• No results found

Voorspellende factoren voor delinquent gedrag bij adolescenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Voorspellende factoren voor delinquent gedrag bij adolescenten"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Voorspellende factoren voor delinquent

gedrag bij adolescenten

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education

Universiteit van Amsterdam Iris Wiersma (11011955) Begeleiding door A. Spruit, MSc Amsterdam, juli 2016

(2)

2 Abstract

To prevent youth delinquency it is important to know which factors contribute to the emergence of delinquent behaviour. The aim of this study was to examine which factors from early adolescence predict delinquency during adolescence. The following predictive factors were included in this study: individual factors, family factors, peer factors and school factors. Additionally, this study examined which factors are specific predictors of the delinquency type (nuisance reports, offences and combinations). The sample consisted of 362 participants from 12 till 18 years. The variables have been measured through questionnaires and the delinquent behaviour of the adolescent is measured through received police data. Statistical analyses showed that more prosocial behaviour, a more negative attitude towards authorities, more delinquent friends, previous police contact and living in a single-father family were predictive factors of delinquent behaviour. Further analyses showed that there are specific predictive factors for different types of delinquency. Implications for theory and practice are discussed.

(3)

3

Inhoudsopgave

Inleiding Pag. 4

Het huidige onderzoek Pag. 7

Methode Pag. 10

Participanten Pag. 10

Procedure Pag. 10

Meetinstrumenten Pag. 11

Betrouwbaarheid van de meetinstrumenten Pag. 16

Statistische analyse Pag. 17

Resultaten Pag. 18

Voorspellers van delinquent gedrag van adolescenten Pag. 18

Unieke voorspellers van delinquentie Pag. 20

Voorspellers van het type delinquentie Pag. 20

Discussie Pag. 26

(4)

4

Welke factoren uit de vroege adolescentie voorspellen delinquent gedrag

tijdens de adolescentie?

In 2014 werden 23.300 jongeren tussen de 12 en 18 jaar verdacht van een strafbaar feit (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2015). Jongens worden vaker verdacht van een delict dan meisjes. In 2014 werden van alle adolescenten 2.8% van de jongens en minder dan 1% van de meisjes als verdachte geregistreerd bij de politie (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2015). Jongeren zijn delinquent wanneer zij in wetboeken vastgelegde normen overtreden waarop een straf staat (Muller, Van der Leun, Moerings, & Van Calster, 2010). De drie typen delicten die het vaakst door jongeren gepleegd worden, zijn: vermogensmisdrijven, vernieling en openbare orde en geweldsmisdrijven (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2015).

Jeugddelinquentie brengt hoge kosten met zich mee. De totale overheidsuitgaven voor criminaliteitsbestrijding en strafrechtshandhaving bij jongeren was 1.1 miljard euro in 2007 (Eggen & Kalidien, 2008). Daarnaast leidt criminaliteit tot materiële schade en tot psychische gevolgen voor de slachtoffers (Van Dijk, Junger, & Sagel-Grande, 2011). Naast hoge financiële en maatschappelijke kosten kan delinquentie ook negatieve gevolgen hebben voor de adolescenten zelf. Zo kan delinquentie bij adolescenten leiden tot problemen in de geestelijke gezondheid. Uit onderzoek blijkt namelijk dat jongvolwassenen met een delinquente geschiedenis vaker zelfmoordpogingen doen dan jongvolwassenen in de algemene bevolking (Corneau & Lanctôt, 2004). Daarnaast rapporteren delinquente jongvolwassenen vaker dan niet-delinquente jongvolwassenen dat ze bij een psycholoog in behandeling zijn geweest of zijn opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis (Corneau & Lanctôt, 2004). Ook kan delinquentie leiden tot later middelengebruik (Hunter, Miles, Pedersen, Ewing, & D’Amico, 2014; Monahan, Rhew, Hawkins, & Brown, 2013). Bovendien kan delinquent gedrag de kansen op de arbeidsmarkt later beperken (Baert & Verhofstadt, 2015; Tanner, Davies, & O’Grady, 2016).

(5)

5 Jeugddelinquentie heeft dus negatieve gevolgen voor de maatschappij en de jongeren zelf. Het voorkomen en verminderen van jeugdcriminaliteit staat daarom hoog op de politieke agenda (Van der Laan, Goudriaan, & Weijters, 2014). Om jeugddelinquentie te voorkomen is het van belang om inzicht te hebben in welke factoren bijdragen aan het ontstaan van delinquent gedrag, zodat deze aanknopingspunten opleveren voor vroegsignalering en preventieve interventies. Er zijn twee soorten risicofactoren: dynamische, veranderbare risicofactoren en statische, onveranderbare risicofactoren (Stams, Van der Put, Hoeve, & Asscher, 2014). Interventies dienen zich vooral te richten op de veranderbare risicofactoren.

Delinquent gedrag van jongeren en de mate waarin jongeren blootgesteld worden aan risicofactoren laten een soortgelijke ontwikkelingsloop zien (Loeber, Slot, & Stouthamer-Loeber, 2008). Delinquent gedrag van jongeren stijgt vanaf de adolescentie, laat een piek zien aan het eind van de adolescentie en neemt daarna weer af. Dit staat bekend als de age-crime curve (Farrington, 1986). Deze piek in de adolescentie kan verklaard worden doordat controle van ouders in deze periode afneemt en de invloed van leeftijdsgenoten toeneemt (Farrington, 1986). Ook de mate waarin jongeren blootgesteld worden aan risicofactoren stijgt naarmate zij ouder worden, is het hoogst in de adolescentie en daalt wanneer ze jongvolwassen zijn (Loeber et al., 2008).

Volgens het social development model kunnen risicofactoren in verschillende domeinen opgedeeld worden (Hawkins & Weis, 1985). Dit model bevat onder andere het individuele domein, gezinsdomein, leeftijdsgenoten domein en school domein. Bij een cumulatie van risicofactoren uit verschillende domeinen is de kans op delinquent gedrag hoger (Loeber et al., 2008; Rutter, Tizard, & Whitmore, 1970). Naast risicofactoren zijn ook protectieve of beschermende factoren belangrijk als voorspellers van delinquent gedrag. Hoe meer beschermende factoren, hoe minder kans op probleemgedrag bij jongeren (Lösel & Farrington, 2012). Beschermende factoren kunnen een buffer zijn voor risicofactoren.

(6)

6 Om preventie en interventies zo gericht en effectief mogelijk in te zetten, is het van belang om te onderzoeken welke factoren de sterkste voorspellers zijn voor delinquent gedrag. Uit onderzoek naar zelf-gerapporteerde delinquentie waarin alle domeinen van het social development model zijn meegenomen, blijkt dat factoren uit het individuele en het leeftijdsgenoten domein de sterkste voorspellers zijn van delinquent gedrag bij adolescenten (Lanza, Cooper, & Bray, 2014). Het omgaan met antisociale vrienden was de sterkste voorspeller voor delinquentie (Lanza et al., 2014). Dit kan verklaard worden doordat de invloed van leeftijdsgenoten toeneemt met de leeftijd en de invloed van familie afneemt naarmate jongeren ouder worden (Farrington, 1986; Van der Put et al., 2012).

Er is nog weinig onderzoek gedaan naar welke factoren specifieke voorspellers zijn voor het type delinquentie (Elonheimo, Sourander, Niemelä, & Helenius, 2011). Naast delicten registreert de politie ook ‘meldingen overlastgevende jeugd’. Overlastgevend gedrag van jongeren is niet noodzakelijk strafbaar (Leidelmeijer, Bogaerts, & Roet, 2010). Het plegen van strafbare delicten is dus ernstiger delinquent gedrag dan overlastgevend gedrag. Overlastgevend gedrag blijft vaak beperkt tot de adolescentiefase en behoort tot ‘normaal’ experimenteel gedrag van adolescenten (Duits & Bartels, 2011). Bij overlastgevend gedrag imiteren jongeren hun delinquente leeftijdsgenoten, om zo meer status te krijgen (Assink et al., 2015; Moffitt, 1993). Serieuzer delinquent gedrag houdt meestal ook aan na de adolescentiefase en wordt vooral veroorzaakt door een combinatie van neuropsychologische stoornissen en een nadelige omgeving voor de jongere (Assink et al., 2015; Moffitt, 1993). Het is van belang dat er onderzoek gedaan wordt naar het verschil in specifieke risicofactoren voor overlastgevende jongeren en voor delinquente jongeren, zodat interventies aangepast kunnen worden aan de ernst van het delinquente gedrag. Volgens het risicobeginsel van het ‘risk-need-responsivity (RNR) model’ moet de intensiteit van een interventie namelijk aansluiten op de hoogte van het risicoprofiel van de jongeren (Andrews & Bonta, 2010). En

(7)

7 volgens het ‘behoeftebeginsel’ van het RNR-model moet de inhoud van een interventie aansluiten op de dynamische risicofactoren die in verband staan met het delinquente gedrag van de jongeren.

