• No results found

De wil om te geven : Een onderzoek naar de rechtspositie van de wilsonbekwame patiënt in de gewijzigde Wet op de Orgaandonatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De wil om te geven : Een onderzoek naar de rechtspositie van de wilsonbekwame patiënt in de gewijzigde Wet op de Orgaandonatie"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De wil om te geven

Een onderzoek naar de rechtspositie van de wilsonbekwame

patiënt in de gewijzigde Wet op de Orgaandonatie

Annemarie de Wit

Universiteit van Amsterdam

Master publiekrecht, track gezondheidsrecht 7 januari 2019

(2)

Abstract

In februari 2018 heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de orgaandonatie aangenomen. De wijziging houdt in dat het beslissysteem voor donorregistratie wordt gewijzigd in het Actieve Donor Registratie Systeem. Bij alle meerderjarige Nederlanders die geen expliciete keuze maken, wordt in het donorregister vastgelegd dat zij ‘geen bezwaar’ hebben tegen orgaandonatie.

In deze scriptie is onderzocht wat de implicaties van de wetswijziging zijn voor de positie van wilsonbekwame patiënten. Aangezien iemand die wilsonbekwaam is zelf niet in staat is om te beslissen over donorregistratie is het relevant om te onderzoeken hoe zijn positie in de nieuwe wet geregeld is en welke (potentiële) problemen dit met zich meebrengt.

Om een oordeel te kunnen vellen over de rechtspositie van wilsonbekwamen in de nieuwe Donorwet is allereerst onderzocht wat in de wet en in de literatuur wordt verstaan onder wilsonbekwaamheid en vertegenwoordiging. Vervolgens is gekeken naar de wijze waarop de rechtspositie van deze groep vorm heeft gekregen in de huidige en in de toekomstige WOD. Verder is geanalyseerd hoe andere landen (België en Wales) dit onderwerp wettelijk hebben geregeld. Tot slot is een inschatting gemaakt van de knelpunten die de nieuwe Donorwet met zich meebrengt.

Gebleken is dat de mate van bescherming van de wilsonbekwame patiënt in de Nederlandse Donorwet niet onderdoet in vergelijking tot de regelingen in omringende landen. Wel valt op dat in het wettelijk systeem in Nederland op een aantal belangrijke onderwerpen niets is geregeld. De beroepsgroep krijgt veel ruimte wat betreft de uitvoering van de wet. Dit komt de houdbaarheid van de wet ten goede, maar doet tegelijkertijd afbreuk aan de rechtsbescherming van de wilsonbekwame patiënt.

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding ... 4

Hoofdstuk 1: Wilsonbekwaamheid en vertegenwoordiging ... 7

1.1 Inleiding ... 7

1.2 Uitgangspunten ... 7

1.3 Criteria voor wilsonbekwaamheid ... 9

1.4 Vaststelling wilsonbekwaamheid ... 11

1.5 Vertegenwoordiging ... 13

1.6 Schriftelijke wilsverklaring ... 15

1.7 Deelconclusie ... 16

Hoofdstuk 2: Wilsonbekwaamheid in de Wet op de Orgaandonatie ... 17

2.1 Inleiding ... 17

2.2 Wettelijk kader: lex specialis vs. lex generalis ... 17

2.3 Wet op de Orgaandonatie: algemeen ... 18

2.3.1 Huidige Wet op de Orgaandonatie ... 19

2.3.2 Toekomstige Wet op de Orgaandonatie ... 22

2.4 Deelconclusie ... 26

Hoofdstuk 3: Rechtsvergelijking ... 27

3.1 Inleiding ... 27

3.2 België ... 27

3.3 Wales ... 31

3.4 Vergelijking tussen België, Wales en Nederland ... 35

3.4 Deelconclusie ... 36

Hoofdstuk 4: Knelpunten en oplossingen ... 38

4.1 Inleiding ... 38 4.2 Knelpunten ... 38 4.3 Deelconclusie ... 42 Hoofdstuk 5: Conclusie ... 44 5.1 Inleiding ... 44 5.2 Conclusie ... 44 5.3 Aanbevelingen ... 47 Literatuurlijst ... 48

(4)

Inleiding

Nadat een Amerikaanse arts in 1954 de eerste nier transplanteerde volgden de technologische ontwikkelingen op dit gebied elkaar snel op.1 In Nederland ontstond

discussie over de noodzaak van een wettelijke regeling. Dit resulteerde in 1998 tot de inwerkingtreding van de Wet op de Orgaandonatie (hierna: WOD of Donorwet) waarin het beschikbaar stellen van organen en weefsels voor transplantatie voor het eerst uitgebreid werd geregeld. Keuzes rondom orgaandonatie werden voortaan centraal vastgelegd in het donorregister. Er werd een toestemmingssysteem2 ingevoerd waarbij

het uitgangspunt is dat mensen geen donor zijn, tenzij ze daar expliciet toestemming voor geven.

