stellen. De resultaten van de huidige studie suggereren echter dat de manier waarop ouders doelen stellen niet belangrijk is voor gedragsvolhouding.

Naast sterke punten kent deze studie ook een aantal beperkingen. Zo bleek het aantal deelnemers aan deze studie te laag om met voldoende power uitspraken te kunnen doen over de resultaten. Tevens blijkt uit de manipulatiecheck dat ongeveer de helft van de ouders uit de ‘negatief geformuleerde doelen’ conditie niet de juiste doelen in het hoofd had. Dit kan hebben geleid tot vertekende resultaten. Mogelijk is de manier waarop aan ouders werd gevraagd om doelen te stellen niet toereikend en had hier meer aandacht aan besteed moeten worden. Daarnaast is er in deze studie gekeken naar volgehouden verandering in positief opvoeden, maar was de follow-up slechts twee weken later dan de nameting. Het zou echter

(20)

ook interessant zijn geweest als de follow-up een aantal maanden later was afgenomen, zodat er ook uitspraken gedaan hadden kunnen worden over een meer lange termijn verandering.

Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op alternatieve manieren en methoden om er voor te zorgen dat ouders gedragsverandering volhouden na deelname aan een

opvoedinterventie. Daarnaast zou er onderzocht kunnen worden of ouders meer, of op een andere manier, gestimuleerd moeten worden bij het stellen van doelen. Er zou bijvoorbeeld gekeken kunnen worden of een extra boostersessie van toegevoegde waarde zou kunnen zijn (Eyberg, Edwards, Boggs, & Foote, 1998). Ook zou vervolgonderzoek kunnen kijken naar het modererende effect van verschillende motivatie-oriëntaties; mogelijk werken positief geformuleerde doelen beter voor ouders met een positief geformuleerde motivatie en negatief geformuleerde doelen beter voor ouders met een negatief geformuleerde motivatie (Mann et al., 2004). Bij vervolgonderzoek naar opvoedinterventies zou er kunnen worden gekeken of er bij de manier waarop ouders doelen stellen rekening gehouden zou moeten worden met hun intrinsieke motivatie-oriëntatie.

Tevens zou er bij vervolgonderzoek gekeken kunnen worden of bepaalde kindkenmerken er voor zorgen dat sommige ouders meer profiteren van het stellen van negatief- of positief geformuleerde doelen dan andere ouders. Zo is binnen deze studie de initiële ernst van het opstandig kindgedrag niet meegenomen, terwijl dit van invloed zou kunnen zijn op het effect van het stellen van doelen. Mogelijk hebben ouders van kinderen met een hogere score op opstandig gedrag meer baat bij het stellen van doelen omdat zij meer gemotiveerd zijn om gedrag te veranderen (Reid, Webster-Stratton, Baydar, 2004). Ten slotte zou er bij vervolgonderzoek gebruik gemaakt kunnen worden van een meer betrouwbaar meetinstrument om ‘tevredenheid met gedragsverandering’ te operationaliseren. Hierbij is het ook interessant om verder te onderzoeken op welke manier tevredenheid wel een

(21)

We kunnen concluderen dat met deze studie een bijdrage is geleverd aan de

wetenschappelijke literatuur met betrekking tot opvoedinterventies. Hoewel er in voorgaande studies wel empirische onderbouwing werd gevonden voor het theoretische model van Rothman (2000) lijkt zijn theorie binnen de setting van een opvoedinterventie niet direct van toepassing. Deze studie laat zien dat het voor het volhouden van positief opvoeden niet uitmaakt of ouders tijdens een complimenteninterventie negatief geformuleerde doelen of positief geformuleerde doelen stellen. Er is daarom geen reden om aan te nemen dat het stellen van doelen, zoals daar binnen deze studie vorm aan is gegeven, vaker ingezet zou moeten worden bij interventies die er op gericht zijn het opvoedgedrag van ouders te veranderen.