Het huidige onderzoek

Het doel van het huidige onderzoek is om zicht te krijgen in de risico- en beschermende factoren voor delinquent gedrag van adolescenten. De eerste onderzoekvraag is welke factoren uit de vroege adolescentie voorspellers zijn van delinquent gedrag tijdens de adolescentie. De volgende voorspellende factoren zijn meegenomen in het onderzoek: individuele factoren (gedragsproblemen, prosociaal gedrag, omgaan met autoriteiten, wetsgetrouwheid, agressie, vrijetijdsbesteding, eerder politiecontact en slachtofferschap), gezinsfactoren (gezinssituatie), leeftijdsgenoten factoren (delinquente vrienden en omgaan met groepsdruk) en schoolfactoren (werkhouding op school). De tweede onderzoeksvraag is welke factoren unieke voorspellers zijn van delinquentie. De derde onderzoeksvraag is welke factoren specifieke voorspellers zijn voor het type delinquentie (alleen overlastmeldingen, alleen delicten of combinaties) van de jongeren. In dit onderzoek is delinquentie gemeten door middel van politiegegevens.

Met betrekking tot de eerste onderzoeksvraag wordt als eerste verwacht dat het hebben van meer gedragsproblemen leidt tot meer delinquent gedrag. Dit wordt ondersteund door het ontwikkelingsmodel van delinquentie, waarin beschreven wordt dat vroeg probleemgedrag kan leiden tot ernstig delinquent gedrag op latere leeftijd (Loeber et al., 1993). Ten tweede wordt verwacht dat prosociaal gedrag een negatieve voorspeller is voor delinquent gedrag (Carlo et al., 2014; Kaufmann, Wyman, Forbes-Jones, & Barry, 2007). Prosociaal gedrag is een beschermende factor voor delinquentie die wordt gemodereerd door het omgaan met delinquente vrienden (Carlo et al., 2014; Kaufmann et al., 2007). Ten derde wordt verwacht

(8)

8 dat een negatieve houding tegenover autoriteiten delinquent gedrag voorspelt (Chow, 2011; Levy, 2001). Wanneer jongeren geen respect hebben voor autoriteiten, is het waarschijnlijk dat zij zich ook niet aan de regels van deze autoriteiten zullen houden. Dit kan resulteren in delinquentie en regelovertredend gedrag (Tarry & Emler, 2007). Ten vierde wordt verwacht dat minder wetsgetrouwheid leidt tot meer delinquent gedrag. Delinquente jongeren laten meer regelovertredend gedrag zien dan niet-delinquente jongeren (Jurma, Tocea, Iancu, Ciocani, & Enache, 2014). Ten vijfde zal agressie een positief voorspellende factor zijn voor delinquent gedrag van jongens (Roff & Wirt, 1984; Roff, 1992). Ten zesde wordt verwacht dat slechtere vrijetijdsbesteding gepaard gaat met meer delinquentie (Caldwell & Smith, 2006). Wanneer jongeren bijvoorbeeld hun vrije tijd doorbrengen op plekken zonder toezicht is de kans op probleemgedrag groter (Caldwell & Smith, 2006). Ook stijgt de verveling in de adolescentie, wat op korte termijn gerelateerd is aan meer delinquentie (Spaeth, Weichold, & Silbereisen, 2015). Ten zevende zal eerder politiecontact een risicofactor zijn voor latere delinquentie (Slocum, Wiley, & Esbensen, 2016; Wiley, Slocum, & Esbensen, 2013). Deze jongeren ontwikkelen een delinquente identiteit die overeenkomt met het criminele label dat zij krijgen wanneer zij met de politie in aanraking zijn geweest (Wiley et al., 2013). Ten achtste wordt verwacht dat het slachtoffer zijn van delinquent gedrag een positieve voorspeller is voor later delinquent gedrag (Chang, Chen, & Brownson, 2003). Ten negende zullen jongeren uit intacte gezinnen minder delinquent zijn dan jongeren uit eenoudergezinnen (Vanassche, Sodermans, Matthijs, & Swicegood, 2014). Daarnaast zal het verblijven in een pleeggezin een risicofactor zijn voor delinquent gedrag (Farineau, 2016). Ten tiende wordt verwacht dat het hebben van delinquente vrienden leidt tot delinquent gedrag van de adolescent (Dynes, Domoff, Hassan, Tompsett, & Amrhein, 2015). Jongeren zijn geneigd het gedrag van hun vrienden na te doen (Bandura, 1986; Celikkol, Tekin, Senol, & Selek, 2012). Als hun vrienden delinquent zijn, is de verwachting dat zij zelf ook meer

(9)

9 delinquent zullen zijn. Ten elfde wordt verwacht dat het slechter omgaan met groepsdruk gepaard gaat met meer delinquent gedrag (Miller, 2010). Verwacht wordt dat jongeren die slecht omgaan met groepsdruk makkelijker over te halen zijn om antisociaal gedrag te vertonen en daardoor zelf meer delinquent zullen worden (Miller, 2010). Ten twaalfde zal een slechtere werkhouding op school een risicofactor zijn voor delinquentie. Minder participatie en taakbetrokkenheid op school leidt tot meer delinquent gedrag (Wang & Fredricks, 2014). Tegengesteld leidt een betere werkhouding tot betere schoolprestaties (Wang & Holcombe, 2010), wat weer gerelateerd is aan minder delinquentie (Hoffmann, Erickson, & Spence, 2013).

Met betrekking tot de tweede onderzoeksvraag wordt verwacht dat factoren uit het individuele en leeftijdsgenoten domein de sterkste en unieke voorspellers zijn voor delinquent gedrag van de adolescenten (Andrews & Bonta, 2010; Lanza et al., 2014). Gedragsproblemen, een negatieve houding tegenover autoriteiten, eerder politiecontact en delinquente vrienden zullen als sterkste en unieke voorspellers naar voren komen in dit onderzoek (Andrews & Bonta, 2010; Lanza et al., 2014). Dit wordt ondersteund door het risk-need-responsivity model (Andrews & Bonta, 2010), waarin deze vier factoren worden beschreven als sterk voorspellende factoren van delinquentie.

Met betrekking tot de derde onderzoeksvraag is de verwachting dat het hebben van meer delinquente vrienden de sterkste voorspeller is van overlastgevende jongeren (Esbensen & Weerman, 2005; Moffitt, 1993). Bij delicten zullen vooral individuele gedragsfactoren zoals probleemgedrag en agressie naar voren komen als sterkste voorspellers (Moffitt, 1993). Combinaties van delinquentie is de meest ernstige categorie van delinquentie in dit onderzoek en eerder politiecontact zal als sterkste voorspeller hiervan naar voren komen. Ernstiger delinquent gedrag houdt namelijk meestal voor langere tijd aan (Assink et al., 2015; Moffitt, 1993).

(10)

10 Methode

Participanten

In totaal zijn er 362 participanten geworven voor het onderzoek. De participanten waren schoolgaande jongeren van 12 tot en met 18 jaar oud. De jongeren zijn geworven op middelbare scholen in Nederland. Het merendeel van de jongeren was afkomstig uit achterstandswijken van (middel)grote steden.

De steekproef bestond uit 320 jongens en 42 meisjes. De gemiddelde leeftijd van de totale steekproef was 14.41 jaar (SD = .97). Van de jongeren volgde 56.4% praktijkonderwijs, 18.8% VMBO beroepsgericht onderwijs en 24.6% VMBO kaderberoepsgericht onderwijs. Daarnaast had 21.5% van de jongeren een Nederlandse etniciteit, 20.7% een Marokkaanse etniciteit, 12.2% een Surinaamse etniciteit, 11.6% een Turkse etniciteit, 9.7% een Nederlands-Antilliaanse etniciteit, 6.1% een etniciteit van een ander westers land en 18% een etniciteit van een ander niet-westers land.

De steekproef bestond uit participanten met een verhoogd risico op delinquent gedrag. Een laag opleidingsniveau en een lage sociaal-economische status zijn namelijk risicofactoren voor delinquentie (Murray & Farrington, 2010). Dit bleek ook uit de data van de huidige steekproef. Van de 362 jongeren stond 20.2% geregistreerd als delinquent na afname van de vragenlijst. Dit staat tegenover 1.9% van de jongeren in de algemene Nederlandse populatie die geregistreerd staan als verdachte (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2015).

Procedure

De data van het huidige onderzoek was afkomstig uit een longitudinaal onderzoek naar het effect van een interventie. De dataverzameling is uitgevoerd door medewerkers van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Alle jongeren die deelgenomen hebben aan het onderzoek hebben hier zelf toestemming voor gegeven. Voor de ouders was sprake van

(11)

11 passieve “informed consent”. De ouders van de jongeren werden ingelicht over het onderzoek en zij konden het aangeven wanneer zij niet wilden dat hun kind hieraan zou deelnemen.

Tussen maart 2014 en oktober 2014 zijn vragenlijsten afgenomen bij de jongeren en hun leerkrachten om de voorspellende factoren voor delinquentie te meten. De data werd verzameld als onderdeel van een onderzoek naar de effectiviteit van een sportinterventie. De jongeren hebben de vragenlijst op school of op een sportvereniging ingevuld. Daarnaast zijn officiële politiegegevens ontvangen met daarin alle politiecontacten van de jongeren tot en met december 2015. De jongeren die na de datum van afname van de vragenlijsten bij de politie geregistreerd stonden als verdachte of als overlastgevende jongere werden gecodeerd als delinquente jongeren. Omdat de werving en het afnemen van de vragenlijsten een periode van een half jaar in beslag nam en de politiegegevens tot eind 2015 lopen, hebben de jongeren waarbij in maart 2014 de vragenlijst afgenomen is meer tijd gehad om delinquent gedrag te laten zien dan de jongeren waarbij in september 2014 de vragenlijst is afgenomen. Hiervoor wordt gecontroleerd in de analyses.

