• No results found

Meten is weten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Meten is weten"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Meten is Weten

Sophia Lunenburg (500606033) Onderzoeksthema: Gezondheid Academie Lichamelijke Opvoeding

Domein Bewegen Sport en Voeding, Hogeschool van Amsterdam 15-09-2015

1e gelegenheid

(2)

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 3 1. Samenvatting ... 4 2. Inleiding... 5 3. Methode ... 11 3.1 Onderzoeksgroep ... 11 3.2 Werkwijze en procedure ... 12 3.3 Meetinstrumenten ... 12

3.4 Beschrijving dataverzameling/statistische verwerking... 14

4. Resultaten ... 15 5. Discussie ... 18 6. Conclusie ... 22 7. Referentielijst ... 23 8. Bijlagen ... 27 8.1 Toestemmingsbrief ouders/verzorgers ... 27 8.2 Instructiebrief accelerometer ... 28 8.3 Vragenlijst ... 29 8.4 SPSS output ... 41 8.5 Ephorus ... 48

(3)

Voorwoord

Als student van de Academie voor Lichamelijke Opvoeding aan de HVA, werd mij gevraagd om een onderzoek uit te voeren als aanvulling op mijn toekomstig beroep. Ik werd getipt over een lopend project dat werd gesteund vanuit de gemeente Amsterdam en in samenwerking met het VUMC uitgevoerd wordt. Dit klonk voor mij interessant om twee redenen. Ten eerste wordt het onderzoek op meerdere scholen uitgevoerd. Dit betekent meer participanten en dus een betrouwbaarder en betekenisvoller onderzoek. Ten tweede wordt er in het

onderzoek gebruik gemaakt van accelerometers en “slimme armbanden”, apparatuur dat erg duur is en daarom ongebruikelijk bij het uitvoeren van een afstudeeronderzoek. Dit vond ik een mooie gelegenheid die ik niet voorbij kon laten gaan.

Het onderzoek was een lang proces met veel samenwerking en afstemming, dit bemoeilijkte de voortgang op een aantal momenten. Gelukkig heb ik van verschillende mensen uit mijn omgeving hulp en steun gehad. Graag wil ik de volgende mensen bedanken die mij hebben geholpen tijdens dit proces: Lisa van Koningsbruggen, Debbie Lunenburg, Saskia Boonzajer Flaes, Liza Roodnat en Marinke Maltha. Zij hebben geholpen het onderzoeksverslag te maken zoals het nu voor u ligt.

(4)

1. Samenvatting

De afgelopen twintig jaar is het aantal jongeren tussen de twaalf en de zestien jaar met overgewicht in Nederland verdubbeld. Door jongeren aan te zetten tot een actieve leefstijl, kan het aantal jongeren met overgewicht worden teruggedrongen.

Bij een actieve leefstijl hoort fysieke activiteit. De lichamelijke activiteit (LA) kan met verschillende meetmiddelen gemeten worden. In dit onderzoek worden de uitslagen van de meetmiddelen “de accelerometer”, “ de vragenlijst” en “de slimme armband” met elkaar vergeleken. Voort wordt gekeken of bij gebruik van deze meetmiddelen een verschil tussen jongens en meisjes in leeftijdscategorie 12-16 jaar wordt gemeten. In dit deel van het onderzoek worden de uitslagen van de accelerometer en de vragenlijst met elkaar vergeleken. Voor dit onderzoek hebben 49 participanten de accelerometer minimaal vier dagen gedragen en aan het eind van de interventie een vragenlijst ingevuld.

De resultaten van dit onderzoek zijn met de Paired Samples T-test in SPSS geanalyseerd. Er is tussen de accelerometer en de vragenlijst een verschil gemeten in het aantal bewogen minuten (-7,770, p= 0,00). Vervolgens is er een Independent Samples T-test uitgevoerd. Daaruit bleek met de accelerometer een verschil in LA tussen jongens en meisjes (t= -3,702, p=0,001) In tegenstelling daartoe, getest met de Independent T-test, bleek er geen verschil tussen jongens en meisjes in het aantal minuten LA opgegeven in de vragenlijst ( t= -0,809, p=0,423)

Uit bovengenoemde resultaten kan worden geconcludeerd dat hij meten van de LA van jongeren van 12 tot 16 jaar, het gebruik van verschillende meetinstrumenten tot verschillende resultaten leidt. Het beste is om een combinatie van meetmiddelen te gebruiken, zo kan er een vollediger beweegbeeld gevormd worden.

(5)

2. Inleiding

De afgelopen twintig jaar is het aantal jongeren tussen de twaalf en de zestien jaar met overgewicht in Nederland verdubbeld (Petel Polanen, 2011). Bijna een kwart van de jongeren lijdt aan overgewicht. Van de jongeren lijdt 14% aan overgewicht en 2% aan ernstig overgewicht, ook wel obesitas genoemd (CBS, 2013). De toename in aantal en mate van jongeren met overgewicht wordt voornamelijk veroorzaakt door een verstoorde energiebalans. Dat houdt in dat de energie-inname hoger is dan het energiegebruik (NISB, z.d.). Het verbeteren van de fysieke fitheid is essentieel om het gezondheidsprofiel te verbeteren (Erikssen, Liestol, Bjornholt, Thaulow, Sandvik, & Erikssen, 1998). Het relatieve risico op sterfte wordt rechtlijnig kleiner naarmate de fysieke activiteit toeneemt (Paffenbarger, 1993). Overgewicht en ernstig overgewicht op volwassen leeftijd is gerelateerd aan overgewicht op jonge leeftijd. Door (ernstig) overgewicht kunnen zowel acute als langdurige lichamelijke aandoeningen ontstaan en psychosociale problemen optreden. Hierdoor wordt de gezondheid negatief beïnvloed (Nicklas, 2001; Rütten, 2009). Deze gezondheidsrisico’s zorgen voor oplopende kosten in de gezondheidszorg. In Nederland bedragen de kosten voor medicijnen, behandeling en verpleging van patiënten die lijden aan overgewicht of gevolgen van overgewicht ongeveer een half miljard euro per jaar. Hier wordt drie miljard euro aan kosten voor ziekteverzuim, productieverlies, uitkeringslasten en andere maatschappelijke kosten bovenop geschat (Luyendijk, 2005). Het is dus om diverse redenen van groot belang overgewicht bij jongeren tijdig te signaleren en maatregelen te treffen (Beird et al., 2005; Ong and Loos, 2006; Singh, Mulder, Twisk, & Chinapaw, 2008).

Het consensusmodel

Volgens Bouchard, Shephard en Stephens (1994) bestaat een wisselwerking tussen lichamelijke activiteit (LA), fitheid en gezondheid. Deze theorie drukken zij uit in het zogenaamde consensusmodel, zoals hieronder afgebeeld:

(6)

Figuur1: Consensus model (Bouchard, Shephard & Stephens, 1994)

Uit het consensusmodel blijkt dat overgewicht bij jongeren is gerelateerd aan de keuzes die zij maken. Deze keuzes worden beïnvloed door verschillende factoren. Persoonlijke factoren of eigenschappen (geslacht, leeftijd, etniciteit, opleidingsniveau, attitude) zijn van grote invloed. Ook omgevingsdeterminanten, zoals de fysieke omgeving (woonomgeving, aanwezigheid van sportfaciliteiten, buurtveiligheid, etc.) en de sociale omgeving (steun van ouders, docent, buurtbewoners, vriendjes, etc.) spelen een belangrijke rol (Bouchard et al., 1994).

Om het aantal jongeren met overgewicht terug te dringen is het van belang dat jongeren worden aangezet tot een actieve leefstijl. Hoe fysiek actief jongeren bewegen is een belangrijk onderdeel van een actieve leefstijl. De fysieke activiteit kan direct en indirect gemeten worden. Door het energieverbruik, de frequentie, intensiteit, duur en type activiteit te meten, kan het bewegen van jongeren in kaart worden gebracht. In dit onderzoek staat de werking van twee verschillende meetinstrumenten centraal en worden de resultaten van deze meetinstrumenten met elkaar vergeleken. Door de resultaten van de meetinstrumenten met elkaar te vergelijken kan de leefstijl van de jongeren duidelijk in beeld worden gebracht. Hierop kunnen maatregelen getroffen worden die de leefstijl actiever maken waardoor het gezondheidsprofiel verbeterd.

(7)

In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van twee meetinstrumenten, namelijk: de accelerometer en een vragenlijst. De accelerometer is een direct meetinstrument. Directe meetinstrumenten tonen direct fysiek gemeten gegevens en zijn objectief. De vragenlijst is een indirect meetinstrument. Indirecte meetinstrumenten meten de fysieke activiteit na afloop en zijn subjectief. Hieronder volgt een uitleg van de werking van de in dit onderzoek gebruikte meetinstrumenten:

Accelerometer

De accelerometer registreert versnellingen in het verticale vlak en meet de intensiteit, duur en frequentie van de activiteiten die verricht worden (Oliver et al., 2011). Dit meetinstrument heeft als voordeel dat bewegingsactiviteiten direct worden geregistreerd en opgeslagen. Daarnaast is de accelerometer makkelijk in gebruik: het apparaat is klein en heeft een laag gewicht, zodat deze kan worden gedragen aan een riem om de middel. Het nadeel van de accelerometer is dat deze kostbaar is waardoor niet alle scholen in staat zullen zijn om het apparaat te bekostigen. Ook geeft het apparaat geen inzicht in het type activiteit en is deze minder geschikt voor activiteiten zoals klimmen, fietsen of springen en ongeschikt voor zwemmen. Bovendien meet de accelerometer enkel de LA en niet het eetpatroon. Het risico van gebruik van de accelerometer voor dit onderzoek, is dat de deelnemer door het dragen van de accelerometer wordt verleid meer te bewegen dan gebruikelijk. Desalniettemin wordt de accelerometer in de wetenschap aangemerkt als valide meetinstrument (Rothney, Schaefer, Neumann, Choi & Chen, 2008). Daarom wordt.

