• No results found

Het heden van het verleden. Aleida Assmann en het debat over de verhouding tussen herinnering en geschiedenis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het heden van het verleden. Aleida Assmann en het debat over de verhouding tussen herinnering en geschiedenis"

Copied!
1
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het heden van het verleden

Aleida Assmann en het debat over de verhouding

tussen herinnering en geschiedenis

Naam: Hannah van der Heijde Studentnummer: 6207030

Inleverdatum scriptie: 15 juli 2019 Begeleider: Wyger Velema Tweede lezer: Krijn Thijs

(2)
(3)

‘Erinnerungskultur ohne Geschichtswissenschaft ist blind, Geschichtswissenschaft ohne Erinnerungsbezug ist leer.’1

1 A. Assmann, Ist die Zeit aus den Fugen? Aufstieg und Fall des Zeitregimes der Moderne (München:

(4)
(5)

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave 5

Inleiding 7

I. Vitale herinnering, dode geschiedenis 10

De sociale herinneringstheorie van Maurice Halbwachs

II. Geschiedenis in het geding? 27

Over gevoelde distantie ten opzichte van het verleden en de rol van de historicus

a. Brede onvrede met het bestaande geschiedbeeld 31

Het herinneringsdiscours als gelaagd verschijnsel

b. Warme herinneringstraditie, kille geschiedwetenschap 41 De vaderlandse herinneringsgeschiedenis van Pierre Nora

c. Beladen herinnering, afgekoelde geschiedenis 51

Reinhart Koselleck en de gevolgen van toenemende temporele distantie

III. Identiteit als basisbehoefte 60

Aleida Assmann en de dialectische verhouding tussen herinnering en geschiedenis

Conclusie 98

Bijlage: Anselm Kiefer, Deutschlands Geisteshelden (1973) 101

(6)
(7)

Inleiding

‘In Deutschland wie in zahlreichen anderen Ländern bedrohen derzeit maβlose Angriffe auf die demokratischen Institutionen die Grundlagen der politischen Ordnung. Als

Historikerinnen und Historiker halten wir es für unsere Pflicht, vor diesen Gefährdungen zu warnen. Streit ist essentiell in einer pluralistischen Gesellschaft, aber er muss bestimmten Regeln folgen, wenn er nicht die Demokratie selbst untergraben soll’.2

Op 27 september 2018 nam het Verband der Historiker und Historikerinnen Deutschlands (VHD) een resolutie aan waarin het expliciet stelling neemt tegen (rechts-)populisme. Deze resolutie stelt dat de geschiedwetenschap (ook) de taak heeft om bij te dragen tot verheldering van hedendaagse maatschappelijke kwesties.3 Daarop volgen vijf ‘Grundhaltungen des

demokratischen Miteinanders in Politik und Gesellschaft’, waarmee het VHD zich keert tegen de ‘anti-demokratische Sprache der Zwischenkriegszeit’, die de journalistieke media

bestempelt als ‘Lügenpresse’ en politici als ‘Volksverräter’.4 Maar de resolutie is meer: zij

staat een ‘gemeinsam handelndes Europa’ voor en pleit tegen ‘nationalistische Alleingänge’ en de discriminatie van migranten.5 Afsluitend roept ze op tot een ‘kritische

Auseinandersetzung mit der Vergangenheit’, die het ‘politieke misbruik van geschiedenis’ moet tegengaan.6 Alleen met een ‘zur Selbstkritik bereiten Geschichtswissenschaft’, die ‘von

politischer Einflussnahme prinzipiell unabhängig ist’, zal het mogelijk zijn ‘die historischen Bedingungen unserer Demokratie auch zukünftig im Bewusstsein zu halten und gegen “alternative Fakten” zu verteidigen.’7

Vanzelfsprekend kwam de resolutie voort uit bezorgdheid over de opkomst van rechts-nationalistische bewegingen en hun omgang met de geschiedenis. Na fel debat werd de resolutie met grote meerderheid aangenomen op de algemene ledenvergadering van het VHD, die plaatsvond tijdens de 52e Historikertag in Münster. Het debat verstomde daarna niet.

Integendeel, tegenstanders spraken zich in de media kritisch uit tegen de resolutie, omdat het VHD zich daarmee schuldig zou maken aan ‘politisering van de geschiedwetenschap’ en zich te eenzijdig zou bekennen tot een links-liberale attitude.8 Was het bovendien aan een

2 Resolution des Verbandes der Historiker und Historikerinnen Deutschlands zu gegenwärtigen

Gefährdungen der Demokratie (aangenomen tijdens de algemene ledenvergadering van het VHD op 27 september 2018). Online versie: https://www.historikerverband.de/verband/stellungnahmen/ resolution-zu-gegenwaertigen-gefaehrdungen-der-demokratie.html. 3 Ibid. 4 Ibid. 5 Ibid. 6 Ibid. 7 Ibid.

(8)

beroepsvereniging (in plaats van aan historici als burgers) om zo expliciet stelling te nemen? Volgens voorstanders van de resolutie zou juist het zwijgen van een vereniging kwalijk zijn.9

De resolutie van het VHD past binnen wat een ‘ethische wende’ in de

geesteswetenschappen genoemd kan worden, een wende die het expliciet verdedigen en uitdragen van democratische waarden en normen bepleit.10 Een van de prominentste

pleitbezorgers van deze benadering is de Duitse literatuur- en cultuurwetenschapper Aleida Assmann (1947). Zij pleit in haar omvangrijke werk voor een geëngageerde

geschiedwetenschap en een zogenoemde ‘ethische herinneringscultuur’. Ze keert zich tegen sceptische historici die zich verre willen houden van gepolitiseerd debat en zich beroepen op hun wetenschappelijke neutraliteit. Als argumenten voert zij aan dat, ten eerste de omgang met het verleden altijd waardebetrokken is en dat de keuze om niet expliciet stelling te nemen ook een politieke stellingname is. Ten tweede dat geschiedwetenschap zonder engagement tot steriliteit en academisch isolement leidt; en ten derde dat wie zich afkeert van gepolitiseerd debat negeert dat er permanent anderen zijn die het verleden instrumentaliseren voor politieke doeleinden.

Dankzij hun expertise kunnen en behoren historici de rol op zich te nemen van waakhond, aldus Assmann, een rol die ook betekent dat zij bijdragen aan een ethische herinneringscultuur. Met name in haar recente werk benadrukt zij de verantwoordelijkheid van historici om zich te mengen in debatten over historisch besef en bijbehorende waarden die daarbij impliciet of expliciet ter discussie staan.

In mijn scriptie beoog ik de ideeën en gedachtegang van Assmann over de verschillende functies van geschiedenis en de verhouding tussen herinnering en

geschiedwetenschap in kaart te brengen. Zij benadert die functies en verhouding vanuit een kritische positionering ten opzichte van het werk van vooral de Franse socioloog Maurice Halbwachs, de Franse historicus Pierre Nora en de West-Duitse historicus Reinhart Koselleck. Ik volg dat intellectuele spoor en probeer aan de hand van het werk van Halbwachs, Nora en Koselleck dat van Assmann te analyseren en te verhelderen.

8 K. Thijs, ‘Demokratie als Funktionsbedingung. (Zwischen-)Bilanz der Kontroverse um die

“politische” Resolution des Historikerverbandes’, Zeithistorische Forschungen/Studies in

Contemporary History 16:1 (2019) 154-164, online versie: https://zeithistorische-forschungen.de/1-2019/5691, zonder pagina-nummering, alinea 7.

9 A. Wiersma, ‘Geschiedenis, een (on)politieke wetenschap?’, https://knhg.nl/2019/02/19/geschiedenis

-een-onpolitieke-wetenschap/ (19 februari 2019) (geraadpleegd op 19 april 2019).

10 Voor ‘ethische wende’ zie: E. Jonker, De geesteswetenschappelijke carrousel. Een nieuwe ronde in

(9)

Met haar studies naar ‘culturele herinnering’ (kulturelle Gedächtnis) en de geschiedschrijving als onderdeel van die herinnering, kwam Assmann in het centrum van het debat over de verhouding tussen herinnering en geschiedenis te staan. In dit debat werd ze door een aantal historici hard aangevallen. De ironie wil dat Koselleck, nu juist degene wiens werk haar sterk beïnvloed heeft, een van haar felste critici werd.

Centraal staan de vragen welke positie Assmann inneemt in dit debat – een debat dat overwegend door historici gevoerd wordt – en hoe zij de explosieve groei van de aandacht voor herinnering vanaf de jaren negentientachtig verklaart.

De felheid waarmee historici over de verhouding tussen herinnering en geschiedenis debatteren lijkt te impliceren dat er voor hen en de academische geschiedwetenschap veel op het spel staat. Wat dat is, probeer ik aan de hand van Assmann en haar critici in beeld te brengen.

Over de opbouw van mijn scriptie: hoofdstuk een gaat in op de sociologische herinneringstheorie van Maurice Halbwachs, die het vertrekpunt vormt voor Aleida en Jan Assmanns theorie van communicatieve en culturele herinnering, en zijn veronderstelde, strikte tegenstelling van collectieve herinnering en geschiedwetenschap, die Aleida Assmann verwerpt. Hoofdstuk twee bespreekt de problematiek voorafgaand aan Assmanns interventie in het debat over de verhouding tussen herinnering en geschiedenis aan de hand van twee verschillende benaderingen: enerzijds die van Pierre Nora, die ‘warme’ herinnering tegenover ‘kille’ geschiedwetenschap plaatst en anderzijds die van Reinhart Koselleck, die een

onderscheid maakt tussen een tegenwoordig, ervaren verleden en ‘afgekoelde’ geschiedenis. In hoofdstuk drie, het slothoofdstuk, analyseer ik ontwikkelingen in het werk van Assmann en de receptie van Assmanns werk.