Het Openbaar Ministerie heeft toestemming gegeven voor de toegang tot de politiegegevens. Alle gegevens zijn anoniem verwerkt.

Meetinstrumenten Afhankelijke variabele

Delinquent gedrag van de jongere. Delinquentie van de jongeren werd gemeten aan de hand van de politiegegevens. Het delinquent gedrag van de jongere is een dichotome variabele die is gecodeerd met ‘ja’ of ‘nee’. De jongeren die na de datum van afname van de vragenlijst bij de politie geregistreerd staan als verdachte of als overlastgevende jongere werden gecodeerd als delinquente jongeren. Ook welk type delinquentie de jongeren laten zien, werd beoordeeld aan de hand van de politiegegevens. Er is een onderscheid gemaakt

(12)

12 tussen de volgende typen delinquentie: alleen overlastmeldingen, alleen delicten en combinaties.

Onafhankelijke continue variabelen

Gedragsproblemen. Voor het meten van gedragsproblemen is de schaal Gedragsproblemen van de SDQ (Van Widenfelt, Goedhart, Treffers, & Goodman, 2003) afgenomen bij de leerkrachten. De SDQ is een vragenlijst die psychische problematiek en vaardigheden meet bij kinderen van 3 tot en met 16 jaar. De schaal Gedragsproblemen bestaat uit vijf items met antwoordmogelijkheden op basis van een driepunts-Likertschaal. De minimumscore is 0 en staat voor ‘Niet waar’ en de maximumscore is 2 en staat voor ‘Waar’. Over de vijf items is een gemiddelde score berekend, waarbij een hogere gemiddelde score meer probleemgedrag betekent. Een voorbeelditem is ‘Heeft vaak driftbuien of woede-uitbarstingen’.

Prosociaal gedrag. Om de mate van prosociaal gedrag te meten is de schaal Prosociaal gedrag van de SDQ (Van Widenfelt et al., 2003) afgenomen bij de jongeren en de leerkrachten. De schaal bestaat uit vijf items. De antwoordmogelijkheden zijn op basis van een driepunts-Likertschaal waarbij 0 staat voor ‘Niet waar’ en 2 staat voor ‘Zeker waar’. Over de items is een gemiddelde score berekend. Een hogere gemiddelde score betekent meer prosociaal gedrag. Een voorbeelditem is ‘Ik ben graag aardig tegen jongere kinderen’.

Omgaan met autoriteiten. Voor het meten van de omgang met autoriteiten is de schaal Aanvaarden van gezag van de TVA (Van der Knaap, Beenker, & Bijl, 2004) afgenomen bij de jongeren en hun leerkrachten. De TVA is een vragenlijst die gedragsvaardigheden van jongeren van 12 tot 21 jaar in hun dagelijkse leefomgeving in kaart brengt. De schaal Aanvaarden van gezag bestaat uit zeven items met antwoordmogelijkheden op basis van een vijfpunts-Likertschaal. De minimumscore is 0 en staat voor ‘Geldt helemaal niet’ en de maximumscore is 4 en staat voor ‘Geldt helemaal’. Er is een gemiddelde score

(13)

13 berekend over de items, waarbij een hogere gemiddelde score een betere omgang met autoriteiten betekent. Een voorbeelditem is ‘X accepteert dat er mensen zijn die iets over hem te zeggen hebben’.

Wetsgetrouwheid. Bij de jongeren is de schaal Wetsgetrouwheid (Megens & Weerman, 2010) afgenomen, die meet in hoeverre een jongere het belangrijk vindt om zich te allen tijde aan de wet te houden. De schaal bestaat uit zes items waarover een gemiddelde score is berekend. De antwoordmogelijkheden zijn op basis van een vijfpunts-Likertschaal. De minimumscore per item is 0 en staat voor ‘Helemaal eens’ en de maximumscore per item is 4 en staat voor ‘Helemaal oneens’. Een hogere gemiddelde score betekent betere wetsgetrouwheid. Een voorbeelditem is ‘Je mag wel stelen als je geld nodig hebt’.

Daarnaast is bij de leerkrachten de schaal Omgaan met regels van de TVA (Van der Knaap et al., 2004) afgenomen. Deze schaal bestaat uit drie items met antwoordmogelijkheden op basis van een vijfpunts-Likertschaal, waarbij 0 staat voor ‘Geldt helemaal niet’ en 4 staat voor ‘Geldt helemaal’. Over de items is een gemiddelde score berekend. Een hogere gemiddelde score betekent dat de jongere zich beter aan de regels houdt. Een voorbeelditem is ‘Als X bepaalde huisregels onredelijk vindt, stelt hij deze op een rustige manier ter discussie’.

Agressie. Om het agressief gedrag van de jongeren te meten is de schaal Directe agressie van de BDHI (Lange, Hoogendorn, Wiederspahn, & De Beurs, 2005) bij de jongeren afgenomen. De schaal bevat 16 items waarin de mate van verbale en fysieke agressie gemeten wordt. De items zijn stellingen waarop de jongere ‘Waar’ (score 0) of ‘Onwaar’ (score 1) kan antwoorden. Er is een gemiddelde score berekend over de items. Een hogere gemiddelde score betekent meer agressief gedrag. Een voorbeeldstelling is ‘Ik word nooit zo woest dat ik met spullen ga gooien’.

(14)

14 Vrijetijdsbesteding. Voor het meten van de invulling van de vrijetijdsbesteding van de jongeren is de schaal Activiteiten van de TVA (Van der Knaap et al., 2004) afgenomen bij de jongeren en hun leerkrachten. Deze schaal bestaat uit twee items waarin gemeten wordt in hoeverre iemand in de problemen komt door zijn vrijetijdsbesteding en of diegene initiatief toont in het ondernemen van activiteiten met anderen. De antwoordmogelijkheden zijn op basis van een vijfpunts-Likertschaal. De minimumscore is 0 en staat voor ‘Helemaal eens’ en de maximumscore is 4 en staat voor ‘Helemaal oneens’.

Daarnaast zijn er extra items toegevoegd om beter inzicht te krijgen in de vrijetijdsbesteding van de jongeren (Spruit, Van der Put, Van Vugt, Knooihuizen, & Stams, 2016): (1) In mijn vrije tijd komt het regelmatig voor dat ik me verveel, (2) Ik ga vaak naar vrienden, omdat ik anders niet weet wat ik kan doen in mijn vrije tijd, (3) In mijn vrije tijd ben ik bezig met sporten, (4) In mijn vrije tijd ben ik bezig met mijn hobby’s, (5) Als ik met mijn vrienden ben, zijn wij vaak gewoon aan het hangen ergens, (6) Ik zie mijn vrienden vooral op openbare plekken en (7) Wanneer ik met mijn vrienden ben, zijn er meestal geen volwassenen die toezicht houden. Deze vragen zijn afgenomen bij de jongeren. De antwoordmogelijkheden zijn op basis van een vijfpunts-Likertschaal, waarbij 0 staat voor ‘Helemaal eens’ en 4 staat voor ‘Helemaal oneens’.

Bij de vragenlijst voor de jongeren is een gemiddelde score berekend over de items van de schaal Activiteiten van de TVA en de extra items, waarbij een hogere gemiddelde score een betere vrijetijdsbesteding betekent. Bij de vragenlijst voor de leerkrachten is een gemiddelde score berekend over de twee items van de schaal Activiteiten, waarbij een hogere gemiddelde score een betere vrijetijdsbesteding betekent.

Delinquente vrienden. Om het delinquente gedrag van vrienden te meten is de schaal Delinquent gedrag van vrienden (Megens & Weerman, 2010) afgenomen bij de jongeren. Deze schaal meet in zes items hoeveel vrienden van de jongere delicten plegen. De

(15)

15 antwoordmogelijkheden zijn op basis van een vierpunts-Likertschaal, waarbij 0 staat voor ‘Geen één’ en 3 staat voor ‘Allemaal’. Er is een gemiddelde score berekend over de items. Een hogere gemiddelde score staat voor meer delinquente vrienden. Een voorbeelditem is ‘Beroven je vrienden/vriendinnen wel eens iemand?’.

Omgaan met groepsdruk. Om de ervaring van groepsdruk van de jongere in zijn vriendengroep te meten is de schaal Groepsdruk (Megens & Weerman, 2010) afgenomen bij de jongeren. De schaal bestaat uit vijf items met antwoordmogelijkheden op basis van een vijfpunts-Likertschaal, waarbij 0 staat voor ‘Helemaal eens’ en 4 staat voor ‘Helemaal oneens’. Er is een gemiddelde score berekend over de items. Een hogere gemiddelde score betekent weinig groepsdruk. Een voorbeelditem is ‘Mijn vrienden/vriendinnen zouden het stom vinden als ik iets niet durf’.

