• No results found

De rol van psychopathische trekken en sociaal-economische status bij pestgedrag van jongeren op het Mbo

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van psychopathische trekken en sociaal-economische status bij pestgedrag van jongeren op het Mbo"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Rol van Psychopathische Trekken en

Sociaal-Economische Status bij Pestgedrag

van Jongeren op het Mbo

Yvonne Molenaar

studentnummer: 1264508

Begeleider: Prof. dr. P. H. Vedder

Universiteit Leiden

Orthopedagogiek

Augustus 2017

(2)
(3)

2 Inhoudsopgave Samenvatting ... 3 Introductie ... 3 Pesten ... 4 Psychopathische Trekken ... 5

Pesten en Psychopathische Trekken ... 5

Pesten, Psychopathische Trekken en Sociaal-Economische Status ... 6

Onderhavige Studie ... 7 Methode ... 7 Participanten ... 7 Instrumenten ... 8 Procedure ... 9 Statistische Analyses ... 9 Resultaten ... 10 Data-inspectie ... 10

Pesten en Psychopathische Trekken ... 11

Moderatie-effect ... 12

Discussie ... 13

Beperkingen ... 15

Implicaties ... 15

(4)
(5)

3 De Rol van Psychopathische Trekken en Sociaal-Economische Status bij Pestgedrag van Jongeren op het Mbo

Summary

Studies have shown that bullying during adolescence can have long-lasting negative consequences for adulthood. The current study examines how psychopathic traits are related to bullying and if family socioeconomic status (SES) is a moderator in this relationship. Data were used from 262 students ranging in age from 16 to 24 years (83 boys and 172 girls, M = 19.28, SD = 2.18). The bullying process was measured with the Bullying Participants Roles

Questionnaire. Psychopathic traits were measured with the Youth Psychopathic Traits Inventory – Short Version and finally the family socioeconomic status was determined by the

Family Affluence Scale. Results show that psychopathic traits were statistically significant in

relation to bullying, especially the lifestyle factor of psychopathic traits. SES was not found to be a moderator in the relation between psychopathic traits and bullying. The results suggest

that signals of psychopathic traits or bullying should be carefully monitored in order to prevent additional problems. Further research is recommended to demonstrate the causal

relation between psychopathic traits and bullying. Keywords: psychopathic traits, psychopathy,

socioeconomic status, bullying, students

Introductie

Pesten komt regelmatig voor op basisscholen en in het voortgezet onderwijs. In 2016 is gerapporteerd dat een op de negen leerlingen wordt gepest (Nederlands Jeugdinstituut, 2016). Tegenwoordig wordt er gelukkig meer aandacht besteed aan het voorkomen van pesten en in de afgelopen 10 jaar is het pesten geleidelijk aan afgenomen (Nederlands Jeugdinstituut, 2016 ). Toch wordt er nog geregeld gepest op het vmbo: vmbo-leerlingen zijn vaker

slachtoffer en tevens dader van het pesten dan havo- en vwo-leerlingen (de Looze et al., 2013). Een groot deel van deze vmbo-leerlingen, te weten 45%, stroomt door naar het mbo (Onderwijs in Cijfers, 2015). Het is van belang om dit pestgedrag verder op het mbo te onderzoeken, want pesten kan tijdens de adolescentie leiden tot een langdurige negatieve invloed op de identiteitsvorming in de volwassenheid (Fanti & Kimonis, 2012).

(6)

4 Het is relevant om de achterliggende oorzaken van pestgedrag te achterhalen, zodat pestgedrag voorkomen kan worden of effectief kan worden bestreden. Meerdere studies leggen een verband tussen psychopathische trekken en pesten (Fanti & Kimonis, 2012; Kokkinos & Panayiotou, 2004; Kumpulainen, Räsänen, & Puura, 2001). Het is essentieel om dit verband grondig te onderzoeken, omdat psychopaten in de volwassenheid relatief resistent zijn voor rehabilitatie (Lynam, 1997). Het is daarom nodig om vroegtijdig in te grijpen bij kinderen die psychopathische trekken en eventueel ook pestgedrag laten zien. In deze studie wordt er onderzocht in hoeverre psychopathische trekken een rol spelen bij het pestgedrag.

Pesten

Pesten is een vorm van agressief gedrag gericht op het veroorzaken van schade, dat zich herhaalt na verloop van tijd en dat optreedt in situaties van machtsverschil (Durán et al., 2017). Karakteristieke daders van pesten worden gekenmerkt door een agressief

reactiepatroon gecombineerd met fysieke kracht (Olweus, 1995). Meerdere studies tonen aan dat daders van pesten negatief en antisociaal gedrag laten zien tijdens de adolescentie,

waaronder delinquentie, schoolverzuim en middelenmisbruik (Gini & Pozzoli, 2009). Verder kan pesten samengaan met andere problemen: een studie met meer dan vierhonderd

geïnterviewde ouders en kinderen toont aan dat kinderen die betrokken zijn bij pesten meer vatbaar zijn voor psychiatrische stoornissen dan kinderen die niet bij pesten betrokken zijn (Kumpulainen et al., 2001).

Daarnaast zijn er ernstige gevolgen voor de slachtoffers van pesten. Karakteristieke slachtoffers van pesten worden gekenmerkt door een grotere angst, lage eigenwaarde en onzekerheid in vergelijking met niet betrokkenen bij het pesten. Dikwijls zijn de slachtoffers behoedzaam, gevoelig en stil (Olweus, 1995). Uit een meta-analyse van cross-sectionele studies waarbij het verband tussen slachtofferschap van pesten en de geestelijke gezondheid is onderzocht, blijkt dat depressie, een lage affectie en een lage eigenwaarde sterk gecorreleerd zijn aan zelf-gerapporteerde slachtofferschap (Hawker & Boulton, 2000). Tevens blijkt uit een prospectieve studie met 1118 Nederlandse basisschoolkinderen dat er een verhoogd risico is op psychosomatische problemen bij slachtoffers van pesten. Voorbeelden van

psychosomatische problemen zijn onder andere hoofdpijn en slaapproblemen. Een kind dat gepest wordt aan het begin van het schooljaar, heeft een significant hogere kans op het ontwikkelen van deze problemen aan het einde van datzelfde schooljaar (Fekkes, Pijpers, Frederiks, Vogels, & Verloove-Vanhorick, 2006). Een andere meta-analyse met kinderen

(7)

5 tussen de 7 en 16 jaar geeft eveneens aan dat zowel slachtoffers als daders en

dader-slachtoffers significant verhoogd risico lopen op allerlei psychosomatische problemen vergeleken met niet betrokkenen bij pesten (Gini & Pozzoli, 2009).