Vragenlijst

Het hanteren van een vragenlijst heeft als voordeel dat de kosten daarvan laag zijn. Daardoor zullen de meeste scholen in staat zijn om deze meting te bekostigen. Tevens is de vragenlijst eenvoudig af te nemen, ook onder grote groepen tegelijk. Daarnaast kunnen de respondenten de vragenlijst op zelf gekozen tijd en in eigen tempo invullen. Een nadeel van de vragenlijst is dat er

(8)

gefocust wordt op bepaalde LA en daardoor andere LA buiten beschouwing wordt gelaten. Daardoor kunnen de resultaten van dit meetinstrument een onvolledig beeld weergeven. Ook kan de vragenlijst leiden tot recall bias, oftewel een vertekend beeld van de werkelijke LA weergeven. Dat komt bijvoorbeeld doordat het lastig kan zijn om de vragen te beantwoorden aangezien er gerefereerd wordt naar een week geleden (Sallis et al., 1999), of doordat participanten tijdens het invullen van de vragenlijst naar een antwoord gestuurd worden of en sociaal wenselijk antwoord invullen (Jago, Fox, Page, Brockman, & Thompson, 2009).

TNO adviseert om bij de meting van LA een combinatie van meetinstrumenten te hanteren. Hierdoor wordt een completer beeld weergegeven van het totale beweeggedrag (De Vries et al., 2004). Daar de accelerometer als valide instrument is aangemerkt, worden in dit onderzoek de meetresultaten van de vragenlijst vergeleken met de meetresultaten van de accelerometer.

Uit recent onderzoek van Van Dyck (2014) dat werd gehouden onder 542 participanten en waarin meetresultaten werden vergeleken, kwam naar voren dat de LA in interviews hoger werd gerapporteerd dan werd gemeten met de accelerometers. Deze uitkomst komt overeen met de uitkomst van een eerder uitgevoerd onderzoek door Beyler (2008), waarbij 7176 participanten zowel een accelerometer hebben gedragen als een vragenlijst hebben ingevuld. Uit het onderzoek van Beyler (2008) bleek dat de LA in de vragenlijst hoger werd gerapporteerd dan de LA gemeten met de accelerometers. Ook blijkt uit beide onderzoeken dat de gemiddelde LA gemeten met de accelerometer bij mannen hoger lag dan bij vrouwen. Voornoemde onderzoeken zijn beiden uitgevoerd onder volwassenen, waarbij de leeftijd van de participanten dus minimaal 18 jaar bedroeg.

Ook op het primair onderwijs is onderzoek verricht naar de meetresultaten van een accelerometer en een vragenlijst. Uit het TNO Rapport van De Vries (2005) waarbij de lichaamsactiviteiten van een groep van 1228 kinderen in de leeftijdscategorie van zes tot 11 jaar werden vergeleken, bleek dat jongens in een zelf bijgehouden beweegboekje een hogere LA rapporteerden dan fysiek werd gemeten met een accelerometer. Ook bleek uit dit rapport

(9)

dat bij jongens in deze leeftijdscategorie een hogere LA werd gemeten dan bij meisjes van dezelfde leeftijd.

Onder een groep van 116 kinderen in de leeftijdscategorie van zes tot elf jaar, bleek de opgegeven LA gemeten met een vragenlijst hoger te liggen dan de gemeten LA gemeten met de accelerometer (Schokker, 2012).

In de leeftijdscategorie van tien tot twaalf jaar bleek eveneens dat de opgegeven LA in de vragenlijst hoger lag dan de LA gemeten met de accelerometer Vente (2013). Dit onderzoek is gehouden onder slechts twintig participanten. Bij dit onderzoek is gebruik gemaakt van accelerometers, een vragenlijst en een beweegdagboekje.

Uit eerdere onderzoeken waarin de meetresultaten van een vragenlijst zijn vergeleken met de meetresultaten van de accelerometer, blijkt in alle gevallen dat de LA in de vragenlijst door de participant hoger werd gerapporteerd dan werd gemeten met de accelerometer. Tussen de resultaten van deze meetinstrumenten lijkt dus een discrepantie te bestaan. Voornoemde onderzoeken zijn uitgevoerd onder volwassenen en onder kinderen onder de twaalf jaar. Een onderzoek in de leeftijdsgroep vanaf twaalf tot zestien jaar waarin de meetresultaten van een vragenlijst met de resultaten van een accelerometer worden vergeleken, is vooralsnog niet bekend. Dit onderzoek richt zich op de resultaten van de verschillende meetinstrumenten in deze leeftijdscategorie.

Tenslotte blijkt uit eerdere metingen met een accelerometer dat bij volwassen en kinderen vanaf zes tot elf jaar de LA hoger ligt bij het mannelijk geslacht dan bij het vrouwelijk geslacht (Van Dyck, 2014; Beyler, 2008; De Vries, 2005). Hoe deze verhouding ligt in de leeftijdscategorie vanaf twaalf tot zestien jaar is niet bekend. In dit onderzoek zal daarom worden nagegaan of er verschil bestaat tussen de gemeten LA tussen jongens en meisjes bij gebruik van de accelerometer en de vragenlijst.

De onderzoeksvraag luidt als volgt:

Is er een relatie tussen de meetresultaten van de accelerometer en de vragenlijst bij gebruik van deze meetinstrumenten onder jongeren in de leeftijdscategorie van twaalf tot en met zestien jaar?

(10)

Daarbij zijn de volgende deelvragen geformuleerd:

Is er verschil in de gemeten lichaamsactiviteit tussen jongens en meisjes in de leeftijdscategorie van twaalf tot en met zestien jaar bij gebruik van de accelerometer?

En:

Is er verschil in de gemeten lichaamsactiviteit tussen jongens en meisjes in de leeftijdscategorie van twaalf tot en met zestien jaar bij gebruik van de vragenlijst?

Er wordt verwacht dat een relatie bestaat tussen de meetresultaten van de accelerometer, de vragenlijst en de slimme armband, omdat in eerdere onderzoeken die zijn gehouden in andere leeftijdscategorieën is aangetoond dat een relatie bestaat tussen diverse directe en indirecte meetinstrumenten (Van Dyck, 2014; Beyler, 2008; De Vries, 2005; Schokker, 2012; Vente, 2013).

Bij gebruik van de accelerometer wordt verschil verwacht in de meetresultaten van de LA tussen jongens en meisjes, omdat bij volwassen en kinderen jonger dan elf jaar is een verschil is gemeten (Van Dyck, 2014; Beyler, 2008; De Vries, 2005).

Bij gebruik van de vragenlijst wordt verschil verwacht in de meetresultaten van de LA tussen jongens en meisjes, omdat uit het TNO rapport van De Vries (2005) blijkt bij een indirect meetmiddel (beweegdagboek) de LA door jongens hoger werd opgegeven dan door meisjes.

(11)

3. Methode

3.1 Onderzoeksgroep

Dit onderzoek is uitgevoerd op drie scholen: het Calvijn Junior College, het Marcanti College en het Echnaton. De metingen zijn gedaan bij leerlingen uit de eerste, tweede klas en derde klas vmbo en havo. Het aantal leerlingen dat is gevraagd mee te doen aan dit onderzoek was 300. Vooraf is schriftelijk toestemming gegeven door de directie van de scholen. Vervolgens is op de scholen vooraf een brief uitgedeeld aan de deelnemende klassen die ondertekend moest worden door de ouders. Zonder schriftelijke toestemming van de ouders was deelname niet mogelijk. Zie bijlage 1.

Van deze 300 leerlingen bleven er met toestemmingsbrief 125 deelnemers over. Bij de accelerometer zijn alleen de kinderen meegenomen in de dataverwerking die minimaal vier dagen de versnellingsmeter hebben gedragen. Minimaal 1 weekenddag en 3 weekdagen. Uit onderzoek is gebleken dat er minimaal vier dagen gemeten moet worden, waarvan 1 dag in het weekend om een betrouwbaar beeld te geven van het beweeggedrag van kinderen. (Trost, Pate, Freedson, Sallis, & Taylor, 2000). Van de 125 deelnemers waren er 49 deelnemers die de accelerometer minimaal vier dagen gedragen heeft (n=49), waarvan 21 jongens en 28 meisjes.

Het Calvijn Junior College is een vmbo en mbo school (vmbo - basisberoepsgerichte/ kaderberoepsgerichte leerweg en mbo1/2) die gevestigd is te Amsterdam. Op deze school krijgen de leerlingen twee uur les in lichamelijke opvoeding per week.

Het Marcanti College is een school voor leerlingen met vmbo (kader, theoretisch), mavo of havo onderwijs. Het Marcanti College bevindt zich te Amsterdam. De leerlingen van deze school krijgen vier uur les in lichamelijke opvoeding per week. Het Marcanti College is gecertificeerd als sportieve school, toegekend door de Koninklijke Vereniging Lichamelijke Opvoeding (KVLO). Ook volgen de leerlingen in het eerste en tweede leerjaar

sportonderdelen van Topscore, dit is een project waarbij de school en sportclubs in de buurt samen werken om leerlingen buitenschoolse sportactiviteiten te laten volgen. In de lessen het eerste en tweede leerjaar wordt er aandacht besteed aan het “DOit” programma. In dit

programma staan een gezonde voeding en een gezonde leefstijl centraal.