Op 13 februari 2018 stemde de Eerste Kamer in met het wetsvoorstel tot wijziging van de WOD.3 De wijziging houdt in dat het beslissysteem wordt veranderd.

Het uitgangspunt in dit nieuwe systeem is dat mensen orgaandonor zijn, tenzij ze daar expliciet bezwaar tegen maken. In de zomer van 2020 treedt de herziene wet in werking en wordt het Actieve Donor Registratiesysteem (ADR-systeem4) van kracht. Aan

iedereen boven de 18 jaar zal tot tweemaal toe een brief worden verstuurd waarin wordt gevraagd om een keuze over orgaandonatie vast te leggen. Reageert men niet op die brieven, dan wordt in het register ‘geen bezwaar’ tegen donatie vastgelegd. Een groot deel van de bevolking (60%5) laat geen keuze registreren en met dit systeem wordt

beoogd om mensen aan te sporen om hun voorkeur kenbaar te maken. Er is immers een groot tekort aan donororganen.6 Volgens sommigen is de overstap naar het

ADR-systeem een ‘onmisbaar sluitstuk’ voor een succesvol transplantatiebeleid en levert het meer organen op.7

Nu beide Kamers akkoord zijn gegaan met de overstap naar het ADR-systeem zal dit voor iedereen gevolgen hebben. De consequentie van het niet-reageren op de vraag of je donor wilt worden is immers dat wordt verondersteld dat je toestemming

1 ‘1954: Eerste Orgaantransplantatie met levende donor’ 20 februari 2015, transplantatiestichting.nl. 2 Ook bekend als het ‘nee-tenzij’ en ‘opt-in’ systeem.

3 Van Outeren ‘Donorwet D66 met kleine meerderheid aangenomen door senaat’, NRC 13 februari

2018, nrc.nl.

4 Ook bekend als ‘ja, tenzij’, ‘opt-out’ en ‘(geen) bezwaar’ systeem. 5 Jaarverslag NTS 2017, p. 24.

6 Jaarverslag NTS 2016, p. 71; Jaarverslag NTS 2017, p. 55.

7 Ploeg e.a. 2017. Er is al jaren discussie over of het ADR-systeem daadwerkelijk effectiever is en meer

donororganen oplevert. Het effect van beslissystemen is vaak onderzocht maar de uitkomsten zijn niet eenduidig. Zie ook Gevers, Janssen & Friele, EJHL 2004/11; Janssen & Gevers, Med and Law 2005/24; Davidai, Gilovich & Ross, PNAS 2012/109; Bouwman e.a. 2013; Shepherd, O’Carroll & Ferguson, BMC Med. 2014/131.

(5)

geeft voor orgaandonatie. Voor de groep mensen die wilsonbekwaam8 wordt geacht, is

de systeemwijziging extra ingrijpend en roept het principiële bezwaren op. Wilsonbekwamen kunnen onder het nieuwe systeem ook automatisch als donor worden aangemerkt, terwijl ze vanuit juridisch oogpunt niet in staat zijn hier rechtsgeldig toestemming voor te verlenen. Aangezien het een kwetsbare groep betreft die voor de bescherming van hun rechten afhankelijk is van anderen – het is voor hen doorgaans lastig om hun eigen situatie te beoordelen en daarnaar te handelen – verdient hun rechtspositie extra aandacht. De hoofdvraag die in deze scriptie wordt beantwoord luidt derhalve: wordt de rechtspositie van wilsonbekwamen in de nieuwe Donorwet voldoende beschermd?

Om een oordeel te kunnen vellen over de implicaties van de herziene Donorwet op de rechtspositie van wilsonbekwamen is literatuuronderzoek verricht waarbij gebruik is gemaakt van juridische bronnen (wet- en regelgeving en de parlementaire geschiedenis), wetenschappelijke literatuur en protocollen uit de beroepspraktijk. In dit onderzoek ligt de nadruk op de wettelijke situatie in Nederland, maar er is ook gekeken naar de wijze waarop er in het buitenland met dit onderwerp wordt omgegaan. De gedachte hierachter is dat we door over landsgrenzen heen te kijken inspiratie op kunnen doen en ons eigen wettelijk systeem daarmee kunnen verbeteren. Dit onderzoek is overigens beperkt tot een beoordeling van de wettelijke positie van meerderjarige wilsonbekwamen, aangezien orgaandonatie bij minderjarigen wettelijk apart is geregeld en ook weer andere thema’s en dilemma’s met zich meebrengt.