(10)

I. Vitale herinnering, dode geschiedenis

De sociale herinneringstheorie van Maurice Halbwachs

‘Si M. Halbwachs […] était demeuré sur le terrain de la psychologie individuelle, l’historien qui écrit ces lignes eùt borné ses ambitions à lire le livre, et n’eût certainement pas poussé la témérité jusqu’à en rendre compte. Mais M. Halbwachs est, par profession et par tour d’esprit, sociologue.’11

Historicus Marc Bloch (1886-1944) schreef in 1925 een lovende recensie over Les cadres sociaux de la mémoire (1925), het nieuwste werk van zijn collega aan de Universiteit van Straatsburg, Maurice Halbwachs (1877-1945).12 In dit ‘extreem rijke en suggestieve’ boek had

Halbwachs een sociologische theorie van de herinnering opgesteld, waarmee hij bezwaar maakte tegen een individualistische psychologie.13 Deze bestudeerde het individu als op

zichzelf staand object, los van zijn sociale omgeving; maar het was juist binnen die sociale omgeving dat het individu zijn herinneringen opdeed, opriep en van betekenis voorzag.14

Halbwachs betoogde in Les cadres sociaux de la mémoire:

‘Le plus souvent, si je me souviens, c’est que les autres m’incitent à me souvenir, que leur mémoire vient au secours de la mienne, que la mienne s’appuie sur la leur. […] Il n’y a pas à chercher où ils [mémoires] sont, où ils se conservent, dans mon cerveau, ou dans quelque réduit de mon esprit où j’aurais seul accès, puisqu’ils me sont rappèles du dehors, et que les groups dont je fais partie m’offrent à chaque instant les moyens de les reconstruire, à

condition que je me tourne vers eux et que j’adopte au moins temporairement leurs façons de penser.’15

In die zin was er sprake van een ‘collectieve herinnering’ (mémoire collective), waaraan wij als individuen deelnemen, en van ‘sociale kaders van de herinnering’ (cadres sociaux de la mémoire), die ons individuele herinneren überhaupt mogelijk maken en betekenis geven. Om zijn these te onderbouwen verwees Halbwachs naar het fenomeen dromen: hoe kan het dat 11 M. Bloch, ‘Mémoire collective, tradition et coutume: á propos d’un livre récent’, La Revue de Synthèse 118-120 (1925) 73-83, aldaar 73.

12 M. Halbwachs, Les cadres sociaux de la mémoire, dig. ed. van herdruk uit 1952 (Parijs: Presses

Universitaires de France, 1952 [1925]).

13 Bloch, ‘Mémoire collective’, 73.

14 Halbwachs, Les cadres sociaux de la mémoire, 7. 15 Ibid.

(11)

onze gedachten wanneer we dromen (en we dus in een staat van afzondering verkeren) zo onsamenhangend zijn?16 Misschien is het wel omdat we in deze staat niet terug kunnen

grijpen op de kaders van de collectieve herinnering, dat onze herinneringen zo

gefragmenteerd blijven. Dromen bewijzen dus dat herinneren geen individueel, maar een sociaal proces is. In dat herinneringsproces treedt het verleden niet ‘tevoorschijn’, maar wordt het vanuit het heden gereconstrueerd:17 ‘les cadres collective de la mémoire […] sont […] les

instruments dont la mémoire collective se sert pour recomposer une image du passé qui s’accorde à chaque époque avec les pensées dominantes de la société’.18 Een individu behoort

achtereenvolgens en tegelijkertijd tot verschillende sociale groepen en elk van deze groepen heeft haar eigen collectieve herinnering. In zijn boek bestudeerde Halbwachs er drie, zoals die zich manifesteren in familietradities, religieuze groepen en sociale klassen.19 Hij concludeerde

dat groepen gewoon zijn elementen uit hun herinnering te wissen die tot interne verdeeldheid kunnen leiden. Soms zien groepen zich bovendien genoodzaakt om nieuwe normen en waarden aan te nemen of om op andere tradities over te stappen, als gevolg van nieuw ontstane behoeften en actuele omstandigheden in het heden.20

Halbwachs’ theorie, schreef Bloch in zijn recensie, verklaarde waarom in de

collectieve mentaliteit (‘mentalité collective’) van gemeenschappen zulke gebrekkige visies op het verleden kunnen ontstaan: ‘le mémoire collective, comme la mémoire individuelle, ne conserve pas précisément le passé; elle retrouve ou le reconstruit sans cesse, en partant du présent’.21 Gegeven dit inzicht was het jammer dat Halbwachs niet ook op het aspect van

valse collectieve herinneringen en de politieke betekenis van zijn theorie was ingegaan. Bloch bekritiseerde ook de anachronistische terminologie die Halbwachs hanteerde in relatie tot de tijdvakken die hij besprak, en zijn statische interpretatie van de betekenis van rituele

gebruiken voor gemeenschappen door de eeuwen heen.22 In die zin kon Halbwachs, als

socioloog, dus ook nog een en ander van historici leren. Bloch besloot:

16 ‘C’est dans le rêve que l’esprit est le plus éloigne de la société’, aldus Halbwachs, zie: ibid., 8. 17 Ibid.

18 Ibid., 9.

19 Dit waren slechts voorbeelden, benadrukte Halbwachs, want er waren meer sociale groepen en

verschillende soorten samenlevingen, zie: ibid.

20 Ibid., 216 en 235.

21 Zie in dit verband Marc Blochs Les rois thaumaturges uit 1924 over de manieren waarop

symboliek en representatie van het koningschap in de middeleeuwen bijgeloof bevorderde, en ook La société féodale uit 1939-1940 dat een apart hoofdstuk over collectieve herinnering bevat; Bloch, ‘Mémoire collective’, 77.

22 Bloch verwijst naar Halbwachs’ statische interpretatie van de joodse Pesachviering en de

christelijke communie, alsof beide gebruiken door de eeuwen heen exact dezelfde betekenis bleven hebben voor joodse en christelijke gemeenschappen, zie: ibid., 81-82.

(12)

‘C’est par des échanges intellectuels de cette sorte que l’on peut espérer voir progresser les sciences de l’homme. Il n’ya aurait pas pour elles de pire danger qu’un cloisonnement dogmatique, qui amènerait les “sociologues” et les “historiens” à s’ignorer ou à se dédaigner réciproquement. C’est pourquoi j’espère avoir fait oeuvre utile en signalant ici et en discutant ce livre remarquable.’23

Volgens trefwoordonderzoek in Google Scholar en JSTOR is Maurice Halbwachs (1877-1945) de meest geciteerde auteur in relatie tot het veld van ‘memory studies’.24

Overzichtsartikelen noemen hem vaak de grondlegger van de herinneringsstudies, wat suggereert dat hij voor een aparte discipline met een eigen methodologie pleitte.25 Dat klopt

niet: Halbwachs was socioloog en hij beschouwde zijn herinneringstheorie als een bijdrage aan de sociale morfologie. Hoewel hij de term ‘collectieve herinnering’ als eerste

systematisch gebruikte, was hij bovendien niet de enige in zijn tijd die zich met de sociale dimensie van herinneren bezighield.26 Zo werkte de Duitse kunsthistoricus Aby Warburg

(1866-1929) in de jaren negentientwintig in Hamburg aan het kunstproject Der Bilderatlas Mnemosyne, waarin hij de beeldende kunst tot drager van de ‘sociale herinnering’ (soziale Gedächtnis) bestempelde.27 Hij verwees met die term naar de culturele overdracht van

klassieke expressievormen en symbolen door middel van de beeldende kunst

(Bildergedächtnis). In die expressievormen en symbolen lag volgens hem een collectieve,

23 Ibid., 82.

24 S. Gensburger, ‘Halbwachs’ studies in collective memory: a founding text for contemporary

“memory studies”?’, Journal of Classical Sociology 16:4 (2016) 396-413, aldaar 397-398.

25 A. Erll, ‘Cultural memory studies: an introduction’ in: Idem en A. Nünning (red.), Cultural

memory studies: an international and interdisciplinary handbook (Berlijn: Walter de Gruyter, 2008) 1-15, aldaar 8; J. K. Olick, ‘The ciphered transits of collective memory: Neo-Freudian impressions’, Social Research 75:1 (2008) 1-22, aldaar 5; B. Schwartz en H. Schuman, ‘Commemoration and belief: Abraham Lincoln in American memory, 1945-2001’, American Sociological Review 70:2 (2005) 183-203, aldaar 183; M. Fulbrook, ‘History-writing and “collective memory”’ in: B. Niven en S. Berger (red.), Writing the history of memory (Londen en New York, 2014) 65-88, aldaar 68.

26 Onderzoekers voeren de oorsprong van de term terug naar de Oostenrijkse schrijver en dichter

Hugo von Hofmannsthal (1874-1929). Hofmannsthal gaf in 1902 in het huis van graaf Karl

Lanckoronski een toespraak over de beleving van beeldende kunst en de verhouding tussen waarnemer en object. In dat verband sprak hij van ‘die aufgesammelte Kraft der geheimnisvollen Ahnenreihe in uns, die übereinandergetürmten Schichten der aufgestapelten überindividuellen Erinnerung’. Hij verwees met de term dus niet, zoals Halbwachs, naar sociale kaders extern aan het individu, maar naar een innerlijke beleving. Voor een bespreking van Hofmannsthals toespraak, zie: H. Grundmann, “Mein Leben zu erleben wie ein Buch”: Hermeneutik des Erinnerens bei Hugo von Hofmannsthal (Würzburg: Königshausen und Neumann, 2003) 116-124.