(22)

Literatuur

Baldwin, A. S., Rothman, A. J., Hertel, A. W., Linde, J. A., Jeffery, R. W., Finch, E. A., & Lando, H. A. (2006). Specifying the determinants of the initiation and maintenance of behavior change: an examination of self-efficacy, satisfaction, and smoking

cessation. Health Psychology, 25, 626-634. doi:10.1037/0278-6133.25.5.626 Dadds, M. R., Maujean, A., & Fraser, J. A. (2003). Parenting and conduct problems in

children: Australian data and psychometric properties of the Alabama Parenting Questionnaire. Australian Psychologist, 38, 238-241. doi:10.1080

/00050060310001707267

de Graaf, I., Speetjens, P., Smit, F., de Wolff, M., & Tavecchio, L. (2008). Effectiveness of the Triple P Positive Parenting Program on behavioral problems in children: a meta-analysis. Behavior Modification, 32, 714-735. doi:10.1177/0145445508317134 Eisinga, R., Te Grotenhuis, M., & Pelzer, B. (2013). The reliability of a two-item scale:

Pearson, Cronbach, or Spearman-Brown?. International Journal of Public Health, 58, 637-642. doi:10.1007/s00038-012-0416-3

Elliot, A. J. (1999). Approach and avoidance motivation and achievement goals. Educational

Psychologist, 34, 169-189. doi:10.1207/s15326985ep3403_3

Evans, C., Margison, F., & Barkham, M. (1998). The contribution of reliable and clinically significant change methods to evidence-based mental health. Evidence-Based Mental

Health, 1, 70-72. doi:10.1136/ebmh.1.3.70

Eyberg, S. M., Edwards, D., Boggs, S. R., & Foote, R. (1998). Maintaining the treatment effects of parent training: The role of booster sessions and other maintenance strategies. Clinical Psychology: Science and Practice, 5, 544-554. doi:10.1111 /j.1468-2850.1998.tb00173.x

(23)

Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics. Thousand Oaks, CA: Sage Publications. Verkregen van http://www.soc.univ.kiev.ua/sites/default/files/library /elopen/andy-field-discovering-statistics-using-spss-third-edition-20091.pdf

Forehand, R., Jones, D. J., & Parent, J. (2013). Behavioral parenting interventions for child disruptive behaviors and anxiety: What's different and what's the same. Clinical

Psychology Review, 33, 133-145. doi:10.1016/j.cpr.2012.10.010

Frick, P.J. (1991). The Alabama Parenting Questionnaire. Unpublished instrument. University of Alabama. Verkregen van https://cyfar.org/sites/default/files /PsychometricsFiles/Parenting%20Questionnaire-Alabama%20%28parents %20of%20children%206-18%29_0.pdf

Gardner, F., Burton, J., & Klimes, I. (2006). Randomized controlled trial of a parenting intervention in the voluntary sector for reducing child conduct problems: outcomes and mechanisms of change. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 47, 1123-1132. doi:10.1111/j.1469-7610.2006.01668.x

Hayes, A. F. (2017). Introduction to mediation, moderation, and conditional process

analysis: A regression-based approach. New York, NY: Guilford Publications.

Hertel, A. W., Finch, E. A., Kelly, K. M., King, C., Lando, H., Linde, J. A., ... & Rothman, A. J. (2008). The impact of expectations and satisfaction on the initiation and maintenance of smoking cessation: an experimental test. Health Psychology, 27, S197-S206. doi:10.1037/0278-6133.27.3(Suppl.).S197

Kochanska, G., Barry, R. A., Aksan, N., & Boldt, L. J. (2008). A developmental model of maternal and child contributions to disruptive conduct: The first six years. Journal of

Child Psychology and Psychiatry, 49, 1220-1227. doi:10.1111/j.1469-7610.2008

.01932.x

(24)

behavior: Reaching disadvantaged families and searching for effective element

(Doctoral dissertation). Verkregen van https://dspace.library.uu.nl/handle /1874/288889

Leijten, P., Melendez-Torres, G. J., Knerr, W., & Gardner, F. (2016). Transported versus homegrown parenting interventions for reducing disruptive child behavior: A multilevel meta-regression study. Journal of the American Academy of Child &