Om tot een beantwoording van de hoofdvraag te komen is deze scriptie als volgt opgezet. In het eerste hoofdstuk staan we stil bij wilsonbekwaamheidsbegrip: wat verstaan we onder deze term, wat zijn de juridische uitgangspunten en hoe wordt het vastgesteld? Vervolgens kijken we in het tweede hoofdstuk naar het wettelijk kader – onder andere de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst en de Wet op de Orgaandonatie – dat van toepassing is op orgaandonatie. Hier wordt de vraag beantwoord hoe de positie van wilsonbekwamen geregeld is in de huidige en in de toekomstige WOD. Het derde hoofdstuk bevat een rechtsvergelijking. Er zal worden ingegaan op de vraag hoe men in België en Wales omgaat met donorschap van wilsonbekwamen. Het vierde hoofdstuk besteedt vervolgens aandacht aan de knelpunten in de Nederlandse wet en gaat na of hier oplossingen voor kunnen worden aangedragen. In het laatste hoofdstuk worden de bevindingen met elkaar in verband

8 Te denken valt aan mensen die kampen met psychische problematiek, dementie of een verstandelijke

(6)

gebracht en wordt antwoord gegeven op de hoofdvraag. In dit slothoofdstuk is tevens ruimte voor aanbevelingen met betrekking tot het wettelijk systeem van orgaandonatie in Nederland.

(7)

Hoofdstuk 1: Wilsonbekwaamheid en vertegenwoordiging

1.1 Inleiding

Het wilsonbekwaamheidsbegrip werd halverwege de jaren tachtig geïntroduceerd in patiëntenwetgeving.9 Een combinatie van medische, maatschappelijke en

technologische ontwikkelingen maakt dat de problematiek omtrent wilsonbekwaamheid de afgelopen decennia meer aandacht heeft gekregen.10 We leven

langer en krijgen dus vaker te maken met patiënten die wilsonbekwaam zijn. Daarnaast is er onder de maatschappelijke tendens van individualisme meer oog voor de rechten van de patiënt. Een adequate regeling voor de rechtspositie van de wilsonbekwame patiënt is belangrijk, omdat het oordeel dat een patiënt niet in staat is om zijn wil te bepalen vergaande gevolgen heeft. Een patiënt is dan namelijk niet meer rechtsgeldig bevoegd om besluiten te nemen.

In dit hoofdstuk zal de thematiek van de wilsonbekwaamheid nader worden belicht. Hierbij wordt aandacht besteed aan de algemene uitgangspunten, criteria voor wilsonbekwaamheid, vertegenwoordiging van de wilsonbekwame patiënt en de schriftelijke wilsverklaring.

1.2 Uitgangspunten

Orgaantransplantatie is een delicaat onderwerp en de gevolgen van een dergelijke ingreep zijn (letterlijk) ingrijpend. Het vormt in beginsel een inbreuk op het fundamentele recht op onaantastbaarheid van het lichaam.11 Uit de parlementaire

geschiedenis volgt dat dit grondrecht twee dimensies heeft, namelijk (1) het recht te worden gevrijwaard van schendingen van en inbreuken op het lichaam door anderen en (2) het recht om zelf over het lichaam te beschikken.12 Het recht op onaantastbaarheid

van het lichaam eindigt niet met de dood. Het blijft in principe ook na overlijden voortbestaan en mag daarom enkel worden geschonden als daar een wettelijke grondslag voor is.

Aangenomen wordt dat er geen sprake is van een inbreuk wanneer orgaanuitname plaatsvindt op basis van uitdrukkelijke toestemming.13 Bij

veronderstelde toestemming ligt dat anders, aangezien daar niet met zekerheid kan

9 Dute & Gevers, TvGR 2012, p. 381.

10 Legemaate TvGR 1994/6, p. 118; Akerboom e.a. 2011, p. 181. 11 Art. 11 Grondwet.

12 Kamerstukken II, 1978/79, 15463, 2 (Nota). 13 Kamerstukken II, 2013/14, 33506, 4 (Advies RvS).

(8)

worden vastgesteld dat een persoon de consequenties van het niet maken van een keuze heeft overzien. In het ADR-systeem is de inbreuk op een grondrecht dus slechts aanvaardbaar als daar voldoende rechtvaardiging voor bestaat. De inbreuk moet daarom voldoen aan de algemene criteria van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit.14

