• No results found

Behandelmotivatie en cannabisgebruik bij adolescente mannen in een gesloten justitiële behandelsetting : een Multi Level Analyse naar het effect van cannabisgebruik op behandelmotivatie bij jeugdigen in verschillende Ju

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Behandelmotivatie en cannabisgebruik bij adolescente mannen in een gesloten justitiële behandelsetting : een Multi Level Analyse naar het effect van cannabisgebruik op behandelmotivatie bij jeugdigen in verschillende Ju"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Behandelmotivatie en cannabisgebruik bij adolescente

mannen in een gesloten justitiële behandelsetting

Een Multi Level Analyse naar het effect van cannabisgebruik op behandelmotivatie bij

jeugdigen in verschillende Justitiële Jeugdinrichtingen in Nederland

Nina M. van Veen

Universiteit van Amsterdam

Masterscriptie Klinische Forensische Psychologie

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen

Begeleiding door Hans van der Baan en Reinout Wiers

Amsterdam, 2016

(2)

Samenvatting

Jeugdigen kunnen in Nederland vanaf hun twaalfde jaar in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI) worden geplaatst wanneer zij veroordeeld worden voor een strafbaar feit. Hier worden zij behandeld voor hun delinquente gedrag. Behandelmotivatie is hierbij van cruciaal belang. Daarentegen is motivatie voor

behandeling vaak afwezig of zeer gering bij deze jeugdigen. Hiernaast heerst er binnen de JJI’s een gebruikscultuur van cannabis. Het doel van dit onderzoek was te achterhalen of het cannabisgebruik

van de jeugdigen invloed heeft op de motivatie voor behandeling van delinquent gedrag. Verwacht werd dat frequenter en meer cannabisgebruik zorgt voor een lager niveau van behandelmotivatie. Om

dit te onderzoeken zijn er in verschillende JJI’s in Nederland en op verschillende leefgroepen binnen deze JJI’s bij mannelijke adolescenten tussen de 14 en 24 jaar (M = 18.61) twee vragenlijsten afgenomen; één die behandelmotivatie meet en één die de mate en intensiteit van cannabisgebruik

meet. Aan de hand van een Multi Level Analyse is de onderzoeksvraag geanalyseerd waarbij ook gekeken werd of de relatie tussen cannabisgebruik en behandelmotivatie verschilt tussen de leefgroepen en de JJI’s. Hieruit is gebleken dat het gebruiken van cannabis geen invloed heeft op behandelmotivatie en dat deze relatie niet verschilt tussen leefgroepen en Justitiële Jeugdinrichtingen.

Deze resultaten verwerpen de hypotheses. Toekomstig onderzoek zal de huidige onderzoekresultaten eerst moeten bevestigen aangezien dit een eerste poging is de invloed van cannabisgebruik op behandelmotivatie bij jeugdigen in een JJI te onderzoeken. Een mogelijke verklaring is dat cannabis

pas vanaf een bepaalde intensiteit invloed heeft op behandelmotivatie. Daarnaast zal er meer onderzoek gedaan moeten worden naar andere factoren die van invloed kunnen zijn op de lage behandelmotivatie bij behandeling van delinquent gedrag. De onderzoeksresultaten op dit gebied zijn

(3)

Behandelmotivatie en cannabisgebruik bij adolescente mannen in een gesloten justitiële behandelsetting

Jeugdigen die veroordeeld zijn voor een strafbaar feit kunnen in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI) worden geplaatst. Het doel hiervan is enerzijds straf en bescherming van de maatschappij en anderzijds het opvoeden en behandelen van de jeugdigen zodat zij niet terugvallen in het ongewenste gedrag en voorbereid worden om weer in de maatschappij mee te draaien na detentie (Van der Helm, Van Tol, & Stams, 2012a). Om dit te bereiken, werkt iedere JJI met de basismethodiek YOUTURN. Binnen YOUTURN draait alles om het aanleren van vaardigheden en je eigen verantwoordelijkheid leren nemen. YOUTURN bestaat uit een aantal fases waarin de jeugdigen wordt geleerd om te gaan met hun boosheid, het maken van lastige keuzes en hoe ze zich sociaal vaardig kunnen gedragen (Hendriksen-Favier, Place, & Van Wezep, 2010). Hiernaast zijn de meeste jeugdigen ook onder behandeling bij een psycholoog die werkt aan problemen die geleid kunnen hebben tot het delictgedrag.

De behandelmotivatie van de jeugdigen is binnen een gesloten setting zoals die van een JJI van cruciaal belang. Jeugdige delinquenten hebben een hoog niveau van behandelmotivatie nodig om te kunnen profiteren van de interventies die gericht zijn op gedragsverandering, zoals met YOUTURN wordt beoogd (Van der Helm, Beunk, Stams, & Van der Laan, 2014). Er is gebleken dat jeugdigen met een hoog niveau van behandelmotivatie een groter behandelsucces laten zien dan jeugdigen met een laag niveau van behandelmotivatie (Orlando, Chan, & Morral, 2013). Daarnaast is motivatie voor behandeling de meest belangrijke factor die bijdraagt aan succes bij de behandeling van delictgedrag (Olver, Stockdale, & Wormith, 2011). Een gebrek aan behandelmotivatie is zelfs een risicofactor gebleken voor recidive (Harder, 2011). Het is dus in het kader van behandelsucces en risicobeperking van belang te streven naar een hoog niveau van behandelmotivatie bij jeugdigen die opgenomen zijn in een Justitiële Jeugdinrichting. Behandelmotivatie is bij deze jeugdigen echter vaak gering of zelfs helemaal afwezig (Van Binsbergen, 2003). Veel van hen proberen onder alle vormen van behandeling uit te komen en wanneer zij wel meewerken, is dit met tegenzin en weinig toewijding waardoor nauwelijks gedragsverandering plaatsvindt. Het verblijf in een JJI wordt door de jeugdigen enkel gezien als straf en niet als een kans hun leven te beteren en hun gedrag te veranderen. Dit is een

(4)

zorgelijk feit aangezien dit het behandelsucces kan beïnvloeden en zo kan zorgen voor een hoog recidiverisico na detentie.

