• No results found

Artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 een verrijking?  Het nieuwe strafbare feit van artikel 5a WVW en de wijziging van artikel 175 lid 2 WVW in het licht van het lex certa-beginsel. 

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 een verrijking?  Het nieuwe strafbare feit van artikel 5a WVW en de wijziging van artikel 175 lid 2 WVW in het licht van het lex certa-beginsel. "

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BEGELEIDSTER:MW. MR. DR. A. VAN VERSEVELD

Artikel 5a Wegenverkeerswet

1994 een verrijking?

Het nieuwe strafbare feit van artikel 5a WVW en de wijziging van

artikel 175 lid 2 WVW in het licht van het lex certa-beginsel.

10-7-2020

C. Massaro (10740570) Master Publiekrecht: Strafrecht

Universiteit van Amsterdam Finale versie

(2)

2

Voorwoord

Als kind ging ik vrijwel nooit met het openbaar vervoer. Ik heb ouders die niet van treinreizen houden en de auto als een gemakkelijk alternatief zien. Naar opa en oma, op vakanties en dagjes uit; alles deden wij met de auto. Het moment dat ik op mijzelf ging wonen en op 50 kilometer afstand van mijn ouders en 200 kilometer van mijn schoonouders ging wonen, werd de auto, net als dat hij voor mijn ouders was, ook een van mijn beste vrienden.

Sinds ik zelf achter het stuur plaats mag nemen, is het mij duidelijk geworden dat autorijden niet altijd even makkelijk is. Op de weg zie je verschillende manoeuvres gebeuren waarbij het overtreden van verkeersregels geen uitzonderlijke situatie is. Een strafbaar feit plegen in het verkeer zit in een klein hoekje.

Als je erop gaat letten staan de nieuwssites vol met verkeersongevallen. Veel daarvan zijn veroorzaakt door een in de wet vastgelegde strafbare gedraging. De jongere ik was dus naïef om te denken nooit een strafbare gedraging uit te voeren en daarbij zijn er met mij denk ik velen. Juist omdat het gros van de bevolking deelneemt aan het verkeer, is het verkeersstrafrecht een facet waar eenieder van ons mee in aanraking kan komen. Dat fascineert en interesseert mij, waardoor ik heb gekozen om mijn scriptie over dit facet van het recht te schrijven.

Vanwege mijn interesse in het onderwerp heb ik onderzoek gedaan naar de nieuwe strafbaarstelling van artikel 5a Wegenverkeerswet 1994; gevaarlijk rijgedrag zonder gevolgen. Juist omdat het verkeer een plek is waar veel mensen aan deelnemen moet de regelgeving ondubbelzinnig en duidelijk zijn. Om die reden heb ik dit nieuwe wetsartikel getoetst aan het lex certa-beginsel. Met dit stuk hoop ik een bijdrage te kunnen leveren aan de discussie omtrent de begrijpelijkheid van artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 en de toepasbaarheid van dit artikel.

Dit stuk is tijdens de Covid-19 pandemie tot stand gekomen, waardoor een aantal wegversperringen, om maar in de termen van het verkeersrecht te blijven, op mijn route kwamen. Ik wil graag mijn scriptiebegeleidster mevrouw mr. dr. A. van Verseveld bedanken voor haar begeleiding en coulance tijdens dit traject. Daarnaast wil ik graag mijn vriend, vrienden en familie bedanken voor hun steun en sparringsmomenten die ervoor hebben gezorgd dat het onderzoek begrijpelijk en duidelijk is, ook voor de niet juridische lezer.

Chiara Massaro

(3)

3

Abstract

Sinds 1 januari 2020 is artikel 5a WVW in werking getreden. Met dit artikel stelt de wetgever het zeer gevaarlijk rijgedrag zonder gevolgen strafbaar. Dit artikel dient als brugfunctie tussen artikel 5 en artikel 6 WVW. Naast de invoering van artikel 5a WVW heeft de wetgever roekeloosheid uit artikel 6 jo. 175 lid 2 WVW gekoppeld aan de delictsomschrijving van artikel 5a WVW. Op beide bepalingen is door de praktijk kritiek geleverd. De terminologie binnen de bepalingen zouden onduidelijk zijn. Deze kritieken vormen de aanleiding voor de centrale onderzoeksvraag. De vraag luidt; in hoeverre voldoet artikel 5a WVW, geïnspireerd op §315c

Strafgesetzbuch, en de gevolgen die de invoering van dit artikel heeft voor de artikelen 5, 6 en 175

lid 2 WVW aan de eisen van het lex certa-beginsel?

Deze vraag is onderzocht aan de hand van een literatuur- en jurisprudentie-onderzoek met betrekking tot de nationale wetgeving en de wetgeving met betrekking tot §315c StGB.

In het eerste inhoudelijke hoofdstuk komt de wet van 6 november 2019 aanbod. In dit hoofdstuk wordt de invoering van artikel 5a WVW en wijziging van artikel 175 lid 2 WVW besproken. In het volgende hoofdstuk worden de kritieken die vanuit de praktijk op deze bepalingen zijn geleverd besproken. Daarna wordt het juridische begrip roekeloosheid besproken. In het vijfde hoofdstuk wordt een kort rechtsvergelijkend onderzoek gedaan tussen artikel 5a WVW en §315c StGB. In het zesde hoofdstuk wordt het lex certa-beginsel behandeld. In het volgende hoofdstuk worden de bestanddelen van artikel 5a WVW en artikel 175 lid 2 WVW aan het lex certa-beginsel getoetst. Het stuk wordt beëindigd met een conclusie.

Uit deze toetsing blijkt dat artikel 5a WVW op dit moment twee bestanddelen bevat die onvoldoende bepaald zijn en twee bestanddelen die gerechtvaardigd vaag zijn. De koppeling van roekeloosheid aan artikel 5a WVW bevat een onduidelijkheid bij de vraag of een schending van artikel 5a WVW altijd roekeloosheid oplevert of roekeloosheid op kan leveren. Dit is echter niet problematisch. Uit het uitgevoerde jurisprudentie-onderzoek blijkt dat artikel 5a WVW probleemloos kan bijdragen aan de vaststelling van roekeloosheid, waardoor geen sprake is van een schending van het lex certa-beginsel.

Aan de opzet van artikel 5a WVW is te zien dat het artikel geïnspireerd is op §315c StGB. Deze bepalingen lijken onvoldoende op elkaar om een betere duiding van artikel 5a WVW te krijgen via §315c StGB.

Het antwoord op de centrale vraag zal dan ook luiden dat artikel 5a WVW niet aan de vereisten van het lex certa-beginsel voldoet. De koppelingen van artikel 175 lid 2 WVW aan artikel 5a WVW is wel voldoende bepaald en voldoet daardoor wel aan het lex certa-beginsel.

(4)

4

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 2

Abstract ... 3

Inhoudsopgave... 4

Verklaring van afkortingen ... 6

Inleiding ... 7

Onderzoeksopzet ... 9

Methodologie: ... 10

Hoofdstuk 2: De wet van 6 november 2019 ... 11

2.1. De wet van 6 november 2019 inleidend ... 11

2.2. De wijzigingen van de wet van 6 november 2019 ... 12

2.2.1. De wijziging van artikel 5 WVW ... 12

2.2.2. De invoering van artikel 5a WVW ... 12

2.3. Conclusie ... 18

Hoofdstuk 3: Kritieken ten aanzien van artikel 5a WVW en 175 lid 2 WVW ... 19

3.1. De kritiek op artikel 5a WVW... 19 3.1.1. Opzettelijk ... 19 3.1.2. In ernstige mate ... 19 3.1.3. Soortgelijk belang ... 20 3.1.4. Verkeersaanwijzingen ... 21 3.1.5. Verkeersgedragingen ... 21 3.1.6. Artikel 5a lid 2 WVW ... 21 3.2. Artikel 175 lid 2 WVW ... 22 Hoofdstuk 4: Roekeloosheid ... 23 4.1. Schuld ... 23 4.2. Roekeloosheid ... 23 4.2.1.Roekeloosheid en de wetgever ... 24

4.2.2.Roekeloosheid en de Hoge Raad ... 25

4.2.3. Verschillen tussen de wetgever en de Hoge Raad ... 25

4.3. Roekeloosheid en de wet van 6 november 2019 ... 26

4.4. Conclusie ... 26

Hoofdstuk 5: Artikel 5a WVW & §315c StGB: een vergelijking ... 27

(5)

5

5.2. Overeenkomsten en verschillen tussen artikel 5a WVW en §315c StGB ... 29

5.2.1. Overeenkomsten ... 29

5.2.2. Verschillen ... 29

5.2.3. Roekeloosheid vs. Rücksichtslos ... 30

5.3. Conclusie: ... 30

Hoofdstuk 6: Het lex certa-beginsel ... 32

6.1. De oorsprong van het lex certa-beginsel: het legaliteitsbeginsel ... 32

6.2. Vehicles in the park ... 33

6.3. Lex certa-beginsel ... 33

6.4. De onduidelijkheden ... 35

6.4.1. Semantische onduidelijkheden ... 35

6.4.2. Wetssystematische onduidelijkheden ... 35

6.5. Conclusie ... 36

Hoofdstuk 7: artikel 5a, 6 & 175 lid 2 WVW en het lex certa-beginsel... 38

7.1. De bestanddelen van artikel 5a WVW ... 38

7.1.1. Opzettelijk ... 38

7.1.2. In ernstige mate ... 39

7.1.3. Soortgelijk belang ... 40

7.1.4. Verkeersaanwijzingen ... 41

7.1.5. Verkeersgedragingen ... 41

7.1.6. Levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten ... 42

7.2. Roekeloosheid en artikel 5a WVW ... 42

7.2.1. Zaken waarin roekeloosheid onder artikel 5a WVW niet wordt aangenomen ... 43

7.2.2. Zaken waarin roekeloosheid onder artikel 5a WVW wordt aangenomen ... 44

7.3. Conclusie ... 44 Conclusie ... 45 Bronnenlijst ... 47 Literatuurlijst ... 47 Jurisprudentielijst: ... 49 Parlementaire stukken ... 50 Tekst en commentaar ... 50 Websites ... 51 Krantenberichten ... 51

(6)

6

Verklaring van afkortingen

CM: Chiara Massaro

EHRM: Europees Hof voor de rechten van de mens

EVRM: Europees verdrag voor de rechten van de mens

GW: Grondwet

MvT: Memorie van toelichting

NVvR: Nederlandse vereniging voor Rechtspraak

OM: Openbaar Ministerie

RUG: Rijksuniversiteit Groningen

Rvdr: Raad voor de rechtspraak

RVV 1990: Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990

Sr: Wetboek van Strafrecht

StGB: Strafgesetzbuch

Sv: Wetboek van Strafvordering

(7)

7

Inleiding

“Drankrijder in Purmerend ramt verkeerspaal, rijdt door rood en stopt voor groen”, dat kopte het Noord-Hollands dagblad op 23 februari 2020.1 Tot 1 januari 2020 in ieder geval een overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), vanaf 1 januari 2020 wellicht een misdrijf en strafbaar gesteld via artikel 5a WVW.