Adolescent Psychiatry, 55, 610-617. doi:10.1016/j.jaac.2016.05.003

Leijten, P., Thomaes, S., de Castro, B. O., Dishion, T. J., & Matthys, W. (2016). What good is labeling what's good? A field experimental investigation of parental labeled praise and child compliance. Behaviour Research and Therapy, 87, 134-141. doi:10.1016 /j.brat .2016.09.008

Mann, T., Sherman, D., & Updegraff, J. (2004). Dispositional motivations and message framing: A test of the congruency hypothesis in college students. Health Psychology,

23, 330–334. doi:10.1037/0278-6133.23.3.330

Marcynyszyn, L. A., Maher, E. J., & Corwin, T. W. (2011). Getting with the (evidence-based) program: An evaluation of the Incredible Years Parenting Training Program in child welfare. Children and Youth Services Review, 33, 747-757. doi:10.1016/j .childyouth.2010.11.021

Maughan, D. R., Christiansen, E., Jenson, W. R., Olympia, D., & Clark, E. (2005).

Behavioral parent training as a treatment for externalizing behaviors and disruptive behavior disorders: A meta-analysis. School Psychology Review, 34, 267-286. Verkregen van http://naspjournals.org/

Menting, A. T., de Castro, B. O., & Matthys, W. (2013). Effectiveness of the Incredible Years parent training to modify disruptive and prosocial child behavior: A meta-analytic review. Clinical Psychology Review, 33, 901-913. doi:10.1016/j.cpr.2013

(25)

.07.006

Owen, D. J., Slep, A. M. S., & Heyman, R. E. (2012). The effect of praise, positive nonverbal response, reprimand, and negative nonverbal respond on child compliance: A

systematic review. Clinical Child and Family Psychology Review, 15, 364-385. doi:10.1007/s10567-012-0120-0

Reid, M. J., Webster-Stratton, C., & Baydar, N. (2004). Halting the development of conduct problems in head start children: the effects of parent training. Journal of Clinical

Child and Adolescent Psychology, 33, 279-291. doi:10.1207/s15374424jccp3302_10

Rothman, A. J. (2000). Toward a theory-based analysis of behavioral maintenance. Health

Psychology, 19, 64-69. doi:10.1037/0278-6133.19.Suppl1.64

Sanders, M. R. (2012). Development, evaluation, and multinational dissemination of the Triple P-Positive Parenting Program. Annual Review of Clinical Psychology, 8, 345-379. doi:10.1146/annurev-clinpsy-032511-143104

Sanders, M. R., Kirby, J. N., Tellegen, C. L., & Day, J. J. (2014). The Triple P-Positive Parenting Program: A systematic review and meta-analysis of a multi-level system of parenting support. Clinical Psychology Review, 34, 337-357. doi:10.1016/j.cpr.2014 .04.003

Stewart-Brown, S., Patterson, J., Mockford, C., Barlow, J., Klimes, I., & Pyper, C. (2004). Impact of a general practice based group parenting programme: Quantitative and qualitative results from a controlled trial at 12 months. Archives of Disease in

Childhood, 89, 519-525. doi:10.1136/adc.2003.028365

Tabachnik, B. G., & Fidell, L. S. (2007). Using multivariate statistics. Boston. MA: Pearson. van Aar, J., Leijten, P., Orobio de Castro, B., & Overbeek, G. (2017). Sustained, fade-out or

sleeper effects? A systematic review and meta-analysis of parenting interventions for disruptive child behavior. Clinical Psychology Review, 51, 153-163. doi:10.1016/j

(26)

.cpr.2016.11.006

Wahler, R. G., & Meginnis, K. L. (1997). Strengthening child compliance through positive parenting practices: What works?. Journal of Clinical Child Psychology, 26, 433-440. doi:10.1207/s15374424jccp2604_12

Webster-Stratton, C. (2001). The incredible years: Parents, teachers, and children training series. Residential Treatment for Children & Youth, 18, 31-45. doi:10.1300

/J007v18n03_04

Weeland, J., van Aar, J., & Overbeek, G. (2017). Dutch Norms for the Eyberg Child Behavior Inventory: Comparisons with other Western Countries. Journal of