Daarnaast is de schaal Eigen grenzen van de TVA (Van der Knaap et al., 2004) afgenomen bij de jongeren en de leerkrachten. De schaal bestaat uit vier items waarin gemeten wordt in hoeverre de jongere zijn eigen grenzen bewaakt en voorkomt dat hij in de problemen komt doordat anderen dingen van hem vragen. De antwoordmogelijkheden zijn op basis van een vijfpunts-Likertschaal. De minimumscore is 0 en staat voor ‘Geldt helemaal niet voor mij’ en de maximumscore is 4 en staat voor ‘Geldt helemaal voor mij’. Er is een gemiddelde score berekend over de items, waarbij een hogere gemiddelde score betekent dat de jongere beter zijn eigen grenzen kan stellen. Een voorbeelditem is ‘Als een vriend mij probeert over te halen iets te doen wat ik eigenlijk niet wil, dan weiger ik dat’.

Werkhouding op school. Om de werkhouding van de jongeren op school te meten is de schaal Werkhouding op school van de TVA (Van der Knaap et al., 2004) afgenomen bij de jongeren en de leerkrachten. Deze schaal bestaat uit zes items waarover een gemiddelde score is berekend. De antwoordmogelijkheden zijn op basis van een vijfpunts-Likertschaal. De minimumscore per item is 0 en staat voor ‘Geldt helemaal niet voor mij’ en de

(16)

16 maximumscore per item is 4 en staat voor ‘Geldt helemaal voor mij’. Een hogere gemiddelde score betekent een betere werkhouding op school. Een voorbeelditem is ‘Op school houd ik mijn aandacht bij de les’.

Onafhankelijke categorische variabelen

Eerder politiecontact. Eerder politiecontact werd gemeten aan de hand van de politiegegevens. Het eerdere politiecontact is een dichotome variabele die is gecodeerd met ‘ja’ of ‘nee’. De jongeren die in de drie jaar voor de datum van afname van de vragenlijsten bij de politie geregistreerd staan als verdachte of als overlastgevende jongere werden gecodeerd als jongeren met eerder politiecontact.

Slachtofferschap. Of de jongere slachtoffer is geweest van delinquent gedrag werd gemeten aan de hand van de politiegegevens. Slachtofferschap is een dichotome variabele die is gecodeerd met ‘ja’ of ‘nee’. De jongeren die in de drie jaar voor de datum van afname van de vragenlijst bij de politie geregistreerd staan als ‘benadeelde’ werden gecodeerd als slachtoffer van delinquent gedrag.

Gezinssituatie. De gezinssituatie van de jongeren is bepaald aan de hand van de volgende vraag: ‘In wat voor een gezin woon je?’. De volgende antwoordopties waren mogelijk: ‘Tweeoudergezin met (stief)vader en (stief)moeder’, ‘Eenoudergezin met moeder’, ‘Eenoudergezin met vader’, ‘Soms bij mijn vader, soms bij mijn moeder’, ‘Pleeggezin (of bij anderen)’ of ‘Anders’.

Betrouwbaarheid van de meetinstrumenten

De Cronbachs alfa is berekend om de betrouwbaarheid van de meetinstrumenten in de huidige steekproef te beoordelen. Daarnaast is ook de Gutmanns lambda 2 berekend, omdat dit een betere maat voor de betrouwbaarheid van instrumenten lijkt te zijn dan de Cronbachs alfa (Sijtsma, 2009). In Tabel 1 is de betrouwbaarheid van de schalen in de huidige steekproef

(17)

17 weergegeven. De meeste schalen hebben een Cronbachs alfa boven de .7 en zijn daarmee voldoende betrouwbaar (Kaplan & Saccuzzo, 1882). Item 3 (In mijn vrije tijd ben ik bezig met sporten) en item 4 (In mijn vrije tijd ben ik bezig met mijn hobby’s) van de extra items over vrijetijdsbesteding bleken niet betrouwbaar. Om de betrouwbaarheid van de schaal Vrijetijdsbesteding te bevorderen zijn deze items niet meegenomen in de analyses. De betrouwbaarheid van de schalen Prosociaal gedrag (α = .630), Vrijetijdsbesteding (α = .613) en Directe agressie (α = .625) is laag, maar acceptabel (Murphy & Davidshofer, 1988). De schaal Wetsgetrouwheid (α = .543) wordt niet meegenomen in verdere analyses vanwege onvoldoende betrouwbaarheid (Murphy & Davidshofer, 1988).

Statistische analyse

Om te onderzoeken welke factoren uit de vroege adolescentie voorspellers zijn voor delinquent gedrag tijdens de adolescentie, werden meerdere logistische regressieanalyses uitgevoerd met als uitkomstmaat de dichotome variabele ‘Delinquentie van jongeren’ (niet delinquent (N = 289) en wel delinquent (N = 73)) en als onafhankelijke variabele de voorspellers van delinquentie (gedragsproblemen, prosociaal gedrag, omgang met autoriteiten, omgaan met regels, agressie, vrijetijdsbesteding, eerder politiecontact, slachtofferschap, gezinssituatie, delinquente vrienden, groepsdruk, eigen grenzen en werkhouding op school). Om te onderzoeken welke factoren unieke voorspellers zijn van delinquentie werd een meervoudige logistische regressieanalyse uitgevoerd, waarin alleen de significante voorspellers van delinquentie zijn meegenomen.

Om te onderzoeken welke factoren voorspellers zijn voor het type delinquentie van de jongeren, werden meerdere enkelvoudige multinomiale logistische regressieanalyses uitgevoerd. Hierbij zijn de voorspellende factoren de onafhankelijke variabelen en is het type delinquentie (alleen overlastmeldingen (N = 17), alleen delicten (N = 36) of combinaties (N =

(18)

18 20)) de afhankelijke variabele. De categorie ‘alleen overlastmeldingen’ wordt als referentiecategorie gebruikt in de analyses. Om te onderzoeken welke factoren unieke voorspellers zijn voor het type delinquentie werd een meervoudige multinomiale logistische regressieanalyse uitgevoerd, waarin alleen de significante voorspellers van het type delinquentie zijn meegenomen.

Bij alle toetsen werd gecontroleerd voor de lengte van de periode tussen het afnemen van de vragenlijst en de einddatum van de politiegegevens (december 2015). Ook werd in de analyses gecontroleerd voor eventuele interventie-effecten. De toetsen zijn uitgevoerd met een significantieniveau van α = .05.

Voor de variabele ‘Gezinssituatie’ zijn dummy variabelen gemaakt met ‘Tweeoudergezin’ als referentiecategorie. Omdat er geen of weinig jongeren zijn die in een pleeggezin wonen of ‘anders’ hebben ingevuld op de vragenlijst, zijn deze twee categorieën uit de analyses gehaald. De variabele ‘Slachtofferschap’ is niet meegenomen in de multinomiale logistische regressieanalyses vanwege een gebrek aan jongeren die zowel een delict gepleegd hebben als slachtoffer waren van delinquentie.

Bij de jongeren vragenlijst zijn op de schalen Prosociaal gedrag, Omgaan met autoriteiten, Delinquent gedrag van vrienden en Werkhouding op school uitbijters gevonden (+/- 3 SD van het gemiddelde). De scores van de participanten met deze uitbijters is teruggebracht naar een waarde met een z-score van +/- 3.

Resultaten Voorspellers van delinquent gedrag van adolescenten

In Tabel 2 zijn de resultaten te zien van de enkelvoudige logistische regressieanalyses met als uitkomstmaat delinquentie van de jongeren. Meer gedragsproblemen (d = .36), meer prosociaal gedrag - volgens de jongere (d = .47), slechtere omgang met autoriteiten - volgens

(19)

19 de leerkracht (d = -.27), slechtere omgang met regels (d = -.20), meer delinquente vrienden (d = .32), slechter eigen grenzen kunnen stellen - volgens de leerkracht (d = -.18), slechtere werkhouding - volgens de leerkracht (d = .26), eerder politiecontact (d = .71) en het wonen in een eenoudergezin met vader (d = 1.17) bleken significante voorspellers te zijn van delinquentie.

Tabel 1

Betrouwbaarheid van de meetinstrumenten (N=362)

Missende waarden

Cronbachs alfa Gutmanns lambda 2

SDQ – Gedragsproblemen 10 .796 .804

SDQ – Prosociaal gedrag (jongeren vragenlijst) 5 .630 .634 SDQ – Prosociaal gedrag (leerkracht vragenlijst) 20 .840 .842 TVA – Omgaan met autoriteiten (jongeren

vragenlijst)

11 .783 .784

TVA – Omgaan met autoriteiten (leerkracht vragenlijst)

2 .953 .954

Wetsgetrouwheid 11 .543 .609

TVA – Omgaan met regels 17 .766 .771

BDHI – Directe agressie 45 .625 .641

TVA – Activiteiten + extra items

vrijetijdsbesteding (jongeren vragenlijst)

21 .613 (na verwijderen items 3 en 4) .643 (na verwijderen items 3 en 4) TVA – Activiteiten (leerkracht vragenlijst) 20 .724 .724

Delinquent gedrag van vrienden 10 .839 .842

Groepsdruk 9 .821 .823

TVA – Eigen grenzen (jongeren vragenlijst) 3 .814 .815 TVA – Eigen grenzen (leerkracht vragenlijst) 21 .935 .936 TVA – Werkhouding op school (jongeren

vragenlijst)

17 .826 .828

TVA – Werkhouding op school (leerkracht vragenlijst)

(20)

20 Unieke voorspellers van delinquentie

In Tabel 3 zijn de resultaten weergegeven van de meervoudige logistische regressieanalyse met als uitkomstvariabele delinquent gedrag van de jongeren. Meer prosociaal gedrag (d = .55), slechtere omgang met autoriteiten (d = -.41), meer delinquente vrienden (d = .40), eerder politiecontact (d = .79) en het wonen in een eenoudergezin met vader (d = 1.28) kwamen als unieke significante voorspellers van delinquentie naar voren in de analyse. Dit model verklaarde tussen de 13.8% en de 21.7% van de variantie in delinquent gedrag, waarvan 96.4% van de niet-delinquente jongeren correct voorspeld zijn. Echter is maar 17.2% van de delinquente jongeren correct voorspeld. Totaal werd 80.3% van het delinquente gedrag correct voorspeld.