Psychopathische Trekken

Bij de studie van psychopathische trekken worden vaak drie factoren onderscheiden: een interpersoonlijke, een affectieve en een leefstijl factor (Cooke & Michie, 2001). Bij de interpersoonlijke factor gaat het om zaken als oppervlakkige charme, een grandioos gevoel van eigenwaarde, pathologisch liegen, welbespraaktheid en manipuleren. Onder de affectieve factor vallen oppervlakkige affectie en gebrek aan empathie, verantwoordelijkheid, berouw of schuld. Onder de leefstijl factor wordt de behoefte aan stimulatie/neiging tot verveling,

impulsiviteit, onverantwoordelijkheid, een parasitaire levensstijl en een gebrek aan

realistische, lange termijndoelen verstaan (Cooke & Michie, 2001). Psychopathische trekken worden geassocieerd met gedragsproblemen, geweld, antisociaal gedrag en delinquentie (Frick & White, 2008; Lynam, 1996).

Pesten en Psychopathische Trekken

Meerdere studies tonen aan dat pesten gerelateerd is aan psychopathische trekken. Zo laten daders van pesten hogere scores zien op agressief gedrag en psychopathie dan

slachtoffers en niet betrokkenen bij het pesten (Fanti & Kimonis, 2012; Orue & Calvete, 2016; Ragatz, Anderson, Fremouw, & Schwartz, 2011).

Er wordt vaak gesuggereerd dat er een verband is tussen de affectieve factor van psychopathische trekken en pestgedrag. Bij daders van pesten met gedragsproblemen ontbreekt empathie en ze tonen geen berouw over hetgeen ze hun slachtoffers aandoen (Viding, Simmonds, Petrides, & Frederickson, 2009). Meerdere studies hebben gevonden dat de affectieve factor een belangrijke rol speelt bij pesten en bij het cyberpesten zelfs de

belangrijkste van de drie factoren is (Fanti, Demetriou, & Hawa, 2012; Fanti & Kimonis, 2012; Orue & Calvete, 2016). Bij een studie met meer dan zevenhonderd kinderen tussen de 11 en 13 jaar is een hoger niveau van de affectieve factor geassocieerd aan een hoger niveau van direct pesten (Viding et al., 2009).

Verder hebben daders van pesten een vergroot risico op impulsief gedrag (Fanti & Kimonis, 2012; O’Brennan, Bradshaw, & Sawyer, 2009; Olweus, 1995). Impulsiviteit is

(8)

6 kenmerkend voor de leefstijl factor en er is mogelijk sprake van een verband tussen

pestgedrag en de leefstijl factor van psychopathische trekken.

Pesten, Psychopathische Trekken en Sociaal-Economische Status

Het begrip sociaaleconomische status (SES) geeft aan in welke sociale klasse iemand zich bevindt waarbij het gezinsinkomen, beroepsstatus en het opleidingsniveau van de ouder(s) beduidende indicatoren zijn (Williams & Collins, 1995). Ouders van jonge kinderen met een lage SES hebben een grotere kans op stress dan ouders met een hoge SES, wat kan leiden tot overmatig gebruik van negatieve opvoedingsstrategieën, minder responsiviteit, gebrek aan adequaat toezicht en minder warmte voor jonge kinderen (Bradley & Corwyn, 2002). Kans op soortgelijk gevaar door gebrek aan toezicht is aangetoond bij gezinnen met een lage SES en adolescenten (DiClemente et al., 2001).

Middelbare scholieren die betrokken zijn bij het pesten ervaren evenzeer hun ouders als minder liefdevol, betrokken en responsief. Bovendien krijgen deze scholieren minder ouderlijke controle, monitoring en adequaat toezicht (Atik & Güneri, 2013). Alhoewel

meerdere studies suggereren dat zowel daders als slachtoffers van pesten een lage SES hebben (Jansen et al., 2012) is dit nog niet met zekerheid te zeggen. Zo zijn er ook studies die hebben gevonden dat kinderen uit rijke families vaker gerapporteerd worden als dader van pesten en kinderen uit arme families als slachtoffer (Dake, Price, & Telljohann, 2003; Jankauskiene, Kardelis, Sukys, & Kardeliene, 2008). Daarentegen heeft een follow-up studie gevonden dat er een groot verband is tussen een laag opleidingsniveau van ouders en kinderen die

betrokken zijn bij verschillende soorten pesten (Sourander et al., 2006). Een laag opleidingsniveau van ouders resulteert meestal in een lagere SES dan ouders met een gemiddeld of hoog opleidingsniveau (Williams & Collins, 1995). Tevens is er uit een meta-analyse met 28 studies gebleken dat een lage SES samengaat met pesten (Tippett & Wolke, 2014). Ondanks dat er een significant verband is gevonden tussen dader van pesten en een lage SES, bleek het een om een zwak verband te gaan. Dit betekent dat het ietwat minder waarschijnlijk is dat daders van pesten een hoge SES hebben.

Daarnaast kan er sprake zijn van een verband tussen psychopathische trekken en een lage SES. Uit een studie met 66 jongens van 6 tot 13 jaar is gevonden dat een lage SES samengaat met gedragsproblemen passend bij psychopathie (Frick, Lahey, Hartdagen, & Hynd, 1989). Daarentegen blijkt uit een andere studie met 95 kinderen dat SES en

(9)

7 mogelijke verklaring is dat de correlaties zijn verzwakt bij deze studie door de beperkte range van SES (Frick et al., 1994). SES is namelijk in twee groepen verdeeld: een gemiddelde tot lage SES en een gemiddelde tot hoge SES.

Over de rol van SES als modererende factor in de relatie tussen psychopathische trekken en pesten is minder bekend. Wel is onderzocht in een follow-up studie met meer dan 250 jongens of SES een moderator is in de relatie tussen psychopathie op 13-jarige leeftijd en psychopathie op 25-jarige leeftijd. Hieruit is gebleken dat een SES een andere invloed heeft wanneer de participanten 25 jaar zijn. Een lage SES heeft dan een kleiner effect als moderator dan op 13-jarige leeftijd bij psychopathie (Lynam, Loeber, & Stouthamer-Loeber, 2008).