Het Echnaton is een school voor leerlingen met een vmbo-, mavo-, havo- of vwo-advies. Het Echnaton bevindt zich in Almere. De leerlingen krijgen twee of vier uur les in lichamelijke

(12)

opvoeding per week, afhankelijk van of zij extra lessen volgen. De school is een Loot-school, dit houdt in dat er speciale ondersteuning wordt geboden aan leerlingen die topsport

bedrijven. Oftewel, een school waar je als sporttalent onderwijs en sport samen kunt ontwikkelen (Topsport Talent School).

3.2 Werkwijze en procedure

In de periode van maart tot juni 2015 zijn de drie scholen bezocht. Bij het uitzetten van de planning moest er rekening worden gehouden met drie contactmomenten met de deelnemers. Eerst moesten de deelnemers een toestemmingsbrief mee krijgen om deze te laten onderteken door de ouders/verzorgers. Daarna kregen alleen de deelnemers die de brief ondertekend mee terug namen een accelerometer, deze moesten zij een week dragen. Om meegenomen te worden in de data analyse moesten de accelerometer minimaal vier dagen (van de zeven) gedragen zijn. Ten slotte moesten de accelerometers weer ingenomen worden en de

deelnemers moesten op datzelfde moment ook de vragenlijst invullen. De vragenlijst werd na het invullen ingenomen.

Aangezien de accelerometers voor alle drie de scholen gebruikt moesten worden, was het nodig deze telkens tijdig uitgelezen en de gegevens verwerkt worden. Na het uitlezen konden de accelerometers weer op een andere school worden uitgedeeld. Hierbij moest rekening worden gehouden met leerlingen die de accelerometers vergaten mee terug te nemen naar school.

Voordat de leerlingen de accelerometer konden gebruiken moesten deze gebruiksklaar worden gemaakt. Met het computer programma Actilife 5.0 werden de volgende gegevens ingevuld: ID nummer, startdatum, einddatum, geboortedatum, geslacht, lengte en gewicht. Omdat er vooraf aan de metingen nog geen informatie beschikbaar was over de

geboortedatum, gewicht en lengte van de kinderen, zijn de versnellingsmeters ingesteld op het landelijk gemiddelde (CBS, 2012).

3.3 Meetinstrumenten

Er is een gebrek aan adequate meetinstrumenten voor het effectief bepalen van LA (Campbell et al., 2001; Brug, 2005). Dit onderzoek beschrijft drie instrumenten die de LA meten,

namelijk de accelerometer en de slimme armband als direct meetmiddel en het afnemen van een vragenlijst als indirect meetmiddel. Om het totale beweeggedrag (duur, frequentie en intensiteit) te bepalen, is een combinatie van verschillende meetinstrumenten wenselijk (Brian

(13)

et al., 2003). Het TNO adviseert om een combinatie te hanteren van een vragenlijst en versnellingsmeter (De Vries et al., 2004). Echter, er is nog weinig onderzoek verricht waarin deze verschillende meetmethoden gebruikt zijn naast elkaar en vervolgens vergeleken zijn. In dit onderzoek worden de meetresultaten van de vragenlijst vergeleken met de meetresultaten van de accelerometer.

3.3.1 Direct meetmiddel

Directe meetinstrumenten zijn bijvoorbeeld stappentellers, hartslagmeters en versnellingsmeters. Deze meetinstrumenten geven fysiek gemeten gegevens. Een accelerometer is een versnellingsmeter die direct visuele feedback weergeeft over

beweeggedrag. Aan de hand van deze informatie kan de mate van een actieve leefstijl worden bepaald. Actigraph is een van de meest gebruikte versnellingsmeters en wordt onder meer gebruikt voor het monitoren van beweeggedrag. In dit onderzoek is er gebruik gemaakt van de Actigraph GT3X+. De Actigraph geeft informatie over fysieke activiteiten als verplaatsing (en vector magnitude), het energieverbruik, aantal stappen, verbrande calorieën en de

intensiteit van activiteiten (Oliver et al., 2011). Uit eerder onderzoek is gebleken dat de Actigraph een valide meetinstrument is voor het meten van LA (Rothney, Schaefer,

Neumann, Choi & Chen, 2008). De Actigraph accelerometer heeft een afmeting van 4,6cm x 3,3cm x 1,5cm en weegt 19 gram. De batterij capaciteit van de Actigraph is 31 dagen, de opslagcapaciteit is 40 dagen en het geheugen bevat 512 MB.

Om de metingen zo betrouwbaar mogelijk te maken hebben alle participanten een instructiebrief mee gekregen. In de instructiebrief is aangegeven dat het beweeggedrag hetzelfde moet zijn als normaal, dit omdat het dragen van de accelerometer kan uitdagen om meer te bewegen dan normaal.

3.3.2 Indirect meetmiddel

De vragenlijst die is gebruikt in dit onderzoek is ontleend het SALVO onderzoek

(Hogeschool van Amsterdam. z.d.), welke een redelijk tot goede betrouwbare vragenlijst is (Janssen ea, 2012). De vragenlijst komt voort uit de DOiT vragenlijst, welke in het jaar 2002 is ontwikkeld en gevalideerd. Singh heeft de vragenlijst voor het DOiT project gevalideerd met interviews onder 1100 vmbo leerlingen. In dat project is de vragenlijst gevalideerd (redelijk tot goed) (Singh, Chin A Paw, Brug & Van Mechelen, 2009).

(14)

In de vragenlijst wordt gevraagd naar persoonlijke kenmerken, de mate van activiteit en inactiviteit van de afgelopen week (zie bijlage 3). Ook is gevraagd naar kennis, attitude en intentie om te gaan bewegen zijn daarin opgenomen. Om de respons van de leerlingen hoog te houden worden de vragenlijsten georganiseerd ingevuld. De vragenlijst bevatte 40 vragen en het invullen nam ongeveer 15 minuten in beslag. De vragenlijst werd schriftelijk ingevuld onder begeleiding om de meting zo betrouwbaar mogelijk te maken. Het was van belang de vragenlijst individueel in te vullen, omdat deze anders sociaal wenselijk van bijvoorbeeld ouders of klasgenootjes ingevuld zou kunnen worden (Jargo et al. 2009).

3.4 Beschrijving dataverzameling/statistische verwerking

De uitkomsten van de accelerometers zijn uitgelezen en verwerkt in MVPA (moderate to vigorous physical activity = matige tot krachtige activiteit).

De uitkomsten van de vragenlijst zijn enkel verwerkt in SPSS. De correlatie coëfficiënt tussen de twee meetinstrumenten is berekend waarbij de accelerometer wordt beschouwd als de gouden standaard. Om te bepalen of er een relatie bestaat tussen de meetmethoden is gebruik gemaakt van het design Paired Samples T-test in SPSS. Voor het analyseren van deze

gegevens werd er een significatie niveau aangehouden van een p-waarde van 0,05 (p<,05). Tussen 0 en 1 liggen gradaties waarin gesproken kan worden van een zwakke (0,2 tot 0,4), matige (0,4 tot 0,6), sterke (0,6 tot 0,8) of zeer sterke correlatie 0,8 tot 1. Bij een correlatie van 1 is er een zeer sterk verband. Bij een correlatie van 0 is er geen verband.

Er werd ook onderzocht of er verschil was in de gemeten lichaamsactiviteit tussen jongens en meisjes bij elk meetmiddel. Dit werd onderzocht met de Independent T-test in SPSS, daarbij werd gekeken naar de significantie. Voor het analyseren van deze gegevens werd er een significatie niveau aangehouden van een p-waarde van 0,05 (p<0,05).

Als de LA gelijk is tussen jongens en meisjes (p=1), is er geen significant verschil. Wanneer de LA niet gelijk is tussen jongens en meisjes is er wel een significant verschil (p=0).

(15)

4. Resultaten

De relevante SPSS outputs zijn in de bijlage toegevoegd op volgorde van de resultatensectie. Aan het onderzoek hebben 49 leerlingen deelgenomen (N=49) die zowel de vragenlijst hebben ingevuld als de accelerometer hebben gedragen. Met de vragenlijst en de

accelerometer is LA gemeten in minuten per dag. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers is 14,2 jaar. Van de 49 deelnemers hebben er 21 jongens (43%) en 28 meisjes (57%)

meegedaan (zie tabel 1). Van elke deelnemer is per meetinstrument (accelerometer en vragenlijst) het aantal minuten LA per dag berekend.

Tabel 1.

Leeftijd en frequentie van deelnemers

leeftijden frequentie Percentage % optellend

12 2 4,1 4,1 13 5 10,2 14,3 14 26 53,1 67,3 15 13 26,5 93,9 16 3 6,1 100,0 Total 49 100,0

Allereerst is er een correlatie gemeten tussen de LA gemeten met de accelerometer en de LA opgegeven in de vragenlijst. Er blijkt een positief verband tussen de LA gemeten met de accelerometer en de LA opgegeven in de vragenlijst te zijn (R=0,386). Dit betekent hoe hoger de LA gemeten met de accelerometer, hoe hoger ook de opgegeven activiteit in de vragenlijst. Deze correlatie is significant (p= 0,006) (zie voor de visuele weergave grafiek 1).

(16)

Grafiek 1.

Correlatie tussen de LA gemeten met de accelerometer en LA gemeten met de vragenlijst.

Vervolgens is er onderzocht met een Paired Samples T-test of het gemiddelde van de LA gemeten met de accelerometer en de LA gemeten met de vragenlijst significant van elkaar verschilt. De gemiddeld gemeten LA met de accelerometer is 53minuten per dag. De gemiddeld opgegeven LA met de vragenlijst is 101 minuten per dag. Het blijkt dat de gemiddelde waarde van de accelerometer gemeten significant verschilt met de gemiddelde waarde gemeten met de vragenlijst (T (48) = -7,77, p=0,00). Zie tabel 2 voor volledige weergave.

Tabel 2.