Naast de geringe behandelmotivatie onder de jeugdigen is een ander probleem binnen de Justitiële Jeugdinrichtingen het cannabisgebruik van de jeugdigen. Uit een studie van Vollebergh en collega’s (2009) blijkt dat ondanks dat het verboden is middelen te gebruiken binnen de muren van de JJI’s en tijdens verlof het vaak toch gebeurt. Middelengebruik, vooral cannabis, komt bij jeugdigen in een gesloten jeugdinrichting veel vaker voor dan bij hun leeftijdsgenoten die niet zijn opgenomen. Het merendeel van de delinquente jongeren geeft aan dat zij sinds verblijf in een inrichting meerdere malen cannabis hebben gebruikt. Binnen de JJI’s lijkt er zelfs sprake te zijn van een gebruikscultuur waarbij er een grote toegankelijkheid tot verschillende middelen is, vooral tot cannabis. De jeugdigen verkrijgen de cannabis meestal via bezoek en er zijn maar sporadisch drugscontroles bij binnenkomst in de jeugdinrichtingen. Ze kunnen bijna even makkelijk aan cannabis komen binnen de inrichting als buiten de inrichting. Groepsleiding binnen de inrichtingen weet vaak van het cannabisgebruik van de jeugdigen op de groep af, maar er gebeurt weinig om de gebruikscultuur die er heerst te doorbreken. Wanneer de jeugdigen worden betrapt of wanneer het vermoeden bestaat dat iemand in het bezit is van cannabis, moet de jeugdigen een urinecontrole ondergaan. De jeugdigen geven zelf aan dat ze lang moeten wachten op de uitslag van deze controle en wanneer de uitslag positief is, kan er een bevestigingsonderzoek aangevraagd worden (Dienst Justitiële Inrichtingen, z.d.). Deze hele procedure kan een aantal weken duren waardoor het kan zijn dat de jongere intussen vrijgelaten is. Wanneer de jeugdigen betrapt worden, worden de straffen door hen als laag ervaren. De straffen variëren van kamerplaatsing tot uitsluiting van het dagprogramma voor een bepaalde duur (Dienst Justitiële Inrichtingen, z.d.). De jeugdigen geven aan niet afgeschrikt te worden door deze straf en hierdoor niet in gebruik te minderen. De groepsleiding wil hiernaast de sfeer op de groep het liefst rustig houden. Wanneer zij straffen uitdelen kan dit de hele groepssfeer op een negatieve manier veranderen. Dit maakt het werk dan nog zwaarder dan het al is en daarom knijpen zij regelmatig een oogje dicht ten opzichte van het cannabisgebruik als dit ten minste binnen bepaalde grenzen blijft en het gedrag er niet teveel door beïnvloed wordt. Dit alles zorgt ervoor dat de cultuur rondom het gebruik van cannabis in de jeugdinrichtingen niet doorbroken wordt.

(5)

Mogelijk hangen de geringe behandelmotivatie en het cannabisgebruik met elkaar samen. Verschillende onderzoeksresultaten bieden ondersteuning voor deze mogelijke relatie. Cannabis zorgt op de korte termijn voor een high of stoned gevoel wat één tot enkele uren aanhoudt (Vervaeke, 2009). Iemand voelt zich na gebruik ontspannen en zorgeloos wat het gevoel van noodzaak voor behandeling en het probleembesef kan verminderen. Veel mensen gebruiken cannabis als zelfmedicatie voor negatieve gevoelens en andere psychische problemen om zo de problemen te kunnen negeren (Bovasso, 2001). Dit zou gepaard kunnen gaan met een verminderde motivatie voor behandeling en verandering. Naast deze psychische effecten heeft cannabisgebruik ook directe fysieke effecten. Na gebruik voelt iemand zich loom en heeft diegene geen zin om te bewegen (Vervaeke, 2009). Dit kan bijdragen aan verminderde motivatie om iets te doen wat inspanning vergt, zoals een behandelingssessie. Iemand die een aantal keer per dag cannabis gebruikt, kan deze acute effecten continue blijven vertonen (Pope, Gruber, & Yurgelun-Todd, 1995). Cannabis heeft naast deze acute effecten ook residuele effecten die tot langer na het gebruik aanhouden. Zo heeft cannabisgebruik cognitieve en neurale effecten die tot vier weken na stoppen nog aanwezig kunnen zijn (Pope, Gruber, Hudson, Huestis, & Yurgelun-Todd, 2001; Schweinsburg et al., 2010). Een voorbeeld hiervan is concentratieproblematiek (Mensinga et al., 2006). Dit gaat gepaard met minder motivatie voor iets wat niet de interesse wekt. Bij veel jeugdigen zal behandeling niet hun eerste interesse zijn. Interesses liggen meer bij gamen, televisie kijken of muziek luisteren. Deze cognitieve en neurologische schade kan bij gebruikers die voor hun achttiende jaar zijn begonnen met gebruiken heel hun leven aanhouden (Meier et al., 2012). Een groot aantal jeugdigen die in een JJI verblijven zijn onder de achttien. Langdurig cannabisgebruik zou tot slot kunnen leiden tot een amotivationeel syndroom (Bovasso, 2001). De onderzoeksresultaten over dit syndroom zijn controversieel. Het amotivationeel syndroom is een verzamelnaam voor de symptomen die worden waargenomen bij frequente cannabisgebruikers. Onder deze symptomen worden verstaan een afname in drijfveren en ambities, apathie, verveling, een verminderd concentratievermogen en een verminderde zelfzorg (Bovasso, 2001) Het amotivationeel syndroom resulteert bij frequente cannabisgebruikers in verminderde motivatie voor school en een verminderde participatie aan educatieve activiteiten (Rey, Martin, & Krabman, 2004). Tot slot gaat

(6)

langdurig cannabisgebruik gepaard met een verminderde inzet en betrokkenheid. Betrokkenheid is een factor die bijdraagt aan de motivatie om ergens aan te werken (Hyggen, 2012).

Er is nog geen onderzoek verricht naar de samenhang tussen behandelmotivatie en cannabisgebruik bij jeugdigen in een Justitiële Jeugdinrichting. Dit onderzoek heeft daarom het doel te achterhalen of er een relatie bestaat tussen die twee factoren. Op basis van eerdere literatuur wordt verwacht dat frequenter en meer cannabisgebruik gerelateerd is aan een lager niveau van behandelmotivatie. Wanneer deze relatie gevonden wordt, kan dit een reden zijn de alertheid op het gebied van drugsgebruik van de jeugdigen te verscherpen en de bewustwording te vergroten. Het cannabisgebruik heeft dan namelijk een negatieve invloed op éen van de voornaamste doelen van een Justitiële Jeugdinrichting en het is dan van cruciaal belang de gebruikscultuur te doorbreken. Mogelijk kunnen naast verscherpte beveiligingsmaatregelen behandelingsvormen worden toegepast die speciaal gericht zijn op het verminderen van het cannabisgebruik van de jeugdigen.