27 Dat het gebruik van dergelijke begrippen veralgemeniseerde, illustreert historicus Carl Becker: in

zijn beroemde toespraak ‘Everyman his own historian’ (1931) definieerde hij geschiedschrijving als ‘the artificial extension of the social memory’, zie: C. Becker, ‘Everyman his own historian’, The American Historical Review 37:2 (1932) 221-236, aldaar 231; A. Warburg, Der Bilderatlas Mnemosyne. Gesammelte Schriften II:2, herdruk van onvoltooid origineel uit 1929 (Berlijn: Akademie, 2003).

(13)

‘oorspronkelijke’ ervaring besloten die, vanwege haar langdurige overlevering, bijdroeg aan een gemeenschappelijke (westerse) cultuur.28 Dat deze verwevenheid van kunst en cultuur ook

een belangrijke rol speelt in het werk van Assmann, zal naar voren komen in hoofdstuk drie).29

Rond dezelfde periode deed de Engelse sociaalpsycholoog Frederic Bartlett (1886-1969) intercultureel en experimenteel onderzoek naar de verhouding tussen percepties, herinnering en verbeelding in Groot-Brittannië. Hij stelde vast dat de wijze waarop individuen zich een gebeurtenis uit het verleden herinneren, sterk afhankelijk is van bestaande culturele schema’s (schemes) en persoonlijke attitudes.30 Hij publiceerde zijn bevindingen in de bundel

Remembering: a study in social and experimental psychology (1932), waarin hij, net als Halbwachs in 1925, concludeerde dat herinneringen niet in voltooide staat in het brein zijn opgeslagen, maar dat ze op basis van sporen (traces) worden gereconstrueerd.31

Halbwachs stond dus niet alleen in zijn ‘herontdekking’ van de herinnering als sociaal bepaald object, maar wat hem van Warburg en Bartlett onderscheidt is dat hij zich ook specifiek voor de verhouding tussen collectieve herinnering en geschiedwetenschap interesseerde. Die twee categorieën verschilden volgens hem fundamenteel van elkaar en moesten zodoende als elkaars tegenovergestelden worden opgevat. Halbwachs’ tegenstelling van herinnering en geschiedenis werd eind jaren negentienzeventig opgepakt door Pierre Nora, die haar als uitgangspunt nam voor zijn bekende boekenserie Les lieux de mémoire (1984-1992). Niet veel later lieten Aleida en Jan Assmann zich ook door Halbwachs’ gedachtegoed inspireren bij het opstellen van hun eigen theorie van communicatieve en culturele herinnering. Met het succes van Nora’s Les lieux de mémoire en Assmanns’ herinneringstheorie groeide de academische belangstelling voor Halbwachs, die omgedoopt werd tot vader van de herinneringsstudies.

28 Ibid.; C. Smoljanizki, Erinnerungskultur. Theorien zum kollektiven Gedächtnis nach Halbwachs,

Warburg, Nora und Assmann (München: GRIN Verlag, 2013) 7; A. Confino, ‘History and memory’ in: E. Schneider, D. Woolf en I. Hesketh (red.), The Oxford handbook of historical writing. Vol. 5: historical writing since 1945 (Oxford, New York en Auckland: Oxford University Press, 2011) 36-51, aldaar 37.

29 Overigens is de invloed van Warburgs ideeën grotendeels te danken aan kunsthistoricus en biograaf Ernst Hans Gombrich, die Warburgs theorie van het sociaal geheugen in de jaren negentientachtig reconstrueerde op basis van losse, gefragmenteerde aantekeningen, zie in dit verband: J. K. Olick, V. Vinitzky-Seroussi en D. Levy, ‘Introduction’ in: Idem (red.), The collective memory reader (Oxford en New York: Oxford University Press, 2011) 3-61, aldaar 21.

30 F. Bartlett, Remembering: a study in social and experimental psychology (Cambridge: Cambridge

University Press, 1932); New World Encyclopedia, Frederic Bartlett, http://www.newworld encyclopedia.org/entry/ Frederic_Bartlett (9 maart 2017) (geraadpleegd op 9 maart 2017).

(14)

Aleida Assmann heeft Halbwachs’ tegenstelling van herinnering en geschiedenis vervolgens ter discussie gesteld in haar eigen werk, geschreven na de artikelen die ze samen met haar man publiceerde. Ze nuanceert ook zijn herinneringstheorie, die ze onderverdeelt in vier verschillende categorieën van herinnering. Deze nauwe relatie maakt een nadere

bestudering van Halbwachs en de context waarbinnen hij schreef wenselijk – temeer omdat die context in de bespreking van zijn werk in overzichtsartikelen en bundels onderbelicht blijft. Dus: tegen welke intellectuele achtergrond formuleerde Halbwachs zijn theorie en wat verklaart zijn interesse, als socioloog, voor de relatie tussen collectieve herinnering en geschiedwetenschap?

Een specifiek milieu aan de Universiteit van Straatsburg (1919-1935)

Maurice Halbwachs (Reims, 1877-Buchenwald, 1945) groeide op in een katholiek gezin en binnen een liberaal, intellectueel milieu in Parijs.32 Hij ging naar het Lycée Henri IV en kreeg

daar les van de Franse filosoof Henri Bergson (1859-1941), wiens ideeën hem in de

beginjaren van zijn loopbaan sterk beïnvloedden. Daarna studeerde hij Duitse filosofie aan de École Normale Supérieure, een periode waarin hij zich ontwikkelde tot een gematigd socialist in de traditie van Jean Jaurès.33 Zijn eerste boek, Leibniz (1907), is een filosofische studie naar

de Duitse wiskundige en filosoof Gottfried Wilhelm Leibniz (1646-1716).34 Hij maakte in de

jaren daarop geleidelijk de overstap van filosofie naar het opkomende veld van sociologie, zich afkerend van zijn vroege leermeester Bergson.35

32 Voor een tijdlijn van Halbwachs’ leven, zie: 50 Klassiker der Soziologie – Maurice Halbwachs,

http://agso.uni-graz.at/lexikon/klassiker/halbwachs/22bio.htm (z.d.).

33 W. Lepenies, The seduction of culture in German history (New Jersey: Princeton University Press,

2006) 107-108; L. A. Coser, ‘Introduction: Maurice Halbwachs, 1877-1945’ in: M. Halbwachs, On collective memory (Chicago en Londen: The University of Chicago Press, 1992 [1924; 1941]) 1-34, aldaar 4.

34 M. Halbwachs, Leibniz (Parijs: Melotée, 1907); In 1912 publiceerde hij een sociologische studie naar de hiërarchie van de behoeften van verschillende klassen binnen industriële samenlevingen. Een jaar later volgde een economische studie naar de Belgische statisticus Adolphe Quételet (1796-1874), zie: M. Halbwachs, La classe ouvrière et les niveaux de vie: recherches sur la hiérarchie des besoins dans les sociétés industrielles contemporaines (Parijs: Félix Alcan, 1912) en M. Halbwachs, La théorie de l’homme: essai sur Quételet et la statistique morale (Parijs: Félix Alcan, 1913).

35 In 1911, toen hij voor onderzoek in Berlijn verbleef en zich als correspondent van de socialistische

krant l’Humanité kritisch had uitgelaten over het Berlijnse politiegeweld tegen stakende arbeiders, werd Halbwachs op last van de Pruissische overheid Pruissen uitgezet. Deze aangrijpende gebeurtenis, zo schreef Halbwachs later in een memorandum, was van grote invloed geweest op zijn verdere leven, zie: ibid., 4-5 en Lepenies, The seduction of culture, 110-111.

(15)

Na de Eerste Wereldoorlog, in 1919, kreeg Halbwachs de leerstoel Sociologie en Onderwijskunde aan de nieuwe Universiteit van Straatsburg toegewezen.36 Aan deze

voorheen Duitse, maar nu Frans geworden universiteit heerste een open klimaat met veel interdisciplinair contact tussen de docenten. Hij leerde hier de jongere historici Marc Bloch en Lucien Febvre kennen, met wie hij veelvuldig in discussie trad en kennis uitwisselde. Bloch en Febvre zetten zich in de jaren negentientwintig in voor een nieuw soort geschiedschrijving, die nauw moest gaan samenwerken met de sociale wetenschappen. Die geschiedschrijving richtte zich op sociaaleconomische geschiedenis en de ‘mentale uitrusting’ (outillage mental) van de samenleving als geheel.37 Zij oefenden met hun missie kritiek uit op de gangbare

politieke geschiedschrijving van hun tijd die zich alleen met een kleine bovenlaag van de samenleving bezighield. Geïnspireerd door het werk van Halbwachs, beschouwden ze de geschiedenis van collectieve herinneringen als een essentieel onderdeel van de

mentaliteitsgeschiedenis (histoire des mentalités), de studie naar het ‘anonieme,

vanzelfsprekende en stereotiepe denken en voelen van een groep mensen in een bepaalde tijd’.38 Toen ze eind jaren negentientwintig hun beroemde tijdschrift Annales d’histoire

économique et sociale (1929) lanceerden, vroegen ze Halbwachs (als enige socioloog) zitting te nemen in de redactie.39

Na de Eerste Wereldoorlog werden in Frankrijk tal van monumenten opgericht ter nagedachtenis aan de soldaten die in de strijd voor het vaderland gesneuveld waren. Het is goed mogelijk dat Halbwachs zich door deze herdenkingspraktijk liet inspireren tot het opstellen van zijn theorie van collectieve herinnering. Tegen de achtergrond van

interdisciplinaire uitwisseling met historici, begon hij zich specifiek voor de verhouding tussen collectieve herinnering en geschiedwetenschap te interesseren en besloot hij om zijn theorie verder uit te werken. La mémoire collective, dat postuum verscheen in 1950, bevat een

36 Dit was de eerste leerstoel Sociologie in Frankrijk; Halbwachs werkte tijdens de Eerste

Wereldoorlog op het Franse ministerie van Defensie. Vanwege zijn bijziendheid was hij afgekeurd voor het leger, zie: Coser, ‘Introduction’, 5.

