Hoofdstuk 7: artikel 5a, 6 & 175 lid 2 WVW en het lex certa-beginsel
7.1. De bestanddelen van artikel 5a WVW
De bestanddelen die in de literatuur als onduidelijk en mogelijk problematisch worden bestempeld worden aan het lex certa-beginsel getoetst. Deze toetsing zal plaatsvinden aan de hand van de in hoofdstuk 3 beschreven kritieken.
7.1.1. Opzettelijk
Artikel 5a WVW is een doleus delict. Voor een bewezenverklaring dient dubbel opzet aanwezig te zijn. Het opzet moet zijn gericht op het schenden van de verkeersregels en het ‘in ernstige mate’ schenden van deze verkeersregels. De wetgever geeft aan dat het opzet niet gericht hoeft
te zijn op het veroorzaakte gevaar.175 Verder geeft de wetgever aan dat er sprake van opzet op
het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moet zijn als de verdachte meerdere van
de onder a tot en met m genoemde gedragingen in één rit begaat.176
Het vasthouden van een mobiele telefoon is een gedraging waarvan moeilijk is voor te stellen dat dit per ongeluk gebeurt, maar te hard rijden of bumperkleven zijn gedragingen die vaak niet
opzettelijk worden verricht.177 Ik neem aan dat de wetgever het veel te hard rijden en veel te
dicht op de voorganger zitten bedoelt.
Vellinga stelt ten aanzien van het bestanddeel opzettelijk dat ‘het welbewust doen ontstaan van gevaarlijke situaties’ moet betekenen dat de opzet van de verdachte ook gericht is op het ontstaan van een gevaarlijke situatie.178
175 Kamerstukken II, 35 086, nr. 3. 176 Ibidem.
177 Blom 2020, p. 404. 178 Vellinga 2019, p. 89.
39 Vellinga stipt terecht aan dat er een verschil bestaat tussen de letter van de wet en de intentie van de wetgever. De wetgever geeft echter een duidelijke uitleg over het bestanddeel opzettelijk, waardoor het voor eenieder voorzienbaar wordt wanneer sprake is van dit bestanddeel. Problemen met het lex certa-beginsel zie ik hier niet.
7.1.2. In ernstige mate
Voor een overtreding van artikel 5a WVW moet het verkeersvoorschrift in ernstige mate worden geschonden.
Artikel 5a lid 1 WVW geeft een opsomming van twaalf gedragingen (onder a tot en met l) en een restcategorie (onder m) die duidelijk maken welke gedragingen kunnen worden aangemerkt
als gedragingen waar de eerste volzin van het artikel op ziet.179 Deze gedragingen zijn aan te
merken als gedragingen die de verkeersregels in ernstige mate schenden.180
Uit de memorie van toelichting blijkt dat sprake is van een schending in ernstige mate indien
het rechtvaardig is om de schending als zodanig aan te nemen.181 Middels enkele voorbeelden
probeert de wetgever uit te leggen wanneer sprake is van een schending in ernstige mate.182 De
invulling laat de wetgever over aan de feitenrechter, met als enige handvat een aantal
voorbeelden wanneer sprake is van een schending in ernstige mate.183 De wetgever heeft geen
duidelijkheid verschaft waarom deze gedragingen een ernstige schending opleveren.
Niet iedere gedraging uit de opsomming van artikel 5a lid 1 onder a tot en met m WVW levert direct een ernstige schending op. Zo kan men zich afvragen hoeveel en hoe lang iemand te hard moet hebben gereden om opzettelijk de verkeersregels in ernstige mate te schenden, of hoe druk het op de weg moet zijn geweest om van een te duchten gevaar voor een ander te kunnen
spreken.184 Of sprake is van een in ernstige mate schenden van verkeersregels hangt af van de
omstandigheden van het geval.185
179 Vellinga 2019, p. 85.
180 Kamerstukken II, 35 086, nr. 3 & Vellinga 2019, p. 85. 181 Kamerstukken II, 35 086, nr. 3.
182 Fijnslijper 2019, p. 434. 183 Kamerstukken II, 35 086, nr. 3 184 Blom 2020, p. 405.
40 Uit de voorbeelden die de wetgever geeft, blijkt dat het om een samenstel van gedragingen moet gaan. Onduidelijk is wanneer een schending groot genoeg is om het aan te nemen als een ernstige schending. De wetgever had dit eenvoudig kunnen oplossen door aan te geven waardoor er in de gegeven voorbeelden sprake is van een schending in ernstige mate.
De vervolgvraag is of sprake is van een onoverkomelijke vaagheid. Uit het jurisprudentie onderzoek dat onder paragraaf 7.2.2. is uitgevoerd blijkt dat het bewijzen van de ernstige schending vrijwel geen problemen oplevert. In alle gevallen kan uit het rijgedrag van de
verdachte de ernstige schending probleemloos worden aangenomen.186
Het bestanddeel in ernstige mate is naar mijn mening onduidelijk. Deze onduidelijkheid is echter noodzakelijk om toekomstige gevallen niet uit te sluiten. Dat is onder het lex certa- beginsel gerechtvaardigd. Daarom zie ik geen problemen met dit beginsel.
7.1.3. Soortgelijk belang
In artikel 5a lid 1 onder m WVW heeft de wetgever het overtreden van verkeersregels met ‘soortgelijk belang’ als de gedragingen uit het onder a tot en met l genoemde strafbaar gesteld.