Onderhavige Studie

Deze studie richt zich op factoren die een rol spelen in de ontwikkeling van pesten, zodat jongeren die betrokken zijn bij pesten op tijd geïdentificeerd kunnen worden. Zo wordt mogelijk de eerder genoemde problematiek in de volwassenheid voorkomen. De relatie tussen psychopathische trekken en pestgedrag wordt onderzocht. Op basis van eerder besproken literatuur is de verwachting dat daders meer psychopathische trekken laten zien dan slachtoffers van pesten. Verder wordt verwacht dat daders hoger zullen scoren op de affectieve en de leefstijl factor van psychopathische trekken dan op de interpersoonlijke factor.

Vernieuwend aan deze studie is dat er onderzocht wordt of SES een modererende factor is in de relatie tussen psychopathische trekken en pestgedrag. Op grond van eerder besproken literatuur is de verwachting dat psychopathische trekken en pesten samenhangen en dat het verband sterker is als studenten een lage SES hebben dan wanneer studenten een hoge SES hebben. Naar verwachting zal het verband tussen psychopathische trekken en pesten dan licht toenemen naarmate de dader van pesten een lagere SES heeft.

Methode Participanten

In totaal deden er 262 studenten op verschillende afdelingen van twee mbo-scholen mee aan het onderzoek, waaronder 83 jongens (32%) en 172 meisjes (66%). Van zeven studenten (2%) was het geslacht onbekend of was bij geslacht ‘anders’ ingevuld. De leeftijd van de studenten was 16 tot en met 24 jaar (M = 19.28, SD = 2.18). Van 128 studenten was de leeftijd onbekend. Er waren 165 studenten met een hoge SES, waaronder 45 jongens en 117 meisjes tussen de 16 en 24 jaar (M = 18.83, SD = 1.77). Er waren 82 studenten met een

(10)

8 gemiddelde SES, waaronder 32 jongens en 48 meisjes tussen de 16 en 24 jaar (M = 19.49,

SD = 2.42). Van studenten met een lage SES waren er 14, waaronder zes jongens en zeven

meisjes tussen de 17 en 24 jaar (M = 21.19, SD = 2.32). Verder waren er 226 studenten (86%) in Nederland geboren en 36 studenten (14%) waren in een ander land geboren.

Instrumenten

Pestgedrag. Met de Bullying Participants Roles Questionnaire (BPRQ) wordt het pestproces gemeten aan de hand van de volgende rollen: dader van pesten, slachtoffer, verdediger en buitenstaander (Demaray, Summers, Jenkins, & Becker, 2014). De

zelfrapportagevragenlijst bevat 36 items die op een vijfpunts Likertschaal worden gescoord (nooit – 1 of 2 keer – 3 of 4 keer – 5 of 6 keer – 7 keer of vaker). Er worden zowel 12 items over de pestrol als 12 items over de slachtofferrol gebruikt in dit onderzoek. Voorbeelden van items zijn ‘Ik heb een andere student uitgescholden’ en ‘Ik ben geduwd, gestompt of

geslagen’. Uit eerder onderzoek met 368 basisschoolkinderen in het Middenwesten van de Verenigde Staten komt naar voren dat de betrouwbaarheid gemiddeld tot hoog is (Nesbitt, 2016). Tevens blijkt uit een ander onderzoek met 801 middelbare scholieren in het

Middenwesten dat de BPRQ een hoge interne consistentie en een goede begripsvaliditeit heeft (Demaray et al., 2014). In de huidige studie zijn de schalen betrouwbaar: Cronbach’s alpha van de pestrol en de slachtofferrol items bedraagt respectievelijk .819 en .903.

Psychopathische trekken. De Youth Psychopathic Traits Inventory - Short Version (YPTI) wordt gebruikt om psychopathische trekken bij jongeren te meten (van Baardewijk et al., 2010). De zelfrapportagevragenlijst bevat 18 items die op een vierpunts Likertschaal worden gescoord (Helemaal niet van toepassing – Een beetje van toepassing – Redelijk van

toepassing – Heel erg van toepassing). Voorbeelden van items zijn ‘Ik ben in staat om

mensen te misleiden door mijn charme en glimlach te gebruiken’ en ‘Het is makkelijk voor mij om mensen te manipuleren’. De korte vragenlijst heeft goede psychometrische

eigenschappen, is betrouwbaar bevonden voor het meten van de interpersoonlijke, de

affectieve en de leefstijl trekken van psychopathie en heeft een goede validiteit in Nederland en Zweden (van Baardewijk et al., 2010). Vergelijkbare psychometrische eigenschappen zijn gevonden in een onderzoek in België, waaronder een voldoende criteriumvaliditeit (Colins, Noom, & Vanderplasschen, 2012). In de huidige studie bedraagt Cronbach’s alpha van de interpersoonlijke items .807, .728 van de affectieve items en .706 van de leefstijl items.

Sociaaleconomische status. Om de SES van jongeren te bepalen wordt de Family

(11)

9 rijkdom van een familie (Boyce, Torsheim, Currie, & Zambon, 2006) waarbij de

antwoordopties per vraag verschillen. Er wordt gevraagd naar de hoeveelheid auto’s die ouders/verzorgers hebben, de hoeveelheid computers thuis, het hebben van een eigen

slaapkamer en naar de vakantiefrequentie van een gezin. De FAS is een nuttige indicator voor SES met een goede criteriumvaliditeit (Boyce et al., 2006). Uit een onderzoek met meer dan achtduizend Ierse schoolkinderen tussen de 10 en 18 jaar blijkt dat de betrouwbaarheid gemiddeld is (Molcho, Gabhainn, & Kelleher, 2007). Uit een ander onderzoek met 35 Ierse scholen komt naar voren dat de FAS geen goede betrouwbaarheid heeft, maar wel sterke punten op het gebied van validiteit (Kehoe & O’Hare, 2010). Cronbach’s alpha van de SES items is in de huidige studie .456.