Sinds 1 januari 2020 is de “wet van 6 november 2019 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en het Wetboek van Strafrecht in verband met strafbaarstelling van zeer gevaarlijk rijgedrag en verhoging van de strafmaxima van enkele ernstige verkeersdelicten met het oog op de versterking van de verkeershandhaving (aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid

ernstige verkeersdelicten)” (hierna: wet van 6 november 2019) in werking getreden.2

Het doel van de wet is de rechter meer mogelijkheden bieden om een passende straf op te leggen bij verkeersdelicten en de punitiviteitskloof te dichten tussen zeer gevaarlijk rijgedrag zonder

gevolg (artikel 5 WVW) en zeer gevaarlijk rijgedrag met gevolg (artikel 6 WVW).3 Degene die

zich schuldig maakt aan artikel 5 WVW maakt zich schuldig aan een overtreding, wat met een bescheiden sanctie is bedreigd. De persoon die zich schuldig maakt aan artikel 6 WVW maakt zich schuldig aan een misdrijf. Hierdoor dient hij zich te verantwoorden bij de strafrechter en loopt hij het risico op een stevige strafrechtelijke sanctie.4

De minister geeft in zijn memorie van toelichting aan dat met het stelsel van vóór 2020 de ongelukkige bestuurder die culpoos een ernstig verkeersongeval veroorzaakt een zware straf boven het hoofd hangt, terwijl de bestuurder die geen ongeval veroorzaakt maar zeer roekeloos rijdt een duidelijk lagere straf krijgt.5 Het verschil in straf is volgens de minister niet te rechtvaardigen. Vooral niet als het gaat om een bestuurder die zeer welbewust aaneengesloten ernstige verkeersovertredingen begaat, terwijl door die gedragingen een zeer gevaarlijke situatie wordt gecreëerd die door toeval of geluk niet leidt tot een ongeval.6

Om deze punitiviteitskloof te dichten heeft de minister met de wet van 6 november 2019 onder meer artikel 5a toegevoegd aan de Wegenverkeerswet en artikel 175 lid 2 WVW gewijzigd.

1 Noord-Hollands dagblad, 23 februari 2020. 2 Staatsblad 2019, 413.

3 Kamerstukken II, 35 086, nr. 3. 4 Fijnslijper, Verkeersrecht 2019, p.343. 5 Kamerstukken II, 35 086, nr. 3. 6 Ibidem.

(8)

8 Artikel 175 lid 2 WVW bepaalt dat een overtreding van artikel 5a WVW roekeloosheid voor artikel 6 WVW oplevert, indien aan de delictsomschrijving van artikel 5a WVW is voldaan en daaruit de dood of zwaar lichamelijk letsel voor een ander volgt.

De kritiek die voornamelijk ten aanzien van het nieuwe artikel 5a WVW wordt geuit is dat het voor de (rechts-)praktijk niet duidelijk is wanneer een gedraging onder dit artikel komt te vallen. Zo worden vage begrippen gebruikt in de strafbaarstelling. Voorbeelden hiervan zijn ‘in

ernstige mate’ en ‘soortgelijke belangen’.7 Wat hier precies onder valt en wanneer sprake is van

een van deze punten is volgens de critici niet duidelijk. De minister neemt deze onduidelijkheden niet weg in zijn memorie van toelichting. Sterker nog, het wetsvoorstel bevat tegenstrijdigheden.8

Daarnaast probeert de wetgever met artikel 175 lid 2 laatste volzin WVW te bewerkstelligen dat de rechter makkelijker tot bewijs van roekeloosheid komt. De wetgever heeft hiervoor gekozen omdat een beperkte toepasselijkheid van het begrip roekeloosheid bij zeer gevaarlijk

rijgedrag in het verkeer vaak tot onbegrip en onvrede leidt bij slachtoffers.9 De Raad voor de

rechtspraak (hierna: Rvdr) geeft aan dat ook na nadere afgrenzing van het begrip roekeloosheid door dit wetsvoorstel verwarring, onbegrip en onvrede over de uitleg van roekeloosheid zal

blijven bestaan en adviseert de wetgever om roekeloosheid uit het wetsartikel te halen.10 De

wetgever heeft bovenstaand advies niet ter harte genomen, waardoor mogelijk sprake is van een verwarrende uitleg van roekeloosheid en daardoor een schending van het lex certa-beginsel. Daarnaast kunnen de vage termen die in artikel 5a WVW zijn gebruikt ook problematisch zijn voor de vereisten van het lex certa-beginsel. Verder wordt ten aanzien van artikel 5a WVW nog gesproken over een mogelijke bewijsproblematiek die voortkomt uit de keuze van de wetgever om artikel 5a WVW als doleus delict te omschrijven. Deze bewijsproblematiek valt echter buiten het bestek van deze scriptie.

De vraag naar de bepaaldheid van artikel 5a WVW en de gevolgen die dit artikel met zich meebrengt voor artikel 5, 6 en 175 lid 2 WVW staan in dit stuk centraal. Het lex certa-beginsel, onderdeel van het legaliteitsbeginsel, eist dat de wetten voldoende duidelijk, voorzienbaar en

7 Korbee, Verkeerskunde.nl. 8 Vellinga 2019, p. 82-93. 9 Kamerstukken II, 35 086, nr. 3.

(9)

9 kenbaar zijn voor zowel de burgers als de overheidsfunctionarissen die de wet moeten toepassen en handhaven.11

In dit stuk wordt artikel 5a WVW en de koppeling van dit artikel met het roekeloosheidsbegrip uit artikel 6 jo. 175 lid 2 WVW getoetst aan het lex certa-beginsel. Het lex certa-beginsel is een

van de kern waarborgen voor de rechtszekerheid.12 Het is van belang dat (nieuwe) wettelijke

regelingen aan dit beginsel voldoen.

De hoofdvraag die in dit stuk centraal staat zal daarom ook luiden: “in hoeverre voldoet het

nieuwe artikel 5a WVW, geïnspireerd op §315c Strafgesetzbuch, en de gevolgen die de invoering van dit artikel heeft voor de artikelen 5, 6 en 175 lid 2 WVW aan de eisen van het lex certa-beginsel?”

Onderzoeksopzet

In hoofdstuk 2 wordt de wet van 6 november 2019 behandeld. In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan het nieuwe artikel 5a WVW, het gevolg dat dit artikel heeft voor artikel 5 WVW en de wijziging van artikel 175 lid 2 WVW.

In hoofdstuk 3 worden de kritieken die zijn geuit ten aanzien van artikel 5a WVW en de wijziging van artikel 175 lid 2 WVW beschreven.

Met de wet van 6 november 2019 wordt het roekeloosheidsbegrip uit artikel 175 lid 2 WVW gekoppeld aan de delictsomschrijving van artikel 5a WVW. Om deze koppeling goed te begrijpen en op welke manier artikel 5a WVW kan bijdrage aan het duiden van roekeloosheid, is het van belang om het juridische begrip roekeloosheid te duiden. Dit wordt in hoofdstuk 4 behandeld. In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de betekenis van roekeloosheid en wanneer sprake is van roekeloosheid.

Ten tijde van het opstellen van de strafbepaling van artikel 5a WVW heeft de wetgever zich laten inspireren door §315c Strafgesetzbuch (hierna: StGB), het Duitse wetboek van strafrecht.13 In hoofdstuk 5 wordt een beknopt rechtsvergelijkend onderzoek uitgevoerd om artikel 5a WVW beter te kunnen duiden.

11 De Hullu 2015, p. 86.

12 Cleieren 2020, T&C Strafrecht, Artikel 1. 13 Kamerstukken II, 35 086, nr. 3.

(10)

10 In hoofdstuk 6 wordt het lex certa-beginsel behandeld. Hierbij wordt uitleg gegeven aan de betekenis van het beginsel en worden twee onduidelijkheden die het beginsel omvat behandeld. Het gaat hier om de semantische en wetssystematische onduidelijkheden.

Hoofdstuk 7 staat in het teken van de toetsing van artikel 5a WVW en de koppeling met artikel 175 lid 2 WVW aan het lex certa-beginsel. Dit wordt onder andere gedaan door te kijken of de gevallen die door de Hoge Raad niet als roekeloosheid zijn aangemerkt ná de invoering van artikel 5a WVW wel als zodanig kunnen worden aangenomen. Afsluitend wordt in hoofdstuk 8 de conclusie van het stuk en een antwoord op de onderzoeksvraag geven.