Paired Samples T-test vergelijking van het verschil tussen de gemiddeld opgegeven LA met de vragenlijst en de gemiddeld gemeten LA met de accelerometer.

LA gemeten met Accelerometer N= 49 LA gemeten met vragenlijst N=49 Statistiek Gem (min/dag) 53 101 P = 0,00 t = -7,77 SD 42,7 42,7

(17)

Vervolgens is er onderzocht met een Paired Samples T-test of het gemiddelde van de LA gemeten met de accelerometer en de LA gemeten met de vragenlijst voor jongens en meisjes significant van elkaar verschilt. Het gemiddeld aantal minuten LA uit de vragenlijst is bij jongens 106 minuten opgegeven en bij meisjes 96 minuten. Het gemiddeld aantal minuten LA gemeten bij de accelerometer is bij jongens 69 minuten en bij meisjes 41 minuten. Het blijkt dat de gemiddelde LA opgegeven bij de vragenlijst voor jongens niet significant verschilt van meisjes (T(46,33)= - 0,81, p=0,42). Dit betekent dat de LA in minuten per dag opgegeven in de vragenlijst niet significant verschilt tussen jongens en meisjes.

Verder verschilt de gemiddelde LA gemeten met de accelerometer voor jongens significant van meisjes (T(47)= - 3,70, p= 0,00). Dit betekent dat de LA in minuten per dag gemeten met de accelerometer significant verschilt tussen jongens en meisjes. Jongens hebben gemiddeld meer bewogen dan meisjes. Zie tabel 3 voor een volledige weergave van de resultaten.

Tabel 3.

Independent Samples T-test; het verschil tussen jongens en meisjes gemeten met de accelerometer en het verschil tussen jongens en meisjes gemeten met de vragenlijst.

Jongens (N=28) Meisjes (N=21) Statistiek

Gem SD Gem SD LA gemeten met Accelerometer 106,5 40,1 96,2 47,8 P = 0,505 t = -7,89 LA gemeten met vragenlijst 68,9 35,6 41,4 18,8 P = 0,00 t = -3,702

(18)

5. Discussie

In dit onderzoek is er geanalyseerd of er een relatie is tussen de vragenlijst en de

accelerometer methode bij het meten van de LA. Ook is er onderzocht of er een verschil is tussen jongens en meisjes bij het meten van de LA volgens de vragenlijst en volgens de accelero methode. Bij de vergelijking tussen de vragenlijst en de accelerometer is er een positief verband in het aantal minuten LA per dag (R=0,386). Als er wordt gekeken naar de vergelijking tussen jongens en meisjes bij de vragenlijst, is er geen verschil in LA in minuten per dag; 106 minuten opgegeven bij de jongens en bij meisjes 96 minuten. Bij de vergelijking tussen jongens en meisjes bij de accelerometer is er wel een verschil in LA in minuten per dag; jongens 69 minuten en bij meisjes 41 minuten.

Er is eerder onderzoek gedaan waarbij meetmiddelen met elkaar vergeleken werden om een compleet beeld van beweeggedrag in kaart te brengen (Beyler 2008; Sabia et al. 2014; Van Dyck 2014; Schokker, 2012; Vente, 2013). Bij genoemde onderzoeken werd net als bij dit onderzoek de LA van de accelerometer vergeleken met een indirect meetmiddel. De

uitkomsten van dit onderzoek gedaan naar de relatie tussen de accelerometer en de vragenlijst correspondeert met eerder gedane onderzoeken waarin de accelerometer vergeleken werd met een indirect meetmiddel. Ook in eerder gedane onderzoeken bleek dat de LA in aantal

minuten per dag bij de indirecte meetmiddelen (zoals de vragenlijst) hoger liggen dan de werkelijke LA in minuten per dag gemeten met de accelerometer (Beyler, 2008; Sabia et al., 2014; Van Dyck, 2014; Schokker, 2012). De gemiddeld gemeten LA met de accelerometer is 53 minuten per dag. De gemiddeld opgegeven LA met de vragenlijst is 101 minuten per dag. Hoewel bij de andere onderzoeken de leeftijdscategorieën verschillend waren, zijn de

uitslagen wel overeenstemmend. Net als in het onderzoek van Sabia (2014) en Schokker (2012) was er in dit onderzoek een verband tussen de accelerometer en de vragenlijst, al valt dit onder een lage correlatie. Een correlatie van 0 tot 0,3 geeft nauwelijks tot geen correlatie aan. Bij de onderzoeken van Sabia (2014) was de correlatie 0,33 en bij het onderzoek van Schokker lag de correlatie op 0,41 (0,3 tot 0,5 geeft een lage correlatie aan). Een correlatie van 0,5 tot 0,7 geeft een middelmatige correlatie aan en 0,7 tot 1 geeft een hoge correlatie aan. In dit onderzoek lag de correlatie op 0,386 en valt onder een lage correlatie.

(19)

Ondanks het feit dat er geprobeerd is het betrouwbaarheidsgehalte van dit onderzoek zo hoog mogelijk te houden, kunnen er factoren zijn geweest die invloed hebben gehad op de

resultaten. Door een aantal wijzigingen gedurende het onderzoek en in de voorbereidingen waren een aantal dingen niet te voorzien zoals; het aantal deelnemers die de accelerometer minimaal vier dagen draagt, de ondersteuning/motivatie vanuit deelnemende scholen en de toestemming die gegeven moest worden door de ouders/verzorgers en het mee terug nemen van de toestemmingsbrief. Dit heeft de onderzoeksgroep kleiner gemaakt. Door het niet minimaal vier dagen dragen van de accelerometer vielen er 76 participanten af. Aangezien de accelerometer niet bij het douchen om kan, is de kans aanwezig dat er vergeten wordt de meter weer om te doen. Een waterdicht meetmiddel zou deze kans verkleinen. In de

voorbereiding zou hier voor een volgend onderzoek aandacht aan besteed moeten worden. Dit zou er voor kunnen zorgen dat er meer participanten zijn wat het betrouwbaarheidsgehalte hoger maakt.

Een aantal factoren hadden vooraf bij het onderzoek al voorkomen kunnen worden. Het verklaren van het verschil in de LA gemeten bij de vragenlijst en de LA gemeten bij de accelerometer kan aan meerdere factoren liggen. In het SALVO project is gekozen voor een redelijk tot goede betrouwbare vragenlijst (Janssen et al., 2012; Singh, et al., 2009). Een betrouwbaardere vragenlijst zou ervoor kunnen zorgen dat de uitslagen van de verschillende meetinstrumenten meer overeen zouden komen. Om de vragenlijst meer valide te maken is aan te raden deze verder uit te werken, de vragen specificeren zou de betrouwbaarheid kunnen verhogen. Het aantal gym uren (LA op school) is opgenomen als volledige uren waarin 60 minuten LA wordt verricht, de werkelijke LA (gemeten met de accelerometer) ligt daardoor lager dan de LA gemeten met de vragenlijst. Specificering in de vragenlijst zou daarom de vragenlijst betrouwbaarder maken.

Ondanks dat de accelerometer een valide meetinstrument is voor het meten van de LA (Rothney et al., 2008), worden sommige activiteiten niet meegenomen door de accelerometer zoals klimmen, fietsen, traplopen, springen en zwemmen. Een factor die het verschil in de uitslagen van de meetinstrumenten verder kan verklaren zijn de maten waarmee de LA met elkaar zijn vergeleken. Voor de accelerometer is de MVPA genomen, oftewel, matige tot intensieve lichamelijke activiteit. Bij de vragenlijst is er alleen naar bepaalde LA gevraagd; LA van en naar school, LA op school (gymlessen) en LA buitenschool (op sportclub en zonder sportclub).

(20)

Bij de vraag naar de LA van en naar school, werd ook naar het vervoersmiddel gevraagd, waaronder fietsen. Fietsen wordt niet meegenomen door de accelerometer maar wel opgegeven in de vragenlijst, dit kan een verschil in de uitslagen van de meetinstrumenten verklaren.

TNO adviseert om een combinatie van meetinstrumenten te hanteren. Hierdoor wordt een completer beeld weergeven over het totale beweeggedrag (De Vries et al., 2004). Het combineren en vergelijken van de meetmiddelen bleek niet op alle punten overeenkomend. Daarom is er noodzaak kritisch te zijn ten opzichte van de betrouwbaarheid. In de vragenlijst gebruikt bij dit onderzoek zijn de gymlessen op school in de totale duur meegenomen in de LA, terwijl de accelerometer de werkelijke LA meet. In de gymles zijn de deelnemers niet constant in beweging, er zijn rustmoment en de MVPA ligt over het algemeen vrij laag (Lonsdale et al., 2013). Verdieping in de MVPA tijdens de gymles zou de vraag over de uitkomst van de LA tijdens de gymles kunnen beantwoorden en zo de LA van de vragenlijst kunnen bijwerken. Deze gegevens verwerken in een volgend onderzoek zou de

betrouwbaarheid verhogen.