Procedure

In dit onderzoek was er sprake van convenience sampling. De scholen kregen een informatiebrief over het onderzoek en gaven toestemming voor deelname. Op school kregen studenten per klas een informatiebrief over het onderzoek en uitleg door getrainde assistenten van de Universiteit Leiden in een computerzaal. Het onderzoek was anoniem en vrijwillig. Studenten konden op een toestemmingsformulier hun instemming met deelname aangeven. Deelnemende studenten kregen inloggegevens waarmee ze toegang hadden tot de

vragenlijsten op de computer. Het invullen van de vragenlijsten duurde ongeveer 15 tot 25 minuten. Na het invullen van de vragenlijsten werden de studenten verder geïnformeerd door de assistenten over het doel van het onderzoek, vertrouwenspersonen en pesten. Daarnaast konden de studenten op een apart formulier vrijblijvend hun e-mailadres invullen voor een rapportageverzoek.

Statistische Analyses

De numerieke variabelen slachtoffer, dader van pesten en psychopathische trekken werden in SPSS geoperationaliseerd. Met behulp van Pearson product-moment correlaties is het verband getoetst tussen psychopathische trekken en pestgedrag. Tevens is het verband tussen elke factor van psychopathische trekken en pestgedrag getoetst met behulp van Pearson correlaties. Al deze correlaties zijn berekend bij zowel dader als slachtoffer van pesten en het verschil in sterktes tussen deze correlaties werd vervolgens handmatig getoetst met behulp van Fisher’s z-toets.

(12)

10 De moderatie door SES is getoetst met behulp van een multipele regressieanalyse. De onafhankelijke variabelen SES en psychopathische trekken werden voorafgaand aan het vermenigvuldigen gecentreerd.

Resultaten Data-inspectie

Bij de variabele dader van pesten zijn er 15 uitbijters, waaronder zeven extreme uitbijters. Dit betekent dat er 15 studenten zeer hoog scoren op pestgedrag. Tevens zijn er vijf uitbijters met hoge scores op de variabele psychopathische trekken. Als de variabele

psychopathische trekken wordt opgesplitst in drie factoren, dan zijn de meeste uitbijters te vinden onder de affectieve factor, namelijk zeven uitbijters. Verder zijn er 24 uitbijters bij de variabele slachtoffer van pesten en dit betekent dat 24 studenten zeer hoog scoren op gepest worden. In deze studie worden de uitbijters doelbewust niet verwijderd, omdat deze deel uit maken van het onderwerp van het onderzoek. De uitbijters representeren namelijk de hoge scores op pestgedrag, slachtofferschap en psychopathische trekken.

De gemiddeldes, standaardafwijkingen, scheefheid, gepiektheid en het aantal (missende) waardes van de variabelen dader van pesten, slachtoffer van pesten, SES en psychopathische trekken (waaronder de interpersoonlijke, affectieve en leefstijl factor) zijn weergegeven in Tabel 1. Een verdeling is scheef of gepiekt als de scheefheid/standaarderror of kurtosis/standaarderror niet binnen drie standaardafwijkingen ligt. De variabelen dader van pesten en slachtoffer van pesten zijn behoorlijk gepiekt en hebben een zeer scheve verdeling naar rechts. De variabelen psychopathische trekken, waaronder de interpersoonlijke,

affectieve en leefstijl factor, hebben ook een scheve verdeling naar rechts. In het algemeen scoren studenten in deze steekproef laag op de variabelen dader van pesten, slachtoffer van pesten en psychopathische trekken. Verder is de variabele SES scheef naar links verdeeld en dit betekent dat de meeste studenten een hoge SES hebben. Met deze scheefheid wordt verder niks gedaan, omdat er meer dan dertig participanten aan het onderzoek deelnemen. De

scheefheid heeft daardoor nauwelijks een effect op de analyses (Moore, McCabe, & Craig, 2012).

(13)

11 Tabel 1

Gemiddeldes, standaardafwijkingen, scheefheid en gepiektheid van de variabelen dader van pesten, slachtoffer van pesten, psychopathische trekken en SES

aantal Variabele M SD Zskew Zkurtosis N missend

Dader van pesten 17.16 6.00 15.60 22.87 259 3

Slachtoffer van pesten 15.31 6.35 20.58 36.26 259 3

Psychopathische trekken 31.84 7.98 4.71 1.07 259 3

Interpersoonlijke factor 10.61 3.99 6.22 1.68 259 3

Affectieve factor 9.22 3.10 9.36 7.50 259 3

Leefstijl factor 12.00 3.26 3.79 1.38 259 3

SES 5.92 1.83 -2.34 -1.37 259 1

Pesten en Psychopathische Trekken

In Tabel 2 zijn de correlaties tussen de variabelen psychopathische trekken, de aparte factoren van psychopathische trekken en daders van pesten weergegeven om te toetsen of psychopathische trekken gerelateerd zijn aan pestgedrag. Er is een significant positief verband gevonden tussen psychopathische trekken en pesten (r(259) = .357, p <.001). Dit verband kan zwak genoemd worden.

Daarnaast is onderzocht of de affectieve factor van psychopathische trekken de grootste rol speelt bij pestgedrag. In Tabel 2 is te zien dat er significante positieve verbanden zijn gevonden tussen de drie aparte factoren van psychopathische trekken en dader van pesten. Uit Fisher’s z-toets blijkt dat het verband tussen de leefstijl factor en pesten sterker is dan het verband tussen de affectieve factor en pesten (z = 2.38, p = .009). Het verband tussen de leefstijl factor en pesten is echter niet sterker dan het verband tussen de interpersoonlijke factor en pesten (z = 1.195, p = .116). Verder is het verband tussen de interpersoonlijke factor en pesten niet sterker dan het verband tussen de affectieve factor en pesten (z = 1.189,

p = .117).

Tevens is het verband tussen psychopathische trekken en slachtoffer van pesten onderzocht en er is een significant positief verband gevonden tussen slachtoffer van pesten en psychopathische trekken (r(259) = .207, p <.001). Uit Fisher’s z-toets blijkt dat het verband tussen psychopathische trekken en jongeren met een hoge score op de mate van daderschap

(14)

12 sterker is dan het verband tussen psychopathische trekken en jongeren met een hoge score op slachtofferschap (z = 1.816, p = .035). De hypothese dat voor de daderscores een sterkere samenhang met psychopathie bestaat dan voor slachtofferscores wordt dus niet verworpen.