Gedrag van jeugdigen, waaronder motivatie voor behandeling en cannabisgebruik, wordt beïnvloed door omgevingsfactoren zoals andere jeugdigen op de groep en groepsleiding (Sameroff, 2009). Binnen de Justitiële Jeugdinrichtingen worden de jeugdigen verdeeld over leefgroepen van acht tot tien jeugdigen met een eigen groepsleiding van pedagogisch medewerkers. Leefgroepen verschillen van elkaar op het gebied van groepsleiding, hoe de groepsleiding de regels interpreteert, jeugdigen die op de groepen verblijven, doorstroom van deze jeugdigen, zorg die de jeugdigen krijgen en sfeer op de groep. Dit zijn een aantal factoren die van invloed kunnen zijn op het gedrag van de jeugdigen en zo kunnen deze factoren ook van invloed zijn op de relatie tussen cannabisgebruik en behandelmotivatie. De ene groepsleider kan bijvoorbeeld strenger zijn op het gebied van cannabisgebruik dan de andere en de ene groepsleider spoort de jeugdigen misschien meer aan tot behandeling dan de andere. De jeugdigen zijn daarnaast in Nederland ook verdeeld over verschillende JJI’s in Nederland, waaronder De Hartelborgt, De Heuvelrug, De Hunnerberg, Teylingereind en Amsterbaken. Deze inrichtingen kunnen net als de leefgroepen op allerlei factoren van elkaar verschillen en dit kan ook invloed hebben op het cannabisgebruik en de behandelmotivatie van de jeugdigen. Ondanks het feit dat de inrichtingen hetzelfde beleid voeren, zijn er verschillen op het gebied van beveiliging, doelgroep, werknemers, sfeer et cetera.

(7)

Er wordt in dit onderzoek daarom ook gekeken of er verschillen zijn in de relatie tussen behandelmotivatie en cannabisgebruik tussen de verschillende leefgroepen binnen de JJI’s en of deze relatie verschilt tussen de verschillende JJI’s. Verwacht wordt dat behandelmotivatie en cannabisgebruik van jeugdigen die op dezelfde groep en binnen dezelfde jeugdinrichting verblijven meer aan elkaar gerelateerd zijn dan van jeugdigen die niet op dezelfde leefgroep verblijven. Het is in het kader van het verlagen van het recidiverisico van belang dat op alle leefgroepen binnen een Justitiële Jeugdinrichting en bij alle jeugdinrichtingen in Nederland een optimaal niveau van behandelmotivatie bij de jeugdigen wordt bereikt. Zoals namelijk eerder genoemd, is gebleken dat behandelmotivatie van cruciaal belang is voor succes van behandeling binnen deze inrichtingen (Van der Helm et al., 2014). Wanneer er in de ene leefgroep een sterkere relatie gevonden wordt tussen cannabisgebruik en behandelmotivatie dan in een andere leefgroep, zouden er beleidspunten gevoerd kunnen worden om de gang van zaken op die leefgroep aan te passen. Dit geldt hetzelfde voor een verschil in deze relatie tussen de jeugdinrichtingen. De beleidspunten in een JJI moeten dan worden aangepast. Uit oogpunt van veiligheid en efficiëntie is het namelijk ook van belang dat er in iedere instelling hetzelfde optimale niveau van behandelmotivatie wordt behaald en is het niet wenselijk dat JJI’s hierin verschillen.

Methode Onderzoeksgroep

De participanten binnen dit onderzoek zijn geworven in vijf Justitiële Jeugdinrichtingen in Nederland, De Hartelborgt, Teylingereind, De Hunnerberg, De Heuvelrug en Amsterbaken. Jeugdigen worden hier strafrechtelijk geplaatst omdat ze een strafbaar feit hebben gepleegd en hier een straf of maatregel voor opgelegd hebben gekregen of ze zijn preventief geplaatst en nog in afwachting van hun rechtszaak. De Heuvelrug en Amsterbaken zijn ten tijde van het schrijven van dit artikel gesloten, maar ten tijde van de dataverzameling waren deze jeugdinrichtingen nog open. In De Hartelborgt zijn er participanten geworven op zeven leefgroepen, in Teylingereind op zes leefgroepen, in De Hunnerberg op zeven leefgroepen, in De Heuvelrug op vijf en in Amsterbaken ook op vijf leefgroepen. Jeugdigen die zijn opgenomen op de forensische observatie- en begeleidingsafdelingen

(8)

(FOBA) en de very intensive care afdelingen (VIC) zijn niet benaderd voor dit onderzoek. Op deze afdelingen zitten jeugdigen die meer dan de standaard zorg nodig hebben vanwege psychische of psychiatrische problematiek. Er zijn in totaal 244 participanten in dit onderzoek geïncludeerd. De leeftijd van de participanten ligt tussen de 14 en 24 jaar met een gemiddelde leeftijd van 18.61 (SD = 1.63). De steekproef is een aselecte steekproef. In Tabel 1 is de leeftijdsverdeling per instelling te zien. Er zijn alleen mannelijke adolescenten in het onderzoek geïncludeerd, vanwege het feit dat er een te klein aantal vrouwelijke adolescenten deelnam aan het onderzoek om een betrouwbare distincte groep te vormen. Een ander inclusiecriterium dat is gehanteerd, is dat de jeugdige de Nederlandse taal voldoende beheerst om de vragenlijsten goed te kunnen lezen, begrijpen en invullen. Er is geen exclusiecriterium gehanteerd op basis van etniciteit. 21 procent van de jeugdigen was eerstegraads allochtoon met Marokkaans als voornaamste afkomst, 50 procent tweedegraads allochtoon en 29 procent autochtoon. Er is ook geen exclusiecriterium gehanteerd op basis van opleidingsniveau. De meeste jeugdigen die hebben deelgenomen hebben VMBO (46 procent) of MBO (12 procent) als huidige opleidingsniveau.