Psychopathology and Behavioral Assessment, 40, 224–234. doi:10.1007/s10862

-017-9639-1

Worth, K. A., Sullivan, H. W., Hertel, A. W., Jeffery, R. W., & Rothman, A. J. (2005). Avoidance goals can be beneficial: A look at smoking cessation. Basic and Applied

(27)

Tabel 1

Demografische Gegevens per Conditie, Baseline Scores en Randomisatiecheck met One-way ANOVA en Chi-kwadraattoets

Positief geformuleerde doelen (n = 33) Negatief geformuleerde doelen (n = 39) Geen doelen (n = 41) ANOVA X2 Variabele M/n SD/% M/n SD/% M/n SD/% F (p) X2 (p) Leeftijd ouder 38.3 5.37 37.5 4.61 39.3 4.58 1.37 (.259) Leeftijd kind 6.2 1.24 6.2 1.37 6.4 1.67 .30 (.741) Geslacht ouder Vrouw Man 31 2 94% 6% 36 2 95 % 5 % 39 2 95% 5% 0.05 (.975) Geslacht kind Jongen Meisje Anders 19 13 1 58% 40% 3% 28 10 - 74 % 26 % - 29 12 - 71% 29% - 4.20 (.380) (vervolgd)

(28)

Positief geformuleerde doelen (n = 33) Negatief geformuleerde doelen (n = 39) Geen doelen (n = 41) ANOVA X2 Variabele M/n SD/% M/n SD/% M/n SD/% F (p) X2 (p) Geboorteland kind Nederland Anders 32 1 97% 3% 38 - 100% - 38 3 93% 7% 3.11 (.212) Opleidingsniveau Middelbare MBO HBO Universiteit 1 5 17 10 3% 15% 52% 30% 1 7 12 18 3% 18% 32% 47% 1 7 18 15 2% 17% 44% 37% 3.26 (.775)

Opstandig gedrag kind (ECBI)

132.00 20.25 135.34 20.90 134.92 18.61 .29 (.751)

(29)

Tabel 2

Gemiddeldes van Positief Opvoeden Voormeting, Nameting en Follow-up, Verandering in Positief Opvoeden bij Follow-up Vergeleken met Voormeting en Tevredenheid met Gedragsverandering bij Nameting per Conditie

Variabele Positief geformuleerde doelen Negatief geformuleerde doelen Geen doelen Totaal n M (SD) n M (SD) n M (SD) n M (SD)

Positief opvoeden voormeting 33 18.88 (2.09) 38 18.71 (2.31) 41 19.24 (1.70) 112 18.96 (2.03) Positief opvoeden nameting 29 19.10 (1.95) 38 19.61 (1.53) 39 19.44 (2.06) 106 19.41 (1.85) Positief opvoeden follow-up 29 19.52 (1.50) 37 19.89 (1.45) 40 19.25 (1.93) 106 19.55 (1.67) Volgehouden verandering in positief

opvoeden

29 0.66 (2.07) 36 1.25 (2.64) 40 -.25 (1.75) 105 .60 (2.23)

(30)

Tabel 3

Resultaten Mediatieanalyse voor de Relaties tussen Type Doel-oriëntatie (X), Volgehouden Verandering in Positief Opvoeden (Y) en Tevredenheid met Gedragsverandering (M) met Toetsingsgrootheden, Vrijheidsgraden, Proporties Verklaarde Variantie, P-waarden.

F (d) R2 p

1. X  Y .67 (1,60) .01 .416

2. X  M 13.24 (1,60) .18* .001

3. M  Y en X.M  Y .39 (2,59) .01 .681

Noot. X  M = pad a, M  Y = pad b, X  Y = pad c, X.M  Y = pad c’

(31)

Figuur 1. Mediatiemodel met ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten * = p < .001 Doel-oriëntatie (Negatief geformuleerd of Positief geformuleerd) Tevredenheid met gedragsverandering Volgehouden verandering positief opvoeden Pad a .59* Pad c (c’) .52 (.62) Pad b -.17

(32)
(33)
(34)
(35)