Tabel 2

Correlatie tussen de variabelen psychopathische trekken en dader van pesten

Variabele Dader van pesten

Psychopathische trekken .357* Interpersoonlijke factor .272* Affectieve factor .191* Leefstijl factor .360* * p < .01 Moderatie-effect In Tabel 3 is de regressieanalyse weergegeven om te kijken of het verband tussen psychopathische trekken en pesten gemodereerd wordt door SES. Psychopathische trekken en SES verklaren samen voor 18% de variantie in pestgedrag (R2 = .182; F (3, 242) = 17.995, p <.001). Er is een significant verband gevonden tussen de gecentreerde variabele psychopathische trekken en de variabele dader van pesten. Er is geen significante moderatie gevonden door SES van de relatie tussen psychopathische trekken en dader van pesten. De hypothese wordt verworpen. Tabel 3 De rol van psychopathische trekken en het moderatie-effect van SES in de voorspelling van pesten B SE β t p Psychopathische trekken  Dader .218 .036 .355 6.091 <.001 SES  Dader .534 .139 .224 3.845 <.001 SES * Psychopathische trekken  Dader .033 .020 .095 1.628 -.105

(15)

13 Discussie

Pesten tijdens de adolescentie kan negatieve gevolgen in de volwassenheid met zich meebrengen (Fanti & Kimonis, 2012). Het is van belang om achterliggende oorzaken van pesten te achterhalen, zodat daders van pesten op tijd geïdentificeerd kunnen worden. De huidige studie is uitgevoerd om na te gaan of er een verband is tussen psychopathische trekken en pesten. Tevens is gekeken of SES een modererende factor is in de relatie tussen psychopathische trekken en pesten. Voor deze studie zijn data gebruikt van mbo-studenten tussen de 16 en 24 jaar.

Op basis van eerder genoemde literatuur (Fanti & Kimonis, 2012; Kokkinos & Panayiotou, 2004; Kumpulainen et al., 2001) werd er verwacht dat er een verband is tussen psychopathische trekken en pesten. In deze studie is de hypothese bevestigd: jongeren met een hoge score op de mate van daderschap laten meer psychopathische trekken zien dan jongeren met een hoge score op slachtofferschap. Toch is het gevonden verband tussen psychopathische trekken en pesten slechts bescheiden. Een mogelijk denkbare verklaring is dat andere factoren naast psychopathische trekken een rol spelen bij pestgedrag. Zo hebben andere studies aangetoond dat een vijandige familieomgeving een grote bijdrage levert aan betrokkenheid bij pesten (Bifulco, Schimmenti, Jacobs, Bunn, & Rusu, 2014; Jankauskiene et al., 2008). Verder tonen studies aan dat pesten vaker voorkomt bij jongens dan bij meisjes (Kumpulainen et al., 1998; Kumpulainen, Räsänen, & Henttonen, 1999; Pellegrini & Long, 2002). In de huidige studie is er een ongelijke verdeling tussen jongens (32%) en meisjes (66%) en dit kan een verklaring zijn voor het bescheiden verband.

Alhoewel het verband tussen psychopathische trekken en pestgedrag sterker is, is er ook een significant verband tussen psychopathische trekken en slachtofferschap gevonden in deze studie. Een mogelijke verklaring is dat er in deze studie sprake is van een aparte groep betrokkenen bij het pesten, namelijk dader-slachtoffers. Dit zijn personen die zowel pesten als gepest worden (Cook, Williams, Guerra, Kim, & Sadek, 2010). Wellicht hebben

dader-slachtoffers hoge scores behaald op zowel daderschap als dader-slachtofferschap en zorgt deze aparte groep voor het verband tussen psychopathische trekken en slachtofferschap. In deze steekproef is een positieve correlatie gevonden tussen daders en slachtoffers van pesten (r(259) = .460, p <.001) en dit ondersteunt deze mogelijke verklaring.

Daarnaast werd er verwacht dat daders van pesten hoger scoren op de affectieve en leefstijl factor dan op de interpersoonlijke factor van psychopathische trekken. Uit de resultaten blijkt dat het verband tussen de leefstijl factor en pesten beduidend sterker is dan het verband tussen de affectieve factor en pesten. Er zijn geen significante verschillen in

(16)

14 sterktes gevonden tussen de interpersoonlijke en affectieve factor. De hypothese dat daders van pesten hoger zullen scoren op de leefstijl factor is dus bevestigd, maar de rol van de affectieve factor is kleiner dan verwacht volgens deze studie. Wellicht speelt de rol van de leefstijl factor bij pesten toch een grotere rol dan aanvankelijk werd gedacht. Zo blijkt uit een eerdere studie dat er een verband is tussen impulsiviteit en vormen van pesten bij 720

adolescenten (Jolliffe & Farrington, 2011).Tussen een lage empathie en pesten is alleen een verband gevonden bij jongens, maar dit verband is niet teruggevonden bij meisjes (Jolliffe & Farrington, 2011; Muñoz, Qualter, & Padgett, 2010). Impulsiviteit valt onder leefstijl factor en een gebrek aan empathie valt onder de affectieve factor. Het is dus mogelijk dat door de grote hoeveelheid meisjes in deze studie het verband tussen de affectieve factor en pesten wordt verzwakt.

Tot slot was de verwachting dat het verband tussen psychopathische trekken en pesten licht zal toenemen naarmate de dader van pesten een lagere SES heeft. Deze hypothese is in het huidige onderzoek niet bevestigd: SES is geen modererende factor in de relatie tussen psychopathische trekken en dader van pesten. Zoals al in de inleiding is genoemd, variëren studies over de rol van SES bij pesten. Zo tonen sommige studies aan dat er een verband is tussen een lage SES en betrokkenheid bij pesten (Jansen et al., 2012). Mogelijk wordt het verband tussen psychopathische trekken en pesten niet versterkt door een lagere SES. Zo wijzen andere studies erop dat daders van pesten een hoge SES hebben (Dake et al., 2003; Jankauskiene et al., 2008).

Verder is gevonden dat een lage SES een rol speelt: alleenstaand ouderschap, een jonge leeftijd en een laag onderwijsniveau van ouders zorgen voor een sterk risico op

pestgedrag en psychosociale problemen (Jansen et al., 2012). In de huidige studie zijn andere aspecten van SES gemeten: de hoeveelheid auto’s en computers, het hebben van een eigen slaapkamer en de vakantiefrequentie van een gezin. Wellicht worden de jongeren in andere SES-groepen ingedeeld als SES op een andere manier wordt gemeten en heeft dit invloed gehad op het moderatie-effect (Oakes & Rossi, 2003).