Procedure

Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van de onderzoeksdata van het onderzoek SCREEN, een onderzoek naar verslavingsbehandeling en stressreactiviteit dat vanaf 2014 tot heden in de JJI’s wordt uitgevoerd. SCREEN bestaat uit twee delen, een deel dat neurobiologische factoren als voorspellers van recidive onderzoekt en een deel dat onderzoek doet naar de effectiviteit van Cognitive

Bias Modification (CBM) training op cannabisgebruik. Er worden vragenlijsten afgenomen bij de

jeugdigen en zij moeten computertaken uitvoeren. Voor het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van een selectie van de vragenlijsten die in het SCREEN onderzoek zijn opgenomen. Deelname aan SCREEN is vrijwillig en de jeugdigen moeten voor deelname een informed consent tekenen om toestemming voor deelname te geven. Bij de jeugdigen die jonger waren dan 18 jaar moeten ook de ouders geïnformeerd worden en ook zij moeten een informed consent tekenen. In het informed consent geven de jeugdigen en eventueel de ouders toestemming voor toegang tot dossiergegevens van de jeugdige en voor het gebruiken van de onderzoeksgegevens van de jeugdige voor wetenschappelijke

(9)

doeleinden. De vragenlijsten zijn afgenomen bij het eerste meetmoment van het onderzoek. De jeugdigen moesten de vragenlijsten zelf invullen.

Instrumenten

Demografische gegevens. De demografische gegevens van de jeugdigen werden vastgesteld

door middel van een vragenlijst waarin de jeugdigen gevraagd werd naar leeftijd, opleidingsniveau, geboorteland en geboorteland van de ouders.

ATMQ. Om het niveau van behandelmotivatie te meten, is de Adolescent Treatment

Motivation Questionnaire (ATMQ) bij de participanten afgenomen. Dit is een vragenlijst die actieve

motivatie meet bij adolescenten (Van der Helm et al., 2012b). De ATMQ is gebaseerd op de

Motivation to Treatment Questionnaire (MTQ) (Van Binsbergen, 2003). De ATMQ bevatte 32 items,

maar na analyse bleek de vragenlijst ingekort te kunnen worden tot 11 items (Van der Helm et al., 2012b). Na deze inkorting heeft de ATMQ een constructvaliditeit die als goed wordt beoordeeld en is de vragenlijst voldoende betrouwbaar (α = .84) (Van der Helm et al., 2012b). In het huidige onderzoek werd een ATMQ gebruikt van 15 items gebaseerd op deze 11-item ATMQ. Deze ATMQ is overgenomen vanuit de Routine Outcome Monitoring (ROM), een set vragenlijsten die de toestand van patiënten beoogt te meten. De items op de ATMQ moeten beantwoord worden op een driepuntschaal waarbij de antwoordmogelijkheden bestaan uit een duim omhoog die staat voor waar, een duim omlaag die staat voor niet waar en een vraagteken als mogelijkheid wanneer het antwoord niet helemaal waar en niet helemaal onwaar is of wanneer de participant het antwoord niet weet. De duim omhoog staat voor drie punten, de duim omlaag voor één punt en het vraagteken voor twee punten. Een voorbeeld van een vraag is ‘ik vind het goed om hier te zijn’. Op de gehele vragenlijst wordt een gemiddelde score berekend waarbij een hogere score gekenmerkt wordt door een hoger niveau van behandelmotivatie. Binnen het huidige onderzoek is de interne consistentie van de ATMQ goed (α = .86).

CUDIT-R. De Cannabis Use Disorders Identification Test – Revised (CUDIT-R) is bij de

participanten afgenomen om de mate van cannabisgebruik te meten. De CUDIT is een zelfrapportage vragenlijst die gebaseerd is op de Alcohol Use Disorders Identification Test (AUDIT) (Adamson, & Sellman, 2010). De CUDIT-R is hier een vernieuwde versie van. De vragenlijst bestaat uit acht vragen

(10)

die beantwoord moeten worden op een vijfpuntschaal waarbij de antwoordmogelijkheden bestaan uit bijvoorbeeld nooit, maandelijks of minder, twee tot vier keer in de maand, twee tot drie keer per week en vier of meer keer per week. Bij de antwoorden wordt een score van nul tot vier toegekend, waarbij een hogere score staat voor een hogere frequentie. Een voorbeeld van een vraag is ‘hoe vaak gebruik je cannabis?’. Vervolgens wordt een totaalscore berekend door de scores op de vragen bij elkaar op te tellen waarbij een hogere score staat voor een hogere mate van cannabisgebruik. De CUDIT-R heeft als doel te screenen op potentieel cannabismisbruik en cannabisafhankelijkheid. Risicovol cannabisgebruik wordt gescreend met een score op de CUDIT-R boven de acht. Een score boven de 12 kan mogelijk duiden op een cannabisafhankelijkheid. De CUDIT-R is erg valide en heeft een goede voorspellende waarde bij een cut-off score van acht (α = 0.85) (Adamson, & Sellman, 2010). De interne consistentie van deze vragenlijst is in huidig onderzoek zeer goed (α = 0.95).

Analyses

In dit onderzoek is voor de analyses gebruik gemaakt van SPSS 20. De hypotheses in dit onderzoek zijn getoetst aan de hand van een Multi Level Analyse (MLA), ook wel het Hiërarchische Lineaire Model (HLM) genoemd. Het Hiërarchische Lineaire Model dat in dit onderzoek gebruikt is, bevat drie niveaus. Deze verschillende niveaus werden in een geneste structuur weergegeven, namelijk jeugdigen binnen verschillende leefgroepen binnen verschillende Justitiële Jeugdinrichtingen. Eerst is er gecontroleerd op de voorwaarden voor de MLA. Daarna is op niveau één de samenhang tussen behandelmotivatie en cannabisgebruik bij jeugdigen die opgenomen zijn in een JJI onderzocht. Op niveau twee is gekeken of deze samenhang verschilt tussen leefgroepen binnen een Justitiële Jeugdinrichting. Op niveau drie is onderzocht of deze samenhang verschilt tussen de vijf JJI’s die meegenomen zijn in dit onderzoek. De hypotheses zijn simultaan getoetst in SPSS aan de hand van een Linear Mixed Model. Behandelmotivatie is hierin als de afhankelijke variabele opgenomen en cannabisgebruik als covariaat. Leefgroep en Justitiële Jeugdinrichting zijn in dit model opgenomen als subject.