Deze eisen keren in een meer uitgewerkte vorm terug in de drie uitgangspunten die Legemaate (1994) formuleert als randvoorwaarden waar regelgeving over de wilsonbekwame patiënt aan moet voldoen om diens rechtspositie voldoende te beschermen. Allereerst de presumptie van bekwaamheid: we dienen er steeds vanuit te gaan dat iemand wilsbekwaam is, tenzij het tegendeel kan worden aangetoond.15 Daar

waar mensen zelf in staat zijn om te beslissen moeten zij dus ook de ruimte krijgen om dit te doen. Hier raken we aan een tweede uitgangspunt, namelijk dat terughoudendheid geboden is bij het beperken van rechten van de wilsonbekwame patiënt.16 Vertrekpunt

hierbij is het exceptiebeginsel: de inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht van de patiënt moet voldoen aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat wil zeggen dat de inbreuk en het te beschermen belang in redelijke verhouding moeten staan. Daarnaast dient steeds te worden afgewogen of er een andere, minder ingrijpende, manier is waarop dit belang beschermd kan worden. Tot slot mag de inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht niet langer duren dan noodzakelijk. De feitelijke uitwerking van het exceptiebeginsel voor de wilsonbekwame patiënt is dat enerzijds voorkomen moet worden dat er namens hem beslissingen genomen worden die kunnen wachten tot het moment de patiënt weer wilsbekwaam is en anderzijds dat in geval van blijvende onbekwaamheid voor een oplossing wordt gekozen die niet verder gaat dan nodig.

Een derde uitgangspunt is het rechtsbeschermingsbeginsel.17 De

wilsonbekwame patiënt is kwetsbaar in de zin dat hij onvoldoende in staat is om voor zijn eigen belangen op te komen. Het is daarom van belang dat er voldoende maatregelen worden getroffen om zijn rechtspositie te beschermen, bijvoorbeeld in de vorm van materiële normen of procedurele voorzieningen aan de hand waarvan hij zijn rechten kan effectueren.

In iedere wettelijke regeling die betrekking heeft op wilsonbekwame personen zouden voorgenoemde uitgangspunten tot uiting moeten komen. Deze scriptie tracht een antwoord te formuleren op de vraag of wilsonbekwamen afdoende worden

14 Kamerstukken II, 2013/14, 33506, 4 (Advies RvS). 15 Legemaate TvGR 1994/6, p. 118.

16 Legemaate TvGR 1994/6, p. 119. 17 Legemaate TvGR 1994/6, p. 120.

(9)

beschermd in de gewijzigde Donorwet. Het bovenstaande beoordelingskader biedt houvast om tot een gedegen oordeel te komen over de mate van bescherming die deze wet biedt en er zal in de loop van de scriptie dan ook naar worden teruggegrepen. Dit kader is niet in alle gevallen even goed toepasbaar, bijvoorbeeld waar het gaat om orgaandonatie na overlijden. De betrokkene is dan immers overleden en criteria als ‘de inbreuk zo kort mogelijk laten duren’ of ‘afwachten tot hij weer in staat is om zelf een keuze te maken’ verliezen dan relevantie. In het algemeen zal in deze scriptie echter onder ‘voldoende bescherming’ worden verstaan dat een wettelijke regeling zo min mogelijk ingrijpt op het recht om zelf beslissingen over het eigen lichaam te maken.

1.3 Criteria voor wilsonbekwaamheid

Er bestaat geen onomstreden definitie van het begrip wilsonbekwaamheid. Dit komt mede doordat verschillende beroepsgroepen ieder vanuit hun eigen invalshoek een poging doen om dit brede concept handen en voeten te geven. Hieronder volgt een overzicht.

1.3.1 Wet

In het wetboek wordt de term wilsonbekwaam nergens letterlijk genoemd.18 Juristen

hanteren het wilsbekwaamheidsbegrip ter kwalificatie van iemands beslisvaardigheid; is hij wel of niet in staat om over een bepaald onderwerp rechtsgeldig te beslissen? Steeds als het begrip in de wet aan de orde komt, wordt gebruik gemaakt van de abstracte juridisch formule ‘niet in staat zijn tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.’19 Uit de woorden ‘ter zake’ moet worden afgeleid dat

wilsonbekwaamheid geen alles-of-niets begrip is, maar dat het steeds geldt ten aanzien van een bepaald onderwerp. Wanneer wordt geoordeeld dat iemand wilsonbekwaam is dan betekent dit dus niet dat dit per definitie geldt voor het hele spectrum aan beslissingen. Iemand kan bijvoorbeeld wilsonbekwaam zijn ten aanzien van de wens tot euthanasie, maar wilsbekwaam waar het gaat om de aanschaf van een nieuwe fiets.