37 Zie in dit verband: Confino, ‘History and memory’, 37.

38 N. Lettinck, Geschiedbeschouwing en beleving van de eigen tijd in de eerste helft van de twaalfde

eeuw (Amsterdam: Verloren, 1983) 13.

39 Halbwachs verliet de Universiteit van Straatsburg in 1935, toen hij tot hoogleraar Sociologie werd

benoemd aan de Universiteit van Sorbonne. In 1936 volgde Bloch, die tot hoogleraar Geschiedenis werd benoemd. Toen het Vichybewind in 1940 aan de macht kwam, moest Bloch vanwege zijn joodse komaf de universiteit verlaten. Hij werd actief in het Franse verzet en door de Gestapo in 1944 opgepakt en gefusilleerd, zie: B. S. Hellemans, Denken over cultuur: een introductie voor

geesteswetenschappers (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2017) 62; P. Burke, The French historical revolution. The Annales school 1929-2014, tweede, herz. druk (Cambridge en Malden: Polity Press, 2015) 18 en 24-25.

(16)

apart hoofdstuk over de verhouding tussen herinnering en geschiedenis.40

Herinneringsonderzoekers verwijzen doorgaans alleen naar de Engelse vertaling van dit hoofdstuk, dat in PDF-vorm online toegankelijk is, ogenschijnlijk zonder acht te slaan op de overige drie hoofdstukken van La mémoire collective.41 De oorspronkelijke bedoeling van

het werk en de intellectuele context waarbinnen het geschreven werd verdwijnen daardoor uit beeld. Wie wil begrijpen wat Halbwachs met zijn werk en collectieve herinneringsbegrip wilde bereiken, moet eerst een blik werpen op het werk van de twee academici die hem het meest beïnvloedden, filosoof Henri Bergson en socioloog Émile Durkheim. Zij illustreren ten eerste dat de academische interesse in de herinnering, als centrale categorie om menselijk gedrag te verklaren, zich al eerder aankondigde en ten tweede dat het debat over de

verhouding tussen herinnering en geschiedenis vanaf het begin verstrengeld is geweest met theorieën over besef van tijd en moderniteit.

Henri Bergson (1859-1941) had aan het einde van de negentiende eeuw een theorie van geleefde tijd geformuleerd, waarmee hij kritiek uitte op de filosofische stroming van het materialistisch determinisme. In die theorie maakte hij een onderscheid tussen de ‘reële tijdsduur’ (durée réele), zoals we die intuïtief innerlijk ervaren en mechanische tijd, zoals die objectief gemeten wordt door wetenschappers.42 Bij mechanische tijd werd de tijd ‘ruimtelijk

voorgesteld als een serie statische nu-momenten die elkaar lineair opvolgden’ – volgens Bergson te vergelijken met stilstaande beelden uit een film.43 Dat leverde een verstoord beeld

van de werkelijkheid op, want échte tijd duurde en was in die zin onmeetbaar: de reële tijdsduur kon je slechts beleven. Hij achtte de herinnering van essentieel belang voor ons individueel bewustzijn, want ze garandeerde de continuïteit van onze ervaringen en verbond aldus het verleden met het heden.44 Hij deelde de herinnering op in twee categorieën: de

‘gewoonte-herinnering’ (mémoire l’habitude) en de ‘ware herinnering’ (mémoire vraie). De 40 Voor de verschillen tussen dit werk en Les cadres sociaux de la mémoire, zie: P. Ricoeur, Memory, history, forgetting, vert. van Mémoire, l’histoire, l’oublie uit 2000 (Chicago en Londen: Chicago University Press, 2006) 120; M. Halbwachs, La mémoire collective, dig. ed. van herdruk uit 1968 (Parijs: Presses Universitaires de France, 1968 [1950]). De titel van dit boek is niet door hemzelf bedacht. Volgens Mary Douglas zou Halbwachs de voorkeur hebben gegeven aan een titel als ‘De individuele herinnering en de collectieve herinnering’. Daar ben ik het mee oneens, want Halbwachs beschouwt de individuele herinnering juist als onderdeel van een sociaal proces, niet als een

onafhankelijke entiteit, zie: M. Douglas, ‘Introduction’ in: M. Halbwachs, The collective memory, vert. van La mémoire collective uit 1950 (New York: Harper and Row, 1980) 1-21.

41 Link: http://marcuse.faculty.history.ucsb.edu/classes/201/articles/80HalbwachsCollMemChap2.pdf. 42 H. Bergson, Matière et mémoire. Essai sur la relation du corps à l’esprit, dig. ed. van herdruk uit

1965 (Parijs: Presses Universitaires de France, 1965 [1886] 145.

43 Zie in dit verband: G. Groot, ‘Bergsons geniale idee’, http://www.dereactor.org/home/detail/

bergsons_ geniale_idee/ (24-09-2014) alinea 5.

44 ‘Toute conscience est donc mémoire’, aldus Bergson, zie: H. Bergson, L’énergie spirituelle. Essais

(17)

gewoonte-herinnering, die gevestigd was in het lichaam, bestond uit door herhaling en oefening aangeleerde handelingen (mécanismes) die nodig waren voor ons dagelijks

functioneren; de ware herinnering, gevestigd in het onderbewustzijn van de geest, sloeg alle ervaringen uit ons verleden op en ordende ze in de volgorde waarin zij plaatsvonden.45 Dit

verleden, ‘inhibé par les nécessités de l’action présente’, bleef echter grotendeels verborgen aan ons.46 Alleen wanneer we droomden en we onze belangstelling voor ‘effectief handelen’

(l’action efficace) lieten varen, konden we toegang verkrijgen tot deze diepere, ware herinnering.47

De Franse socioloog Émile Durkheim (1858-1917) hield zich ook met het bewustzijn bezig, maar kwam tot fundamenteel andere conclusies. Volgens hem werd menselijk gedrag bepaald door ‘sociale feiten’ (faits sociaux): conventionele wijzen van handelen, denken en geloven die extern zijn aan het individu.48 Sociale feiten hadden een dwingend vermogen over

het individu, maar daar hoefde het individu zich niet steeds bewust van te zijn.49 Zij vonden

hun oorsprong in de samenleving en waren daarom geen psychische verschijnselen, die slechts bestonden in het individueel bewustzijn (conscience individuelle). Ze moesten

beschouwd worden als ‘dingen’ die men van buitenaf wetenschappelijk kon bestuderen – dat wil zeggen, door middel van waarneming en experiment.50 Durkheim legitimeerde met zijn

theorie aldus het bestaan van de sociologie als autonome discipline met een eigen

methodologie en studieobject: sociologen deden onderzoek naar de objectieve representaties van sociale verschijnselen, zoals die zich manifesteren in onder meer collectieve gebruiken, rituelen, religieuze symbolen, mythen, volksgezegden en herdenkingsdagen.51 Gezamenlijk

vormden deze collectieve representaties (répresentations collectives) het collectief bewustzijn (conscience collective) van de samenleving.52 Het collectief bewustzijn bevorderde op zijn

beurt solidariteit tussen mensen onderling en was als zodanig een belangrijke voorwaarde voor sociale cohesie en orde.53

45 Bergson, Matière et mémoire, 90. 46 Ibid., 92.

47 Ibid.

48 E. Durkheim, Les Règles de la Méthode Sociologique (Parijs: Presses Universitaires de France,

1963 [1895]).

49 M. Leezenberg en G. de Vries, Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen, zevende, herz. druk (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2010) 161.

50 J. C. Verhoeven, Op zoek naar de samenleving. Antwoorden van sociologen, vierde, herz. druk

(Leuven: Uitgeverij Acco, 2001) 54-55.

51 Leezenberg en De Vries, Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen, 162.

52 Ibid.; E. Durkheim, De la division du travail social, herdruk uit 1967 (Parijs: Presses Universitaires

de France, 1967 [1893]).

53 Durkheim maakte een onderscheid tussen traditionele, pre-industriële samenlevingen waar sprake is

(18)

In La mémoire collective verwerpt Halbwachs Bergsons individualistische benadering en past hij Durkheims collectivistische benadering toe op het fenomeen herinnering. In vier losse hoofdstukken onderzoekt hij hoe collectieve herinnering zich verhoudt tot

achtereenvolgens individuele herinnering (1), historische herinnering (2), tijd (3) en ruimte (4). Het boek is onvoltooid en heeft zodoende geen inleiding of overkoepelende conclusie.54

Tijdens het Vichybewind in 1944 werden Halbwachs’ joodse schoonouders in Lyon vermoord door Franse fascistische milities. Toen Halbwachs naar Lyon ging om

gerechtigheid te eisen, werd hij samen met zijn zoon, die actief was in het Franse verzet, door de Gestapo gearresteerd en naar concentratiekamp Buchenwald gedeporteerd. Daar stierf hij begin 1945.55

sprake is van organische solidariteit (solidarité organique). Terwijl mechanistische solidariteit zich baseert op de uniformiteit van een gemeenschap, gedeelde normen en waarden en een sterke sociale druk tot conformisme, gaat organische solidariteit uit van sociale differentiatie, individualisme en afgenomen sociale druk (vanwege toegenomen onderlinge afhankelijkheid als gevolg van

arbeidsverdeling en specialisatie). Een snelle overgang van mechanistische naar organische solidariteit, van een pre-industriële gemeenschap naar een industriële samenleving, kon volgens Durkheim leiden tot een staat van ‘anomie’, waarmee hij een gevoelde normloosheid en doelloosheid bedoelde. Hij relateerde deze gemoedstoestand aan onder meer het toegenomen aantal zelfdodingen in zijn tijd, zie: ibid., 15-16 en E. Durkheim, De la division du travail, 150; Durkheims werk en

tijdschrift L’Année sociologique waren populair onder de historici van de Annales-beweging, zie: Leezenberg en De Vries, Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen, 158; K. van Assche, De Holocaust in de westerse collectieve herinnering: genese, dynamiek en representatie, proefschrift (Gent: Universiteit van Gent, 2010) 61.