Voorspellers van het type delinquentie

In Tabel 4 zijn de resultaten te zien van de enkelvoudige multinomiale logistische regressieanalyses met als uitkomstmaat de verschillende typen delinquentie (alleen overlastmeldingen, alleen delicten en combinaties van beide typen delinquentie). Uit de analyses bleek dat minder agressie (d = -2.82), slechtere vrijetijdsbesteding - volgens de leerkracht (d = -.49) en minder ervaring van groepsdruk (d = .64) significante voorspellers zijn van ‘alleen delict(en)’ in vergelijking tot ‘alleen overlastmelding(en)’. Verder bleek dat wanneer een jongere eerder politiecontact gehad heeft, er een significant hogere kans (d = .91) is dat er sprake is van ‘combinaties’ van delinquentie dan dat er sprake is van ‘alleen overlastmeldingen’.

In Tabel 5 zijn de resultaten weergegeven van de meervoudige multinomiale logistische regressieanalyse met ‘type delinquentie’ als uitkomstvariabele. Uit de resultaten bleek dat minder agressie (d = -3.43) en slechtere vrijetijdsbesteding (d = -.70) unieke significante voorspellers zijn van ‘alleen delict(en)’ in vergelijking met ‘alleen

(21)

21 overlastmelding(en)’. Ook bleek uit de resultaten dat eerder politiecontact (d = 1.25) de enige significante unieke voorspeller is van ‘combinaties’ van delinquentie in vergelijking met ‘alleen overlastmelding(en)’.

(22)

Tabel 2

Enkelvoudige logistische regressieanalyses met als uitkomstvariabele ‘delinquentie van de jongeren’1

B S.E. Sig. (p) Exp(B) dCohen

SDQ – Gedragsproblemen .660 .258 .011* 1.935 0.36

SDQ – Prosociaal gedrag (jongeren) .849 .402 .035* 2.337 0.47

SDQ – Prosociaal gedrag (leerkracht) -.324 .278 .244 0.723 -0.18

TVA – Autoriteiten (jongeren) .250 .178 .160 1.284 0.14

TVA – Autoriteiten (leerkracht) -.484 .151 .001* 0.617 -0.27

TVA – Omgaan met regels -.362 .162 .026* 0.696 -0.20

BDHI – Directe agressie .935 .720 .194 2.547 0.52

TVA – Activiteiten + extra items (jongeren) .154 .169 .364 1.166 0.08

TVA – Activiteiten (leerkracht) -.261 .148 .078 0.770 -0.14

Delinquent gedrag van vrienden .572 .281 .042* 1.771 0.32

Groepsdruk -.116 .122 .344 0.891 -0.06

TVA – Eigen grenzen (jongeren) -.015 .123 .904 0.985 -0.01

TVA – Eigen grenzen (leerkracht) -.326 .153 .033* 0.722 -0.18

TVA – Werkhouding (jongeren) .343 .188 .069 1.409 0.19

TVA – Werkhouding (leerkracht) -.471 .174 .007* 0.624 0.26

Eerder politiecontact2 1.290 .295 < .001* 3.632 0.71

Slachtofferschap3 .282 .461 .540 1.326 0.16

Gezinssituatie – Wonen bij Moeder4 -.284 .324 .381 0.753 -0.16

Gezinssituatie – Wonen bij Vader4 2.123 .901 .018* 8.357 1.17

Gezinssituatie – Soms bij moeder Soms bij vader4 -.250 .522 .632 0.779 -0.14

* Significant bij p < .05

1 Alle regressiecoëfficiënten zijn gecontroleerd voor ‘tijd’ en ‘groep’ 2 0 = Geen politiecontact (referentiecategorie), 1 = Wel politiecontact 3

0 = Geen slachtofferschap (referentiecategorie), 1 = Wel slachtofferschap

(23)

23 Tabel 3

Meervoudige logistische regressieanalyse met als uitkomstvariabele ‘delinquentie van de jongeren’5

B S.E. Sig. (p) Exp(B) dCohen

SDQ – Gedragsproblemen -.330 .472 .484 0.719 -0.18

SDQ – Prosociaal gedrag (jongeren) .990 .467 .034* 2.690 0.55

TVA – Autoriteiten (leerkracht) -.746 .337 .027* 0.474 -0.41

TVA – Omgaan met regels -.140 .251 .576 0.869 -0.08

Delinquent gedrag van vrienden .728 .336 .030* 2.071 0.40

TVA – Eigen grenzen (leerkracht) -.035 .200 .861 0.966 -0.02

TVA – Werkhouding (leerkracht) .393 .305 .198 1.481 0.22

Eerder politiecontact 1.432 0.348 < .001* 4.187 0.79

Gezinssituatie – Wonen bij Vader 2.318 .960 .016* 10.151 1.28

* Significant bij p < .05

(24)

24 Tabel 4

Enkelvoudige multinomiale logistische regressieanalyses met ‘type delinquentie’ als uitkomstvariabele en ‘alleen overlastmelding(en)’ als referentiecategorie6

Alleen delict(en) Combinaties

B S.E. Sig. (p) dCohen B S.E. Sig. (p) dCohen

SDQ – Gedragsproblemen .705 .586 .229 0.39 .486 .637 .446 0.27

SDQ – Prosociaal gedrag (jongeren) .602 .986 .542 0.33 -.400 1.022 .696 -0.22

SDQ – Prosociaal gedrag (leerkracht) -.599 .712 .400 -0.33 -.372 .773 .630 -0.21

TVA – Autoriteiten (jongeren) .500 .447 .263 0.28 -.121 .482 .801 -0.07

TVA – Autoriteiten (leerkracht) -.318 .354 .368 -0.18 -.084 .386 .828 -0.05

TVA – Omgaan met regels -.011 .435 .979 -0.01 -.152 .454 .738 -0.08

BDHI – Directe agressie -5.203 2.149 .015* -2.82 1.654 2.156 .443 0.91

TVA – Activiteiten + extra items (jongeren) -.322 .393 .413 -0.18 -.159 .427 .709 -0.09

TVA – Activiteiten (leerkracht) -.893 .441 .043* -0.49 -.541 .462 .242 -0.30

Delinquent gedrag van vrienden .826 .892 .354 0.46 1.395 .907 .124 0.77

Groepsdruk 1.162 .358 .001* 0.64 .657 .334 .050 0.36

TVA – Eigen grenzen (jongeren) -.053 .317 .868 -0.03 -.296 .332 .372 -0.16

TVA – Eigen grenzen (leerkracht) -.415 .390 .287 -0.23 -.234 .436 .592 -0.13

TVA – Werkhouding (jongeren) .210 .427 .623 0.12 -.148 .455 .746 -0.08

TVA – Werkhouding (leerkracht) -.238 .393 .545 -0.13 -.519 .439 .236 -0.29

Eerder politiecontact .942 .706 .182 0.52 1.642 .770 .033* 0.91

Gezinssituatie – Wonen bij Moeder 2.065 1.179 .080 1.14 2.143 1.234 .082 1.18

Gezinssituatie – Wonen bij Vader -.138 1.545 .929 -0.08 1.011 1.398 .469 0.56

Gezinssituatie – Soms bij moeder Soms bij vader

-1.069 1.290 .407 -0.59 .296 1.100 .788 0.16

* Significant bij p < .05

6

(25)

25 Tabel 5

Meervoudige multinomiale logistische regressieanalyse met ‘type delinquentie’ als uitkomstvariabele en ‘alleen overlastmelding(en)’ als referentiecategorie7

Alleen delict(en) Combinaties

B S.E. Sig. (p) dCohen B S.E. Sig. (p) dCohen

BDHI – Directe agressie -6.318 2.935 .031* -3.43 1.914 3.165 .545 1.06

TVA – Activiteiten (leerkracht) -1.272 .606 .036* -0.70 -.850 .645 .188 -0.47

Groepsdruk .750 .434 .084 0.41 .680 .415 .101 0.37

Eerder politiecontact 1.519 .987 .124 0.84 2.260 1.029 .028* 1.25

* Significant bij p < .05

(26)

Discussie

Het doel van het huidige onderzoek was om te onderzoeken welke factoren uit de vroege adolescentie voorspellers zijn van delinquent gedrag tijdens de adolescentie. Daarnaast is er onderzocht welke factoren specifieke voorspellers zijn voor het type delinquentie (overlastgevend gedrag, delict gedrag en combinaties). Uit de resultaten blijkt dat wanneer een jongere meer prosociaal gedrag heeft, een slechtere omgang met autoriteiten heeft, eerder politiecontact heeft gehad, meer delinquente vrienden heeft en/of woont in een eenoudergezin met vader er een grotere kans is op delinquent gedrag. Daarnaast blijkt dat wanneer een jongere meer agressie laat zien er een grotere kans is op overlastgevend gedrag (in vergelijking met delict gedrag), bij een slechtere vrijetijdsbesteding er een verhoogde kans is op delict gedrag (in vergelijking met overlastgevend gedrag) en wanneer de jongere eerder politiecontact gehad heeft er een verhoogde kans is op combinaties van overlastgevend en delict gedrag (in vergelijking met alleen overlastgevend gedrag).