Methodologie:

Om tot een antwoord op de hoofdvraag te komen wordt gebruik gemaakt van een literatuur- en

jurisprudentie-onderzoek. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van verschillende

wetenschappelijke artikelen en wordt gekeken naar wetgeving, zowel Nederlands als Duits. Als laatst wordt naar verschillende parlementaire stukken die de totstandkoming van deze wet duidelijk maken gekeken.

Het jurisprudentie-onderzoek wordt enkel uitgevoerd om de bepaalde begrippen te duiden. Het voorgenomen jurisprudentie-onderzoek met betrekking tot artikel 5a WVW zelf kan helaas door het COVID-19 virus niet worden uitgevoerd, gezien de zaken op de rol tot nadere orde zijn opgeschort. Hoe de rechter om gaat met de begrippen uit artikel 5a WVW blijft ook na dit stuk dus nog de vraag.

(11)

11

Hoofdstuk 2: De wet van 6 november 2019

In dit hoofdstuk wordt de aanleiding van het onderzoek besproken; de wet van 6 november 2019. Met deze wet zijn enkele wijzigingen in de Wegenverkeerswet 1994 en het Wetboek van Strafrecht doorgevoerd. Door deze wijzigingen is een aanscherping van de strafrechtelijke aansprakelijkheid bij ernstige verkeersdelicten ingevoerd. Hiermee wordt eenvoudigere en

effectievere bestraffing van zeer gevaarlijk rijgedrag en ernstige verkeersdelicten beoogt.14

Er wordt stilgestaan bij de doelstelling en de inhoud van de wet, met in het bijzonder de strafbaarstelling van artikel 5a WVW. Voornamelijk wordt gekeken naar de parlementaire stukken die voorafgaand aan deze wet zijn geschreven.

In dit hoofdstuk wordt enkel artikel 5a WVW besproken en de gevolgen die dit artikel heeft voor artikel 5, 6 en 175 lid 2 WVW. De overige wijzigingen die via deze wet zijn doorgevoerd in de Wegenverkeerswet 1994 en het Wetboek van Strafrecht worden buiten beschouwing gelaten.

2.1. De wet van 6 november 2019 inleidend

De minister geeft in zijn memorie van toelichting aan dat de wet is gemaakt ter versterking van

strafrechtelijk handhaven van enkele ernstige verkeersdelicten.15 Dit is een reactie op

onderzoeken die zijn uitgevoerd door INTERVICT16 en de RUG.17 Deze onderzoeken hebben

als belangrijkste conclusie dat er een groot verschil bestaat in strafmaat voor iemand die slachtoffers maakt bij zeer gevaarlijk rijgedrag en iemand die met hetzelfde gedrag door geluk niemand letsel toebrengt. Het onderzoek van de RUG voegt daaraan toe dat het als lacune wordt ervaren dat in het stelsel van straffen een zwaardere strafbaarstelling ontbreekt voor (zeer)

gevaarlijk rijgedrag zonder gevolgen.18 Deze lacune is vastgesteld door middel van een

twintigtal interviews die zijn afgenomen met praktijkjuristen.19 Het verschil in de straffen

noemen de onderzoekers het ‘strafgat’.20 Met deze wet heeft de wetgever een duidelijk signaal

afgegeven dat hij strenger wil optreden tegen verkeersgedrag dat gevaarlijk of zeer onwenselijk

14 Stb. 2019, 413.

15 Kamerstukken II, 35 086, nr. 3. 16 Van der Aa e.a. 2016.

17 Wolswijk, Postma & Keulen 2017. 18 Kamerstukken II, 35 086, nr. 3.

19 Wolswijk, Postma & Keulen 2017, p. 324. Het team van praktijkjuristen bestond uit vijf advocaten, zes

experts, vijf medewerkers van het OM en vijf rechters/raadsheren.

(12)

12 is.21 Het wetsvoorstel probeert het verschil weg te nemen in de strafmaxima bij gevaarlijk rijgedrag zonder en gevaarlijk rijgedrag met gevolgen.

2.2. De wijzigingen van de wet van 6 november 2019

De nieuwe wet sluit aan bij het onderzoek naar de straftoemeting van de RUG.22 Het

wetsvoorstel probeert via drie, voor dit stuk relevante, wijzigingen het ‘strafgat’ weg te nemen. Deze worden achtereenvolgens besproken in de volgende paragrafen.

2.2.1. De wijziging van artikel 5 WVW

Het eerste waarin de wet voorziet, is de verhoging van het strafmaximum van artikel 5 WVW. Artikel 5 WVW stelt gedragingen die gevaar of hinder op de weg veroorzaken strafbaar. Gevaar in de context van dit artikel heeft betrekking op de veiligheid op de weg. Het gevaar is gelegen in een reële kans op een ongeval. Eenieder in het verkeer die zich bewust behoort te zijn van

dit gevaar moet zorgen dat het zich niet voordoet.23 Voor de inwerkingtreding van de wet werd

dit, volgens artikel 177 lid 1 WVW (oud), ten hoogste gestraft met hechtenis van twee maanden of een geldboete van de tweede categorie. Vanaf 1 januari 2020 is dit bedreigd met als maximale straf zes maanden hechtenis of een geldboete van de derde categorie.24 Hiermee wordt de strafbedreiging dichter naar die van artikel 6 jo. 175 WVW getrokken, welke ongewijzigd blijft. 2.2.2. De invoering van artikel 5a WVW

Voor de invoering van artikel 5a WVW wordt de bestuurder die per ongeluk, culpoos, een ernstig ongeluk veroorzaakte gestraft voor het misdrijf uit artikel 6 WVW, terwijl de roekeloze gelukkige die per toeval geen ongeval veroorzaakt gestraft wordt via de overtreding uit artikel

5 WVW. Artikel 5a WVW vervult een brugfunctie tussen artikel 5 WVW en artikel 6 WVW.25

Via artikel 5a WVW stelt de wetgever opzettelijke gedragingen in het verkeer waardoor de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden strafbaar, als door die gedraging

levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander is te vrezen.26

Met artikel 5a WVW wil de wetgever tot uitdrukking brengen dat onverantwoordelijk rijgedrag in het verkeer, waarvan men weet dat die gedraging zeer gevaarlijke situaties voor

medeweggebruikers in het leven roept, zwaar wordt aangerekend.27 Artikel 5a WVW heeft,

volgens artikel 175 lid 2 WVW, een aanvullende werking op artikel 6 WVW. Artikel 5a WVW

21 Van Maurik 2020, p. 193-197. 22 Ibidem.

23 Hoge Raad 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3998. 24 Stb. 2019, 413.

25 Kamerstukken II, 35 086, nr. 3. 26 Stb. 2019, 413.

(13)

13 expliciteert welk gedrag in elk geval onder roekeloosheid wordt verstaan door de

niet-limitatieve opsomming in de bepalingen onder a tot en met m.28

Met de gedragingen die onder a tot en met m in artikel 5a WVW zijn opgenomen is een veel groter risico op het intreden van ernstige gevolgen dan de gedragingen die onder het

gevaarzettingsverbod van artikel 5 WVW vallen.29 Daarom wordt met de invoering van artikel

5a WVW door de wetgever mogelijk gemaakt om gevaarzettend gedrag zonder gevolgen zwaarder te straffen.30

2.2.2.1. De strafbaarstelling van artikel 5a WVW

De strafbaarstelling van artikel 5a WVW luidt als volgt:

1. Het is een ieder verboden opzettelijk zich zodanig in het verkeer te gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, indien daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Als zodanige verkeersgedragingen kunnen de volgende gedragingen worden aangemerkt:

a. onvoldoende rechts houden op onoverzichtelijke plaatsen; b. gevaarlijk inhalen;

c. negeren van een rood kruis;

d. over een vluchtstrook rijden waar dit niet is toegestaan; e. inhalen voor of op een voetgangersoversteekplaats; f. niet verlenen van voorrang;

g. overschrijden van de krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid; h. zeer dicht achter een ander voertuig rijden;

i. door rood licht rijden;

j. tegen de verkeersrichting inrijden;

k. tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat vasthouden;

l. niet opvolgen van verkeersaanwijzingen van daartoe op grond van deze wet bevoegde personen;

m. overtreden van andere verkeersregels van soortgelijk belang als die onder a tot en met l genoemd.

28 Kamerstukken II, 35 086, nr. 3, nr. 7 en Brief Rvdr aan minister Grapperhaus. 29 T&C Strafrecht, Artikel 5a WVW.

(14)

14

2. Bij de toepassing van het eerste lid wordt mede in aanmerking genomen de mate waarin de verdachte verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid.