54 Halbwachs publiceerde in de periode tussen deze twee werken nog drie andere boeken, namelijk

Les causes du suicide (1930), Analyse des mobiles dominant qui orientent l’activité des individus dans la vie sociale (1938) en La topographie légendaire des évangiles en terre sainte: étude de mémoire (1941). Van laatstgenoemd boek zijn delen door socioloog Lewis Coser naar het Engels vertaald, zie: Halbwachs, On collective memory, 191-235.

55 Schrijver Jorge Semprún, voormalig student van Halbwachs en medegevangene in Buchenwald,

heeft Halbwachs’ sterfbed beschreven in zijn autobiografische roman Schrijven of leven, zie: J. Semprún, Schrijven of leven, vert. van L’Écriture ou la vie uit 1994 (Amsterdam: Meulenhoff, 1996) 24-25 en 28-31; Halbwachs’ zoon overleefde het kamp, maar pleegde na de oorlog zelfmoord. Yvonne Basch, Halbwachs’ vrouw, was ondergedoken geweest en overleefde de oorlog, zie: Coser,

(19)

De (re)constructie van het verleden

Bergson had betoogd dat alle ervaringen uit ons verleden bewaard bleven in ons

onderbewuste en dat slechts ons brein – gericht op effectiviteit en functionaliteit – ons ervan weerhield om deze ervaringen op te roepen. Volgens deze zienswijze waren volledig

gevormde beelden van gebeurtenissen uit het verleden in onze ware herinnering opgeslagen, zoals ‘pages imprimées dans les livres qu’on pourrait ouvrir, alors même qu’on ne les ouvre plus’.56 Dat was onjuist, aldus Halbwachs:

‘Pour nous, au contraire, ce qui subsiste, ce n’est pas, dans quelque galerie soutteraine de notre pensée, des images toutes faites, mais c’est, dans la société, toutes les indications nécessaires pour reconstruire tells parts de notre passé que nous nous représentons de façon incomplete ou indistincte, ou que, même, nous croyons entièrement sorties de notre

mémoire.’57

Weliswaar blijven er ‘sporen’ (traces) achter in ons brein die we als individuen reconstrueren, maar dit reconstrueren doen we op basis van sociale referentiekaders.58 Met behulp van die

kaders vullen we de leemten in onze eigen herinnering. Tijdens het herinneringsproces brengen we onze eigen gefragmenteerde herinneringen in overeenstemming met de collectieve herinnering van de groep, waardoor ‘nieuwe beelden oudere vervangen’: ‘la mémoire s’enrichit d’apports étrangers qui, dès qu’ils ont pris racine et retrouvé leur place, ne se dinstingent plus des autres souvenirs’.59 Dit verklaart ook het probleem van tegenstrijdige

herinneringen, aangezien geen twee individuen deel uitmaken van exact dezelfde groepen en de groepen waartoe je als individu behoort veranderen.

Zonder sporen overigens geen sociale kaders, benadrukte Halbwachs: ‘un cadre vide ne peut se remplir tout seul’.60 Hij impliceerde daarmee dat de collectieve herinnering dus niet

als zelfstandige entiteit boven de hoofden van mensen ‘zweeft’, maar dat het de interactie tussen mensen is, die de collectieve herinnering in het leven roept. Dat principe paste hij ook toe op het fenomeen ‘tijd’. Een individu dat in volledige afzondering zou opgroeien, stelde hij in lijn met Durkheim, had geen bewustzijn van het verstrijken van tijd. Tijdsindelingen

56 Halbwachs, La mémoire collective, 56. 57 Ibid.

58 Ibid., 50. 59 Ibid., 51. 60 Ibid., 46.

(20)

baseerden zich op sociale conventies en gewoonten en daarom moest van ‘collectieve representaties van tijd’ gesproken worden.61

Halbwachs maakte vervolgens een onderscheid tussen ‘kaders in de verte’ (cadres lointains) en ‘nabije milieus’ (milieux proches). 62 De natie – in zijn werk geen belangrijk thema –

schaarde hij onder de eerste categorie. Die was volgens hem dusdanig ver van het individu verwijderd en als idee dusdanig abstract, dat het individu er gedurende zijn persoonlijke leven maar weinig direct mee in aanraking kwam.63 Tot ‘nabije milieus’ rekende hij familierelaties,

vriendschappen en de werkomgeving, die hij relateerde aan sociale klasse. Hoe kleiner de groep, hoe meer de groep belang hechtte aan het levend houden van de eigen collectieve herinnering. Zo dacht en herinnerde men in traditionele dorpsgemeenschappen gezamenlijk (‘en commun’), terwijl in de steden de verhoudingen losser waren vanwege sociale

differentiatie.64

De strikte tegenstelling van collectieve herinnering en geschiedenis

In het tweede hoofdstuk besprak Halbwachs de verhouding tussen herinnering en

geschiedenis. Hij vond ‘historische herinnering’ maar een ongelukkige term, want collectieve herinnering was in veel opzichten juist het tegenovergestelde van geschiedenis (‘zoals we die leren uit boeken of op school’).65 Sociale groepen, die in de collectieve herinnering elementen

uit het verleden levend hielden ten behoeve van de groep, hoefden namelijk geen rekening te houden met de strenge richtlijnen die de geschiedwetenschap (l’étude de l’histoire) volgde bij het selecteren, ordenen en duiden van gebeurtenissen uit het verleden.66 Hij argumenteerde:

‘C’est qu’en général l’histoire ne commence qu’au point où finit la tradition, moment où s’éteint ou se décompose la mémoire sociale. Tant qu’un souvenir subsiste, il est inutile de le fixer par écrit, ni même de le fixer purement et simplement. Aussi le besoin d’écrire l’histoire d’une période, d’une société, et même d’une personne ne s’éveille-t-il que lorsqu’elles sont déjà trop éloignées dans le passé pour qu’on ait chance de trouver longtemps encore autour de soi beaucoup de témoins qui en conservent quelque souvenir.’67

61 Ibid., 62. 62 Ibid., 51-52. 63 Ibid. 64 Ibid. 65 Ibid., 53. 66 Ibid., 54. 67 Ibid.

(21)

Kortom, ‘dode’ geschiedenis begon wanneer de ‘vitale’ herinnering was afgestorven. Deze redenering veronderstelde dat eigentijdse geschiedschrijving dus niet bestond. Wanneer was een verleden lang genoeg geleden om er historisch onderzoek naar te kunnen verrichten? In Halbwachs’ ogen verloor de geleefde collectieve herinnering haar relevantie wanneer er sprake was van een generatiewisseling en er dus geheel nieuwe groepen ontstonden.68 De

irrelevant geworden herinnering kon dan alleen nog van de vergetelheid gered worden door haar weer te geven in een coherent narratief, ‘tandis que les paroles et les pensées meurent, les écrits restent’.69 Maar hoewel geschiedschrijving een poging was om de kloof tussen verleden

en heden te dichten, leverde zij geen directe ervaring van het verleden op, zoals bij collectieve herinnering.70 Geschiedenisboeken illustreerden namelijk vooral hoe anders het verleden was

ten opzichte van het heden:

‘Le seul effet de telles publications, c’est de nous faire comprendre à quel point nous sommes éloignés de celui qui écrit et de ceux qu’il décrit. Il ne suffit pas que quelques individus dispersés aient consacré à cette lecture beaucoup de temps et de force d’attention pour renverser les barrières qui nous séparent de cette époque. L’étude de l'histoire ainsi entendue n’est réservée qu’à quelques spécialistes […] L’histoire qui veut serrer de près le détail des faits devient érudite et l’érudition n’est le fait que d’une toute petite minorité.’71

Waar collectieve herinnering gericht was op het scheppen van continuïteit tussen heden en verleden, benadrukte de geschiedwetenschap juist discontinuïteit en dus het anders-zijn van het verleden. Historici deelden het verleden op in aparte tijdvakken met elk een eigen

karakter: zij periodiseerden. Vervolgens observeerden ze deze afgebakende tijdvakken (en de groepen binnen die tijdvakken) van buitenaf en op afstand, en daarmee vestigden ze de aandacht op temporele verandering en heterogeniteit.72

Halbwachs achtte deze positivistische invulling van geschiedenis niet problematisch. Historici hielden hun persoonlijke opvattingen, net zoals andere wetenschappers, strikt gescheiden van hun onderzoek. De maatschappelijke meerwaarde van dat historisch onderzoek trok hij overigens wel in twijfel: ‘on reproche même quelquefois au labeur

historique cet excès de spécialisation et le goût extrême de l’étude détaillée qui se détourne de

68 Hij stelde in die zin dus niet, zoals sommige geheugenonderzoekers tegenwoordig suggereren, dat

dynamische groepen zelf voortdurend aan verandering onderhevig zijn. Veranderingen in de collectieve herinnering wezen volgens Halbwachs op het ontstaan van een geheel nieuwe groep.