De bevinding dat een slechtere omgang met autoriteiten, eerder politiecontact en meer delinquente vrienden samenhangen met een hogere kans op delinquentie is conform de hypothese (Andrews & Bonta, 2010; Lanza et al., 2014). Dat de wijze waarop een jongere omgaat met autoriteiten voorspellend is voor delinquentie, kan worden verklaard doordat wanneer jongeren geen respect hebben voor autoriteiten, zij zich waarschijnlijk ook niet aan hun regels zullen houden (Tarry & Emler, 2007). De bevinding dat wanneer jongeren eerder met de politie in contact zijn geweest zij een hogere kans hebben op delinquent gedrag, is in lijn met eerder onderzoek (Slocum et al., 2016; Wiley et al., 2013). Jongeren die eerder in contact geweest zijn met de politie worden gelabeld als crimineel, wat ervoor zorgt deze jongeren een delinquente identiteit ontwikkelen overeenkomstig met dit label (Wiley et al., 2013). Dit zal vervolgens leiden tot een grotere kans op later delinquent gedrag. Een verklaring voor het hebben van delinquente vrienden als voorspeller van delinquentie is dat

(27)

27 jongeren geneigd zijn het delinquente gedrag van hun vrienden na te doen (Bandura, 1986; Celikkol et al., 2012).

Dat meer prosociaal gedrag samenhangt met een grotere kans op delinquent gedrag is tegen de verwachting in (Carlo et al., 2014; Kaufmann et al., 2007). Deze uitkomst is mogelijk te verklaren doordat de jongeren sociaal wenselijk geantwoord hebben op deze variabele (Kämpfe, Penzhorn, Schikora, Dünzl, & Schneidenbach, 2009). Onderrapportage van probleemgedrag is een bekend fenomeen bij delinquente jongeren (Breuk, Clauser, Stams, Slot, & Doreleijers, 2007). Al eerder is aangetoond dat onderrapportage van probleemgedrag mogelijk van invloed kan zijn op de schaal Prosociaal gedrag van de SDQ (Boonekamp, 2010). Deze onderrapportage kan ook in het huidige onderzoek een verklaring zijn voor hoge scores op prosociaal gedrag bij delinquente jongeren. Ook dat bij de gezinssituatie het wonen in een eenoudergezin met vader naar voren komt als voorspeller van delinquentie is tegen de verwachting in. Verwacht was dat alleen factoren uit het individuele en leeftijdsgenoten domein unieke voorspellers zouden zijn van delinquentie (Andrews & Bonta, 2010; Lanza et al., 2014). Een mogelijke verklaring voor deze uitkomst is dat gemiddeld genomen de jongeren in deze steekproef vrij vroeg in hun adolescentiefase zitten (M = 14.41 jaar), waardoor het gezin nog relatief veel invloed heeft op het delinquente gedrag van het kind (Farrington, 1986; Van der Put et al., 2012). Ook uit ander onderzoek blijkt dat wonen in een eenoudergezin met vader de sterkste voorspeller is van delinquent gedrag van jongeren ten opzichte van andere gezinssituaties (Demuth & Brown, 2004). Dit kan verklaard worden doordat alleenstaande vaders andere opvoedingstechnieken hanteren dan moeders (Cookston, 1999; Demuth & Brown, 2004). Vaders laten hun kinderen namelijk meer experimenteren met gedrag (Coles, 2015). Het kan zijn dat kinderen van alleenstaande vaders daarom meer zullen experimenteren met delinquent gedrag. Daarnaast hebben alleenstaande vaders vaker een baan dan alleenstaande moeders (Coles, 2015), wat tot meer

(28)

28 opvoedingsstress zou kunnen leiden en meer inadequate opvoedingstechnieken (Pinderhughes, Dodge, Zelli, Bates, & Pettit, 2000).

De bevinding dat meer agressie de enige unieke voorspellende factor is van overlastgevend gedrag, in vergelijking met delict gedrag, is tegen de verwachting in. Verwacht was dat delinquente vrienden de sterkste voorspeller zou zijn (Esbensen & Weerman, 2005; Moffitt, 1993). Overlastgevend gedrag gaat vaak samen met vandalisme, drugs- of alcoholgebruik, bedreigen van mensen en onderling agressief gedrag (Leidelmeijer et al., 2010). De uitkomst dat agressie een unieke voorspeller is van overlast, is te verklaren omdat bovenstaande gedragingen vaak gepaard gaan met agressie (Lammers et al., 2014; Van der Ploeg, 2014). De bevinding dat een slechtere vrijetijdsbesteding de enige unieke voorspeller is van delicten, in vergelijking met overlastmeldingen, is ook tegen de verwachting in. Verwacht was dat vooral individuele gedragsfactoren zoals probleemgedrag en agressie als sterkste voorspellers naar voren zouden komen (Moffitt, 1993). Bij serieuzer delinquent gedrag hebben de jongeren namelijk vaak door neuropsychologische stoornissen al vanaf hun kindertijd gedragsproblemen die voortzetten in de adolescentie (Moffitt, 1993). Vrijetijdsbesteding hangt wel sterk samen met deze gedragsproblemen. Wanneer jongeren zich vervelen of veel tijd doorbrengen op plekken zonder toezicht is de kans op probleemgedrag groter (Caldwell & Smith, 2006; Spaeth et al., 2015). Dat delinquente vrienden en probleemgedrag in de analyses niet naar voren komen als voorspellende factoren van het type delinquentie, komt mogelijk doordat de huidige steekproef al hoger scoort op deze variabelen dan de gemiddelde Nederlandse jongeren (Spruit et al., 2016). Tot slot, de bevinding dat eerder politiecontact een unieke voorspeller blijkt te zijn van combinaties van delinquentie, in vergelijking met alleen overlastmeldingen, is conform de hypothese (Assink et al., 2015; Moffitt, 1993). Deze uitkomst kan verklaard worden doordat combinaties van

(29)

29 delinquentie de ernstigste delinquentiecategorie is en ernstig delinquent gedrag meestal voor een langere periode aanhoudt (Moffitt, 1993).

Het huidige onderzoek kent een aantal beperkingen. Ten eerste is de steekproef niet representatief vergeleken met de algemene populatie van Nederlandse jongeren. De steekproef bestaat grotendeels uit jongens waarbij al een verhoogd risico aanwezig was voor delinquent gedrag (Spruit et al., 2016). Hierdoor zijn de bevindingen mogelijk niet te generaliseren naar de algemene populatie jongeren. De resultaten zijn echter wel te generaliseren naar de populatie jongeren met een verhoogd risico op delinquentie, welke het meest interessant is voor preventie en behandeling.

Een tweede beperking van het onderzoek is dat delinquentie alleen gemeten is aan de hand van officiële politiegegevens. De prevalentie van delinquent gedrag is lager wanneer uitgegaan wordt van officiële politiegegevens dan wanneer uitgegaan wordt van zelfrapportage, omdat niet alle delinquentie wordt opgespoord door de politie (Murray & Farrington, 2010). Echter wordt ook bij zelfrapportage een deel van het delinquente gedrag niet gerapporteerd door de jongeren, omdat ze het bewust verbergen of vergeten zijn (Thornberry & Krohn, 2000).

Daarnaast zijn de resultaten van de vragenlijsten subjectieve weergaven die worden beïnvloed door het geheugen, de context en sociaal wenselijke antwoorden (Richman, Kiesler, Weisband, & Drasgow, 1999). Een derde beperking van het huidige onderzoek is dat er sprake was van beperkte anonimiteit bij het afnemen van de vragenlijsten bij de jongeren (Spruit et al., 2016). Hierdoor is in het huidige onderzoek mogelijk een verhoogde kans op sociaal wenselijke antwoordpatronen.

Tot slot hebben we in het huidige onderzoek gekeken naar verschillende typen delinquentie, gebaseerd op de ernst van delinquent gedrag. Overlastgevend gedrag is daarbij de minst ernstige vorm van delinquentie, omdat dit behoort tot ‘normaal’ experimenteel

(30)

30 gedrag van adolescenten (Duits & Bartels, 2011). Combinaties van overlast en delicten wordt als ernstiger delinquent gedrag beschouwd dan alleen delicten. Een beperking is echter dat de frequentie van het plegen van delicten en/of het zorgen voor overlast door de jongere niet meegenomen is in dit onderzoek.