In de memorie van toelichting staat de minister stil bij de bestanddelen die moeten worden bewezen om tot een bewezenverklaring van artikel 5a WVW te komen. Allereerst noemt de minister dat sprake moet zijn van opzet. Degene die een overtreding van artikel 5a WVW begaat moet opzettelijk in ernstige mate de verkeersregels schenden. Hierbij is sprake van dubbel opzet. Het opzet heeft betrekking op de schending van de verkeersregels en op het in ernstige

mate schenden van de verkeersregels.31 Volgens de minister kan het niet anders zijn dan dat

iemand de verkeersregels opzettelijk schendt en dat zijn opzet gericht was op het in ernstige mate schenden van verkeersregels als hij meerdere malen in één rit een overtreding van het

onder a tot en m beschreven gedragingen begaat.32 Verder geeft de minister nog aan dat een

aantal van de genoemde gedragingen, zoals overschrijding van de maximumsnelheid, bumperkleven of het vasthouden van een telefoon, niet anders dan opzettelijk kunnen worden

gepleegd.33 Bij de gedragingen waar opzet wel een zelfstandige betekenis heeft, moet worden

gekeken naar het volledige feitencomplex. Er zal dan voornamelijk naar de feiten en omstandigheden worden gekeken die zicht bieden op de instelling van de verdachte en het concrete geval van zijn verkeersdeelname. De minister vervolgt met de opmerking dat het opzettelijk in ernstige mate schenden van de verkeersregels vrijwel per definitie aanwezig is als de verdachte een of meer verkeersovertredingen heeft begaan, waardoor zeer gevaarlijke

situaties zijn ontstaan en zodoende door de verdachte onaanvaardbare risico’s zijn genomen.34

Vervolgens noemt de minister dat sprake moet zijn van een verkeersregel die in ernstige mate is geschonden. “De gedachte achter de keuze voor «in ernstige mate» is dat de bepaling beperkt

moet zijn tot (voldoende) ernstig verkeersgevaarlijk gedrag”, aldus de minister.35 Blijkens de

memorie van toelichting is sprake van het in ernstige mate schenden van een verkeersregel als een of meer van de gedragingen, zoals strafbaar is gesteld onder a tot en met m, meerdere keren

of voor een langere periode gebeuren.36 Hoeveel keren of hoe lang de periode moet duren om

van ‘in ernstige mate’ te spreken hangt af van de feiten en omstandigheden waarin de gedraging

31 T&C Strafrecht, Artikel 5a WVW. 32 Kamerstukken II, 35 086, nr. 3. 33 Ibidem.

34 Ibidem. 35 Ibidem. 36 Ibidem.

(15)

15 is gepleegd en de vaststelling hiervan is in belangrijke mate voorbehouden aan de feitenrechter.37

De minister geeft aan dat het verrichten van één gedraging doorgaans niet voldoende is voor een overtreding van artikel 5a WVW. Overtredingen van gedragingen die in artikel 5a onder a tot en met m WVW zijn opgenomen die uit simpele onachtzaamheid worden begaan zijn niet

automatisch een overtreding van artikel 5a WVW.38 Voor een ernstige schending van

verkeersregels is (ook) van belang dat de verdachte bij zijn gedraging geen rekening heeft gehouden met (mogelijke) andere verkeersdeelnemers. Daarnaast kan het bestanddeel ‘in ernstige mate’ gerelateerd worden aan het gevaar dat door de overtreding in concrete

omstandigheden besloten ligt.39

Het veroorzaken van gevaar is opgenomen als geobjectiveerd bestanddeel. Het gaat hier om de eis dat het een gedraging is waardoor de dood of zwaar lichamelijk letsel van een ander is te duchten. Over dit bestanddeel laat de minister zich niet uitgebreid uit. Het enige wat hij opmerkt is dat bepalend voor dit bestanddeel is of het gevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is. De rechter zal dit moeten beoordelen aan de hand van de criteria uit de causaliteitstheorieën. Als het om het letsel gaat, benadrukt de minister wel dat het om zwaar lichamelijk letsel moet gaan.40

De gedragingen onder a tot en met l behoeven weinig toelichting. De gedraging onder m, het overtreden van een verkeersregel die een soortgelijk belang behartigt, is minder duidelijk. Deze bepaling geeft aan dat de lijst niet-limitatief is. De minister heeft voor een niet-limitatieve opsomming gekozen om de handhavingspraktijk meer ruimte te geven. Het moet wel gaan om een gedraging van vergelijkbare zwaarte en die gedraging moet kunnen leiden tot zeer gevaarlijk rijgedrag.41

De opsomming van artikel 5a lid 1 onder a tot en met m WVW is een niet-limitatieve

opsomming.42 In hoofdstuk 5 zal artikel §315c StGB aan bod komen. Dit artikel bevat wél een

limitatieve opsomming. Dit kan negatieve effecten hebben. Een Duitse rechter heeft dit ondervonden nadat hij een verdachte moest vrijspreken van zijn verwijtbare gedraging, omdat

37 Van Maurik 2020, p. 196. 38 Vellinga 2019, p.86. 39 Ibidem. 40 Kamerstukken II, 35 086, nr. 3. 41 Ibidem. 42 Vellinga 2019, p. 86.

(16)

16

deze gedraging niet was opgenomen in §315c StGB.43 Om deze situaties te voorkomen is het

een goede keuze van de wetgever om voor een niet-limitatieve opsomming te kiezen.

Wat echter wordt bedoeld met ‘soortgelijk belang’ is weer de vraag. Het begrip ‘soortgelijk’ roept de vraag op wanneer in een bepaalde context kan worden gezegd dat een gedraging als soortgelijk kan worden aangemerkt. Volgens Vellinga is sprake van een ‘soortgelijk belang’

indien de gedragingen gevaar voor anderen kunnen opleveren.44

Met artikel 5a WVW introduceert de wetgever een begrip dat de huidige wet niet kent. De wetgever spreekt in artikel 5a lid 1 onder l WVW over ‘verkeersaanwijzingen’. De wetgever heeft specifiek gekozen voor het begrip ‘verkeersaanwijzingen’ waardoor hij een beperkter bereik lijkt te willen dan met het, wel in de wet bekende, begrip ‘aanwijzingen’.45 Vellinga stelt

dat met verkeersaanwijzingen kennelijk wordt gedoeld op de aanwijzingen die mondeling of met gebaren worden gegeven door daartoe bevoegde personen, zoals bedoeld in artikel 82 RVV.46

Tot slot spreekt het wetsartikel over ‘een ieder’. Deze strafbaarstelling ziet niet enkel op bestuurders van motorrijtuigen. Ondanks dat bestuurders van motorrijtuigen de eerste groep is waaraan moet worden gedacht, worden andere verkeersdeelnemers niet uitgesloten indien zij

zich schuldig maken aan de delictsomschrijving van artikel 5a WVW.47

2.2.2.2. Het verschil tussen artikel 5 en artikel 5a WVW

Beide bepalingen zien op het in gevaar brengen van de veiligheid op de weg. Artikel 5 WVW ziet op de gevallen van gevaarlijk rijgedrag en artikel 5a WVW ziet op gevallen van zeer

gevaarlijk rijgedrag.48 Voor een overtreding van artikel 5 WVW is voldoende dat door enige

gedraging gevaar voor de veiligheid op de weg ontstaat of kan ontstaan. Om strafbaar te zijn aan een overtreding van artikel 5a WVW moet sprake zijn van een ernstige schending van de verkeersregels en de gedraging moet zijn verricht onder omstandigheden dat daarvan

levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander is te duchten.49 Doordat

43 Vellinga 2019, p. 87. 44 Ibidem.

45 Vellinga 2019, p. 87 en Kamerstukken II, 35 086, nr. 3. 46 Ibidem.

47 Kamerstukken II, 35 086, nr. 3. 48 Ibidem.

(17)

17 artikel 5 WVW een overtreding is, hoeft geen sprake te zijn van opzet of schuld. Artikel 5a

WVW vereist opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.50

2.2.2.3. Koppeling van roekeloosheid aan artikel 5a WVW

In hoofdstuk 4 wordt de betekenis van het juridische begrip roekeloosheid van zowel de wetgever als de Hoge Raad behandeld. Voor de volledigheid van de bespreking van de wet van 6 november 2019 is het echter noodzakelijk om op te merken dat de wetgever met de invoering van deze wet ook een verandering voor het begrip roekeloosheid heeft bewerkstelligd.

Met de invoering van deze wet heeft de wetgever, via artikel 175 lid 2 WVW, het begrip roekeloosheid aan de gedragingen die in artikel 5a onder a tot en met m WVW zijn strafbaar gesteld gekoppeld. Met de nieuwe wet bepaalt artikel 175 lid 2 WVW dat in elk geval sprake is van de strafverzwaringsgrond roekeloosheid bij artikel 6 WVW, indien het gedrag ook is aan

te merken als een overtreding van de delictsomschrijving van artikel 5a WVW.51 “Dit betekent

in essentie dat bepaald welbewust zeer gevaarlijk rijgedrag in elk geval de zwaarste vorm van schuld (roekeloosheid) oplevert als die gedragingen het gevolg (toevoeging CM: zwaar

lichamelijk letsel of de dood) hebben veroorzaakt, terwijl de betrokkene zich bewust was van

de mogelijkheid van het gevolg, maar ernstig verwijtbaar (en naar is gebleken ten onrechte) heeft geoordeeld dat het wel goed zou aflopen.” aldus de wetgever.52

De wetgever heeft deze keuze gemaakt, omdat hij de toepassing van de Hoge Raad te beperkt vindt. Volgens de wetgever is het idee ontstaan dat roekeloosheid bij dood of letsel door schuld in het verkeer (artikel 6 WVW) slechts bij kat-en-muis-spelen, snelheidswedstrijden of het

koste wat het kost vluchten voor de politie kan worden aangenomen.53 Met de koppeling van

het begrip roekeloosheid aan artikel 5a WVW beoogt de wetgever een verbreding van het begrip

die meer in lijn komt met de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever.54

De wetgever geeft in de memorie van toelichting aan dat het bestanddeel roekeloosheid een eigenstandige feitelijke betekenis heeft. Roekeloosheid wordt niet beperkt tot een overtreding van artikel 5a WVW. Het voorstel om roekeloosheid aan artikel 5a WVW te koppelen laat onverlet dat sprake kan zijn van roekeloosheid, terwijl artikel 5a WVW niet is overtreden. Ook Van Maurik geeft in zijn stuk aan dat artikel 5a WVW geen definitie geeft van roekeloosheid,

50 Kamerstukken II, 35 086, nr. 3. 51 Van Maurik 2020, p. 193 - 197. 52 Kamerstukken II, 35 086, nr. 3. 53 Ibidem.

(18)