69 Halbwachs, La mémoire collective, 53. 70 Ibid.

71 Ibid., 54. 72 Ibid., 56.

(22)

l’ensemble et prend en quelque sorte la partie pour un tout’.73 Was deze kritiek gericht op de

elitaire politieke geschiedschrijving waartegen Bloch en Febvre zich afzetten of eerder op de annalisten zelf, met wie hij geregeld samenwerkte? Al eerder in zijn boek had hij geschiedenis spottend vergeleken met een kerkhof, ‘où l’espace est mesuré, et où il faut, à chaque instant, trouver de la place pour de nouvelles tombes’.74 In het licht van Halbwachs’ samenwerking

met de Annales en zijn persoonlijke vriendschap met Bloch doet deze toonzetting misschien vreemd aan, maar mogelijk – of zelfs juist – legde die interdisciplinariteit de spanning tussen divergerende verklaringsidealen bloot.

Waar geschiedenis uitging van het anders-zijn van het verleden, benadrukte collectieve herinnering juist de overeenkomsten tussen verleden en heden, aldus Halbwachs. Zij plaatste het unieke karakter van de eigen groep centraal en voorzag de groep van een ‘tableau de lui-même’.75 Dat zelfbeeld bevorderde de groepsbinding en dus een notie van

gemeenschappelijke identiteit:

‘Le groupe, au moment où il envisage son passé, sent bien qu’il est resté le même et prend conscience de son identité à travers le temps. […] L’essentiel est que les traits par lesquels il se distingue des autres subsistent, et qu’ils soient empreints sur tout son contenu.’76

Door een verscheidenheid aan groepen en dus collectieve herinneringen kon er nooit een universele collectieve herinnering bestaan (‘toute mémoire collective a pour support un groupe limité dans l’espace et dans le temps’).77 Geschiedenis was, daarentegen, unitair en als

‘un océan où affluent toutes les histoires partielles’ moest ze als de universele herinnering van de mens worden opgevat.78

Geschiedenis, als ‘tableau van veranderingen’, presenteerde volgens Halbwachs een ‘opeenvolging en totaliteit van de feiten’, onafhankelijk van het oordeel van een specifieke groep.79 Zij was slechts schriftelijk vast te leggen als gebeurtenissen uit het verleden van de

groepsherinnering werden losgemaakt, en de banden ‘par où ils tenaient à la vie

psychologique des milieux sociaux où ils se sont produits’ werden doorgesneden.80 Aldus was

73 Ibid., 57. 74 Ibid., 32. 75 Ibid., 59. 76 Ibid., 58 en 60.

77 In dit opzicht wijkt Halbwachs af van Durkheim, die sprak van een universeel collectief bewustzijn;

Ibid.

78 Ibid. 57. 79 Ibid. 80 Ibid.

(23)

de taak van de geschiedwetenschap. Historici bestudeerden een verleden dat definitief voorbij en dus afgesloten was. Uitgaande van temporele verandering en specificiteit legden zij de nadruk op verschillen en tegenstellingen. Daartegenover plaatste hij collectieve

herinneringen: als ‘tableaus van gelijkenissen’, plaatsten zij juist het unieke, onveranderlijke karakter van de eigen groep centraal.81 Zulke groepen leefden ‘voor zichzelf’ en versterkten

hun zelfbewustzijn door gezamenlijk (en afzonderlijk van andere groepen) te herinneren.82

Ook nu deed Halbwachs geen enkele uitspraak over de politieke implicaties van zijn theorie. Konden leden van de groep invloed uitoefenen op wat collectief herinnerd of juist vergeten werd? Als identiteitsbesef bovendien afhankelijk was van de collectieve herinnering, die op basis van groepsbelangen vanuit het heden werd gereconstrueerd, dan volgde daaruit dat identiteit een niet-essentialistisch begrip was. Verschafte deze conclusie ook inzicht in de politieke ontwikkelingen van zijn eigen tijd? Enerzijds vestigde Halbwachs met zijn

herinneringstheorie de aandacht op de (re)constructie van het verleden in heden, maar

anderzijds schoof hij met zijn collectivistische benadering de invloed van menselijk handelen naar de achtergrond.

Ankerplaatsen van de herinnering

In het laatste hoofdstuk van La mémoire collective richtte Halbwachs zich tot slot op de verhouding tussen collectieve herinnering en ruimte. Groepen, stelde hij, raken verstrengeld met hun ruimtelijke omgeving. Plekken of objecten in die omgeving functioneren als ‘une société muette et immobile’, die helpt bij het oproepen van herinneringen.83 Als voorbeeld

leverde hij het interieur van een woning, dat een stabiliserende invloed uitoefent op het gezin dat er woont.84 Dat principe trok hij vervolgens breder met een analyse van economische,

juridische en religieuze ruimtelijke kaders. Hij toonde daarin onder meer aan hoe aan zulke illusies van onveranderlijkheid allerlei rechten (en plichten) ontleend worden en besloot85:

‘Il n’est pas exact que pour se souvenir il faille se transporter en pensée hors de l’espace, puisque au contraire c’est l’image seule de l’espace qui, en raison de sa stabilité, nous donne l’illusion de ne point changer à travers le temps et de retrouver le passé dans le présent; mais

81 Ibid. , 59.

82 Ibid., 58 en 59.

83 Ibid., 97. 84 Ibid.

(24)

c’est bien ainsi qu’on peut définir la mémoire; et l’espace seul est assez stable pour pouvoir durer sans vieillir ni perdre aucune de ses parties.’86

Halbwachs definieerde de herinnering als sociaal bepaald object en leverde zo kritiek op individualistische benaderingen binnen de psychologie. Uitgaande van zijn explanandum dat onze gedachten (het meest) onsamenhangend zijn wanneer we dromen, concludeerde hij dat herinneren een sociaal proces is, dat pas betekenis en samenhang krijgt binnen sociale kaders van de groepsherinnering. Ervaringen uit het verleden worden op basis van deze kaders en sporen vanuit het heden gereconstrueerd. Met zijn sociologische theorie vond Halbwachs aansluiting bij historici Marc Bloch en Lucien Febvre, die in de jaren twintig toenadering zochten tot de sociale wetenschappen en de collectieve herinneringsstudie inlijfden bij hun mentaliteitsgeschiedenis. Door deze intellectuele uitwisseling met historici van de Annales-beweging, legde Halbwachs zich toe op de verhouding tussen collectieve herinnering en geschiedenis. Hij presenteerde de twee categorieën als antithese: ‘warme’ collectieve herinnering was vitaal en pluriform en benadrukte de continuïteit tussen heden en verleden; ‘koude’ geschiedenis was dood en unitair en benadrukte de kloof tussen heden en verleden. Hij achtte deze verhouding overigens niet problematisch – dat wil zeggen, de ene sfeer werd niet per definitie door de andere met uitsterven bedreigd; zij werkten eerder door divergerende functies langs elkaar heen.

Halbwachs’ these dat bepaalde plekken en objecten in de ruimtelijke omgeving ankerplaatsen zijn voor de herinnering, inspireerde Pierre Nora eind jaren negentienzeventig tot de lancering van zijn project Les lieux de mémoire. Hij nam daarin Halbwachs’

tegenstelling van de collectieve herinnering en geschiedwetenschap over, die hij gebruikte om zijn vaderlandse herinneringsgeschiedenis van Frankrijk te legitimeren. Midden jaren

negentientachtig en vanuit heel andere hoek, keerden ook Aleida Assmann en haar man, Jan Assmann, terug naar Halbwachs’ theorie, die ze als vertrekpunt namen voor hun theorie van communicatieve en culturele herinnering. Pas daarna, aan het begin van de jaren negentig, zou Aleida Assmann zich op de specifieke verhouding tussen herinnering en geschiedenis richten.

Wat verklaart de latente aanwezigheid van Halbwachs’ werk in de decennia daartussen? In de eerste plaats waren de belangrijkste beoefenaars van de collectieve herinneringsstudie er na de Tweede Wereldoorlog niet meer: Halbwachs was in 1945 in concentratiekamp Buchenwald gestorven en Bloch in 1944 door de nazi’s gefusilleerd.

(25)

Historicus Peter Burke heeft ten tweede in zijn geschiedenis van de Annales-beweging aangetoond dat met het aantreden van een tweede generatie annalisten na de oorlog onder aanvoering van Fernand Braudel de mentaliteitsgeschiedenis en andere culturele onderwerpen naar de ‘marges van de Annales-onderneming’ verdrongen werden.87 Dat zal er ook voor

gezorgd hebben dat de historische interesse in de daaraan verwante thematiek van de collectieve herinnering afnam. Historicus Willem Frijhoff geeft ten derde een inhoudelijke verklaring. ‘Socialisering van de herinnering’, schrijft hij in De mist van de geschiedenis (2011), ‘betekende aandacht voor de dynamiserende rol van herinnering bij groepsvorming en identiteit. Zij had dus in potentie een kritische functie, en in de zich verstarrende nationale ideologieën van links, midden en rechts had men daar even geen behoefte aan’.88

Overigens behoeft de algemene veronderstelling dat Halbwachs’ werk decennialang ‘in de ijskast’ werd gezet (Frijhoff, 2011), ‘onopgemerkt bleef’ (Confino, 2011) en in de jaren tachtig ‘herontdekt’ (Thijs, 2009) moest worden, enige nuancering.89 De

publicatiegeschiedenis van zijn werk suggereert namelijk dat Halbwachs tenminste onder sociologen gelezen bleef worden in de jaren negentienzestig en -zeventig. Zo verscheen reeds in 1966 een Duitse vertaling van Les cadres sociaux de la mémoire (1925) in de reeks

Soziologische Texte, voorzien van een inleiding van filosoof Lutz Geldsetzer; gevolgd in 1967 door een vertaling van La mémoire collective bij een andere Duitse uitgeverij.90 Ander werk

van Halbwachs werd naar het Engels vertaald, zoals zijn inleiding in de sociale morfologie (1960) en zijn studie naar zelfmoord (1978).91 Twee jaar later volgde bovendien een vertaling

van La mémoire collective, voorzien van een inleiding van antropoloog Mary Douglas.92 In

87 Burke, The French historical revolution, 75.

88 W. Frijhoff, De mist van de geschiedenis. Over herinneringen, vergeten en het historisch geheugen

van de samenleving (Nijmegen: Vantilt, 2011) 71.