(11)

Resultaten Beschrijvende statistiek

De gemiddelde leeftijd van de jeugdigen binnen dit onderzoek is 18.61 (SD = 1.63). De JJI’s verschillen significant van elkaar op basis van gemiddelde leeftijd, F (4, 238) = 2.711, α < 0.05. Ook verschillen de leefgroepen op dit gebied van elkaar, F (30, 212), α < 0.05. Dit significante verschil is echter een verschil van maximaal een jaar en heeft in de leeftijdscategorie van de deelgenomen jeugdigen geen grote invloed binnen dit onderzoek. In Tabel 1 is te zien hoe leeftijd is verdeeld per instelling. De JJI’s verschillen daarnaast significant van elkaar op basis van etniciteit van de jeugdigen, X (8) = 19.06, α < 0.05. Dit is waarschijnlijk toe te wijzen aan de ligging van de JJI’s in Nederland. Ten slotte verschillen de leefgroepen van elkaar op het gebied van opleidingsniveau, F (30, 213) = 1.540, p < .05. Dit verschil kan toegewezen worden aan het feit dat de jeugdigen op de ene groep, bijvoorbeeld langverblijf, langer verblijven dan op de andere groep en zij een grotere kans hebben gehad om intern een opleiding af te ronden of dat zij op die groepen ouder zijn. De verschillen zijn voor huidige onderzoeksvraag niet relevant, omdat er in een Multi Level Analyse gebruik wordt gemaakt van een Random Effect Model en deze ervanuit gaat dat bepaalde groepen van elkaar verschillen en individuen tussen deze groepen ook.

De gemiddelde score op de ATMQ is 1.75 (SD = .46). Dit ligt onder het gemiddelde van 2.00. De gemiddelde score op de CUDIT-R is 8.13 (SD = 8.00). Dit ligt net boven de cut-off score voor risicovolgebruik van de CUDIT-R. In Tabel 1 is te zien hoe de afhankelijke variabele ATMQ-score en de onafhankelijke variabele CUDIT-R-score zijn verdeeld per instelling.

(12)

Tabel 1

Aantal, Gemiddelde Leeftijd, ATMQ-score en CUDIT-score per Instelling.

Relatie tussen behandelmotivatie en cannabisgebruik

Om te beginnen is er gekeken of er een effect is van cannabisgebruik op behandelmotivatie wanneer er geen rekening wordt gehouden met de structuur van de data in dit onderzoek (model 1). Er is een lineaire regressieanalyse uitgevoerd met de totaalscore op de CUDIT-R als voorspeller en de gemiddelde score op de ATMQ als uitkomst. Uit deze analyse komt een niet-significant effect,

F (1, 244) = 1.602, p = .207.

De data in dit onderzoek heeft een hiërarchische structuur. De jeugdigen leven namelijk binnen verschillende leefgroepen en die leefgroepen zijn weer verdeeld over verschillend Justitiële Jeugdinrichtingen. Verwacht wordt dat de scores op de CUDIT-R en de ATMQ van jeugdigen binnen eenzelfde leefgroep en binnen eenzelfde JJI aan elkaar gerelateerd zijn. Om deze hiërarchische datastructuur te includeren in de analyse wordt een Multi Level Analyse (MLA) uitgevoerd waarbij level één de jeugdige is, level twee de leefgroep en level drie de Justitiële Jeugdinrichting (model 2). Met deze analysetechniek kunnen alle drie de hypotheses simultaan getoetst worden. Uit deze MLA blijkt dat ook wanneer er wel rekening gehouden wordt met de datastructuur er geen significant effect is van de CUDIT-R op de ATMQ, F (1, 13.01) = .863, p = .370. Dit betekent dat ook wanneer de mogelijkheid wordt geboden om de intercepts en slopes van de regressieanalyse tussen de leefgroepen

Leeftijd ATMQ CUDIT-R

N M SD M SD M SD Hartelborgt 57 18.17 1.66 1.82 .45 7.12 7.46 Teylingereind 67 18.80 1.35 1.66 .46 8.13 8.00 De Hunnerberg 27 19.30 1.73 1.82 .48 9.07 8.51 De Heuvelrug 54 18.65 1.61 1.74 .44 8.11 8.47 Amsterbaken 38 18.40 1.86 1.73 .52 9.00 7.98 Totaal 244 18.61 1.63 1.75 .46 8.13 8.00

(13)

en de JJI’s te laten verschillen, er geen significant effect wordt gevonden van de CUDIT-R op de ATMQ-score. De variantie van de intercepts is .031 wat niet significant is, p = .247. De variantie van de slopes is 1.58x10-4 wat ook niet significant is, p = .348.

Om te kijken of er verschil is in het lineaire model nu er rekening wordt gehouden met de datastructuur, wordt naast het verschil in parameters, .0047 en .0044, wat minimaal is, ook gekeken naar het verschil in -2 log-likelihood tussen de modellen. Dit verschilt met 3.35. Dit is niet significant. Voor een significant effect zou het verschil namelijk groter moeten zijn dan 7.81 (p < .05) (Field, 2009). In Tabel 2 zijn de verschillen tussen de twee modellen te zien.

Tabel 2

Regressiemodel 1 en Regressiemodel 2; Effect van CUDIT-score op ATMQ-score

Model 1 Model 2 Intercept 1.71 1.72 Regressieparameter .0047 .0044 Aantal parameters 3 6 -2 Log Likelihood 315.24 311.89 F 1.602 .863 p .207 .370 Behandelmotivatie

Er is ook naar de ATMQ-score gekeken losstaand van de relatie met de CUDIT-R-score. Om te kijken of de afhankelijke variabele behandelmotivatie verschilt tussen de verschillende leefgroepen en de JJI’s, is een two-way factorial ANOVA uitgevoerd waarbij JJI en leefgroep als factoren werden opgenomen. Hieruit bleek dat er geen verschil is in behandelmotivatie tussen de verschillende JJI’s,

F (1, 212) = .449, p = .504, en ook niet tussen de verschillende leefgroepen, F (27, 212) = 1.326, p = .139. Binnen de onderzoeksgroep is de spreiding van de scores op de ATMQ klein (M = 1.75, SD = .46). Dit betekent dat de jeugdigen een homogene groep vormen op het gebied van

(14)

Cannabisgebruik

Dezelfde analysetechniek is gebruikt om te kijken of er verschil is in het cannabisgebruik tussen de leefgroepen en de verschillende JJI’s. Na het doen van een two-way factorial ANOVA bleek dat er geen verschil is in cannabisgebruik tussen de jongeren van verschillende leefgroepen, F (27, 243) = 1.145, p = .291, en ook niet tussen de jongeren van de verschillende Justitiële Jeugdinrichtingen, F (1, 243) = .986, p = .322. De variantie van de scores op de CUDIT-R is relatief groot wat een redelijke spreiding in de groep betekent (M = 8.13, SD = 8.00).