Vervolgonderzoek zou aanvullende uitkomsten kunnen opleveren wanneer ook het aantal delicten en/of overlastmeldingen van de jongeren wordt meegenomen. Daarnaast zou in vervolgonderzoek ook hoger opgeleide jongeren meegenomen moeten worden, zodat de resultaten te generaliseren zijn naar jongeren zonder verhoogd risico op delinquent gedrag. Tot slot kan gekeken worden of dezelfde resultaten naar voren zouden komen wanneer voor het meten van delinquent gedrag gebruik wordt gemaakt van zelfrapportage door de jongeren in vergelijking met officiële politiegegevens.

Ondanks de beperkingen heeft het huidige onderzoek nieuwe wetenschappelijke inzichten gegeven. Dit onderzoek heeft laten zien dat er sprake is van specifieke risicofactoren per type delinquentie. Dit was nog niet eerder onderzocht voor het onderscheid tussen overlastgevend gedrag, delict gedrag en combinaties daarvan. Daarnaast is het onderzoek ook van belang voor de praktijk. Het onderzoek heeft de unieke voorspellende factoren van delinquentie beschreven. Interventies dienen zich nu vooral te richten op de veranderbare risicofactoren, zoals problematische sociale relaties in de vorm van delinquente vrienden. Daarnaast dienen familie-interventies vooral gericht te zijn op de vaders, omdat blijkt dat het wonen bij vader een sterke risicofactor is voor delinquent gedrag. Interventies en preventie moeten zo vroeg mogelijk ingezet worden. Het effect van interventies gericht op dynamische risicofactoren daalt namelijk wanneer jongeren ouder worden (Van der Put et al., 2011, 2012).

(31)

31 Literatuurlijst

Andrews, D., & Bonta, J. (Eds.). (2010). The psychology of criminal conduct (5th ed.). New Providence, NJ: Matthew Bender & Company, Inc., LexisNexis Group.

Assink, M., Van der Put, C. E., Hoeve, M., De Vries, S. L. A., Stams, G. J. J. M., & Oort, F. J. (2015). Risk factors for persistent delinquent behavior among juveniles: A meta-analytic review. Clinical Psychology Review, 42, 47–61. doi:10.1016/j.cpr.2015.08.002 Baert, S., & Verhofstadt, E. (2015). Labour market discrimination against former juvenile

delinquents: Evidence from a field experiment. Applied Economics, 47(11), 1061–1072. doi:10.1080/00036846.2014.990620

Bandura, A. (1986). Social foundations of thought and action: A social cognitive theory. Englewood Cliffs, NJ: Prentice-Hall.

Boonekamp, T. J. (2010). Een onderzoek naar de betrouwbaarheid en de validiteit van de SDQ. Universiteit van Amsterdam.

Breuk, R. E., Clauser, C. A. C., Stams, G. J. J. M., Slot, N. W., & Doreleijers, T. A. H. (2007). The validity of questionnaire self-report of psychopathology and parent-child relationship quality in juvenile delinquents with psychiatric disorders. Journal of Adolescence, 30, 761–771. doi:10.1016/j.adolescence.2006.10.003

Caldwell, L. L., & Smith, E. A. (2006). Leisure as a context for youth development and delinquency prevention. The Australian and New Zealand Journal of Criminology, 39(3), 398–418.

Carlo, G., Mestre, M. V., McGinley, M. M., Tur-Porcar, A., Samper, P., & Opal, D. (2014). The protective role of prosocial behaviors on antisocial behaviors: The mediating effects of deviant peer affiliation. Journal of Adolescence, 37(4), 359–366.

doi:10.1016/j.adolescence.2014.02.009

(32)

32 factors which cause high school students to start smoking. Energy Education Science and Technology Part B: Scoial and Educational Studies, 4(4), 2099–2108.

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2015). Jaarrapport 2015 Landelijke Jeugdmonitor. Retrieved from

http://jeugdmonitor.cbs.nl/media/200592/2015-landelijke_jeugdmonitor_jaarrapport_2015.pdf

Chang, J. J., Chen, J. J., & Brownson, R. C. (2003). The role of repeat victimization in adolescent delinquent behaviors and recidivism. Journal of Adolescent Health, 32, 272– 280. doi:10.1016/S1054-139X(02)00564-5

Chow, H. P. H. (2011). Adolescent attitudes toward the police in a western Canadian city. An International Journal of Police Strategies & Management, 34(4), 638–653.

doi:10.1108/13639511111180252

Coles, R. L. (2015). Single-father families: A review of the literature. Journal of Family Theory & Review, 7, 144–166. doi:10.1111/jftr.12069

Cookston, J. T. (1999). Parental supervision and family structure: Effects on adolescent problem behaviors. Journal of Divorce & Remarriage, 32(1-2), 107–122.

doi:10.1300/J087v32n01

Corneau, M., & Lanctôt, N. (2004). Mental health outcomes of adjudicated males and females: The aftermath of juvenile delinquency and problem behaviour. Criminal Behaviour and Mental Health, 14, 251–262.

Demuth, S., & Brown, S. L. (2004). Family structure, family processes and adolescent delinquency: The significance of parental absence versus parental gender. Journal of Research in Crime and Delinquency, 41(1), 58–81. doi:10.1177/0022427803256236 Duits, N., & Bartels, J. A. C. (2011). Jeugdpsychiatrie en recht. Assen: Van Gorcum. Dynes, M. E., Domoff, S. E., Hassan, S., Tompsett, C. J., & Amrhein, K. E. (2015). The

(33)

33 predictors of delinquency. Journal of Child and Family Studies, 24(12), 3516–3525. doi:10.1007/s10826-015-0153-3

Eggen, A. T. J., & Kalidien, S. N. (2008). Criminaliteit en rechtshandhaving 2007. Retrieved from

http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/6C43FE0E-2B79-41B0-B3EB-BE65C19C88A0/0/2007criminaliteitrechtshandhavingpub.pdf

Elonheimo, H., Sourander, A., Niemelä, S., & Helenius, H. (2011). Generic and crime type specific correlates of youth crime: A Finnish population-based study. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 46, 903–914. doi:10.1007/s00127-010-0260-9

Esbensen, F.-A., & Weerman, F. M. (2005). Youth gangs and troublesome youth groups in the United States and the Netherlands: A cross-national comparison. European Journal of Criminology, 2(1), 5–37. doi:10.1177/1477370805048626

Farineau, H. M. (2016). An ecological approach to understanding delinquency of youths in foster care. Deviant Behavior, 37(2), 139–150. doi:10.1080/01639625.2014.1004025 Farrington, D. P. (1986). Age and crime. In M. Tonry & N. Morris (Eds.), An annual review

of research (Vol. 7, pp. 189–250). Chicago: University of Chicago Press.

Hawkins, J. D., & Weis, J. G. (1985). The social development model: An integrated approach to delinquency prevention. Journal of Primary Prevention, 6(2), 73–97.

Hoffmann, J. P., Erickson, L. D., & Spence, K. R. (2013). Modeling the association between academic achievement and delinquency: An application of interactional theory.

Criminology, 51(3), 629–660. doi:10.1111/1745-9125.12014

Hunter, S. B., Miles, J. N. V, Pedersen, E. R., Ewing, B. A., & D’Amico, E. J. (2014). Temporal associations between substance use and delinquency among youth with a first time offense. Addictive Behaviors, 39(6), 1081–1086. doi:10.1016/j.addbeh.2014.03.002 Jurma, A. M., Tocea, C., Iancu, O., Ciocani, M., & Enache, A. (2014). Psychopathological

(34)

34 22, 193–198. doi:10.4323/rjlm.2014.193

Kämpfe, N., Penzhorn, J., Schikora, J., Dünzl, J., & Schneidenbach, J. (2009). Empathy and social desirability: A comparison of delinquent and non-delinquent participants using direct and indirect measures. Psychology, Crime & Law, 15(1), 1–17.

doi:10.1080/10683160802010640

Kaplan, R. W., & Saccuzzo, D. P. (1882). Psychological testing: Principles, applications, and issues. Monterey, CA: Brooks/Cole.

Kaufmann, D. R., Wyman, P. A., Forbes-Jones, E. L., & Barry, J. (2007). Prosocial

involvement and antisocial peer affiliations as predictors of behavior problems in urban adolescents: Main effects and moderating effects. Journal of Community Psychology, 35(4), 417–434. doi:10.1002/jcop.20156

Lammers, S. M. M., Soe-Agnie, S. E., De Haan, H. A., Bakkum, G. A. M., Pomp, E. R., & Nijman, H. J. M. (2014). Middelengebruik en criminaliteit: Een overzicht. Tijdschrift Voor Psychiatrie, 56(1), 32–39.

Lange, A., Hoogendorn, M., Wiederspahn, A., & De Beurs, E. (2005). Buss-Durkee Hostility Inventory - Dutch, BDHI-D. In Handleiding, verantwoording en normering van de Nederlandse Buss-Durkee-agressievragenlijst. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Lanza, S. T., Cooper, B. R., & Bray, B. C. (2014). Population heterogeneity in the salience of

multiple risk factors for adolescent delinquency. Journal of Adolescent Health, 54(3), 319–325. doi:10.1016/j.jadohealth.2013.09.007

Leidelmeijer, K., Bogaerts, A., & Roet, W. (2010). Jongerenoverlast in perspectief. Den Haag. Retrieved from

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2010/12/01/jongerenoverlast-in-perspectief

(35)

self-35 concept, and delinquency. Adolescence, 36(142), 333–346.