In het onderzoek werd er ook gekeken naar het verschil tussen de LA van jongens en meisjes bij de werkelijke LA gemeten met de accelerometer en bij het beantwoorden van de vragenlijst. Uit eerder onderzoek gedaan door de Vries bleek dat jongens significant meer bewegen en minder overgewicht hebben dan meisjes (de Vries, 2005). Het verschil tussen het onderzoek van de Vries (2005) en dit onderzoek is de leeftijdscategorie, in het TNO rapport van de Vries is dat gedaan onder kinderen van zes t/m elf. In het TNO rapport waar onderzoek is gedaan onder jeugdigen 12 -17 jaar werd getest op drie beweegnormen (Fitnorm, Combinorm en NNGB). Voor alle drie beweegnormen gold dat meisjes van 12-17 jaar minder vaak de NNGB, fitnorm en combinorm haalden dan jongens (Hildebrandt, Chorus & Stubbe, 2008). Deze onderzoeken zijn in overeenstemming met de uitkomst van dit onderzoek waaruit bleek dat jongens meer bewegen dan meisjes. In dit onderzoek werd ook de LA door jongens en meisjes opgegeven in de vragenlijst met elkaar vergeleken. Uit dit onderzoek blijkt er geen verschil te zijn tussen de jongens en meisjes en wat zij opgeven te bewegen. Dit resultaat verschilt met het onderzoek van de Vries (2005), daaruit bleek dat bij een indirect meetmiddel (beweegdagboek) de LA door jongens hoger werd opgegeven dan door meisjes. Een verschil tussen de onderzoeken is de vorm van het indirecte meetmiddel. Bij de Vries (2005) ging dat om een beweegdagboekje en in dit onderzoek om een vragenlijst. Aangezien er geen literatuur bekend is over verschil in de LA tussen jongens en meisjes opgegeven in vragenlijsten, zou in

(21)

een vervolgonderzoek de gebruikte vragenlijst gebruikt kunnen worden om daarop antwoord te kunnen geven.

Aanbeveling vervolg onderzoek

Voor een vervolg onderzoek kunnen de resultaten van de meetinstrumenten beter met elkaar worden vergeleken als de LA bij de verschillende meetinstrumenten onder dezelfde criteria worden ingedeeld. Dit zorgt voor een betere vergelijking. Daarnaast maakt een groter aantal participanten het onderzoek meer valide.

Voor een vervolg onderzoek is ook aan te raden om te kijken naar verschillende

beweegnormen (Fitnorm, Combinorm en NNGB). Voor alle drie beweegnormen gold dat meisjes van 12-17 jaar minder vaak de NNGB, fitnorm en combinorm haalden dan jongens (Hildebrandt et al., 2008). Door meer onderzoek te verrichten zou er ook onderzocht kunnen worden waarom dit zo is en hoe dat verschil aangepakt kan worden.

Aanbeveling beroepspraktijk

Voor de beroepspraktijk wordt aangeraden dat als er onderzoek gedaan wordt naar het gemiddeld aantal minuten bewegen per dag, dat er het best gebruik gemaakt kan worden van de versnellingsmeter: Een objectief meetinstrument dat niet afhankelijk is van het geheugen van participanten. Weliswaar is het een kostbaar meetinstrument en kost het veel tijd om de gegevens te registreren, maar het geeft wel een objectief en nauwkeurig beeld. De vragenlijst is een goedkoop meetinstrument en kan bij veel participanten tegelijk worden afgenomen. Daarbij kost het afnemen van de vragenlijst niet veel tijd. Mocht er meer specificatie op het beweeggedrag gewenst zijn dan kan dat door het gebruik van de accelerometer en de

vragenlijst te combineren. Een combinatie van verschillende (in)directe meetmiddelen is aan te raden. Door de gegevens naast elkaar te leggen kan daaruit een zo volledig mogelijk beweegbeeld gevormd worden.

(22)

6. Conclusie

Uit de resultaten kan geconcludeerd worden dat, bij leerlingen van 12 – 16 jaar, er wel een verschil is in welk meetinstrument er wordt gebruikt bij het meten van het gemiddeld aantal minuten bewegen per dag. Bij het gebruik van een enkel meetmiddel wordt de accelerometer aangeraden te gebruiken omdat het een objectief en gevalideerd meetinstrument is. Het beste is om een combinatie van meetmiddelen te gebruiken, zo kan er een vollediger beweegbeeld gevormd worden. Als er gekeken wordt naar het verschil tussen jongens en meisjes, geven jongens en meisjes evenveel LA op in de vragenlijst. Als er gekeken wordt naar het verschil in LA gemeten met de accelerometer, bewegen jongens meer dan meisjes.

(23)

7. Referentielijst

Baird, J., Fisher, D., Lucas, P., Kleijnen, J., Roberts, H. & Law, C. (2005). Being big or growing fast: Systematic review of size and growth in infancy and later obesity. British Medical Journal; 331: p. 929 - 931.

Beyler, N., Nusser, S., Fuller, W., & Welk, G. (2008). Relating self-report and accelerometer physical activity witch aplication to nhanes 2003-2004 (Bachelor thesis university of Iowa).

Brian, E., Saelens, P., James, F., Sallis, P., Jennifer, B.,Black, B., & Chen, B. (2003,

september). Neighborhood-Based Differences in Physical Activity. American Journal of Public Health, 93, p.1552-1558.

Brug, J., Oenema, A., & Ferreira, I. (2005) Theory, evidence and Intervention Mapping to improve behavior nutrition and physical activity interventions. International Journal of Bahavioral Nutrition and Physical Activity, 2(1), 2.

Bouchard, C. S. R. (1994). Physical activity, fitness and health: International proceeding and concensus statement. Illinois: Human Kinetics publisher.

Campbell, K., Waters, E., O'Meara, S., Kelly, S., & Summerbell, C. (2005). Interventions for preventing obesity in children (Cochrane Review). In: The Cochrane Library Issue 1. Dyck, van, D., Cardon, G., Deforche, B., & Bourdeaudhuij, I. (2014). IPAQ interview

version: convergent validity with accelerometers and comparison of physical activity and sedentary time levels with the self-administered version. J Sports Med Phys Fitness.

Erikssen, G., Liestol, K., Bjornholt, J., Thaulow, E., Sandvik, L., & Erikssen, J. (1998). Changes in physical fitness and changes in mortality. Opgevraagd op 4 april 2015, van http://www.conazucar.com/pdf/informes/sobrepeso/Changes-in-physical-fitness-and-in-mortality.pdf//

Garmin. (z.d.). Classificatie waterbestendigheid. Opgevraagd op 1 mei 2015, van

(24)

Garmin. (z.d.). Vivofit: De activiteitsmeter die zich aanpast aan uw tempo. Opgevraagd op 1 mei 2015, van

https://buy.garmin.com/nl-NL/NL/wearables/wearables/vivofit-/prod143405.html//

Hildebrandt, V.H., Chorus, A.M.J., & Stubbe, J.H. (2010). Trendrapport Bewegen en

gezondheid 2008/2009. Rapportnummer: 978-90-5986-348-4. Leiden: TNO kwaliteit van leven.

Hogeschool van Amsterdam & Hogeschool van Nijmegen. Stimuleren van actieve leefstijl van VMBO leerlingen. Brochure SALVO project. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam.

Janssen E.H., Singh, A.S., van Nassau, F., Brug, J., van Mechelen, J., & Chinapaw, M.J. (2014). Test-retest reliability and construct validity of the DOiT (Dutch Obesity Intervention in Teenagers) questionnaire: measuring energy balance-related behaviours in Dutch adolescents. Public Health Nutrition, 17(02), p. 277-286. Jago, R., Fox, K. R., Page, A. S., Brockman, R., & Thompson, J. L. (2009). Development of

scales to assess children's perceptions of friend and parental influences on physical 24 activity. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, (6), p. 1-10.

Lonsdale, C., Rosenkranz, R.R., Peralta, L.R., Bennie. A., Fahey, P.,& Lubans, D.R. (2013). A systematic review and meta-analysis of interventions designed to increase moderate-to-vigorous physical activity in school physical education lessons. Journal of

preventive medicine, (56), p. 152–161.

Luyendijk, W. (2005). Kinderen in beweging. De wereld van het jonge.

Nicklas, T.A., Baranowski, T., Cullen, K.W., & Berenson, G. (2001). Eating patterns, diatary quality and obesity. Journal of the American college of nutrition, 20(6), p. 599-608. Mendoza, M., Han, M., Meyring-Wösten, A., Wilund, K., & Kotanko, P. (2015) It’s a

Non-Dialysis Day… Do You Know How Your Patient Is Doing? A Case for Research into Interdialytic Activity. Blood Purification. 39(1-3), p. 74–83.

NISB. Beweegnormen: Nederlandse Norm Gezond Bewegen. Opgevraagd op 20 maart 2015, van

(25)

NISB. Beweegnormen: Nederlandse Norm Gezond Bewegen. Opgevraagd op 20 maart 2015, van http://www.nisb.nl/weten/normen.html.//

Oliver, M., Witten, K., Kearns, R.A., Mavoa, S., Badland, H.M., Carroll, P. [et all.] (2011). Kids in the city study: research design and methodology. BMC Public Health, 11(1)587.

Ong, K. K. & Loos, R. J. (2006). Rapid infancy weight gain and subsequent obesity: systematic reviews and hopeful suggestions. Acta Paediatr, 95, p. 904-908.

Paffenbarger Jr, R. S. [et all].(1993). The assosciation of changes in physical activity level and other lifestyl characterestics with mortality among men. The new england journal of medicine, 328(8) p. 538-545.

Polanen Petel, V. van (2011). Aandeel inwoners met ernstig overgewicht in Nederland lager dan in andere OESO-landen. Opgevraagd op 4 april 2015, van http://www.cbs.nl/nl- NL/menu/themas/gezondheid-welzijn/publicaties/artikelen/archief/2011/2011-3514-wm.html//

Rütten, J. (2009) Overgewicht bij kinderen: werken met de oduer, met het kind of met ouder en kind?. Kind en adolescent praktijk, 8 (4), p. 160-168.

Rothney, M.P., Schaefer, E.V., Neumann, M.M., Choi, L. & Chen, K.Y. (2008). Validity of physical activity intensity predictions by AntiGraph, Actical, and RT3 accelerometers. Obesity, 16(8), p. 1946-1952.

Sabia, S., Hees, V.T. van., Shipley, M.J., Trenell, M.T., Hagger-Jonnson, G., Elbaz, A., Kiyimaki, M., & Singh-Manoux, A. (2014) Association Between Questionnaire- and Accelerometer-Assessed Physical Activity: The Role of Sociodemographic Factors. American Journal of epidemiology,179,(6), p. 781-790.