Discussie

In dit onderzoek is onderzocht of cannabisgebruik een voorspeller is voor behandelmotivatie bij adolescente mannen die opgenomen zijn in een Justitiële Jeugdinrichting. De onderzoeksvraag is geanalyseerd aan de hand van een Multi Level Analyse (MLA), waardoor er rekening is gehouden met de structuur van de data. De jeugdigen leven binnen verschillende leefgroepen en die leefgroepen zijn verdeeld over verschillende jeugdinrichtingen, waarbij jeugdigen die in eenzelfde leefgroep en eenzelfde JJI verblijven meer aan elkaar gerelateerd zijn dan jeugdigen die dit niet doen. Verwacht werd dat cannabisgebruik een negatief effect zou hebben op behandelmotivatie en dat jeugdigen die op dezelfde leefgroep verblijven op dit gebied meer aan elkaar gerelateerd zijn, idem jeugdigen die in dezelfde inrichting zijn opgenomen. Verwacht werd dus ook dat het effect van cannabisgebruik op behandelmotivatie tussen leefgroepen en Justitiële Jeugdinrichtingen verschilt. Om deze onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden zijn er bij jeugdigen in de leeftijd van 14 tot en met 24 jaar van verschillende leefgroepen binnen verschillende Justitiële Jeugdinrichtingen in Nederland twee vragenlijsten afgenomen, één die frequentie en hoeveelheid cannabisgebruik meet en één die behandelmotivatie meet. Na het doen van een Multi Level Analyse blijkt dat er geen relatie is tussen cannabisgebruik en behandelmotivatie en dat deze uitkomst ook niet verschilt tussen de leefgroepen en de JJI’s die opgenomen zijn in dit onderzoek. Ook wanneer de geneste structuur van de data genegeerd werd, is er geen effect gevonden van cannabisgebruik op behandelmotivatie. Dit versterkt de resultaten van de Multi Level Analyse. Ten slotte bleek dat hoeveelheid cannabisgebruik en niveau van behandelmotivatie niet significant verschillen tussen de leefgroepen en de Justitiële Jeugdinrichtingen.

(15)

Geconcludeerd kan worden dat de jeugdigen binnen de verschillende jeugdinrichtingen in Nederland een homogene groep vormen op het gebied van cannabisgebruik en behandelmotivatie. Met deze resultaten kunnen alle drie de hypotheses binnen dit onderzoek verworpen worden, te weten: de negatieve invloed van cannabisgebruik op behandelmotivatie, een significant verschil in deze relatie tussen leefgroepen en een significant verschil in deze relatie tussen de jeugdinrichtingen. Er zijn echter wel andere belangrijke resultaten naar voren gekomen uit dit onderzoek.

Literatuur op het gebied van de relatie tussen cannabisgebruik en behandelmotivatie is schaars en in het kader van een justitiële behandelsetting zelfs afwezig. Huidig onderzoek is een eerste poging meer inzicht te verkrijgen op dit gebied bij jeugdigen in een gesloten jeugdinrichting. Een aantal eerdere onderzoeksresultaten bieden ondersteuning voor de uitkomst van dit onderzoek. Er is namelijk in eerder onderzoek geconcludeerd dat het niveau van motivatie bij cannabisgebruikers even hoog is als bij niet-gebruikers (Barnwell, Earlywine, & Wilcox, 2006). Deze resultaten gaan over motivatie in het algemeen en zijn niet specifiek gericht op motivatie bij de behandeling van delictgedrag, maar daar zou hetzelfde voor kunnen gelden. In hetzelfde onderzoek worden alternatieve verklaringen gegeven voor het afgevlakte gedrag wat cannabisgebruikers kunnen vertonen, namelijk comorbide depressieve symptomen die bij deze cannabisgebruikers aanwezig zijn of comorbide alcoholgebruik (Barnwell, Earlywine, & Wilcox, 2006). In verschillende studies rapporteren veel-gebruikers dat het gebruik van cannabis invloed heeft gehad op hun motivatie (Kouri, Pope, Yurgelun-Todd, & Gruber, 1995), maar in deze studies zijn comorbide drugsgebruik en de baseline van niveau van motivatie niet meegenomen. Deze factoren zouden de relatie tussen cannabisgebruik en motivatie kunnen mediëren. Cannabisgebruikers worden vaak bestempeld als mensen die weinig gedreven zijn en die weinig inzet tonen, maar dit zou dus toegeschreven kunnen worden aan andere factoren dan het cannabisgebruik zelf. Er zijn hiernaast studies die het bestaan van een ‘amotivationeel syndroom’ bij cannabisgebruikers ontkrachten. Het amotivationeel syndroom heeft betrekking op het verlies van drijfveren, maar deze effecten zouden na twee weken na stoppen met gebruik weer op hetzelfde niveau zijn als voor het gebruik. Bij laboratoriumonderzoeken zijn er ook geen bewijzen gevonden voor een dergelijk syndroom (Van Amsterdam, Van der Laan, & Slangen, 1998). Hevige, lethargische cannabisgebruikers representeren bij het beeld dat mensen hebben van cannabisgebruikers misschien

(16)

wel de veel grotere groep cannabisgebruikers die geen problemen op het gebied van motivatie ondervinden. Een mogelijke verklaring voor de huidige onderzoeksresultaten is dat cannabis pas vanaf een bepaalde intensiteit of een bepaalde periode van gebruik invloed heeft op de behandelmotivatie. Binnen de huidige onderzoeksgroep is de spreiding in het cannabisgebruik relatief groot als je kijkt naar de standaard deviatie. In dit onderzoek zijn ook niet-gebruikers en jeugdigen die eens in de week cannabis gebruiken, meegenomen. Dit zou de onderzoeksresultaten beïnvloed kunnen hebben. In een volgend onderzoek zouden alleen de cannabisafhankelijke jeugdigen met een CUDIT-R score boven de 12 meegenomen kunnen worden.