Daarbij is het opvallend dat er in de huidige studie weinig studenten zijn met een lage SES. Als SES wordt gecategoriseerd in drie groepen, dan blijven er 14 studenten over met een lage SES. De vraag is of SES nog op een juiste manier wordt gemeten of dat sommige vragen gedateerd zijn. Zo zijn tegenwoordig veel mensen met een lage SES ook in het bezit van een auto en is het misschien beter om te kijken naar de waarde van de auto’s. Er blijkt namelijk wel een sterk verband te zijn tussen SES en auto-eigenschappen qua type, waarde en

(17)

15 probleemloos beantwoorden. Als er gedetailleerde vragen over SES komen, dan wordt het wellicht te gecompliceerd voor de studenten en weten ze niet hoe bepaalde vragen

beantwoord moeten worden. Zo rapporteren veel adolescenten het beroep en opleidingsniveau van hun ouders niet nauwkeurig en over het inkomen van ouders is nog minder bekend

(Currie, Elton, Todd, & Platt, 1997).

Beperkingen

Er zijn een aantal beperkingen en de resultaten van deze studie moeten hierdoor

voorzichtig geïnterpreteerd worden. Zo is er alleen gebruik gemaakt van zelfrapportages van psychopathische trekken, pesten en SES. Daarbij is er gebruik gemaakt van Likert schalen bij de vragenlijsten over psychopathische trekken en pesten. Een nadeel is dat vragenlijsten met Likert schalen zeer gevoelig zijn voor systematische meetfouten (Rindfleish, Malter,

Ganesan, & Moorman, 2008). De variantie is hierdoor toe te schrijven aan de meetfout die veroorzaakt wordt door de dwingende antwoordmogelijkheden van de vragen en niet per se door de gemeten variabelen. Tevens speelt de gemoedstoestand van de rapporteurs op het moment dat ze de vragenlijsten invullen een rol: dit kan een meetfout tot gevolg hebben (Rindfleish et al., 2008).

De studenten waren uiteraard niet verplicht om te participeren aan dit onderzoek. Deelname op vrijwillige basis kan echter de representativiteit van het onderzoek beïnvloeden en dat is een beperking. De studenten zijn van tevoren ingelicht over het onderzoek en mogelijk hebben betrokkenen bij het pesten hierdoor besloten om niet mee te doen. Tevens hebben de studenten misschien sociaal-wenselijk geantwoord. Desondanks wordt dit minder snel verwacht, omdat de vragenlijsten anoniem zijn. Daarbij hebben de antwoorden van online vragenlijsten een hogere kwaliteit dan papieren vragenlijsten (MacElroy, Milucky, & Dowell, 2002).

Tot slot was Cronbach’s alpha bij de SES schaal niet voldoende. Dit betekent dat de schaal een lage interne consistentie heeft en dit wijst op onvoldoende betrouwbaarheid. Er is gekeken of Cronbach’s alpha hoger werd na het verwijderen van items, maar dit was niet geval.

Implicaties

Uit de huidige studie is gebleken dat de samenhang tussen psychopathische trekken en pesten niet uiteenloopt voor jongeren met een hoge en een lage SES. Alhoewel de hypothese niet is bevestigd, is deze studie toch vernieuwend: meerdere studies hebben de rol van SES

(18)

16 onderzocht bij slachtofferschap van pesten, maar er is weinig bekend over de rol van SES bij de relatie tussen psychopathische trekken en pesten. Wel komt naar voren dat

psychopathische trekken en pesten samenhangen. Mogelijk kan in vervolgonderzoek het causale verband worden onderzocht tussen psychopathische trekken en pesten. Hierbij suggereert deze studie dat de leefstijl factor bepalender is dan de affectieve en

interpersoonlijke factor van psychopathische trekken bij pestgedrag. Hopelijk kan met de uitgebreide kennis vervolgens op tijd worden ingegrepen bij pestgedrag en of signalen van psychopathische trekken, zodat problemen in de volwassenheid voorkomen kunnen worden. Ter afsluiting wordt er voorgesteld om bij vervolgonderzoek niet alleen gebruik te maken van zelfrapportages, maar om ook een informantenversie bij het onderzoek te betrekken. Op die manier wordt iemand beoordeeld door anderen die dagelijks te maken hebben met de openlijke gedragingen en persoonlijkheid van die persoon (McDonald, 2008). Zo wordt er mogelijk een meer volledige beschrijving van de eigenschappen van een persoon verkregen.

(19)

17 Referenties

Atik, G., & Güneri, O. Y. (2013). Bullying and victimization: Predictive role of individual,

parental, and academic factors. School Psychology International, 34, 658-673.

doi:10.1177/0143034313479699

Baardewijk, Y. van, Andershed, H., Stegge, H., Nilsson, K. W., Scholte, E., & Vermeiren, R. (2010). Development and tests of short versions of the youth psychopathic traits inventory and the youth psychopathic traits inventory-child version. European Journal

of Psychological Assessment, 26, 122–128. doi:10.1027/1015-5759/a000017

Bifulco, A., Schimmenti, A., Jacobs, C., Bunn, A., Rusu, A. C. (2014). Risk Factors and psychological outcomes of bullying victimization: A community-based study. Child

Indicators Research, 7, 633-648. doi:10.1007/s12187-014-9236-8

Boyce, W., Torsheim, T., Currie, C., & Zambon, A. (2006). The Family Affluence Scale as a measure of national wealth: Validation of an adolescent self-report measure. Social

Indicators Research, 78, 473-487. doi:10.1007/s11205-005-1607-6

Bradley, R. H., & Corwyn, R. F. (2002). Socioeconomic status and child development.