Sallis, J. F. (1999). Correlates of physical activity in a national Samples of girls and boys in grades 4 through 12. Health Psychology, p. 410-415.

Schokker, D., Hekkert, K., Kocken, P., van den Brink, C., & de Vries, S. (2012). Meten van lichamelijke activiteit van kinderen: vragenlijsten vergeleken met versnellingsmeter. Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen, 90(7), p. 434-441.

(26)

Shin, G., Cheon, E.J., & Jarrahi, M. (2015). Understanding Quantified-Selfers' Interplay between Intrinsic and Extrinsic Motivation in the Use of Activity-Tracking Devices.iConference 2015 Proceeding.

Singh, A. S., Mulder, C., Twisk, J. W., van, M. W. & Chinapaw, M. J. (2008). Tracking of childhood overweight into adulthood: a systematic review of the literature. Obesity reviews, 9(5), p. 474-488.

Singh, A. S., Paw, M. J. C. A., Brug, J., & van Mechelen, W. (2009). Dutch obesity intervention in teenagers: effectiveness of a school-based program on body composition and behavior. Archives of pediatrics & adolescent medicine,163(4), p. 309-317.

Statistiek, C.b.s. statline (2015). Leefstijl, preventief onderzoek; leeftijd en geslacht . Opgevraagd op 10 mei 2015, van

http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLnl&PA=81175NED&LA= nl//

Trost, S. G., Pate, R. R., Freedson, P. S., Sallis, J. F., & Taylor, W. C. (2000). Using objective physical activity measures with youth: how many days of monitoring are

needed?. Medicine and science in sports and exercise, 32(2), p. 426-431. Vente, I. (2013). Integraal meten is optimaal weten (afstudeer opdracht). Academie

Lichamelijke Opvoeding, Hogeschool van Amsterdam, Amsterdam.

Vries, S. I. de., Bakker, I., Van Overbeek, K., Boer, N. D., Hopman-Rock, M., & en Jeugd, P. W. (2005). Kinderen in prioriteitswijken: lichamelijke (in) activiteit en

overgewicht. Leiden: TNO Kwaliteit van Leven.

Vries, S. I, de., Pronk, M. G., Hopman-Rock, M., & Jongert, M. W. A. (2004). Assessing physical activity in children and adolescents: a review of different methods (No. PG/B&G 2003.333). TNO.

(27)

8. Bijlagen

8.1 Toestemmingsbrief ouders/verzorgers

Krajicek beweegt de buurt!

Amsterdam, 19 maart 2015

Geachte ouder/verzorger,

Kent u de Krajicek Playgrounds? Dit zijn speciaal aangelegde speelvelden waar de Richard Krajicek Foundation jongeren in hun eigen buurt een veilige plek geeft waar ze kunnen sporten en bewegen. Natuurlijk wil de Richard Krajicek Foundation ook weten of dit werkt. Om te weten of zo'n Krajicek Playground jongeren ook echt actiever maakt, doen we momenteel een onderzoek naar het bewegen van jongeren in hun vrije tijd. We willen u vragen of uw zoon of dochter hier ook aan mee mag doen.

Voor het onderzoek zal uw zoon of dochter, net als andere leerlingen uit de klas, op school een beweegmeter krijgen. Deze dragen ze om hun middel en deze berekent alleen het aantal genomen stappen. Hiermee kunnen wij bepalen hoeveel en hoe intensief de kinderen bewegen.

Na een week levert uw zoon of dochter de beweegmeter weer in de bij leerkracht en dan hebben we nog een paar persoonsgegevens nodig, zoals leeftijd, geslacht en postcode. De postcode hebben we alleen nodig om te bepalen of in uw buurt een Krajicek Playground aanwezig is.

Alle gegevens die in dit onderzoek over uw zoon of dochter worden verzameld, zullen vertrouwelijk worden behandeld. De gegevens zijn alleen toegankelijk voor de hoofdonderzoekers. In de rapporten zullen geen persoonsgegevens terug te vinden zijn.

Als alle informatie in deze brief duidelijk is en u besluit dat uw zoon of dochter mee mag doen aan het onderzoek, wilt u dan bijgaand toestemmingsformulier invullen en ondertekenen en zo spoedig mogelijk op school bij de leerkracht inleveren?

Voor vragen over deze brief kunt u contact opnemen met de onderzoekers Saskia Boonzajer Flaes of Evert Verhagen (krajicek@vumc.nl; tel 020-4445692). Beiden zijn werkzaam bij de Afdeling Sociale Geneeskunde van het VUmc te Amsterdam.

Met vriendelijke groeten,

Dr. Evert Verhagen Drs. Saskia Boonzajer Flaes

--- --- TOESTEMMING KRAJICEK BEWEEGMETER ONDERZOEK (INFORMED CONSENT)

 Ik verklaar hierbij op voor mij duidelijke wijze (schriftelijk of mondeling) te zijn ingelicht over het Krajicek beweegmeter onderzoek.

 Ik stem in met deelname van mijn zoon/dochter aan dit onderzoek en geef hierbij toestemming om de gegevens te gebruiken.

 Ik behoud daarbij het recht deze instemming met deelname weer in te trekken, zonder dat ik daarvoor een reden hoef op te geven.

Naam leerling in blokletters:

Handtekening leerling:

Naam ouder in blokletters:

(28)

8.2 Instructiebrief accelerometer

Instructies voor het dragen van de beweegmeter

Je doet mee aan ons wetenschappelijk onderzoek. We zijn je daar heel dankbaar voor! Hieronder leggen wij uit hoe je de beweegmeter gebruikt.

 Je draagt de beweegmeter 7 dagen achter elkaar. Als je de beweegmeter even bent vergeten is het niet heel erg, maar probeer hem gelijk weer om te doen.

 Je hoeft de beweegmeter niet ’s nachts in bed te dragen. Wanneer je naar bed gaat kun je de beweegmeter ergens neerleggen waar je hem gemakkelijk weer ziet als je ’s morgens wakker wordt. Laat de beweegmeter stil liggen wanneer je hem niet draagt.

TIP: zet een herinnering in je telefoon ‘s morgens zodat je hem niet vergeet om te doen.  De beweegmeter is weerbestendig, maar niet waterdicht – doe hem af wanneer je doucht,

in bad gaat of gaat zwemmen, en doe je hem meteen weer om wanneer je daarmee klaar

bent.

 Ga alstublieft voorzichtig met de beweegmeter om, want het is voor ons een kostbaar apparaatje.

Hoe draag je de beweegmeter?

Je draagt de beweegmeter op jouw rechterheup. Je kunt hem vastmaken met de elastische riem die aan de beweegmeter vastzit.

Plaats de met het bolletje aan de onderkant. Het is belangrijk dat de beweegmeter aansluit op jouw kleding of lichaam, omdat het anders kan gebeuren dat jouw activiteiten niet goed geregistreerd zullen worden wanneer het riempje te los zit. Je kunt de beweegmeter onder of boven jouw kleding dragen.

Maak je geen zorgen over knipperende lichtjes (of juist helemaal geen lichtjes), omdat dit niets zegt over of de beweegmeter wel of niet werkt.

Voorbeeld: Als je op een dinsdagmiddag begint met het dragen van de beweegmeter, kun je stoppen met het dragen van de

beweegmeter op de dinsdagmiddag in de week erna.

Als u vragen heeft, aarzel dan niet om contact met de onderzoekers Saskia Boonzajer Flaes

(krajicek@vumc.nl) werkzaam bij de Afdeling Sociale Geneeskunde van het VUmc te Amsterdam of met Huib van de Kop (j.h.van.de.kop@hva.nl) werkzaam bij de Afdeling Onderzoek van de ALO te Amsterdam.

(29)

29 Meten is weten 8.3 Vragenlijst

Lees eerst deze bladzijde en begin daarna met het beantwoorden

van de vragen.

Het duurt ongeveer 15 minuten Waarover gaat deze vragenlijst?

Deze vragenlijst gaat over verschillende onderwerpen: over jezelf, over hoeveel je beweegt en hoeveel je achter de computer en voor de TV zit.

Hoe vul je de vragenlijst in?

Gebruik een blauwe of zwarte pen. Lees altijd eerst goed de vraag en zet daarna een kruisje in het vakje van het antwoord dat het beste bij je past. Als je een vergissing hebt gemaakt, maak je het foute hokje helemaal blauw of zwart en zet je een kruisje in het goede vakje.

Als je iets niet begrijpt kun je altijd om hulp vragen!

Met je antwoorden wordt vertrouwelijk omgegaan. Dit betekent dat alleen het onderzoeksteam de vragenlijsten gaat bekijken. Je docent of klasgenootjes komen dus nooit te weten wat jij hebt ingevuld.

Dit is geen toets. Het antwoord dat je geeft is dus nooit goed of fout. Geef altijd eerlijk antwoord op de vragen, dan hebben we er het meest aan.

Succes met invullen!

VUL DIT EERST IN !! (verplicht veld)

School: ………..………..

Klas: ………..………..

Voor- en achternaam: ………..………..

Straat en huisnummer:………..………..

(30)

Je gegevens blijven anoniem!

Deze eerste bladzijde wordt los van de vragen bewaard. Je persoonlijke gegevens en antwoorden worden zo vertrouwelijk behandeld.

A1 Welke dag is het vandaag?

 Maandag  Dinsdag  Woensdag  Donderdag  Vrijdag

A2 Ben je een jongen of een meisje?

 Jongen  Meisje

A3 Wat is je geboortedatum? Bijvoorbeeld 14 – november - 2002



-

………….……….

-



A4 Bij wie woon je?