Huidige onderzoeksresultaten zeggen overigens niets over de invloed van cannabisgebruik op het behandelsucces van de jeugdigen in Justitiële Jeugdinrichtingen. Ook op dit gebied is weinig literatuur, maar er is wel veel onderzoek gedaan naar de negatieve effecten van cannabis op neurologisch en cognitief gebied. Veel-gebruikers hebben een lagere IQ-score en scoren lager op verwerkingssnelheid, verbale kortetermijngeheugen en verbale langetermijngeheugen dan niet-gebruikers (Fried, Watkinson, & Gray, 2005). Deze factoren kunnen behandelresultaten op een negatieve manier beïnvloeden. In huidig onderzoek is gevonden dat het gemiddelde cannabisgebruik van de jeugdigen die zijn opgenomen in een Justitiële Jeugdinrichting net boven de cut-off score van risicovol gebruik ligt. Gemiddeld hebben de jeugdigen een score van 8.13 op de CUDIT-R. Dit betekent dat deze jeugdigen kans hebben op cognitieve en neurale schade. Deze schade kan blijvend zijn wanneer zij al voor hun achttiende zijn begonnen met het risicovolle gebruik (Meier et al., 2012). Deze schade kan van invloed zijn op hun schoolprestaties en kansen op de arbeidsmarkt en beïnvloedt zo hun kansen op een ‘normale’ deelname in de maatschappij. Deze hoeveelheid cannabisgebruik heeft dus misschien geen negatief effect op behandelmotivatie, maar kan nog wel een negatieve invloed hebben op behandelsucces en de psychische gezondheid van de jeugdigen ernstig aantasten. Zoals eerder genoemd zijn onderzoeksresultaten op het gebied van cannabisgebruik, behandelmotivatie en behandelsucces schaars en tegenstrijdig om hier al gegronde uitspraken over te doen, maar deze gemiddelde score kan niet zomaar genegeerd worden. Dit bevestigt de onderzoeksresultaten van eerder onderzoek naar de omvang van cannabisgebruik binnen de JJI’s in Nederland (Vollebergh et al., 2009).

(17)

Dit onderzoek heeft een aantal beperkingen die de onderzoeksresultaten beïnvloed kunnen hebben. Om te beginnen is het onderzoek onderhevig aan sociale wenselijkheid. Het is de vraag of de jeugdigen de vragenlijst over hun cannabisgebruik wel naar waarheid hebben ingevuld. Ze moeten vragen beantwoorden over iets wat binnen de inrichting verboden is en wat mogelijk hun verblijf in de instelling kan beïnvloeden. Daarbij zijn de vragen ingevuld in bijzijn van de onderzoeker. Weliswaar wordt aan het begin van het onderzoek benadrukt dat alles vertrouwelijk is, maar deze onderzoeksgroep staat wantrouwend tegenover het geven van informatie omdat dit vaak tot hun nadeel heeft gewerkt. Het is dus mogelijk dat de jeugdigen zich beter hebben voorgedaan op het gebied van cannabisgebruik dan zij daadwerkelijk zijn. De jeugdigen zouden misschien eerlijker zijn wanneer de onderzoeker niet aanwezig is bij het invullen van de vragenlijst over cannabisgebruik. Daarnaast is het de vraag of behandelmotivatie wel geoperationaliseerd kan worden aan de hand van een zelfrapportage vragenlijst over motivatie. Veel jeugdigen die in huidig onderzoek zijn geïncludeerd hebben een lage intelligentie en het is de vraag of zij wel adequaat op zichzelf kunnen reflecteren op het gebied van motivatie. De jeugdigen kunnen in de vragenlijst aangeven dat ze gemotiveerd zijn, terwijl ze dit in hun gedrag niet laten zien. Ook hier kan sociale wenselijkheid een rol spelen. Wat de variabele motivatie zou kunnen ondersteunen zijn gedragsobservaties, zodat ook bevestigd kan worden of de antwoorden op de vragenlijst naar motivatie overeenkomen met het gedrag dat zij vertonen. Ten slotte is de power in dit onderzoek niet optimaal. In een MLA is het aantal groepen die wordt meegenomen in het onderzoek belangrijker dan het aantal participanten dat per groep wordt meegenomen (Bickel, 2007). Veel groepen met weinig participanten zorgt voor een grotere power dan veel participanten in weinig groepen. Field meent dat er minimaal 20 groepen op ieder niveau meegenomen moet worden (2009). Op leefgroep-niveau wordt dit minimumaantal gehaald met 31 leefgroepen, maar op jeugdinrichting-niveau niet. Er zijn maar vijf JJI’s in dit onderzoek opgenomen, omdat er maar een beperkt aantal JJI’s in Nederland is. Hierdoor kan het zijn dat de power in dit onderzoek te laag is om een effect te vinden terwijl het effect er misschien in werkelijkheid wel is. Toekomstig onderzoek zou andere gesloten jeugdinrichtingen mee kunnen nemen om zo de power te vergroten en te kunnen vaststellen of er werkelijk geen effect is van cannabisgebruik op behandelmotivatie.

(18)

Huidig onderzoek is een eerste onderzoek dat de relatie legt tussen cannabisgebruik en behandelmotivatie. Literatuur op dit gebied is nog te schaars om gegronde uitspraken te doen over de huidige onderzoeksresultaten. Men gaat er meestal vanuit dat cannabisgebruikers weinig motivatie en inzet tonen en de resultaten van dit onderzoek zouden dit beeld kunnen doorbreken. Er moet vervolgonderzoek gedaan worden om vast te stellen of cannabisgebruik werkelijk geen invloed heeft op behandelmotivatie, ook niet bij hevige cannabisgebruikers. Wanneer dit het geval blijkt, is het van belang dat groepsleiding en behandelaren hiervan op de hoogte zijn. Zij kunnen namelijk de gebruikers binnen de jeugdinrichting bejegenen als apathisch en ambitieloos door hun gebruik waardoor er een selffulfilling prophecy kan ontstaan. Deze aanname moet dan doorbroken worden en er moet dan meer aandacht besteed worden aan andere factoren die van invloed kunnen zijn op het amotivationele gedrag van de jeugdigen. De jeugdigen kunnen er ook zelf vanuit gaan dat zij een lage behandelmotivatie hebben door hun cannabisgebruik vanwege het beeld dat hierover bestaat, terwijl dit misschien helemaal niet het geval is. Hiernaast zou vervolgonderzoek meer inzicht moeten geven over de invloed van cannabisgebruik op de behandelresultaten van delinquente jeugdigen. Ook hier is nog te weinig kennis over terwijl deze kennis van cruciaal belang is voor het succes van Justitiële Jeugdinrichtingen in Nederland. Factoren die behandelsucces in de weg staan, moeten zonder twijfel aangepakt worden.

(19)

Referenties

Adamson, S. J., & Sellman, J. D. (2003). A prototype screening instrument for cannabis use disorder: The Cannabis Use Disorders Identification Test (CUDIT) in an alcohol-dependent clinical sample. Drug and Alcohol Review, 22, 309–315.

Amsterdam, J. G. C. van, Laan, J. W. van der, & Slangen, J. L. (1998). Cognitieve effecten en psychotische effecten na stopzetting van chronisch cannabisgebruik. Nederlands Tijdschrift

Geneeskunde, 142(10), 504-508.