Annual Review of Psychology, 53, 371-399.

doi:10.1146/annurev.psych.53.100901.135233

Colins, O. F., Noom, M., & Vanderplasschen, W. (2012). Youth psychopathic traits inventory-short version: A further test of the internal consistency and criterion validity. Journal of Psychopathology and Behavioral Assessment, 34, 476–486. doi:10.1007/s10862-012-9299-0

Cook, C. R., Williams, K. R., Guerra, N. G., Kim, T. E., & Sadek, S. (2010). Predictors of bullying and victimization in childhood and adolescence: A meta-analytic

investigation. School Psychology Quarterly, 25, 65–83. doi:10.1037/a0020149 Cooke, D. J., & Michie, C. (2001). Refining the construct of psychopathy: Towards a

hierarchical model. Psychological Assessment, 13, 171-188.

doi:10.1037/10403590.13.2.171

Currie, C. E., Elton, R. A., Todd, J., & Platt, S. (1997). Indicators of socioeconomic status for adolescents: The WHO health behaviour in school-aged survey. Health Education

Research, 12, 385–397. doi:10.1093/her/12.3.385

Dake, J. A., Price, J. H., & Telljohann, S. K. (2003). The nature and extent of bullying at school. Journal of School Health, 73, 173-180.

(20)

18 Demaray, M. K., Summers, K. H., Jenkins, L. N., & Becker, L. D. (2014). Bullying

participant behaviors questionnaire (BPBQ): Establishing a reliable and valid measure.

Journal of School Violence, 15, 158-188. doi:10.1080/15388220.2014.964801

DiClemente, R. J., Wingood, G. M., Crosby, R., Sionean, C., Cobb, B. K., Harrington, K., . . . Kim Oh, M. (2001). Parental monitoring: Association with adolescents' risk behaviors. Pediatrics, 107, 1363-1368. doi:10.1542/peds.107.6.1363

Durán, L. G., Scherñuk Schroh, J. C., Panizoni, E. P., Jouglard, E. F., Serralunga, M. G., &

Esandi, M. E. (2017). Bullying at school: Agreement between caregivers’ and

children’s perception. Archivos Argentinos de Pediatria, 115(1), 35-42. doi:10.5546/aap.2017.eng.35

Fanti, K. A., & Kimonis, E. R. (2012). Bullying and victimization: The role of conduct

problems and psychopathic traits. Journal of Research on Adolescence, 22, 617-631.

doi:10.1111/j.1532-7795.2012.00809.x

Fanti, K. A., Demetriou A. G., & Hawa V. V. (2012). A longitudinal study of cyberbullying:

Examining risk and protective factors. European Journal of Developmental

Psychology, 9, 168-181. doi:10.1080/17405629.2011.643169

Fekkes, M., Pijpers, F. I. M., Fredriks, A. M., Vogels, T., & Verloove-Vanhorick, S. P.

(2006). Do bullied children get ill, or do ill children get bullied? A prospective cohort

study on the relationship between bullying and health-related symptoms. Pediatrics,

117, 1568-1574. doi:10.1542/peds.2005-0187

Frick, P. J., Lahey, B. B., Hartdagen, S., & Hynd, G. W. (1989). Conduct problems in boys: Relations to maternal personality, material satisfaction, and socioeconomic status.

Journal of Clinical Child Psychology, 18, 114-120.

doi:10.1207/s15374424jccp1802_1

Frick, P. J., O’Brien, B. S., Wootton, J. M., & McBurnett, K. (1994). Psychopathy and conduct problems in children. Journal of Abnormal Psychology, 103, 700-707. doi:10.1037/0021-843X.103.4.700

Frick, P. J., & White, S. F. (2008). Research review: The importance of callous-unemotional

traits for developmental models of aggressive and antisocial behavior. The Journal of

Child Psychology and Psychiatry, 49, 359-375. doi:10.1111/j.1469-

7610.2007.01862.x

Gini, G., & Pozzoli, T. (2009). Association between bullying and psychosomatic problems: A

(21)

19 Hawker, D. S., & Boulton, M. J. (2000). Twenty years’ research on peer victimization and

psychosocial maladjustment: A meta-analytic review of cross-sectional studies.

Journal of Child Psychology and Psychiatry, 41, 441–455.

doi:10.1111/1469-7610.00629

Jankauskiene, R., Kardelis, K., Sukys, S., & Kardeliene, L. (2008). Associations between school bullying and psychosocial factors. Social Behavior and Personality, 36(2), 145-162. doi:10.2224/sbp.2008.36.2.145

Jansen, P. W., Verlinden, M., Berkel, A. D., Mieloo, C., van der Ende, J., Veenstra, R., . . . Tiemeier, H. (2012). Prevalence of bullying and victimization among children in early elementary school: Do family and school neighbourhood socioeconomic status

matter? BMC Public Health, 12, 494. doi:10.1186/1471-2458-12-494

Jolliffe, D., & Farrington, D. P. (2011). Is low empathy related to bullying after controlling for individual and social background variables? Journal of Adolescence, 34(1), 59-71. doi:10.1016/j.adolescence.2010.02.001

Kehoe, S., & O'Hare, L. (2010). The reliability and validity of the Family

Affluence Scale. Effective Education, 2, 155-164. doi:10.1080/19415532.2010.524758 Kokkinos, C. M., & Panayiotou, G. (2004). Predicting bullying and victimization among early adolescents: Associations with disruptive behavior disorders. Aggressive Behavior, 30,

520-533. doi:10.1002/ab.20055

Kumpulainen, K., Räsänen, E., Henttonen, I., Almqvist, F., Kresanov, K., Linna, S. L., . . . Tamminen, T. (1998). Bullying and psychiatric symptoms among elementary school-age children. Child Abuse and Neglect, 22, 705-717.

doi:10.1016/S0145-2134(98)00049-0

Kumpulainen, K., Räsänen, E., & Henttonen, I. (1999). Children involved in bullying: Psychological disturbance and the persistence of the involvement. Child Abuse and

Neglect, 23, 1253-1262. doi:10.1016/S0145-2134(99)00098-8

Kumpulainen, K., Räsänen E., & Puura K. (2001). Psychiatric disorders and the use of mental

health services among children involved in bullying. Aggressive Behavior, 27, 102–

110. doi:10.1002/ab.3

Lansley, G. (2016). Cars and socio-economics: Understanding neighbourhood variations in car characteristics from administrative data. Regional Studies Regional Science, 3, 264-285. doi:10.1080/21681376.2016.1177466

Looze, M. de, Dorsselaer, S. van, Roos, S. de, Verdurmen, J., Stevens, G., Gommans, R., . . . Vollebergh, W. (2014). Gezondheid, welzijn en opvoeding van jongeren in Nederland.