18 maar een omschrijving geeft van gevallen waarin roekeloosheid in het verkeer in ieder geval

kan worden vastgesteld.55

Wel is het zo dat voor de op de overtreding van artikel 5a WVW gebaseerde roekeloosheid vereist is dat de verdachte opzettelijk de verkeersregels heeft geschonden. Deze eis wordt, in ieder geval niet expliciet, in de rechtspraak voor roekeloosheid niet gesteld.56 Door het openbaar ministerie, de Nederlandse vereniging voor rechtspraak en de Rvdr is de vraag opgeworpen of het niet apart is om de culpoze schuldvorm roekeloosheid mede door opzet te definiëren, gezien

artikel 5a WVW het opzettelijk schenden van de verkeersregels verwoordt.57 De minister geeft

aan dat daarin geen tegenstrijdigheid zit, gezien het opzet is gericht op het in ernstige mate

schenden van de verkeersregels en niet op de verder liggende gevaren of gevolgen.58

2.3. Conclusie

Artikel 5a WVW stelt de opzettelijke gedraging waardoor verkeersregels in ernstige mate worden geschonden en daardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander is te duchten strafbaar. Met deze strafbaarstelling vervult het artikel een brugfunctie tussen artikel 5 WVW en artikel 6 WVW. Verder is aan artikel 5a WVW een aanvullende functie met betrekking tot artikel 6 WVW toegekend, doordat artikel 5a WVW op wettelijk niveau expliciteert welke gedragingen in elk geval onder roekeloosheid wordt verstaan. Dit heeft de wetgever via artikel 175 lid 2 WVW tot uitdrukking gebracht.

Deze wet heeft vanuit de praktijk kritiek over zich heen gekregen. In het volgende hoofdstuk worden deze kritieken beschreven.

55 Van Maurik 2020, p. 193 - 197. 56 Kamerstukken II, 35 086, nr. 3. 57 Ibidem.

(19)

19

Hoofdstuk 3: Kritieken ten aanzien van artikel 5a WVW en 175 lid 2 WVW

Het doel dat de wetgever met de wet van 6 november 2019 wil bewerkstelligen is met open

armen ontvangen door de praktijk.59 De uitvoering van de delictsomschrijving van artikel 5a

WVW en de wijziging van artikel 175 lid 2 WVW konden echter rekenen op kritiek. De kritieken vormen de aanleiding voor de onderzoeksvraag in hoeverre de bepalingen aan het lex certa-beginsel voldoen. In dit hoofdstuk zal daarom stilgestaan worden bij de kritieken ten aanzien van artikel 5a WVW en 175 lid 2 WVW.

3.1.De kritiek op artikel 5a WVW

De kritiek ziet met name op de terminologie die door de wetgever is gebruikt bij de invoering van artikel 5a WVW. De begrippen ‘in ernstige mate’, ‘verkeersaanwijzingen’ en ‘soortgelijk

belang’ zouden niet zonder meer duidelijk zijn.60 De voorbeelden in de memorie van toelichting

zouden niet toereikend zijn om de bedoeling van de wetgever ondubbelzinnig vast te stellen.61

De kritieken vormen het fundament voor dit onderzoek, derhalve zal in de volgende paragrafen de bestanddelen waarop kritiek is geleverd worden besproken.

3.1.1. Opzettelijk

Voor een bewezenverklaring van artikel 5a WVW is dubbel opzet vereist. Het opzet moet zowel gericht zijn op het schenden van de verkeersregels als op het ‘in ernstige mate’ schenden van deze verkeersregels. In de memorie van toelichting spreekt de wetgever over een passende bestraffing van het welbewust doen ontstaan van gevaarlijke situaties. De wetgever geeft aan dat het opzet niet gericht hoeft te zijn op het veroorzaakte gevaar.62 Vellinga is echter van mening dat dit moet betekenen dat het opzet van de verdachte gericht moet zijn op het ontstaan van een gevaarlijke situatie.63

3.1.2. In ernstige mate

Naast dat de gedraging opzettelijk dient te geschieden, moet de gedraging tevens het verkeersvoorschrift in ernstige mate te schenden.

In de memorie van toelichting probeert de wetgever met voorbeelden uit te leggen wanneer

sprake is van een schending in ernstige mate.64 Uit de memorie van toelichting blijkt dat sprake

59 Vellinga 2019, p. 92. 60 Vellinga 2019, p. 82-93. 61 Fijnslijper 2019, p. 435. 62 Kamerstukken II, 35 086, nr. 3. 63 Vellinga 2019, p. 89.

(20)

20 is van schending in ernstige mate, indien het rechtvaardig is om de schending als zodanig aan te nemen. Hierbij zijn de aard en samenstel van gedragingen en de omstandigheden van het

geval van belang.65 Een gedraging zal in de regel niet voldoende zijn.66 De overige invulling,

hoeveel gedragingen dan wel voldoende zijn bijvoorbeeld, laat de wetgever over aan de feitenrechter.67

Artikel 5a lid 1 WVW geeft een opsomming van twaalf gedragingen (onder a tot en met l) en een restcategorie (onder m) die duidelijk maken welke gedragingen kunnen worden aangemerkt

als gedragingen waar de eerste volzin van het artikel op ziet.68 Deze gedragingen zijn, naar de

mening van de wetgever, aan te merken als gedragingen die de verkeersregels in ernstige mate

schenden.69 Volgens de letter van de delictsomschrijving vormen de gedragingen onder a tot en

met m uit artikel 5a lid 1 WVW een maatstaf voor de invulling van het begrip ‘in ernstige mate’.

Vellinga uit kritiek ten aanzien van deze opsomming en stelt dat de opsomming geen houvast biedt voor het begrip ‘in ernstige mate’. Het is niet per definitie zo dat een overtreding van de onder a tot en met l genoemde gedragingen direct een ernstige schending van de verkeersregels

opleveren.70 De opgesomde gedragingen worden ten onrechte zonder voorbehoud aangemerkt

als gedragingen die het in ernstige mate schenden van de verkeersregels opleveren. In het verkeer is sprake van interactie tussen verkeersdeelnemers en daar wordt hieraan

voorbijgegaan, aldus Vellinga.71 Dit betekent dat het gedrag van de medeweggebruikers mede

bepalen of sprake is van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.72

3.1.3. Soortgelijk belang

In artikel 5a lid 1 onder m WVW heeft de wetgever het overtreden van verkeersregels met ‘soortgelijk belang’ als de gedragingen uit het onder a tot en met l genoemde strafbaar gesteld.

De soortgelijkheid zit in de inbreuk op de verkeersveiligheid73 en op het te duchten gevaar voor

letsel of de dood voor een ander.74

65 Kamerstukken II, 35 086, nr. 6.

66 Kamerstukken II, 35 086, nr. 3 & Fijnslijper 2019, p. 435. 67 Van Maurik 2020, p. 196.

68 Vellinga 2019, p. 85.

69 Kamerstukken II, 35 086, nr. 3 & Vellinga 2019, p. 85. 70 Vellinga 2019, p. 85.

71 Ibidem.

72 Vellinga 2019, p. 86.

73 Kamerstukken II, 35 086, nr. 6. 74 Van Maurik 2020, p. 196.

(21)

21 De kritiek is dat de gedragingen uit artikel 5a lid 1 onder a tot en met l WVW zeer uiteenlopend

zijn.75 Aan welke gedragingen we concreet moeten denken laat de wetgever in het midden.

3.1.4. Verkeersaanwijzingen

Artikel 5a lid 1 onder l WVW spreekt van verkeersaanwijzingen. Het begrip verkeersaanwijzingen is niet eerder gebruikt in de wet.76 De wetgever heeft in geen van de Kamerstukken uitgelegd wat hij met verkeersaanwijzingen bedoelt. Vellinga is van mening dat met dit begrip wordt gedoeld op aanwijzingen die mondeling of met gebaren worden gegeven

door bevoegde personen (zie artikel 82 RVV 1990).77 Daarbij vraagt Vellinga zich wel af of

aan het begrip verkeersaanwijzingen een beperktere betekenis moet worden gegeven ten opzichte van het begrip aanwijzingen en of het al dan niet schuldig zijn aan dit lid moet gaan

over aanwijzingen die betrekking hebben op de afwikkeling van het verkeer.78

3.1.5. Verkeersgedragingen

Het begrip verkeersgedragingen is, net als verkeersaanwijzingen, nog niet eerder gebruikt in de wet.79 Naar Vellinga’s idee valt onder dit begrip; gedragingen die in strijd zijn met een

verkeersregel uit hoofdstuk II RVV 1990 of een ander voorschrift uit die wetgeving.80 Vellinga

geeft aan dat met deze definitie er echter aan voorbij wordt gegaan dat in de aanvang van de tweede volzin wordt terug verwezen naar gedragingen waarover de eerste volzin spreekt door het gebruik van ‘zodanige’. Vellinga ziet hierin een dilemma die volgens hem opgelost kan worden door de zin te veranderen in: “Als zodanige kunnen onder meer de volgende

gedragingen worden aangemerkt.”81 3.1.6. Artikel 5a lid 2 WVW

Ook het tweede lid van artikel 5a WVW kon rekenen op kritiek. Dit lid heeft een vage omschrijving en beschrijft dat mede in aanmerking moet worden genomen dat de bestuurder onder invloed was. ‘Mede’ impliceert dat nog meer in aanmerking moet worden genomen, maar wat dat zou moeten zijn blijft in het midden. Het ‘mede in aanmerking nemen’ zou ook aan de orde moeten zijn bij de vaststelling van roekeloosheid. Ook dit is niet zonder meer duidelijk

gezien artikel 5a lid 1 WVW niet over de vraag gaat of een bestuurder roekeloos heeft gereden.82

75 Vellinga 2019, p. 87. 76 Ibidem. 77 Ibidem. 78 Ibidem. 79 Ibidem. 80 Ibidem. 81 Ibidem. 82 Fijnslijper 2020, p. 10-11.