89 Confino, ‘History and memory’, 37; Frijhoff, De mist van de geschiedenis, 71; K. Thijs, ‘De lange wortels van het Nieuwe Berlijn. Over de periodisering van de Duitse herinneringscultuur’, Tijdschrift voor Geschiedenis 122:3 (2009) 362-376, aldaar 380.

90 M. Halbwachs, Das Gedächtnis und seine sozialen Bedingungen (Soziologische Texte 34), inl. L.

Geldsetzer, vert. van Les cadres sociaux de la mémorie uit 1925 (Berlijn: Luchterhand, 1966); M. Halbwachs, Das kollektive Gedächtnis, inl. H. Lhoest-Offermann, vert. van La mémoire collective uit 1950 (Stuttgart: Enke, 1967).

91 Laatstgenoemde bevat een inleiding van socioloog Anthony Giddens, die tegen die tijd al

internationaal naam had gemaakt; M. Halbwachs, Population and society: introduction to social morphology, vert. van Morphologie sociale uit 1938 (New York: Free Press, 1960 [1938]); M. Halbwachs, The causes of suicide, vert. van Les causes du suicide uit 1930 (Londen: Routledge en Kegan Paul, 1978 [1930]); Olick, Vinitzky-Seroussi en Levy, ‘Introduction’, 25.

92 M. Halbwachs, The collective memory, inl. M. Douglas, vert. van La mémoire collective uit 1950

(26)

Frankrijk, waar van een taalbarrière geen sprake was, publiceerde de Presses universitaires de France al in 1967 een herziene editie van La mémoire collective.93

Bovenstaande is natuurlijk onvergelijkbaar met de enorme golf van academische interesse in Halbwachs vanaf het midden van de jaren tachtig, maar dat hij in de drie

voorafgaande decennia compleet in de vergetelheid was geraakt, is een overdrijving. Wel kan gesteld worden dat historici – die immers een centrale positie in het debat over de verhouding tussen herinnering en geschiedenis innemen – Halbwachs’ theorie van de herinnering

grotendeels links lieten liggen. Veranderende omstandigheden vanaf het einde van de jaren negentienzeventig brachten daar kennelijk verandering in. Hoofdstuk twee richt zich op die omstandigheden, die Nora in Frankrijk ertoe aanzetten om voor een geschiedenis van

herinneringsplekken te pleiten, en Aleida en Jan Assmann in de Bondsrepubliek inspireerden tot het opstellen van een aangepaste versie van Halbwachs’ herinneringstheorie.

93 Halbwachs, La mémoire collective. N.B. de herziening heeft betrekking op de indeling van het

(27)

II. Geschiedenis in het geding?

Over gevoelde distantie ten opzichte van het verleden en de rol van de historicus

‘Y a-t-il encore un territoire de l‘historien? L’histoire fait-elle illusion parce qu’elle s’annexe par définition le domaine d’expérimentation de l’humain, le temps? Per-delà la diversité des histoires coexistantes, y a-t-il encore une Histoire, l’Histoire?’94

In de reeks Bibliothèque des Histoires van uitgeverij Gallimard verscheen in 1974 de driedelige bundel Faire de l’histoire (‘geschiedenis maken’), onder redactie van Jacques Le Goff en Pierre Nora.95 Dertig Franse historici hadden aan dit werk een bijdrage geleverd. Le

Goff en Nora beoogden met de bundel een nieuwe richting in te slaan in de geschiedschrijving – la nouvelle histoire. Zij hadden daarbij geen overkoepelende menswetenschap voor ogen, zoals Fernand Braudel, maar juist een vergroting van de autonomie van de discipline

geschiedenis.96 De geschiedbeoefening verkeerde namelijk in moeilijkheden, zo meenden zij.

Enerzijds zag zij haar gezag ondermijnd door het toegenomen besef van historici dat

geschiedschrijving relatief is: geschiedenis is niet de som van alle onderzoek uit het verleden, maar het product van een bepaalde context – ‘niet de maar een geschiedenis’ – en anderzijds kampte ze met de ‘agressie van de sociale wetenschappen’, die, ‘beheerst door

kwantificering’, haar tot een ‘laboratorium voor het toetsen van hypothesen uit de eigen disciplines’ reduceerden.97 Misschien wel de grootste uitdaging lag in de opkomst van de

eigentijdse geschiedschrijving, ‘qui se cherche à travers les notions d’histoire immédiate ou d’histoire du présent qui, refusant de réduire la présent à un passé inchoatif, remet en cause la définition bien établie de l’histoire comme science du passé’.98

De Franse geschiedwetenschap, heen en weer slingerend tussen ‘l‘histoire vécue’ en ‘l’histoire construite, subie et fabriquée’, moest een manier vinden om zichzelf opnieuw uit te vinden, aldus Le Goff en Nora.99 De Nouvelle Histoire (of nieuwe Nouvelle Histoire100) was

94 J. Le Goff en P. Nora, ‘Présentation’ in: Idem (red.) Faire de l’histoire. Nouveaux problèmes (Parijs: Gallimard, 1974) vx-xiii, aldaar vii.

95 Idem (red.), Faire de l’histoire. I. Nouveaux problèmes, II. Nouvelles approches, III. Nouveaux

objets, onderdeel van de serie Bibliothèque des Histoires (Parijs: Gallimard, 1974).

96 Fernand Braudel (r. 1946-1972) gaf de voorkeur aan sociaaleconomische en geografische

geschiedenis. Hij had een bepalende hand in welk historisch onderzoek subsidie ontving, zie in dit verband: Burke, The French historical revolution, 73.

97 Le Goff en Nora, ‘Présentation’, x.

98 Ibid., xi. 99 Ibid.

100 Met ‘nouvelle histoire’ verwezen Le Goff en Nora naar een tweede generatie Annalisten onder aanvoering van Braudel, die Bloch en Febvres missie na de Tweede Wereldoorlog in de praktijk had

(28)

een poging daartoe. Zij liet de ‘illusie van het positivisme’ los en legde zich toe op

onderwerpen die in de laatste drie decennia ‘aan de aandacht van historici ontsnapt waren’, zoals mentaliteit, de literatuur, het lichaam, mythen, feestdagen, drink- en eetgewoonten en audiovisuele media.101 Ook richtte ze de blik op onderwerpen die geacht werden zich ‘buiten

het territorium van de geschiedwetenschap’ te bevinden, zoals het onderbewustzijn uit de psychoanalyse en inzichten ontleend aan de moderne taalkunde.102 ‘Le progres des sciences’,

besloten de twee redacteurs hun betoog, ‘se fait par la coupre autant, sinon plus, que par l’extension’.103

Dit Franse pleidooi voor nieuwe vragen, benaderingen en onderwerpen past in een bredere verschuiving in het historisch onderzoek vanaf het midden van de jaren

negentienzeventig, namelijk die van een objectiverende geschiedwetenschap georiënteerd op de sociale wetenschappen naar een meer betekenisgerichte geschiedwetenschap georiënteerd op de sociale antropologie, de literatuurwetenschappen en de psychologie. De primaire aandacht van historici verschoof van sociaaleconomische aspecten, lange ontwikkelingslijnen en -patronen naar betekenis, cultuur en gebeurtenissen. De Britse historicus Lawrence Stone verklaarde deze heroriëntering in 1979 uit de ontgoocheling over het economisch

determinisme en de kwantitatieve methoden uit de sociale wetenschappen.104 De voorkeur van

historici ging in plaats van naar het wetenschappelijke en analytische steeds meer naar het literaire en descriptieve uit.105 Deze herwaardering van een verhalende geschiedschrijving

bracht Stone ook in verband met de wens om historisch onderzoek weer toegankelijk te maken voor een breder lezerspubliek, ‘which is eager to learn what these new innovative questions, methods and data have revealed, but cannot stomach indigestible statistical tables, dry analytical argument, and jargon-ridden prose’.106

Het opleven van het debat over de verhouding tussen herinnering en geschiedenis in de jaren negentientachtig is nauw verweven met deze heroriëntering, die onderdeel was van een gebracht.

101 Le Goff en Nora, ‘Présentation’, xii. 102 Ibid.

103 Ibid., xiii.

104 L. D. Stone, ‘The revival of narrative: reflections on a New Old History, Past and Present 85

(1979) 3-24, aldaar 19.

105 Ibid., 23-24.

106 Ibid., 15; Historicus Eric Hobsbawm heeft deze omslag, in reactie op Stone, gerelativeerd. De

‘nieuwe culturele historici’ kozen weliswaar voor nieuwe vertrekpunten, maar ze bleven ook op hun oude werk steunen, zie: E. Hobsbawm, ‘On the revival of narrative’ in: Idem, On history (Londen: Abacus, 1997) 246-253, aldaar 251. Dit artikel verscheen oorspronkelijk in Past and Present 86 in 1980; Voor een conservatief tegengeluid op de ‘nieuwe geschiedschrijving’, zie: G. Himmelfarb, The new history and the old (Cambridge, Massachusetts en Londen: Harvard University Press, 1987).