 Bij mijn vader en mijn moeder  Bij mijn moeder

 Bij mijn vader

 Afwisselend bij mijn vader en mijn moeder  Bij mijn eigen moeder en mijn stiefvader  Bij mijn eigen vader en mijn stiefmoeder

 Bij iemand anders, namelijk ………

(31)

A5 Wat is je postcode?

Als je afwisselend bij je vader en je moeder woont, schrijf dan de postcode op van de plek waar je het meest bent.





A6 Hoeveel broers en zussen heb jij? Stief broers en stief zussen tellen ook mee.

Vul op de stippellijn de aantallen in.

………. Oudere broer(s) of broer(s) die even oud zijn als jij ………. Jonger(e) broertje(s)

………. Oudere zus(sen) of zus(sen) die even oud zijn als jij ………. Jonger(e) zusje(s)

 Ik heb geen broers of zussen

A7 In welk land ben jij geboren?

 Nederland  Suriname  Nederlandse Antillen/Aruba  Marokko  Turkije  Indonesië

 In een ander land, namelijk ………

A8 In welk land is je moeder geboren?

 Nederland  Suriname  Nederlandse Antillen/Aruba  Marokko  Turkije  Indonesië

 In een ander land, namelijk ……….

A9 In welk land is je vader geboren?

 Nederland  Suriname  Nederlandse Antillen/Aruba  Marokko  Turkije  Indonesië

(32)

A10 Wat voor soort onderwijs volg je?

 VMBO basisberoepsgerichte leerweg (BL)  VMBO kaderberoepsgerichte leerweg (KL)  VMBO theoretische leerweg (TL)

 VMBO gemengde leerweg (GL)

 LWOO (leerweg ondersteunend onderwijs)  Anders, namelijk……….

(33)

B1 Hoe lang kijk je ongeveer per dag TV? DVD en Netflix kijken telt ook mee.

LET OP: vul allebei de tabellen in

B1a Op een schooldag

 Helemaal niet  Een half uur  Ongeveer 1 uur  Ongeveer 2 uur  Ongeveer 3 uur  Ongeveer 4 uur  Ongeveer 5 uur  6 of meer uur B1b Op een weekenddag  Helemaal niet  Een half uur  Ongeveer 1 uur  Ongeveer 2 uur  Ongeveer 3 uur  Ongeveer 4 uur  Ongeveer 5 uur  6 of meer uur

B2 Hoe lang heb je gisteren TV gekeken? DVD en Netflix kijken telt ook mee

 Helemaal niet  Een half uur  Ongeveer 1 uur  Ongeveer 2 uur  Ongeveer 3 uur  Ongeveer 4 uur  Ongeveer 5 uur  6 of meer uur

B3 Hoe lang zit je per dag ongeveer achter de computer en spelcomputer? Huiswerk maken achter de computer en computeren op school telt hier niet mee.

Bijvoorbeeld: internetten, spelletjes, chatten, facebook of spelletjes op je spelcomputer.

B3a Op een schooldag

 Helemaal niet  Een half uur  Ongeveer 1 uur  Ongeveer 2 uur  Ongeveer 3 uur  Ongeveer 4 uur  Ongeveer 5 uur  6 of meer uur B3b Op een weekenddag  Helemaal niet  Een half uur  Ongeveer 1 uur  Ongeveer 2 uur  Ongeveer 3 uur  Ongeveer 4 uur  Ongeveer 5 uur  6 of meer uur

B4 Hoe lang heb je gisteren ongeveer achter de computer en spelcomputer gezeten?

 Helemaal niet  Een half uur  Ongeveer 1 uur  Ongeveer 2 uur  Ongeveer 3 uur  Ongeveer 4 uur  Ongeveer 5 uur  6 of meer uur

(34)

C1 Hoeveel minuten ben je meestal onderweg van huis naar school?  1 tot 5 minuten  6 tot 10 minuten  11 tot 15 minuten  16 tot 20 minuten  21 tot 25 minuten  26 tot 30 minuten  meer dan 30 minuten

C2 Hoe kom je meestal naar school? Je mag hier meer dan 1 antwoord aankruisen

Als je bijvoorbeeld eerst een stukje moet lopen en dan met de metro naar school gaat, dan zet je een kruisje bij “lopend” en een kruisje bij “met het openbaar vervoer”.

 Met de fiets  Lopend

 Met het openbaar vervoer (bijvoorbeeld tram, metro, bus, trein)  Met de auto, scooter of brommer (je wordt gebracht)

C3 Hoeveel dagen per week kom je lopend naar school?

 Nooit. Ik loop niet op weg naar school  1 dag per week

 2 dagen per week  3 dagen per week  4 dagen per week  5 dagen per week

C4 Hoe lang loop je dan? Kruis 1 hokje aan.

 Nooit. Ik loop niet op weg naar school  1 tot 5 minuten  6 tot 10 minuten  11 tot 15 minuten  16 tot 20 minuten  21 tot 25 minuten  26 tot 30 minuten  meer dan 30 minuten

(35)

C5 Hoeveel dagen per week ga je fietsend van huis naar school?

 Nooit. Ik kom niet fietsend naar school  1 dag per week

 2 dagen per week  3 dagen per week  4 dagen per week  5 dagen per week

C6 Hoe lang fiets je dan? Kruis 1 hokje aan.

 Nooit. Ik kom niet fietsend naar school  1 tot 10 minuten  11 tot 20 minuten  21 tot 30 minuten  31 tot 40 minuten  41 tot 50 minuten  51 tot 60 minuten  meer dan 60 minuten

C7 Hoe ben je gisteren naar school gegaan?

Je mag hier meer dan 1 antwoord aankruisen (bijvoorbeeld als je gisteren eerste een stukje moest lopen en toen met de bus ging).

 Met de fiets  Lopend

 Met het openbaar vervoer (bijvoorbeeld tram, metro, bus, trein)  Met de auto, scooter of brommer (je wordt gebracht)

Sporten zijn activiteiten die je in je vrije tijd kan doen.

Van sporten gaat je ademhaling sneller en ga je soms zweten. Bijvoorbeeld:

Sporten bij een sportvereniging, sportclub of sportschool.

Sporten waarvoor je niet lid hoeft te zijn van een sportvereniging, dus bijvoorbeeld op straat voetbalen, skaten of dansen.

(36)

Beantwoord nu de volgende vraag.

Vul nu het schema hieronder in.

- Zet een kruisje bij de sporten die je in je vrije tijd doet. Je mag meerdere sporten aankruisen.

- Staat jouw sport niet in de tabel, schrijf jouw sport dan op de stippellijn onder in de tabel. - Zet daarna voor elke sport waar je een kruisje bij hebt gezet hoe vaak per week je die

sport doet en hoeveel uur je per keer sport.

SPORTEN

HOE VAAK PER WEEK?

HOEVEEL UUR SPORT JE DAN PER KEER?

 Ik sport niet in mijn vrije

tijd 1 2 3 4 5 6 7 ½ 1 2 3 >3  VOETBAL  BASKETBAL  DANSEN/STREETDANCE  HOCKEY  PAARDRIJDEN  TENNIS  JUDO/KARATE  (KICK)BOKSEN  ZWEMMEN  ……….  ……….

(37)

De volgende vragen gaan over sporten waarvoor je geen lid hoeft te zijn van een sportvereniging, sportclub of sportschool. Hierbij kun je denken aan bijvoorbeeld

voetballen en skaten op straat of hardlopen in het park.

D1 Doe jij aan sport(en) waarvoor je niet lid hoeft te zijn van een sportvereniging, sportclub of sportschool?

 Ja  Nee.

D2 Hoeveel uur per week doe jij die sport(en)?

 Minder dan 1 uur per week  Ongeveer 1 uur per week  Ongeveer 2 uur per week  Ongeveer 3 uur per week

 Ongeveer 4 uur per week  Ongeveer 5 uur per week  Ongeveer 6 uur per week  7 of meer uur per week

D3 Hoe belangrijk vind jij het om te sporten?

 Heel belangrijk  Belangrijk  Niet zo belangrijk  Helemaal niet belangrijk

D4 Heb je de beweegmeter afgelopen week elke dag gedragen?

 Ja

Nee, omdat ……….

D5 Hoeveel dagen heb je de beweegmeter gedragen?

….… dag(en)

(38)

D6 Heb je de beweegmeter ook wel eens tussendoor afgedaan?

 Nee.  Ja

- Wanneer was dat?...

- Waarom was dat? ………

D7 Ben je meer of minder gaan sporten of bewegen door het dragen van de beweegmeter?

 Minder  Meer

 Geen van beide

E1 Hoeveel lesuur per week heb je gymles?

 1 lesuur  2 lesuren  3 lesuren  4 lesuren  5 lesuren  6 of meer lesuren

E1 Hoe lang duurt een lesuur?

………. minuten

E2 Welke van de volgende zinnen past het beste bij de dingen die jij doet tijdens de pauze of tussenuren op school?

 Ik ga meestal zitten, bijvoorbeeld in de kantine of op het schoolplein  Ik loop een beetje buiten rond of door de school

 Ik doe meestal iets actiefs, bijvoorbeeld voetballen op het schoolplein

E3 Hebben jullie sportactiviteiten op school die buiten schooltijd zijn?

De gymles en sporten in de pauze tellen hier niet mee.

 Ja  Nee

(39)

E4 Hoeveel uur per week doe jij mee aan sportactiviteiten (naschoolse sportactiviteiten) op school?

De gymles en sporten in de pauze tellen hier niet mee.

 Er zijn geen sportactiviteiten bij mij op school  Ik doe niet mee

 ongeveer een half uur per week  ongeveer 1 uur per week  ongeveer 2 uur per week  ongeveer 3 uur per week  meer dan 3 uur per week

Lees eerst de bijlage over de Krajicek Playgrounds in jouw stad.