In andere juridische bronnen zijn de aanwijzingen over wat het wilsonbekwaamheidsconcept nu precies omvat schaars. In de parlementaire stukken bij het wetsontwerp van de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst

18 Dute & Gevers TvGR 2012, p. 381. 19 Art. 4 WOD.

(10)

(WGBO) worden weinig woorden gewijd aan het wilsonbekwaamheidsbegrip.20 In het

algemeen wordt opgemerkt: ‘Niet iedere patiënt is […] in staat zelf de uit een behandelingsovereenkomst voortvloeiende rechten uit te oefenen. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan psychogeriatrische patiënten, geestelijk gehandicapten, (chronische) psychiatrische patiënten en comateuze patiënten.’21 De regering ziet

verder bewust af van het formuleren van criteria voor wilsonbekwaamheid in de wet, omdat daar geen overeenstemming over heerst en omdat het ontbreken van wettelijke eisen voor de beroepspraktijk geen problemen zou opleveren. De wetgever redeneert dat daar vaker met open normen wordt gewerkt en men daar over het algemeen goed mee uit de voeten kan.22 De invulling van het begrip wordt dus volledig aan de

beroepsgroep zelf overgelaten.

1.3.2 Literatuur

In de wetenschappelijke literatuur zijn meerdere pogingen ondernomen om de kenmerken van wilsonbekwaamheid op een rij te zetten, maar dat heeft vooralsnog niet tot consensus geleid.23 Er worden allerlei factoren genoemd die van invloed kunnen

zijn op het bekwaamheidsoordeel: de aard van de beslissing, de waarde die de patiënt aan de beslissing hecht, de gevolgen van de beslissing, de ernst van de gevolgen, de cognitieve en affectieve vermogens van de patiënt, de levensloop en het referentiekader van de patiënt en de mate van inbreuk op de autonomie van de patiënt indien hij zelf niet mag beslissen. 24 Deze verscheidenheid aan variabelen laat zien dat het formuleren

van een eenduidig criterium een complexe aangelegenheid is.

Wel is men het over een aantal zaken eens. Allereerst de gedachte dat het besluitvormingsproces van een patiënt belangrijker is dan de uitkomst van zijn beslissing. Het zelfbeschikkingsrecht omvat ook het maken van een keuze die door anderen als onverstandig of onbegrijpelijk wordt bestempeld. Een normatief oordeel over de ‘juiste’ beslissing mag niet leidend zijn in het oordeel over wilsbekwaamheid. Verder mag worden aangenomen dat naarmate de consequentie van het besluit

20 Kamerstukken II, 1989/90, 21561, 3 (MvT); Kamerstukken II, 1990/91, 21561, 6 (MvA); Kamerstukken II, 1991/92, 21561, 11 (NMvA).

21 Kamerstukken II, 1989/90, 21561, 3, p. 21 (MvT). 22 Kamerstukken II, 1991/92, 21561, 11, p. 39 (NMvA).

23 Van de Klippe MvGV 1990/2; Legemaate, TvGR 1994/6, p. 120; Welie, TvP 1999/12, p. 723;

Akerboom e.a. 2011, p. 31-34.

24 Van de Klippe, MvGV 1990; Legemaate, TvGR 1994/6, p. 121; Akerboom e.a. 2011, p. 32; Den

(11)

ingrijpender is er aan de wilsbekwaamheid ook hogere eisen mogen worden gesteld.25

Een wilsbekwaamheidsoordeel is dus afhankelijk van de context. Tot slot heerst overeenstemming over het idee dat wilsonbekwaamheid een dynamisch concept is dat van tijd tot tijd kan veranderen. De mate van wilsonbekwaamheid verschilt per persoon en dient per moment te worden beoordeeld. Het bestempelen van een hele patiëntengroep als wilsonbekwaam is derhalve niet verdedigbaar.26