Loeber, R., Slot, N. W., & Stouthamer-Loeber, M. A. (2008). A cumulative developmental model of risk and promotive factors. In R. Loeber, H. M. Koot, N. W. Slot, P. H. Van der Laan, & M. Hoeve (Eds.), Tomorrow’s criminals: The development of child delinquency and effective interventions (pp. 133–161). Hampshire, England: Ashgate. Loeber, R., Wung, P., Keenan, K., Giroux, B., Stouthamer-Loeber, M., Van Kammen, W. B.,

& Maughan, B. (1993). Developmental pathways in disruptive child behavior. Development and Psychopathology, 5, 103–133.

Lösel, F., & Farrington, D. P. (2012). Direct protective and buffering protective factors in the development of youth violence. American Journal of Preventive Medicine, 43(2), S8– S23. doi:10.1016/j.amepre.2012.04.029

Megens, K. C. I. M., & Weerman, F. M. (2010). Attitudes, delinquency and peers: The role of social norms in attitude-behaviour inconsistency. European Journal of Criminology, 7(4), 299–316. doi:10.1177/1477370810365023

Miller, H. V. (2010). If your friends jumped off of a bridge, would you do it too? Delinquent peers and susceptibility to peer influence. Justice Quarterly, 27(4), 473–491.

doi:10.1080/07418820903218974

Moffitt, T. E. (1993). Adolescence-limited and life-course-persistent antisocial behavior: A developmental taxonomy. Psychological Review, 100(4), 674–701.

Monahan, K. C., Rhew, I. C., Hawkins, J. D., & Brown, E. C. (2013). Adolescent pathways to co-occurring problem behavior: The effects of peer delinquency and peer substance use. Journal of Research on Adolesccence, 24(4), 630–645. doi:10.1111/jora.12053

Muller, E. R., Van der Leun, J. P., Moerings, L. M., & Van Calster, P. J. V. (Eds.). (2010). Criminaliteit en criminaliteitsbestrijding in Nederland. Alphen aan den Rijn: Kluwer. Murphy, K. R., & Davidshofer, C. O. (1988). Psychological testing: Principles and

(36)

36 applications. Englewood Cliffs, NJ: Prentice-Hall.

Murray, J., & Farrington, D. P. (2010). Risk factors for conduct disorder and delinquency: Key findings from longitudinal studies. The Canadian Journal of Psychiatry, 55(10), 633–542.

Pinderhughes, E. E., Dodge, K. A., Zelli, A., Bates, J. E., & Pettit, G. S. (2000). Discipline responses: Influences of parents’ socioeconomic status, ethnicity, beliefs about parenting, stress, and cognitive-emotional processes. Journal of Family Psychology, 14(3), 380–400.

Richman, W. L., Kiesler, S., Weisband, S., & Drasgow, F. (1999). A meta-analytic study of social desirability distortion in computer-administered questionnaires, traditional questionnaires, and interviews. Journal of Applied Psychology, 84(5), 754–775. doi:10.1037/0021-9010.84.5.754

Roff, J. D. (1992). Childhood aggression, peer status, and social class as predictors of delinquency. Psychological Reports, 70, 31–34.

Roff, J. D., & Wirt, R. D. (1984). Childhood aggression and social adjustment as antecedents of delinquency. Journal of Abnormal Child Psychology, 12(1), 111–126.

Rutter, M., Tizard, J., & Whitmore, K. (1970). Education, health, and behavior. New York, NY: John Wiley.

Sijtsma, K. (2009). Over misverstanden rond Cronbachs alfa en de wenselijkheid van alternatieven. De Psycholoog, 44, 561–567.

Slocum, L. A., Wiley, S. A., & Esbensen, F.-A. (2016). The importance of being satisfied: A longitudinal exploration of police contact, procedural injustice, and subsequent

delinquency. Criminal Justice and Behavior, 43(1), 7–26. doi:10.1177/0093854815609069

(37)

37 in early adolescence: Predictors and longitudinal associations with delinquency and depression. Developmental Psychology, 51(10), 1380–1394.

Spruit, A., Van der Put, C. E., Van Vugt, E. S., Knooihuizen, R., & Stams, G. J. J. M. (2016). Effectonderzoek “Alleen jij bepaalt wie je bent.” Retrieved from

https://www.tweedekamer.nl/downloads/document?id=bcac376a-784d-4fe7-9d31-acc29b1900a3&title=Effectonderzoek “Alleen jij bepaalt wie je bent”".pdf

Stams, G. J. J. M., Van der Put, C. E., Hoeve, M., & Asscher, J. J. (2014). Forensische orthopedagogiek. In P. Goudena, R. De Groot, & J. Janssens (Eds.), Orthopedagogiek: State of the Art (pp. 233–248). Antwerpen/Apeldoorn: Garant.

Tanner, J., Davies, S., & O’Grady, B. (2016). What happened to yesterday’s rebels? Longitudinal effects of youth delinquency on education and employment. Social Problems, 46(2), 250–274.

Tarry, H., & Emler, N. (2007). Attitudes, values and moral reasoning as predictors of delinquency. British Journal of Developmental Psychology, 25, 169–183. doi:10.1348/026151006X113671

Thornberry, T. P., & Krohn, M. D. (2000). The self-report method for measuring delinquency and crime. Criminal Justice, 4(1), 33–83.

Van der Knaap, L. M., Beenker, L. G. M., & Bijl, B. (2004). TVA: Vragenlijst Taken en Vaardigheden van Adolescenten: handleiding. Duivendrecht: PI Research.

Van der Laan, A. M., Goudriaan, H., & Weijters, G. (2014). Monitor jeugdcriminaliteit. Retrieved from

https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/2309-monitor-jeugdcriminaliteit-2013.aspx

Van der Ploeg, J. D. (2014). Agressie bij kinderen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Van der Put, C. E., Deković, M., Stams, G. J. J. M., Van der Laan, P. H., Hoeve, M., & Van

(38)

38 assessment. Criminal Justice and Behavior, 383, 248–262.

doi:10.1177/0093854810391757

Van der Put, C. E., Stams, G. J. J. M., Hoeve, M., Dekovic, M., Spanjaard, H. J. M., Van der Laan, P. H., & Barnoski, R. P. (2012). Changes in the relative importance of dynamic risk factors for recidivism during adolescence. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 56(2), 296–316.

doi:10.1177/0306624X11398462

Van Dijk, J., Junger, M., & Sagel-Grande, I. (2011). Actuele criminologie. Den Haag: Sdu Uitgevers.

Van Widenfelt, B. M., Goedhart, A. W., Treffers, P. D. A., & Goodman, R. (2003). Dutch version of the Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ). European Child and Adolescent Psychiatry, 12, 281–289.

Vanassche, S., Sodermans, A. K., Matthijs, K., & Swicegood, G. (2014). The effects of family type, family relationships and parental role models on delinquency and alcohol use among Flemish adolescents. Journal of Child and Family Studies, 23, 128–143. doi:10.1007/s10826-012-9699-5

Wang, M.-T., & Fredricks, J. A. (2014). The reciprocal links between school engagement, youth problem behaviors, and school dropout during adolescence. Child Development, 85(2), 722–737. doi:10.1111/cdev.12138

Wang, M.-T., & Holcombe, R. (2010). Adolescents’ perceptions of school environment, engagement, and academic achievement in middle school. American Educational Research Journal, 47(3), 633–662. doi:10.3102/0002831209361209

Wiley, S. A., Slocum, L. A., & Esbensen, F.-A. (2013). The unintended consequences of being stopped or arrested: An exploration of the labelling mechanisms through wich police contact leads to subsequent delinquency. Criminology, 51(4), 927–966.

(39)

39 doi:10.1111/1745-9125.12024

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

As David Špaček, Mihály Csótó and Nicolae Urs argue in chapter 3.5, the way e-governance is realised also in policy designs, depends on ‘the development of e-government and

VR, venous return; CO, cardiac output; CI, cardiac index; MAP, mean arterial pressure; PP, pulse pressure; CVP, central venous pressure; HR, heart rate; SV, stroke volume; MCFP,

Finally, this chapter will look at the grant lists and programs of the MNE foundations to further determine their precise targets with respect to health, primary education,

Over the past decades, the Kabompo River Basin in Zambia is affected by deforestation and land degradation as a consequence of intensified agriculture and

Integrated RF filtering, RF channel selection, interference rejection, active feedback receiver, fre- quency translation loop, down-conversion, up-conversion, passive mixers,

Op basis hiervan kan verwacht worden dat in wat voor stemming de consument verkeert – positief of negatief – dit weinig tot geen effect zal hebben op de attitude die de

hoeverre is er een verband tussen het verschijnen van een nieuwsbericht over ING omtrent filantropie en de beurswaarde van het aandeel ING Group N.V.?’ (RQ3a) en ‘In hoeverre kan

Note that this experimental apparatus, as combined with the electromagnetic position tracking system (miniBIRD 800TM, Ascension Technology Corporation, Shelburne, VT, USA),