Bijlage D - Formules voor Reliable Change Index (RCI) en gepoolde standaarddeviatie. 𝑅𝑅𝑥𝑥𝑥𝑥 = 𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇 − ℎ𝑇𝑇𝑒𝑒𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑒𝑒𝑇𝑇𝑇𝑇𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒ℎ𝑇𝑇𝑒𝑒𝑒𝑒 𝑅𝑅𝑥𝑥𝑥𝑥 = .85 𝑆𝑆𝑆𝑆𝑆𝑆𝑒𝑒𝑒𝑒𝑆𝑆𝑇𝑇𝑒𝑒 = �𝑆𝑆𝑆𝑆12+𝑆𝑆𝑆𝑆22+𝑆𝑆𝑆𝑆32+ 𝑆𝑆𝑆𝑆42+ 𝑆𝑆𝑆𝑆52 5 = 𝑆𝑆𝑆𝑆𝑆𝑆𝑒𝑒𝑒𝑒𝑆𝑆𝑇𝑇𝑒𝑒 = ��2.025262+2.026252+2.023995 2+ 2.026392+ 2.029872� = 2.02635294553 𝑆𝑆𝑇𝑇 = 𝑆𝑆𝑇𝑇𝑒𝑒𝑆𝑆𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑆𝑆𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑆𝑆𝑒𝑒𝑒𝑒𝑇𝑇 𝑆𝑆𝑇𝑇 = 𝑆𝑆𝑆𝑆 �(1 − 𝑒𝑒𝑥𝑥𝑥𝑥) = 2.02635294553 �(1 − .85) = 0.784803121158 𝑆𝑆𝑒𝑒𝑒𝑒𝑆𝑆 = 𝑆𝑆𝑇𝑇𝑒𝑒𝑆𝑆𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑆𝑆𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑆𝑆𝑒𝑒𝑒𝑒𝑇𝑇 𝑣𝑣𝑒𝑒𝑆𝑆 ℎ𝑇𝑇𝑇𝑇 𝑣𝑣𝑇𝑇𝑒𝑒𝑇𝑇𝑣𝑣ℎ𝑒𝑒𝑆𝑆 𝑆𝑆𝑒𝑒𝑒𝑒𝑆𝑆 = �(2𝑆𝑆𝑇𝑇2) = �(2(0.7848031211582)) = 1.10987921773 𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅 = (𝑇𝑇𝑣𝑣𝑒𝑒𝑒𝑒𝑇𝑇 𝑒𝑒𝑒𝑒𝑆𝑆𝑣𝑣𝑒𝑒𝑆𝑆𝑎𝑎 − 𝑇𝑇𝑣𝑣𝑒𝑒𝑒𝑒𝑇𝑇 𝑒𝑒𝑆𝑆𝑇𝑇𝑆𝑆𝑒𝑒𝑒𝑒𝑇𝑇𝑒𝑒𝑆𝑆𝑎𝑎)/𝑆𝑆𝑒𝑒𝑒𝑒𝑆𝑆

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Samenwerking tussen de oudercommissie en de peuterspeelzaal De vragen over de samenwerking tussen de oudercommissie en de peuter- speelzaal zijn beantwoord door de 62 ouders

Research Centre for Innovations in Health Care www.kenniscentrumivz.hu.nl..

DOEL: Het stellen van doelen wordt veel gebruikt om gedragsverandering bij patiënten te stimuleren. Welke doelen patiënten stellen en of hun gedrag daarna verandert

In de derde groep daagden de mentoren sommige studenten uit om hun cijferdoel met één punt te verhogen, nadat zij de studievoortgang hadden besproken en de student

ƒ Quasi even sterk erkennen de jonge moeder en de jonge vader dat ze niet genoeg met de kinderen bezig zijn, dat ze graag lessen hadden gekregen (maar minder dan de andere

Alleenstaande ouders zijn beduidend minder tevreden met hun inkomen en hun woning dan partners die samenwonen, al dan niet met kinderen.. Bijna vier op de tien alleenstaande

•  Media en strenge controles geven de indruk dat mensen veel fraude

Een opdracht zonder doel nodigt niet uit tot reflectie, waardoor veel leerlingen vooral blijken te gaan voor ‘productie’, snel alles af te hebben of zoveel mogelijk te doen in