Het moet hier gaan om een gedraging waarbij het belang soortgelijk is en niet de gedraging soort gelijk.187 De soortgelijkheid zit in de inbreuk op de verkeersveiligheid188 en op het te
duchten gevaar voor letsel of de dood voor een ander.189
De gedragingen uit artikel 5a lid 1 onder a tot en met l WVW zijn zeer uiteenlopend.190 Aan
welke gedragingen we concreet moeten denken laat de wetgever in het midden.
De vervolgvraag is dan wederom of sprake is van een gerechtvaardigde vaagheid. Dit lid is in het leven geroepen om onvoorziene gevallen onder deze wettelijke regeling te kunnen scharen. Blom geeft aan dat in het geval van het arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 2013 sprake is
van een gedraging die onder het soortgelijk belang kan vallen.191 In deze zaak ging het om het
verhinderen dat een auto met hoge snelheid op de rijstrook voor tegemoetkomend verkeer kon
186 Blom 2020, p. 407.
187 Kamerstukken II, 35 086, nr. 5, 6 & 7. 188 Kamerstukken II, 35 086, nr. 6. 189 Van Maurik 2020, p. 196. 190 Vellinga 2019, p. 87. 191 Blom 2020, p. 405.
41
terugkeren naar de eigen rijstrook.192 Door het gevaar dat deze handeling kan veroorzaken kan
het worden beschouwd als een ‘soortgelijke gedraging’.193
Door dit concrete voorbeeld wordt het beter voor te stellen wat onder deze categorie kan vallen. Ook in dit geval is sprake van een gerechtvaardigde vaagheid en is voldaan aan het lex certa- beginsel.
7.1.4. Verkeersaanwijzingen
Met het bestanddeel verkeersaanwijzingen heeft de wetgever een nieuw begrip toegevoegd.194
De wetgever heeft in geen van de Kamerstukken uitgelegd wat hij met verkeersaanwijzingen bedoelt. Bij de vraag of een strafbaarstelling voldoende duidelijk is wordt door het EHRM gekeken naar de bekendheid van de gebruikte terminologie in een bepaling binnen de samenleving.195 Vellinga heeft kritiek geleverd op dit begrip. Hij stelde zichzelf de vraag of aan dit begrip een beperktere betekenis moet worden gegeven ten opzichte van het begrip aanwijzingen.196
Het begrip verkeersaanwijzingen wordt nergens anders in de wet gebruikt en is dus ook niet eerder uitgelegd. De wetgever heeft verzuimd uitleg te geven over zijn keuze voor het begrip en de betekenis die hij aan dit begrip toekent en is onterecht eraan voorbijgegaan dat dit begrip nog niet eerder is gebruikt. Dit bestanddeel voldoet niet aan de eisen die het lex certa-beginsel stelt.
7.1.5. Verkeersgedragingen
Het begrip verkeersgedragingen is, net als verkeersaanwijzingen, niet eerder gebruikt in de
wet.197 De wetgever heeft in zijn memorie van toelichting geen uitleg gegeven over deze nieuwe
term. Naar Vellinga’s idee valt onder dit begrip; gedragingen die in strijd zijn met een
verkeersregel uit hoofdstuk II RVV 1990 of een ander voorschrift uit die wetgeving.198 Vellinga
vindt zijn definitie echter niet sluitend en geeft met name daarom kritiek op dit bestanddeel. In mijn voorstelling doelt de wetgever met verkeersgedragingen op alle gedragingen in het verkeer waardoor de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden en daardoor levensgevaar of gevaar voor letsel van een ander is te duchten. Ik kom tot deze definitie doordat de wetgever
192 Hoge Raad 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:960. 193 Blom 2020, p. 405.
194 Ibidem.
195 EHRM 15 november 1996, par 29-35 (Cantoni t. Frankrijk) en EHRM 15 juli 2014 (Ashlarba t. Georgië). 196 Ibidem.
197 Vellinga 2019, p. 87. 198 Ibidem.
42 met de term ‘als zodanige’ terugverwijst naar de eerste volzin van artikel 5a lid 1 WVW. Hierin
slaat verkeersgedragingen op de onder a tot en met m opgesomde gedragingen.199
Ik kan mij voorstellen wat de wetgever met dit begrip voor ogen had. Mijn definitie en de definitie van Vellinga komen echter niet in zijn geheel overeen. Dat toont de vaagheid naar mijn mening aan. De wetgever had mijns inziens bij uitstek een begrip als deze eenvoudig kunnen duiden en zo zijn bedoelingen kenbaar maken. De wetgever heeft echter geen uitleg over het begrip gegeven en daardoor schiet de wetgever te kort in zijn verplichting.
7.1.6. Levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten
De vraag wanneer sprake is van te duchten gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of de dood is over het algemeen eenvoudig te beantwoorden. Van te duchten gevaar is sprake als het gevaar ten tijde van de gedragingen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. In beginsel zal hier geen sprake van zijn indien ten tijde van de gedraging geen personen in de
buurt waren.200 Met de jurisprudentiële voorbeelden zijn voldoende mogelijkheden voor
burgers om duidelijk te krijgen welke gedragingen als zodanig zijn aan te merken. Overtreding(en) dienen in samenhang levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel op te leveren.201 Problemen met het lex certa-beginsel zie ik hier niet.