(22)

22 3.2. Artikel 175 lid 2 WVW

Artikel 175 lid 2 WVW bepaalt dat van roekeloosheid voor de strafbaarstelling van artikel 6 WVW in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a lid 1 WVW kan worden aangemerkt. Hiermee heeft de wetgever geprobeerd in de wet te expliciteren waar

roekeloosheid bij zeer gevaarlijk rijgedrag met gevolgen uit kan bestaan.83 De wetgever heeft

deze keuze gemaakt om tegemoet te komen aan de wens om het begrip roekeloosheid in het verkeer nader in te vullen.84

De Rvdr en NVvR hebben in hun adviezen met betrekking tot het wetsvoorstel de wetgever

geadviseerd om het begrip roekeloosheid in de Wegenverkeerswet te laten vervallen.85 Vellinga

geeft aan dat artikel 5a WVW geen opzet of schuld ten aanzien van het gevaar vereist. Dit wordt in artikel 6 WVW wel vereist waardoor de beschrijving van roekeloosheid volgens Vellinga

niet strookt met de inhoud van artikel 6 WVW.86 Vellinga stelt dat een overtreding van artikel

5a WVW wel kan bijdragen aan bewijs van roekeloosheid, maar dat niet met een overtreding

van artikel 5a WVW aan alle onderdelen van culpa is voldaan.87

3.3. Conclusie

In dit hoofdstuk zijn de kritieken die vanuit de praktijk zijn geleverd op de wettelijke bepalingen beschreven. De kritieken zien met name op de door de wetgever gebruikte terminologie en op de uitleg van de wetgever ten aanzien van de bestanddelen. Artikel 5a WVW is volgens de kritieken niet duidelijk genoeg. De koppeling van roekeloosheid aan artikel 5a WVW zou juridisch onjuist zijn. Het artikel kan bijdragen aan de vaststelling van roekeloosheid, maar is op zichzelf onvoldoende voor het aannemen van roekeloosheid.

83 Kamerstukken II, 35 086, nr. 3. 84 Wolswijk, Postma & Keulen 2017. 85 Kamerstukken II, 35 086, nr. 3. 86 Vellinga 2019, p. 90.

(23)

23

Hoofdstuk 4: Roekeloosheid

Door de toevoeging van de laatste volzin van artikel 175 lid 2 WVW kan artikel 5a WVW bijdragen aan de vaststelling van roekeloosheid bij artikel 6 WVW. Zoals in hoofdstuk 3 is besproken, is een van de kritieken de koppeling van het roekeloosheidsbegrip aan artikel 5a WVW. Om een antwoord op de vraag of de koppeling duidelijk genoeg is te kunnen geven, wordt eerst het roekeloosheidsbegrip besproken. Tijdens de behandeling van dit hoofdstuk wordt enkel gekeken naar roekeloosheid uit artikel 175 lid 2 WVW, roekeloosheid in het verkeersstrafrecht.88

4.1. Schuld

Artikel 6 WVW stelt de gedraging waardoor een verkeersongeval wordt veroorzaakt strafbaar indien het ongeval aan iemand zijn schuld is te wijten. Er is sprake van schuld indien de

gedraging valt aan te merken als een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid.89

Schuld heeft drie vormen. Het eerste onderscheid dat kan worden gemaakt is het onderscheid

tussen bewuste en onbewuste schuld.90 Voor de mate van verwijtbaarheid is het niet van belang

of de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan onbewuste of bewuste schuld.91 De ernst van

het gevolg kan niet leidend zijn voor het vaststellen van culpa.92 Van bewuste en onbewuste

schuld valt roekeloosheid te onderscheiden. Roekeloosheid vormt de bovengrens van culpa.93

In het arrest van 1 juni 2005 heeft de Hoge Raad als uitgangspunt genomen dat voor het vaststellen van de schuld het aankomt op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard

en ernst van de gedragingen en de overige omstandigheden van het geval.94

4.2. Roekeloosheid

Roekeloosheid is bij wet van 22 december 200595 geïntroduceerd als strafverzwarende

omstandigheid bij culpa.96 Het roekeloosheidsbegrip is ingevoerd met het doel een passende

strafrechtelijke reactie mogelijk te maken in gevallen waarin aanmerkelijk onvoorzichtig

88 Er zit een verschil in roekeloosheid bij ‘verkeersculpa’ en ‘commune culpa’. In het kader van de WVW gaat

het om gevaar voor de verkeersveiligheid. Roekeloosheid ten aanzien van, bijvoorbeeld artikel 307 Sr, gaat om gevaar voor de dood. Zie noot Keijzer bij HR 8 september 2015.

89 Hoge Raad 29 juni 2010, m.nt. Mevis, ECLI:NL:HR:2010:BL5630 (Kampvuur te Castricum) & Cnossen &

Jol 2018, p. 60.

90 Kelk & De Jong 2013, p. 288. 91 Ibidem.

92 Harder, den 2006.

93 Hoge Raad 22 mei 2012, ECLI:NL:HR:BU2016.

94 Hoge Raad 1 juni 2004, m.nt. Knigge, ECLI:NL:HR:2004:AO5822 (Blackout). 95 Stb. 2006, 11.

(24)

24 gedrag letsel of de dood tot gevolg heeft.97 Binnen de culpa is roekeloosheid het zwaarste

verwijt dat iemand kan worden gemaakt.98 Als onderdeel van culpa moet ook voor het

aannemen van roekeloosheid aan alle eisen van culpa zijn voldaan.99 Roekeloosheid vereist niet

slechts een aanmerkelijke onvoorzichtigheid, maar een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid.100

De wet geeft geen definitie van roekeloosheid. De wetgever en de Hoge Raad houden beide een andere betekenis aan voor het roekeloosheidsbegrip. De wetgever heeft in zijn memorie van toelichting bij de wet van 6 november 2019 aangegeven dat hij van mening is dat de Hoge Raad een te beperkte toepassing geeft aan roekeloosheid en heeft derhalve het roekeloosheidsbegrip uitgebreid.101

4.2.1.Roekeloosheid en de wetgever

Volgens de wetgever handelt een bestuurder roekeloos, indien welbewust onaanvaardbare risico’s zijn genomen en degene die deze risico’s neemt zich bewust is van de ernst van

potentiële gevolgen.102 Roekeloosheid bestaat volgens de wetgever uit een of meer gedragingen

die erop duiden dat welbewust onaanvaardbare risico’s zijn genomen, waarbij op zeer

lichtzinnige wijze ervan uit wordt gegaan dat de risico’s niet zullen uitkomen.103 Hierbij kan

gedacht worden aan het niet-verlenen van voorrang, spookrijden en rijden in een ondeugdelijk

voertuig.104 Volgens deze definitie wordt de onaanvaardbaarheid van het risico genormeerd

door de mate waarin de bestuurder kennis had van dit risico.105

De wetgever legt enerzijds de nadruk op het uiterlijk gedrag, dit blijkt enerzijds uit de gedraging die zeer onvoorzichtig en met ernstige gevolgen moet geschieden en anderzijds op de bewustheid van de risico’s. Die bewustheid blijkt uit het welbewust nemen van onaanvaardbare risico’s.106

97 Kamerstukken II, 35 086, nr. 3. 98 Vellinga 2017, p. 247.

99 Blom 2020, p. 404. 100 Ibidem.

101 Kamerstukken II, 35 086, nr. 3 en Blom 2020, p. 399. 102 Kamerstukken II, 28 484, nr. 3.

103 Ibidem.

104 Kamerstukken II, 28 484, nr. 46. 105 Klaar 2014.

(25)

25 4.2.2.Roekeloosheid en de Hoge Raad

Volgens vaste jurisprudentie is enkel in uitzonderlijke gevallen sprake van roekeloosheid.107

Deze uitzonderlijke gevallen zien op een ‘kat-en-muisspel’, snelheidswedstrijden en vluchten voor de politie.

De Hoge Raad heeft voor roekeloosheid een beslissingsschema ontwikkeld.108 De eisen die uit

dit schema komen om de roekeloosheid aan te nemen zijn strenger dan de wetgever voor ogen had.109 Het beslissingsschema bestaat uit drie materiële eisen en wordt voor het eerst in het arrest van 15 oktober 2013 genoemd.110 Volgens dit schema moet sprake zijn van (1) een buitengewoon onvoorzichtige gedraging (2) die een zeer ernstig gevaar in het leven heeft geroepen waarvan (3) de verdachte zich bewust was, althans had moeten zijn. Als formele eis voor het vaststellen van roekeloosheid geldt dat de rechter zijn oordeel van een nadere

motivering moet voorzien die recht doet aan het bijzondere karakter van roekeloosheid.111 Voor

het aannemen van roekeloosheid is een overtreding van artikel 175 lid 3 WVW (rijden onder

invloed en het niet meewerken aan een alcoholtest) onvoldoende.112

A-G Harteveld meent in zijn conclusie bij het arrest van 15 oktober 2013 dat van roekeloosheid sprake is als het gaat om verkeersgedrag dat zich kenmerkt door het ontbreken van elke vorm van voorzichtigheid, waarbij de verkeersdeelnemer onaanvaardbare risico’s neemt en op zeer

gevaarlijke wijze aan het verkeer deelneemt.113

4.2.3. Verschillen tussen de wetgever en de Hoge Raad

De minister spreekt over roekeloosheid als zeer onvoorzichtig gedrag waarbij onaanvaardbare risico’s zijn genomen. De Hoge Raad eist een buitengewoon onvoorzichtige gedraging die een zeer ernstig gevaar in het leven roept. Verder geeft de minister aan dat het overtreden van artikel 175 lid 3 WVW (rijden onder invloed, veel te hard rijden en bumperkleven) van invloed kan zijn bij de beantwoording van de vraag of sprake is van roekeloosheid.114 De Hoge Raad benadrukt juist dat doorgaans niet kan worden volstaan met het aannemen van een overtreding van artikel 175 lid 3 WVW om tot roekeloosheid te komen.115 Een ander verschil tussen wetgever en de Hoge Raad is dat volgens de Hoge Raad de rechter ook tot roekeloosheid kan

107 Hoge Raad 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2414 en HR 15 oktober 2013 ECLI:NL:HR:2013:960. 108 Kooijmans 2015, p. 130.