1.3.3 Beroepspraktijk

In de praktijk is het vooral de hulpverlener die met het begrip aan de slag moet. In een poging om meer grip te krijgen op de beperkte mate waarin de wetgever vorm aan het onderwerp heeft gegeven, heeft de medische beroepsgroep zelf richtlijnen ontwikkeld die duidelijkheid moeten bieden voor toepassing van het begrip in de praktijk. De invalshoek van deze richtlijnen is algemeen of juist specifiek, in de zin dat ze gericht zijn op een bepaalde beroepsgroep (zoals psychiaters), patiëntengroep (zoals ouderen) of aandoening (zoals dementie of een mentale handicap). De operationalisering van het concept en de beoordelingsprocedure krijgen in de richtlijnen de meeste aandacht.27

Algemene uitgangspunten die in de belangrijkste twee richtlijnen28 terugkeren zijn: (1)

het begrijpen en kunnen wegen van informatie staat bij wilsbekwaamheid centraal, (2) de inhoud van het oordeel is niet zozeer van belang maar juist het vermogen tot oordeelsvorming en (3) hoe groter en ingrijpender de gevolgen van een keuze, hoe strenger de eisen voor wilsbekwaamheid.

1.4 Vaststelling wilsonbekwaamheid

De wijze waarop de vaststelling van wilsonbekwaamheid dient plaats te vinden is in de wet niet geregeld. Onduidelijk is wie over wilsonbekwaamheid mag oordelen, via welke procedure en aan de hand van welke criteria, maar bijvoorbeeld ook op welke wijze de patiënt een dergelijke beslissing kan aanvechten.29 Ook hier heeft de wetgever

ervoor gekozen om zorgprofessionals zelf te laten beslissen hoe zij in de praktijk met

25 Van de Klippe, MvGV 1990/2; Legemaate, TvGR 1994/6, p. 121; Akerboom e.a. 2011, p. 33; Dute &

Gevers, TvGR 2012, p. 381; Den Hartogh, Med. Health Care Philos. 2016, p. 71.

26 Akerboom e.a. 2011, p. 33. 27 Akerboom e.a. 2011, p. 178.

28 Dat zijn de Handreiking voor de beoordeling wilsonbekwaamheid (2007 geactualiseerd) en de

Modelrichtlijn voor hulpverleners over informatie en toestemming bij een meerderjarige wilsonbekwame patiënt (2004). Deze overkoepelende richtlijnen zijn van toepassing op de hele medische beroepsgroep. Voor een overzicht van richtlijnen met een meer specifieke invalshoek zie Akerboom e.a. 2011, p. 161-178.

(12)

deze vragen omgaan. In de meeste gevallen zal het de hulpverlener, mentor of curator zijn die de bekwaamheid van de patiënt ter discussie stelt.30 Een arts (of andere

hulpverlener) zal vervolgens de wilsonbekwaamheid vaststellen en daarbij gebruik maken van een richtlijn of stappenplan.31 Het is bij voorkeur een onafhankelijk arts die

oordeelt over de wilsbekwaamheid van een patiënt en niet de behandelend arts.32 Tegen

het wilsonbekwaamheidsoordeel staat enkel in de Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ)33 een specifieke klachtvoorziening open. In de

WGBO en WOD wordt die mogelijkheid niet gegeven.34

Uit empirisch onderzoek van Akerboom e.a. (2011)35 blijkt dat

wilsonbekwaamheid door hulpverleners in de praktijk op verschillende manieren wordt vastgesteld.36 Het begrip laat dermate veel ruimte voor interpretatie waardoor het kan

gebeuren dat hulpverleners in dezelfde casus tot een andere conclusie komen. Het komt ook regelmatig voor dat hulpverleners geen gebruik maken van richtlijnen voor de vaststelling van wilsonbekwaamheid. Artsen laten zich bij de beoordeling meestal leiden door hun eigen ervaring.37 Als de richtlijn in het beleid van een instelling is

opgenomen, dan lijkt deze vaker te worden gevolgd.38

Nadat een arts heeft geoordeeld dat iemand wilsonbekwaam is, zou echter wel nog steeds per behandelbeslissing gekeken moeten worden of de persoon ook ten aanzien van die keuze niet in staat is om te beslissen. Het is immers niet uitgesloten dat een wilsonbekwame patiënt ten aanzien van een bepaalde keuze feitelijk wilsbekwaam is. Uit de praktijk blijkt echter dat hulpverleners niet per se bij iedere behandelbeslissing de wilsbekwaamheid van de patiënt opnieuw ter discussie stellen en dat er ook geen specifiek moment is waarop er opnieuw naar gekeken wordt.39 Hulpverleners geven

aan dat zij vaak de aard en zwaarte van de beslissing laten meewegen. Hoe ingrijpender

30 Legemaate, TvGR 1994/6, p. 121; Hendriks, NTvG 2017(a); Hendriks, NTvG 2017(b). 31 Samenwerkingsverband Implementatieprogramma WGBO 2004, p. 117-122.

32KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens van de KNMG 2016, paragraaf 1.2 geneeskundige

verklaringen, p. 20.

33 Art. 41 e.v. Wet BOPZ.

34 Wel is er een klachtmogelijkheid voor de patiënt of zijn vertegenwoordiger(s)/nabestaanden op

grond van de algemene klachtenregeling van de Wet Kwaliteit Klachten en Geschillen Zorg (Wkkgz), zie art. 13 e.v. Wkkgz.

35 In het kader van dit onderzoek zijn interviews afgenomen met 121 vertegenwoordigers van

wilsonbekwame patiënten en 111 hulpverleners in vier sectoren (zorg voor mensen met een verstandelijke beperking, de verpleeghuiszorg, de psychiatrie en de intensive care). Zij zijn o.a. bevraagd op de onderwerpen wilsonbekwaamheid, vertegenwoordiging en de schriftelijke wilsverklaring.

36 Akerboom e.a. 2011, p. 382, 410, 418. 37 Akerboom e.a. 2011, p. 418.

38 Akerboom e.a. 2011, p. 410. 39 Akerboom e.a. 2011, p. 418, 425.

(13)

de beslissing, hoe beter zij letten op de wilsbekwaamheid van de patiënt en hoe meer eisen zij aan de wilsbekwaamheid stellen.40 Beslissingen met weinig gevolgen worden

makkelijker aan de patiënt zelf overgelaten.

1.5 Vertegenwoordiging

De implicatie van het wilsonbekwaamheidsoordeel is dat de patiënt geen rechtsgeldige geïnformeerde toestemming kan geven (of weigeren) voor een behandelbeslissing. Om de patiënt toch te kunnen laten behandelen moet een ander, een vertegenwoordiger, namens hem die toestemming verlenen. Het ‘hoofdregime’ voor de vertegenwoordiging van de wilsonbekwame patiënt is geregeld in de WGBO. In andere patiëntwetgeving, zoals de WOD, zijn deze concepten (soms) nader uitgewerkt. In deze paragraaf bespreek ik de hoofdregels uit de WGBO. In hoofdstuk 2 komen de specifiekere bepalingen uit de WOD aan de orde.

In de WGBO wordt onderscheid gemaakt tussen drie soorten vertegenwoordigers: de door de rechter benoemde vertegenwoordiger (mentor, curator), de persoonlijk gemachtigde en de informele of onbenoemd vertegenwoordiger. Voor iedere vertegenwoordiger geldt de norm dat hij ‘de zorg van een goed vertegenwoordiger’ moet betrachten.41 Hij is verplicht de patiënt zoveel

mogelijk bij de vervulling van zijn taak te betrekken. Verder moet hij uitsluitend het belang van de betrokkene dienen en mag hij zich niet laten leiden door subjectieve waardeoordelen die voortkomen uit ‘[…] een meer persoonlijk getinte waardering van zin en kwaliteit van leven […]’.42 Hoe een vertegenwoordiger moet vaststellen wat in

het belang is van de patiënt wordt niet nader geëxpliceerd.

De hulpverlener heeft op grond van de bepaling over ‘goed hulpverlenerschap’43 de mogelijkheid om de vertegenwoordiger aan te spreken op zijn

functioneren en om, in geval van disfunctioneren, uit te wijken naar een andere vertegenwoordiger. In het uiterste geval kan hij zelf een beslissing nemen.44

Een aantal zaken met betrekking tot vertegenwoordiging is wettelijk nauwelijks geregeld, zoals de grenzen van de beslissingsbevoegdheid van de vertegenwoordiger. Soms biedt een bijzondere wet hier meer duidelijkheid over. Zo volgt uit de Euthanasiewet dat alleen de patiënt zelf om euthanasie kan verzoeken en niet zijn

40 Akerboom e.a. 2011, p. 324, 342, 362, 383, 410, 418. 41 Art. 7:465 lid 5 BW.

42 Kamerstukken II, 1989/90, 21561, 3, p. 48 (MvT); Van Delden, NTG 1994/50, p. 2512. 43 Art. 7:465 lid 4 BW.

(14)

vertegenwoordiger. De gedachte hierachter is dat een dergelijk verzoek te persoonlijk is om daar een ander over te laten beslissen. Per wet of per onderwerp komt het dus wel voor dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid wordt beperkt, maar het kan ook zijn dat erover wordt gezwegen. In dat geval gelden de hoofdregels uit de WGBO.