(22)

20 (HBSC rapport 2013). Verkregen van

http://www.hbsc-nederland.nl/uploads/publicaties/openbaar/HBSC_Rapport_2013.pdf

Lynam, D. R. (1996). Early identification of chronic offenders: Who is the fledgling

psychopath? Psychological Bulletin, 120, 209-234. doi:10.1037/0033-

2909120.2.209

Lynam, D. R. (1997). Persuing the psychopath: Capturing the fledgling psychopath in a nomological net. Journal of Abnormal Psychology, 106(3), 425–438.

doi:10.1037//0021-843X.106.3.425

Lynam, D. R., Loeber, R., & Stouthamer-Loeber, M. (2008). The stability of psychopathy from adolescence into adulthood: The search for moderators. Criminal Justice

Behavior, 35, 228-243.doi:10.1177/0093854807310153

MacElroy, B., Milucki, J., & McDowell, P. (2002). A comparison of quality in open-end responses and response rates between web-based and paper and pencil survey modes.

Journal of Online Research. Verkregen van

http://www.websm.org/uploadi/editor/comparison.pdf

McDonald, J. D. (2008). Measuring personality constructs: The advantages and disadvantages of self-reports, informant reports and behavioural assessments.

Enquire, 1(1), 75-94. Verkregen van

https://www.nottingham.ac.uk/sociology/documents/enquire/volume-1-issue-1-dodorico-mcdonald.pdf

Molcho, M., Gabhainn, S. N., & Kelleher, C. C. (2007). Assessing the use of the Family Affluence Scale (FAS) among Irish schoolchildren. Irish Medical Journal, 100(8), 37-39. Verkregen van https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/17955700

Moore, D. S., McCabe, G. P., & Craig, B. A. (2012). Introduction to the practice of statistics. New York: Freeman.

Muñoz, L. C., Qualter, P., & Padgett, G. (2010). Empathy and bullying: Exploring the influence of callous-unemotional traits. Child Psychiatry Human Development, 42,

183–196. doi:10.1007/s10578-010-0206-1

Nederlands Jeugdinstituut. (2016). Pesten: Daders. Geraadpleegd op 15 januari 2017, via http://www.nji.nl/Pesten-daders

Nesbitt, M. B. (2016). An investigation of reliability and validty of the Bully Participant Behavior Questionnaire in an elementary sample. (Master’s thesis, Eastern Illinois University). Verkregen van http://thekeep.eiu.edu/theses/2471/

(23)

21 Oakes, J. M., & Rossi, P. H. (2003). The measurement of SES in health research: Current

practice and steps toward a new approach. Social Science & Medicine, 56, 769-784. doi:10.1016/S0277-9536(02)00073-4

O'Brennan, L. M., Bradshaw, C. P., & Sawyer, A. L. (2009). Examining development differences in the social-emotional problems among frequent bullies, victims, and bully/victims. Psychology in the Schools, 46, 100–115. doi:10.1002/pits.20357 Olweus, D. (1995). Bullying or peer abuse at school: Facts and interventions. Current

Directions in Psychological Science, 4, 196–200.

doi:10.1111/1467-8721.ep10772640

Orue, I., & Calvete, E. (2016). Psychopathic traits and moral disengagement interact to predict bullying and cyberbullying among adolescents. Journal of Interpersonal

Violence. Advance online publication. doi:10.1177/0886260516660302

Pellegrini, A. D., & Long, J. D. (2002). A longitudinal study of bullying, dominance, and victimization during the transition from primary school through secondary school.

British Journal of Developmental Psychology, 20, 259–280.

doi:10.1348/026151002166442

Ragatz, L. L., Anderson, R. J., Fremouw, W., & Schwartz, R. (2011). Criminal thinking

patterns, aggression styles, and the psychopathic traits of late high school bullies and

bully-victims. Aggressive Behavior, 37, 145-160. doi:10.1002/ab.20377

Rindfleisch, A., Malter, A. J., Ganesan, S., & Moorman, C. (2008). Cross-sectional versus longitudinal survey research: Concepts, findings, and guidelines. Journal of Marketing

Research, 45, 261-279. doi:10.1509/jmkr.45.3.261

Sourander, A., Elonheimo, H., Niemela, S., Nuutila, A. M., Helenius, H., Sillanmaki, L., . . . Almqvist, F. (2006). Childhood predictors of male criminality: A prospective

population-based follow-up study from age eight to late adolescence. Journal of the

American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 45, 578-586.

doi:10.1097/01.chi0000205699.58626.b5

Tippett, N., & Wolke, D. (2014). Socioeconomic status and bullying: A meta-analysis.

American Journal of Public Health, 104(6), 48-59. doi:10.2105/AJPH.2014.301960

Viding, E., Simmonds, E., Petrides, K. V., & Frederickson, N. (2009). The contribution of

callous-unemotional traits and conduct problems to bullying in early adolescence.

The Journal of Child Psychology and Psychiatry, 50, 471-481. doi:10.1111/j.1469-

(24)

22 Williams, D. R., & Collins, C. (1995). US socioeconomic and racial differences in health:

Patterns and explanations. Annual Review of Sociology, 21, 349-386. doi:10.1146/annurev.so.21.080195.002025

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omdat ze, soms, niet iedereen natuurlijk, ik kan niet generaliseren, maar ze raken ook verward, want ze gaan ook naar het museum of naar de galerie om iets te zien en dan zien ze

The research not only found that innovation was the underlying motivation for all the M&amp;A deals studied at the four companies taken as case studies, but also revealed

Een verklarend onderzoek naar de samenwerking tussen organisaties in de acute situatie rondom personen met niet-herkend gedrag in de Achterhoek en IJsselstreek..

Nu de buitengerechtelijke vernietiging onder het huidige recht is verdwenen en de rechter daarnaast aan de werknemer bij alle vormen van ontbinding een

97 Om die mate van afhankelijkheid te kunnen toetsen, dient volgens haar gekeken te worden naar de feiten en omstandigheden: “Zoals het wel of niet hebben

Specifically, this study examines the main research question: “How successful is incidental grammar acquisition in adult Dutch native learners of German?” I will study this question

Het doel van dit onderzoek was om te testen in hoeverre online boundary management gedrag zoals beschreven door Ollier-Malaterre, Rothbard en Berg (2013) (op basis van de voorkeur

This thesis investigated whether or not successfully implemented gender mainstreaming policies, such as adapted recruitment strategies, gender awareness training,