109 Postma & Wolswijk 2018, p. 92.

110 Hoge Raad 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:960. 111 Kooijmans 2015, p. 130.

112 Blom 2020, p. 403.

113 Conclusie A-G bij HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:PHR:.2013:654. 114 Kamerstukken II, 28 484, nr. 3.

(26)

26 komen wanneer de verdachte zich niet bewust was van de onvoorzichtige gedraging en het gevaar, maar hij hier wel van bewust had moeten zijn.116 De Hoge Raad geeft hiermee een uitbreiding van het begrip roekeloosheid.

4.3. Roekeloosheid en de wet van 6 november 2019

Door de koppeling van roekeloosheid aan artikel 5a WVW wil de wetgever het voor de rechter

makkelijker maken om tot roekeloosheid te kunnen komen.117 De wetgever houdt nog steeds

de definitie van de Hoge Raad aan, waardoor de gewezen jurisprudentie in stand blijft. 4.4. Conclusie

Van roekeloosheid is sprake als het gaat om een buitengewoon onvoorzichtige gedraging die een zeer ernstig gevaar in het leven heeft geroepen waarvan de verdachte zich bewust was, althans had moeten zijn. Voor de wetswijziging was enkel in uitzonderlijke gevallen sprake van roekeloosheid. Met de wet van 6 november 2019 heeft de wetgever de bedoeling gehad om meer verkeersgedragingen onder het roekeloosheidsbegrip te brengen.

116 Vellinga 2017, p. 249.

(27)

27

Hoofdstuk 5: Artikel 5a WVW & §315c StGB: een vergelijking

Artikel 5a WVW is geïnspireerd op §315c StGB.118 Met name het eerste lid, aanhef en onder 2

van §315c StGB hebben op het eerste oog grote gelijkenissen met artikel 5a WVW.119 In dit

hoofdstuk wordt gekeken of §315c StGB kan bijdragen bij de duiding van de bestanddelen van artikel 5a WVW. Dit wordt gedaan middels een vergelijking tussen beide artikelen.

5.1. §315c Strafgesetzbuch

§315c StGB stelt “gefährdung des Straßenverkehrs” ofwel ‘gevaar voor wegverkeer’ strafbaar. Dit artikel is een concreet gevaarzettingsdelict. Het veroorzaken van gevaar voor het verkeer op de weg is strafbaar gesteld. Dit gevaar hoeft zich niet te hebben gerealiseerd.120

Het artikel luidt als volgt:

(1) Wer im Straßenverkehrs

1. ein Fahrzeug führt, obwohl er

a. infolge des Genusses alkoholischer Getränke oder anderer berauschender Mittel oder

b. infolge geistiger oder körperlicher Mängel nicht in der Lage ist, das Fahrzeug sicher zu führen, oder

2. grob verkehrswidrig und rücksichtslos a. die Vorfahrt nicht beachtet

b. falsch überholt oder sonst bei Überholvorgängen falsch fährt c. an Fußgängerüberwegen falsch fährt

d. an unübersichtlichen Stellen, an Straßenkreuzungen, Straßeneinmündungen oder Bahnübergängen zu schnell fährt

e. an unübersichtlichen Stellen nicht die rechte Seite der Fahrbahn einhält

f. auf Autobahnen oder Kraftfahrstraßen wendet, rückwärts oder entgegen der Fahrtrichtung fährt oder dies versucht oder

g. haltende oder liegengebliebene Fahrzeuge nicht auf ausreichende Entfernung kenntlich macht, obwohl das zur Sicherung des Verkehrs erforderlich ist

118 Kamerstukken II, 35 086, nr. 3. 119 Ibidem.

(28)

28

und dadurch Leib oder Leben eines anderen Menschen oder fremde Sachen von bedeutendem Wert gefährdet, wird mit Freiheitsstrafe bis zu fünf Jahren oder mit Geldstrafe bestraft.

(2) In den Fällen des Absatzes 1 Nr. 1 ist der Versuch strafbar

(3) Wer in den Fällen des Absatzes 1

1. die Gefahr fahrlässig verursacht oder

2. fahrlässig handelt und die Gefahr fahrlässig verursacht,

wird mit Freiheitsstrafe bis zu zwei Jahren oder mit Geldstrafe bestraft.”

Een persoon maakt zich schuldig aan dit artikel, indien diegene een voertuig bestuurt (of een poging daartoe doet) onder invloed van een verdovend middel, dan wel mentaal niet instaat is om een voertuig te besturen, of zich gedraagt zoals neergelegd in lid 2 aanhef en onder a tot en met g. Door zich zo te gedragen veroorzaakt hij gevaar voor het wegverkeer.

Het vertrekpunt is dat sprake dient te zijn van een ernstige schending van de verkeersregels (‘grob verkehrswidrig’) en dat de betrokkene moet hebben gehandeld zonder rekening te houden met zijn medeweggebruikers (‘rücksichtslos’). In onder a tot en met g zijn een aantal concrete normen omschreven waarvan de betrokkene één of meer moet hebben overtreden. Als laatst moet door het handelen van betrokkene het lichaam of leven van een ander of zaken van

grote waarde in gevaar zijn gebracht.121 De gedragingen onder a tot en met g zijn enkel strafbaar

als deze ‘grob verkehrswidrig und rücksichtslos’ zijn verricht.122

Het uitgangspunt in het Duitse strafrecht is dat opzet is vereist voor misdrijven. De wetgever

moet expliciet aangeven als culpoos (‘Fahrlässigkeit’) handelen ook strafbaar is.123 In paragraaf

3 van §315c StGB is aangegeven dat ‘fahrlässig’ handelen ook strafbaar is, maar dan met een strafbedreiging van twee in plaats van vijf jaar.

Voor §315c StGB is ook roekeloosheid vereist. Het Duitse roekeloosheid wordt door het Bundesgerichtshof echter anders beschreven dan het Nederlandse roekeloosheidsbegrip. Het Bundesgerichtshof beschrijft roekeloosheid als volgt:

“Rücksichtslos handelt (...) ein Fahrer, der sich im gegebenen Falle seiner Pflicht bewußt ist, aber aus eigensüchtigen Gründen, etwa seines ungehinderten Vorwärtskommens wegen, sich

121 Postma & Wolswijk 2018, p. 91.

122 Ernstige verkeersdelicten 2017, p. 408-409. 123 Harteveld 20217, p. 146.

(29)

29

über sie hinwegsetzt, mag er auch darauf vertraut haben, daß es zu einer Beeinträchtigung anderer Verkehrsteilnehmer nicht kommen werde (bewußte Fahrlässigkeit).

Rücksichtslos handelt ferner, wer sich aus Gleichgültigkeit auf seine Pflichten als Fahrer nicht besinnt, Hemmungen gegen seine Fahrweise in sich gar nicht aufkommen läßt und unbekümmert um die Folgen seines Verhaltens drauflosfährt.”124

5.2. Overeenkomsten en verschillen tussen artikel 5a WVW en §315c StGB

§315c StGB is een inspiratie geweest voor ons artikel 5a WVW. Dat overeenkomsten bestaan tussen artikel 5a WVW en §315c StGB is evident. Toch lijken deze artikelen minder overeenkomsten te hebben dan in eerste instantie gedacht. In de volgende paragrafen worden de overeenkomsten en verschillen tussen beide artikelen bekeken. Als laatste wordt stilgestaan bij de betekenis van roekeloosheid en ‘rücksichtslos’.

5.2.1. Overeenkomsten

Beide strafbepalingen eisen opzet. Artikel 5a WVW vereist dubbel opzet. Opzet op het schenden van de verkeersregels en opzet op het in ernstige mate schenden van de

verkeersregels.125 §315c StGB ziet op het ‘grob verkehrswidrig und rücksichtslos’ plegen van

de verkeersovertredingen onder a tot en met g.126 Daarnaast zijn de in beide artikelen opgesomde gedragingen nagenoeg gelijk.

5.2.2. Verschillen

Om zich schuldig te maken aan §315c StGB moet sprake zijn van opzet of schuld in de zin van

culpa ten aanzien van het gevaar.127 Voor artikel 5a WVW is dit niet vereist.128 Een volgend

verschil doet zich voor in de opsomming in beide artikelen. Mede door de bewoording uit artikel 5a onder m WVW blijkt dat de opsomming van lid 1 onder a tot en met m niet-limitatief is. In de Duitse variant is de opsomming van a tot en met g wel limitatief. §315c StGB heeft alleen betrekking op de daarin genoemde gedragingen voor zover deze “grob verkehrswidrig und

rücksichtslos” zijn begaan.129 In artikel 5a WVW is dit juist omgedraaid en dragen de gedragingen uit het onder a tot en met m strafbaar gestelde bij aan het bewijs van ‘in ernstige mate’. Daarnaast zijn de gedragingen uit artikel 5a WVW tevens zelfstandig strafbaar gesteld

124 BGH 25 februari 1954, NJW 1954, 729, p. 392. 125 T&C Strafrecht, Artikel 5a WVW.

126 Vellinga 2019, p. 85. 127 Vellinga 2019, p.84 128 Ibidem.

(30)

30 in de RVV 1990, waardoor deze ook kunnen worden geschonden zonder dat daarmee de

verkeersregels in ernstige mate worden geschonden.130

Daarnaast is de Duitse bepaling bedreigd met een gevangenisstraf van 5 jaar; dit is, in

verhouding tot de Nederlandse bepaling, een forse straf.131

Verder heeft de Nederlandse wetgever er bewust voor gekozen om artikel 5a WVW alleen als

een opzetdelict te formuleren.132 De Duitse wetgever heeft bij §315c StGB gekozen om zowel

doleus als culpoos handelen strafbaar te stellen.