(29)

bredere culturele en historische wende in de geestes- en sociale wetenschappen. De toenadering tussen Aleida Assmann en historici, evenals de sterke groei van academische aandacht voor de herinnering als zodanig, moeten in het licht van die brede culturele, historische wende worden bezien. Assmann hield zich in de Bondsrepubliek reeds met herinneringscultuur bezig, toen haar aandacht naar de verhouding tussen herinnering en geschiedenis getrokken werd. De benaderingen van twee historici in het bijzonder zetten haar ertoe aan om in haar werk Erinnerungsräume. Formen und Wandlungen des kulturellen Gedächtnisses (1999) een theorie van Funktionsgedächtnis en Speichergedächtnis te formuleren.107 In de eerste plaats betrof dat de hierboven genoemde Franse uitgever en

historicus Pierre Nora, die in de serie Les lieux de mémoire een traditionele

herinneringstraditie (mémoire) tegenover moderne geschiedwetenschap (histoire) plaatste.108

In de tweede plaats ging dat om de West-Duitse begripshistoricus Reinhart Koselleck, die sceptisch was over collectief herdenken en een kwalitatief onderscheid maakte tussen de geschiedschrijving van een verleden dat nog herinnerd wordt enerzijds en de

geschiedschrijving van een verleden dat ‘louter geschiedenis’ is geworden anderzijds. Assmann verwerpt in haar werk Nora’s Halbwachsiaanse tegenstelling van herinnering en geschiedenis waarop het Les lieux de mémoire-programma gestoeld is, en ze betwijfelt Kosellecks aannames over de gevolgen van toenemende temporele distantie.

Wat betogen Nora en Koselleck precies en welke betekenis krijgt het begrip

‘herinnering’ in hun werk? Hoe interpreteren beide auteurs bovendien de rol van de historicus in de samenleving? Ter beantwoording van deze vragen moet eerst aandacht besteed worden aan de maatschappelijke en intellectuele context van de jaren negentienzeventig en begin jaren negentientachtig, waarop hun werk (en dat van Assmann) een reactie vormt. Vier ontwikkelingsfactoren zijn te onderscheiden die bijdroegen aan een ‘relativering van de betekenis van de geschiedbeoefening’ en ‘onzekerheid over het fenomeen van historisch

107 A. Assmann, Erinnerungsräume. Formen und Wandlungen des kulturellen Gedächtnisses

(München: C. H. Beck, 1999).

108 In dit verband kan ook het werk Zakhor: Jewish history and Jewish memory (1982) van de

Amerikaanse historicus Yosef Yerushalmi (1932-2009) worden genoemd. Yerushalmi’s nostalgische toonzetting en zijn tegenstelling van de collectieve herinnering en geschiedwetenschap lijken veel op die van Nora. Vanwege de omvang van deze scriptie en gezien het feit dat Assmann haar kritiek specifiek op Nora richt (in plaats van Yerushalmi), heb ik besloten om alleen Nora’s werk uit te lichten. Zie in dit verband: Y. H. Yerushalmi, Zakhor. Jewish history and Jewish memory, herdruk met nieuw voorwoord van Yerushalmi (Seattle en Londen, University of Washington Press, 1996 [1982]). Voor een overtuigende analyse van dit werk, zie: G. D. Rosenfeld, ‘A flawed prophecy? Zakhor, the memory boom, and the Holocaust’, Jewish Quarterly Review 97:4 (2007) 508-520; De term ‘memory boom’ ontleen ik aan Jay Winter: J. Winter, ‘The memory boom in contemporary historical studies’, Raritan 21:1 (2001) 52-66; K. Klein, ‘On the emergence of memory in historical discourse’,

(30)

herdenken als zodanig’.109 Dat bracht een crisisstemming onder historici teweeg – ook wel

omschreven als de ‘tweede crisis van het historisme’ – en wakkerde in landen als Frankrijk en de Bondsrepubliek het debat aan over ‘de nationale identiteit’.110 Deze factoren laten zich

opsommen als: onvrede met het bestaande geschiedbeeld, tegen de achtergrond van identiteitspolitiek en publieke aandacht voor de holocaust (1); opmars van de

postmodernistische kritiek, die de traditionele bronnen van zingeving in de westerse cultuur in twijfel trok (2); toenemende reflectie (en kritiek) op het nationale denkkader in de

geschiedschrijving (3); een sterke groei van de historische belangstelling (plus de reactie daarop van historici) (4).

Deze factoren illustreren ten eerste dat historisch herdenken, voorheen als iets

vanzelfsprekends beschouwd, aan het einde van de jaren negentienzeventig onderwerp wordt van cultureel-antropologische beschouwing.111 Waar Nora een gevoelde crisis van de Franse

Republikeinse traditie als vertrekpunt neemt, richten zowel Koselleck als Assmann zich op de vraag naar de gevolgen van een generatiewisseling in de Bondrepubliek voor de omgang met het naziverleden. Ten tweede bieden ze een verklaring voor de groeiende aantrekkingskracht van Halbwachs’ sociaal-constructivistische benadering.

109 E. Jonker, ‘Inleiding’ in: Idem en L. J. Dorsman, Anderhalve eeuw geschiedenis. (Nederlands)

Historisch Genootschap, 1845-1995 (‘s Gravenhage: KNHG, 1995) 1-4, aldaar 1.

110 Ibid. 111 Ibid.

(31)

II.a. Brede onvrede met het bestaande geschiedbeeld

Het herinneringsdiscours als gelaagd verschijnsel

‘The “memory boom” in de public sphere went alongside and partially prompted the increased interest in the history of “collective memory” among scholars.’112

1a. ‘Van wie is de geschiedenis?’

Identiteitspolitiek en tegen-herinnering113

Vanaf het midden van de jaren negentienzestig kwamen in de westerse wereld

protestbewegingen op, die zich inzetten voor meer maatschappelijk engagement en politieke inspraak, en voor afschaffing van discriminerende wetten en onderdrukkende conventies, zoals de vrouwenbeweging van de tweede feministische golf, de homo- en

lesbiennebeweging, de derdewereldbeweging, milieuactiegroepen, de

mensenrechtenbeweging en de vredesbeweging. Deze ‘nieuwe sociale bewegingen’ waren niet zozeer gericht op culturele assimilatie, zoals eerdere sociale bewegingen, als wel op een vergroting van de individuele vrijheid met behoud van de eigen groepsidentiteit.114 Zij

maakten veelal deel uit van een links-libertaire ‘tegencultuur’ die zich enerzijds verzette tegen het ‘keurslijf’ van aangeleerde normen en anderzijds streefde naar de insluiting van

gestigmatiseerde identiteiten en ‘zelfverwerkelijking’.115

Het begrip ‘identiteitspolitiek’, dat nauw verwant is aan het begrip ‘collectieve herinnering’, vindt zijn oorsprong in deze sociale bewegingen. Identiteitspolitiek, als organisatievorm, baseert zich op analyses van onderdrukking: ‘rather than accepting the negative scripts offered by a dominant culture about one’s own inferiority, one transforms one’s own sense of self and community, often through consciousness-raising’.116 Deze

112 M. Fulbrook, ‘History-writing and “collective memory”’ in: S. Berger en B. Niven, Writing the

history of memory, 65-88, aldaar 66.

113 Eigen vertaling van A. Assmann, ‘Wem gehört der Geschichte? Fakten und Fiktionen in der

neueren deutschen Erinnerungsliteratur’, Internationales Archiv für Sozialgeschichte der deutschen Literatur 36:1 (2011) 213–225.

114 D. Houtman, ‘Nieuwe sociale bewegingen en postmodernisme. Posttraditionele identiteiten tussen

essentialisme en relativisme’, Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis 3 (2004) 485-507, aldaar 485.

115 Ibid., 488.

116 C. Heyes, ‘Identity politics’ in: Stanford Encyclopedia of Philosophy, https://plato.stanford.edu/

entries/identity-politics/ (23 maart 2016) (geraadpleegd op 23 maart 2018), tussenkop ‘History and scope’. Voor de problematisering van ‘identiteit’ als essentialistisch begrip, zie tussenkop ‘Philosophy and identity’; Jacques Bos heeft gewezen op de verschillende functiegebruiken van het

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daarmee strekken die hande- lingen van de aannemer immers nog niet tot nako- ming van zijn tweede verbintenis tot (op)levering van het tot stand gebrachte werk: zij hebben enkel

Voor het afrittencomplex van de E17-N16 in Sint-Niklaas worden aan de hand van de ecologie en beheeraspecten die van belang zijn voor het behoud van een

Er zijn tijdens de survey 2 mosselstrata (M1 & M2) en 3 kokkelstrata (K1 t/m K3) onderscheiden met ieder een andere verwachting voor het aantreffen van de mosselen en

Maar is de vraag daarmee niet politicologisch? Als politicologie begrepen wordt als de verklarende wetenschap van de politiek,' als politicologen zich van filosofen onderscheiden

Met deze wijziging worden de beleidsregels aangepast aan de Tweede nadere aanwijzing van de Minister voor Medische Zorg (MZ).. De

Prevalente patiënten lijken niet te zijn meegenomen in de berekeningen, terwijl deze wel voor deze behandeling in aanmerking zullen komen als het middel voor vergoeding in

Using data from Site 2, statistical power was evaluated for LVdP/ dt max under the three different treatment effect profiles, three different time averaging windows, and two di

Het privaatrecht kan ook regulerend voor private regelgeving zijn, omdat het regels stelt voor haar geldigheid en de civiele aansprakelijk- heid van de private regelgever bepaalt.. 5