Barnwell, S. S., Earleywine, M., & Wilcox, R. (2006). Cannabis, motivation, and life satisfaction in an internet sample. Substance Abuse Treatment, Prevention and Policy. Geraadpleegd op 8 april 2016, van http://substanceabusepolicy.biomedcentral.com/articles/10.1186/1747-597X-1-2. Bickel, R. (2007). Multilevel analysis for applied research: it’s just regression! New York, NY: Guilford Press.

Binsbergen, M. H. van. (2003). Motivatie voor behandeling: Ontwikkeling van behandelmotivatie in

een justitiële setting. Antwerpen-Apeldoorn: Garant.

Bovasso, G. B. (2001). Cannabis abuse as a risk factor for depressive symptoms. American Journal of

Psychiatry, 158, 2033-2037.

Dienst Justitiële Inrichtingen. (z.d.). Het drugsontmoedigingsbeleid.

Geraadpleegd op 8 november 2015, van

https://www.dji.nl/Onderwerpen/Jongeren-in-detentie/Veiligheid-en-beveiliging/het-drugsontmoedigingsbeleid/

Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS. Londen: SAGE.

Fried, P. A., Watkinson, B., & Gray, R. (2005). Neurocognitive consequences of marihuana – A comparison with pre-drug performance. Neurotoxicology and Teratology, 27, 231–239. Harder, A.T. (2011). The downside up? A study of factors associated with a successful course of

treatment for adolescents in secure residential care (Proefschrift). Groningen:

Rijksuniversiteit Groningen.

(20)

detention length, living group climate, coping and treatment motivation among juvenile delinquents in a youth correctional facility. The Prison Journal, 94(2), 260-275

Helm, P. van der, Tol, N. van, & Stams, G. J. J. M. (2012a). Onderbouwing nieuwe visie DJI. Leiden- Amsterdam: Hogeschool Leiden-Universiteit van Amsterdam.

Helm, P. van der, Wissink, I. B., Jongh, T. de, & Stams, G. J. J. M. (2012b). Measuring treatment motivation in secure juvenile facilities. International Journal of Offender Therapy and

Comparative Criminology, 57(8), 996-1008.

Hendriksen-Favier, A., Place, C., & Wezep, M. van. (2010). Procesevaluatie van YOUTURN:

Instroomprogramma en stabilisatie- en motivatieperiode. Utrecht: WODC

Hyggen, C. (2012). Does smoking cannabis affect work commitment? Addiction, 107(7), 1309-1315. Kouri, E., Pope, H. G., Yurgelun-Todd, D., & Gruber, S. (1995). Attributes of heavy vs. occasional marijuana smokers in a college population. Biological Psychiatry, 38, 475-481.

Meier, M. H., Caspi, A., Ambler, A., Harrington, H., Houts, R., Keefe, R. S. E., et al. (2012). Persistent cannabis users show neuropsychological decline from childhood to midlife.

Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America, 109(40),

2657–2664.

Mensinga, T. J. T., Vries, I. de, Kruidenier, M., Hunault, C. C., Hengel-Koot, I. S. van den, & Fijen, J. W. (2006). Dubbel-blind, gerandomiseerd, placebo-gecontroleerd, 4-weg gekruist

onderzoek naar farmacokinetiek en effecten van cannabis. Bilthoven: RIVM.

Olver, M. E., Stockdale, K. C., & Wormith, J. S. (2011). A meta-analysis of predictors of offender treatment attrition and its relationship to recidivism. Journal of Consulting and Clinical

Psychology, 1, 6-21.

Orlando, M., Chan, K., & Morral, A. (2003). Retention of court‐referred youths in residential treatment programs: Client characteristics and treatment process effects. American Journal

of Drug & Alcohol Abuse, 29(2), 337‐357.

Pope, H. G., Gruber, A., Hudson, J. I., Huestis, M. A., & Yurgelun-Todd, D. (2001).

Neuropsychological performance in long-term cannabis users. Archives of General Psychiatry,

(21)

Pope, H. G., Gruber, A. J., & Yurgelun-Todd, D. (1995). The residual neuropsychological effects of cannabis: The current status of research. Drug and Alcohol Dependence, 2, 5-34.

Rey, J. M., Martin, A., & Krabman, P. (2004). Is the party over? Cannabis and juvenile psychiatric disorder: The past 10 years. Journal of the American Acadamy of Child and Adolescent

Psychiatry, 43(10), 1194-1205.

Sameroff, A. E. (2009). The transactional model of development: How children and contexts shape

each other. Washington DC: American Psychological Association.

Sameroff, A. E. (2010). A unified theory of development: A dialectic integration of nature and nurture. Child Development, 81, 6-22.

Schweinsburg, A. D., Schweinsburg, B. C., Medina, K. L., McQeeny, T., Brown, S. A., & Tapert, S. F. (2010). The influence of recency of use on fMRI response during spatial working memory in adolescent marijuana users. Journal of Psychoactive Drugs, 42(3), 401–412. Vervaeke, H. (2009). Tripmiddelen: Cannabis. In R. Kerssemakers, R. van Meerten, E. Noorlander, & H. Vervaeke (Red.), Drugs en alcohol; Gebruik, misbruik en verslaving (pp. 337–368). Houten: Bon Stafleu van Loghum.

Vollebergh, W., Kepper, A., Veen, V., Monshouwer, K., Stevens, G., Drost, W., & Vroome, T. de. (2009). Middelengebruik bij jongens in justitiële jeugdinrichtingen. Utrecht: WODC.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Therefore, future studies should focus on: (1) the need for additional therapy in patients with larger innervation defect sizes to decrease the risk of sudden cardiac death;

FIGURE 6 The average delay per vehicle as a function of load depending on origin of the vehicle and the green wave design (optimisation of average delay, green wave measure or

I-V characteristics of diodes with different PureB layer thickness showing the emitter current I E (solid line) and the differential current ∆I E.

In this section we analyze numerically the expected time for a client to retrieve measurements from arbitrary s sensors under various assumptions concerning the size of the network,

To determine the activity of GtfA-ΔN on sucrose as both glucosyl donor and acceptor substrate, enzyme activity assays were done with six different sucrose concentrations ranging

objeCtives: This study was aimed at evaluating the overall survival (OS) gains associated with HER-2 directed therapies in patients with metastatic breast cancer.. Methods:

The thesis uses the security practice theory by Anthony Amicelle, Claudia Aradau and Julien Jeandesboz (2015) to answer the main research question: How does

We introduce the use of voice quality features for laughter detection (which have not often been used for laughter detection) to capture the differences in production modes and the