5.2.3. Roekeloosheid vs. Rücksichtslos

Volgens het Bundesgerichtshof handelen personen rücksichtslos indien zij zich bewust zijn van

hun verkeersverplichting, maar deze om egoïstische redenen terzijde schuiven.133 Een

bestuurder handelt tevens rücksichtslos indien uit onverschilligheid niet wordt nagedacht over de taken als chauffeur, de dader zich niet laat belemmeren in zijn rijstijl en hij zich niet

bekommerd over de gevolgen van zijn gedrag.134 De bestuurder moet hebben gehandeld zonder

rekening te houden met zijn medeweggebruikers. Rücksichtslosigkeit is niet de uiterste vorm

van onvoorzichtigheid, maar een slechte verkeersmentaliteit (üble Verkehrsgesinnung).135

Dit is anders bij de Nederlandse roekeloosheid. Roekeloosheid vormt de bovengrens van culpa en vormt hiermee de uiterste vorm van aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Voor roekeloosheid moet sprake zijn van een buitengewoon onvoorzichtige gedraging die een zeer ernstig gevaar

in het leven heeft geroepen waarvan de verdachte zich bewust was, althans had moeten zijn.136

Van roekeloosheid is sprake als het gaat om verkeersgedrag waarbij elke vorm van voorzichtigheid ontbreekt, waarbij de verkeersdeelnemer onaanvaardbare risico’s neemt en op

zeer gevaarlijke wijze aan het verkeer deelneemt.137

5.3. Conclusie:

In de opbouw en de strekking van artikel 5a WVW zien we de grote lijnen van §315c StGB terug. Toch verschillen beide bepalingen op cruciale onderdelen van elkaar.

130 Vellinga 2019, p. 86. 131 Postma & Wolswijk 2018. 132 Kamerstukken II, 35 086, nr. 3. 133 Ibidem.

134 Ibidem.

135 Hoge Raad 8 september 2015, m.nt. N. Keijzer, ECLI:NL:HR:2015:2482. 136 Hoge Raad 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:960.

(31)

31 De grootste overeenkomst die beide artikelen hebben is dat ze beide opzet vereisen. Daarnaast komen de opgesomde gedragingen in grote lijnen overeen. De gedragingen onder §315c StGB zijn echter alleen strafbaar indien zij ‘grob verkehrswidrig und rücksichtslos’ zijn begaan. De gedragingen uit artikel 5a onder a tot en m WVW zijn allemaal ook zelfstandig strafbaar gesteld in de Wegenverkeerswet of het RVV 1990. In het licht van artikel 5a WVW is het grootste verschil dat het begrip ‘rücksichtslos’ een andere betekenis heeft dan roekeloosheid.

§315c StGB en artikel 5a WVW zijn nader bezien te verschillend. §315c StGB kan geen bijdrage leveren bij de duiding van de bestanddelen van artikel 5a WVW.

(32)

32

Hoofdstuk 6: Het lex certa-beginsel

Het legaliteitsbeginsel is een van de belangrijkste rechtsbeginselen in een democratische

samenleving.138 Uit het legaliteitsbeginsel komt het lex certa-beginsel. Dit beginsel vereist dat

de wetgever een strafbare gedraging zo precies mogelijk definieert.139 Dit beginsel is vooral

relevant in de fase waarin de mogelijkheid en wenselijkheid van het invoeren van een bepaalde strafbaarstelling wordt bekeken.140 Als alleen een algemene en vage formulering van een strafbaarstelling mogelijk is, zou de wetgever zich moeten afvragen of de strafbaarstelling niet beter achterwege kan blijven.141 Dit betekent echter niet dat een strafbaarstelling altijd in alle mogelijkheden moet voorzien, enige vaagheid is geaccepteerd.

De vraag die in dit stuk centraal ligt, is of artikel 5a WVW en artikel 175 lid 2 WVW duidelijk zijn gedefinieerd en, indien dat niet het geval is, of de vaagheid binnen die artikelen acceptabel is. Voordat die vraag kan worden beantwoord, wordt eerst het lex certa-beginsel behandeld. Het legaliteitsbeginsel omvat meer beginselen dan enkel het lex certa-beginsel. De overige beginselen worden buiten beschouwing gelaten.

6.1. De oorsprong van het lex certa-beginsel: het legaliteitsbeginsel

Door het legaliteitsbeginsel kan een persoon alleen aan wettelijke bepalingen worden gehouden als die bepalingen bestonden en kenbaar waren ten tijde van het handelen van dat persoon. Het legaliteitsbeginsel legitimeert enerzijds overheidsoptreden indien iemand de wet overtreedt en

vergroot anderzijds de rechtsbescherming en rechtszekerheid van burgers.142

Het legaliteitsbeginsel bevordert rechtszekerheid, omdat het beginsel onmiddellijk verbonden is met het uitgangspunt dat het recht de bescherming tegen een willekeurige overheid moet

bieden aan burgers.143 Het legaliteitsbeginsel is door die functie van belang voor de

samenleving. Door het schenden van het legaliteitsbeginsel zou de rechtszekerheid van burgers in het geding kunnen komen.

Het legaliteitsbeginsel is gecodificeerd in artikel 16 Grondwet, artikel 1 Sr, artikel 1 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en artikel 7 lid 1 Europees verdrag voor de rechten van de mens

138 De Hullu 2010, p. 83. 139 De Hullu 2010, p. 92-93.

140 Van Kempen & Fedorova 2015, p. 14-15. 141 De Roos 1987, p. 74.

142 De Hullu 2010, p. 82.

(33)

33 (hierna EVRM). In navolging van deze artikelen is pas sprake van een strafbaar feit als ten tijde van het plegen van het feit een wettelijke basis bestaat. Daarnaast mogen enkel strafbare feiten worden vervolgd.

6.2. Vehicles in the park

Voordat het lex certa-beginsel wordt behandeld, wordt eerst aan de hand van de rechtsfilosofie de moeilijkheden van duidelijke wetten kenbaar gemaakt.

Duidelijke wetten zijn niet vanzelfsprekend. Paul Scholten benoemt dat alle wettelijke regels

onduidelijk kunnen worden in concrete omstandigheden.144 Hart illustreert dit in zijn voorbeeld

‘vehicles in the park.’145 Bij de ingang van het park staat een bord dat alle voertuigen in het

park verboden zijn. Dat een auto hieronder valt is evident, maar hoe zit dat met een skateboard of een rolstoel?146

Volgens Hart hebben wetten een open textuur door twee oorzaken. Ten eerste de relatieve onwetendheid van de wetgever ten aanzien van de feiten, ten tweede de relatieve onbepaaldheid

van menselijke doelen.147 Aangezien we niet in staat zijn de toekomst te voorspellen, is een

open textuur onvermijdelijk. Daarnaast kunnen strafbepalingen onduidelijk worden doordat

onvoorziene gevallen of een veranderende werkelijkheid zich voordoet.148

Ter illustratie, de wetgever heeft bij het opstellen van de verkeersregels in 1994 de ontwikkeling van de zelfrijdende auto niet kunnen voorzien. Doordat we tegenwoordig wel de zelfrijdende auto kennen, is na een ongeluk in 2018 discussie ontstaan over het bestanddeel ‘bestuurder’ uit artikel 61a (oud) RVV.149 Naar aanleiding van dit ongeval moest de verdachte op zitting verschijnen. Hij nam als standpunt dat niet hij maar de zelfrijdende auto als bestuurder moest worden aangemerkt. Door dit standpunt werd het eens zo duidelijke begrip bestuurder minder duidelijk.

6.3. Lex certa-beginsel

Het lex certa-beginsel bepaalt dat de wettelijke bepalingen voorzienbaar en toegankelijk moeten zijn. Het lex certa-beginsel is een opdracht aan de wetgever om bij het opstellen van een delictsomschrijving zorgvuldig bij de formulering stil te staan en het gebruik van vage termen

144 Scholten 1974, p. 37. 145 Ibidem.

146 Hart 1961, p. 124-129. 147 Ibidem.

148 Altena 2016, p. 135-136.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze bevoegdheid tot toepassing bestuursdwang wordt ontleend aan artikel 170, lid 1, WVW 1994, junctoartikel 125 Gw, artikel 173 WVW 1994, artikel 2 van het Besluit wegsiepen

Kortom, een voertuig kan in het belang van het vrijhouden van wegen en weggedeelten slechts worden weggesleept wanneer deze wegen en weggedeelten én behoren tot de soorten van

Aan de ontheffing kunnen uiteraard voorschriften worden verbonden, onder meer omtrent de plaats waar en de tijd gedurende welke voertuigen voor de hier aan de orde zijnde

instructiegevoelige kinderen (basisgroep) Het gaat hier om kinderen bij wie de ontwikkeling van tellen en rekenen normaal

Om kapitaalvernietiging te voorkomen, gehoor te geven aan burgerinitiatieven en in het kader van duurzaamheid dit veld te hergebruiken, wordt voorgesteld dit veld te verplaatsen

Het Nalevingscomité is van oordeel dat voor aanpassingen van de ontwerpbedrijfsduur, ook als zij niet met fysieke ingrepen gepaard gaan, altijd een zienswijzeprocedure gevolgd

[r]

(b) prioritize in national policy and development cooperation: respect for fundamental principles and rights at work; ratification and implementation in law and practice of