F1 Weet je wat een Krajicek Playground is?

 Ja  Nee

F2 Is er een Krajicek Playground bij jou in de buurt?

 Ja, die is er  Nee, die is er niet.  Nee, dat weet ik niet.

F3 Maak je wel eens gebruik van een Krajicek Playground? Zo ja, hoe vaak?

 Nee

 Ja, minder dan 1 uur per week  Ja, ongeveer 1 uur per week  Ja, ongeveer 2 uur per week  Ja, 3 of meer uren per week

F4 Is er een ander sportveld bij jou in de buurt die niet op de kaart staat? (een Cruyff Court bijvoorbeeld of een ander sportveld)

 Ja, er is een Cruyff Court  Ja, er is een ander sportveld  Nee, die is er niet.

 Nee, dat weet ik niet.

(40)

F5 Maak je wel eens gebruik van zo’n sportveld? Zo ja, hoe vaak?

 Nee

 Ja, minder dan 1 uur per week  Ja, ongeveer 1 uur per week  Ja, ongeveer 2 uur per week  Ja, 3 of meer uren per week

Je bent nu klaar!

(41)

8.4 SPSS output

GET

FILE='E:\CME_4dgn_vragenlijst.sav'. DATASET NAME DataSet1 WINDOW=FRONT. GRAPH

/SCATTERPLOT(BIVAR)=tot_min_actief_dag WITH meanMVPA /MISSING=LISTWISE. Graph [DataSet1] E:\CME_4dgn_vragenlijst.sav CORRELATIONS /VARIABLES=tot_min_actief_dag meanMVPA /PRINT=TWOTAIL NOSIG /MISSING=PAIRWISE.

(42)

Correlations

[DataSet1] E:\CME_4dgn_vragenlijst.sav Correlations

tot_min_actief_

dag meanMVPA

tot_min_actief_dag Pearson Correlation 1 ,386**

Sig. (2-tailed) ,006

N 49 49

meanMVPA Pearson Correlation ,386** 1

Sig. (2-tailed) ,006

N 49 49

**. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).

T-TEST PAIRS=meanMVPA WITH tot_min_actief_dag (PAIRED) /CRITERIA=CI(.9500)

/MISSING=ANALYSIS.

T-Test

[DataSet1] E:\CME_4dgn_vragenlijst.sav Paired Samples Statistics

Mean N Std. Deviation Std. Error Mean Pair 1 meanMVPA 53,1825 49 28,993 09 4,14187 tot_min_actief_dag 100,64 49 44,553 6,365

Paired Samples Correlations

N Correlation Sig.

Pair 1 meanMVPA &

tot_min_actief_dag

49 ,386 ,006

Paired Samples Test Paired Differences t df Sig. (2-tailed) Mean Std. Deviation Std. Error Mean 95% Confidence Interval of the Difference Lower Upper

(43)

Paired Samples Test Paired Differences t df Sig. (2-tailed) Mean Std. Deviation Std. Error Mean 95% Confidence Interval of the Difference Lower Upper Pair 1 meanMVPA - tot_min_actief_dag -47,4588 7 42,75395 6,10771 -59,73924 -35,17850 -7,770 48 ,000 T-TEST GROUPS=a02a(0 1) /MISSING=ANALYSIS /VARIABLES=tot_min_actief_dag meanMVPA /CRITERIA=CI(.95). T-Test [DataSet1] E:\CME_4dgn_vragenlijst.sav Group Statistics

Geslacht N Mean Std. Deviation Std. Error Mean

tot_min_actief_dag meisje 28 96,28 47,811 9,035

jongen 21 106,46 40,197 8,772

meanMVPA meisje 28 41,3738 14,84883 2,80617

(44)

GRAPH

/SCATTERPLOT(BIVAR)=tot_min_actief_dag WITH meanMVPA /MISSING=LISTWISE.

Levene's Test for

Equality of Variances t-test for Equality of Means

F Sig. t df Sig. (2-tailed) Mean Difference Std. Error Difference 95% Confidence Interval of the Difference Lower Upper t o t _ m i n _ a c t i e f _ d a g Equal variances assumed ,452 ,505 -,789 47 ,434 -10,187 12,912 -36,163 15,789 Equal variances not assumed -,809 46,325 ,423 -10,187 12,593 -35,530 15,156 m e a n M V P A Equal variances assumed 17,058 ,000 -3,702 47 ,001 -27,55368 7,44225 -42,52556 -12,58181 Equal variances not assumed -3,339 25,254 ,003 -27,55368 8,25090 -44,53806 -10,56931

(45)

Graph

[DataSet1] E:\CME_4dgn_vragenlijst.sav REGRESSION

/MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT meanMVPA /METHOD=ENTER tot_min_actief_dag. Regression [DataSet1] E:\CME_4dgn_vragenlijst.sav Variables Entered/Removedb Model Variables Entered Variables Removed Method 1 tot_min_actief_ dag . Enter

a. All requested variables entered. b. Dependent Variable: meanMVPA

Model Summary Model R R Square Adjusted R Square Std. Error of the Estimate 1 ,386a ,149 ,131 27,02688

(46)

ANOVAb

Model Sum of Squares df Mean Square F Sig.

1 Regression 6017,524 1 6017,524 8,238 ,006a

Residual 34331,252 47 730,452

Total 40348,777 48

a. Predictors: (Constant), tot_min_actief_dag b. Dependent Variable: meanMVPA

Coefficientsa Model Unstandardized Coefficients Standardized Coefficients t Sig. B Std. Error Beta 1 (Constant) 27,890 9,621 2,899 ,006 tot_min_actief_dag ,251 ,088 ,386 2,870 ,006

a. Dependent Variable: meanMVPA REGRESSION

/MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT tot_min_actief_dag /METHOD=ENTER meanMVPA. Regression [DataSet1] E:\CME_4dgn_vragenlijst.sav Variables Entered/Removedb Model Variables Entered Variables Removed Method 1 meanMVPAa . Enter

a. All requested variables entered.

b. Dependent Variable: tot_min_actief_dag

Model Summary Model R R Square Adjusted R Square Std. Error of the Estimate 1 ,386a ,149 ,131 41,532

(47)

NOVAb

Model Sum of Squares df Mean Square F Sig.

1 Regression 14209,818 1 14209,818 8,238 ,006a

Residual 81070,024 47 1724,894

Total 95279,842 48

a. Predictors: (Constant), meanMVPA b. Dependent Variable: tot_min_actief_dag

Coefficientsa Model Unstandardized Coefficients Standardized Coefficients t Sig. B Std. Error Beta 1 (Constant) 69,081 12,495 5,529 ,000 meanMVPA ,593 ,207 ,386 2,870 ,006

a. Dependent Variable: tot_min_actief_dag FREQUENCIES VARIABLES=Leeftijd

/STATISTICS=MINIMUM MAXIMUM MEAN MEDIAN MODE /ORDER=ANALYSIS. Frequencies [DataSet1] E:\CME_4dgn_vragenlijst.sav Statistics Leeftijd N Valid 49 Missing 0 Mean 14,20 Median 14,00 Mode 14 Minimum 12 Maximum 16

(48)

Leeftijd

Frequency Percent Valid Percent

Cumulative Percent Valid 12 2 4,1 4,1 4,1 13 5 10,2 10,2 14,3 14 26 53,1 53,1 67,3 15 13 26,5 26,5 93,9 16 3 6,1 6,1 100,0 Total 49 100,0 100,0 8.5 Ephorus

Beste sophia lunenburg,

Je document is ingeleverd bij Turnitin | Ephorus en je docent Ramon Stuart (r.stuart@hva.nl) is hiervan op de hoogte gesteld.

Dit is de bevestiging; we raden je aan om deze e-mail op te slaan of uit te printen. Bevestiging:

Unieke code: d7003c9b-437b-43fd-9090-77f024f8fbc7

Inlevercode: 40140AOSPA

Datum: dinsdag 15 september 2015 16:20:54 uur CEST

Docent:

Naam: Ramon Stuart

E-mail adres: r.stuart@hva.nl

Jouw gegevens:

Naam: sophia lunenburg

Studentnummer: 500606033

E-mail adres: sophia.lunenburg@hva.nl

Commentaar: Lunenburg, 500606033, Huib van de Kop

Dit is een automatisch gegenereerde e-mail.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

systeem). Op een later tijdstip kunnen dan de mogelijkheden voor een op zichzelf staand informatiesysteem bekeken worden. De benodigde meetgegevens voor het bepalen van

Wat ik alleen vaststel is dat alle moeite die wij hebben gedaan om die klanten te werven, en ik denk dat dat niet alleen voor ons geldt, maar ook voor kabelaars en voor

tussen de respons van consumenten op de marketing van een merk met merkwaarde en een fictief, onbekend merk. Als de consumenten gebaseerde merkwaarde positief is dan

Zij zijn aan het eind van hun carrière en waren erg verheugd dat de AIMS in Nederland zo veel wordt gebruikt en uitgebreid wetenschappelijk onderzocht. Moderne

Politiecijfers kunnen zonder duiding niet zonder meer gebruikt worden als indicator voor alle mogelijke vormen van criminaliteit.. Zo zijn politiecijfers over de omvang en

Naar aanleiding van de probleemstelling is het doel van ons onderzoek als volgt geformuleerd: “Het uitvoeren van een analyse die de oorzaken in kaart brengt waardoor

De redactie van de bepaling behoeft er echter niet toe te leiden dat bij de beoordeling van de vraag of de ontvanger redelijkerwijs rekening had te houden met de

Alsem een onderzoek gehouden naar de marktkansen van Sport 7.2 Uit dit onderzoek bleek dat de kijkdichtheid zeer sterk bepaald werd door het al dan niet betalen, van een