1.5.1 Wettelijk vertegenwoordiger

De mentor en curator ontlenen hun vertegenwoordigingsbevoegdheid aan hun benoeming door de rechter.45 Deze vertegenwoordigingsvormen zijn in de wet vrij

uitgebreid geregeld. Curatele46 is een vergaande beschermingsmaatregel die de onder

curatele gestelde volledig handelingsonbekwaam maakt ten aanzien van zowel vermogensrechtelijke als niet-vermogensrechtelijke belangen (zoals beslissingen ten aanzien van medische behandelingen) van de betrokkene.47 Omdat de gevolgen van het

instellen van curatele zo verstrekkend zijn en er binnen de gezondheidszorg vaak volstaan kan worden met een lichtere vorm van ingrijpen is de figuur van het mentorschap geïntroduceerd.

De mentor behartigt uitsluitend de niet-vermogensrechtelijke belangen op persoonlijk vlak van een meerderjarige wilsonbekwame. Daarbij wordt in het bijzonder gedacht aan aangelegenheden met betrekking tot verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding.48 Het gevolg van het instellen van mentorschap is dat de betrokkene

niet meer bevoegd is om op dat gebied zelf rechtshandelingen te verrichten en dat de mentor in diens plaats optreedt.49 Curatele en mentorschap kunnen door de rechter

worden opgeheven indien de betrokkene zelf weer in staat is om zijn belangen te behartigen.

1.5.2 Persoonlijk gemachtigde

Deze figuur wordt geregeld in art. 7:465 lid 3 BW. De vertegenwoordigings-bevoegdheid van de persoonlijk gemachtigde wordt afgeleid uit een (schriftelijke) machtiging die samen met de patiënt is opgesteld toen deze nog wilsbekwaam was. In de machtiging wordt gespecificeerd over welke zaken de gemachtigde een besluit mag

45 Het beschermingsbewind, ook een vorm van wettelijke vertegenwoordiging, zal hier buiten

beschouwing worden gelaten omdat het uitdrukkelijk toeziet op vertegenwoordiging van financiële aangelegenheden.

46 Art. 1378 e.v. BW.

47 Leenen e.a. 2017, p. 136; Akerboom e.a. 2011, p. 50; Floris, NJB 2017, p. 3009. 48 Art. 1:453 lid 1 BW.

49 Er is momenteel een discussie gaande over hoe ver de bevoegdheden van de mentor of curator reiken

in de situatie dat een patiënt feitelijk wilsbekwaam is. Gelet op de omvang van deze scriptie wordt hier volstaan met een verwijzing naar Floris 2017, Hendriks 2017(a) en 2017(b) en Legemaate 2018.

(15)

nemen. Het voordeel van de aanstelling van een persoonlijk gemachtigde is dat de patiënt er zelfstandig en bewust voor heeft gekozen om aan deze persoon beslissingsbevoegdheid toe te kennen.

1.5.3 Informele vertegenwoordiger

De informele of onbenoemde vertegenwoordiger ontleent zijn bevoegdheid uit de wet.50 Daaruit volgt dat, als er geen wettelijk vertegenwoordiger of persoonlijk

gemachtigde is aangewezen, de echtgenoot of andere levensgezel, of als die er niet is, een ouder, kind, broer of zus, namens de patiënt mag beslissen.

De hulpverlener komt de behandelingsovereenkomst slechts na jegens één persoon.51

De WGBO bepaalt de onderlinge hiërarchie tussen de verschillende vertegenwoordigers. In een bijzondere wet kan de kring van vertegenwoordigers worden beperkt of uitgebreid. De hulpverlener dient zich in eerste instantie te wenden tot de mentor of curator. Bij afwezigheid van een door de rechter benoemde vertegenwoordiger richt de hulpverlener zich tot een naaste. De schriftelijk gemachtigde geniet prioriteit boven de onbenoemde vertegenwoordiger.52

1.6 Schriftelijke wilsverklaring

Door middel van het opmaken van een schriftelijke wilsverklaring kan iemand die wilsbekwaam is zijn zelfbeschikkingsrecht met betrekking tot toekomstige medische behandelingen uitoefenen. Via een dergelijke verklaring kan bijvoorbeeld toestemming worden verleend of bezwaar worden gemaakt tegen een bepaalde behandeling. De verklaring heeft enkel effect als de patiënt wilsbekwaam was bij het opstellen ervan en als hij op het moment dat de beslissing over de behandeling aan de orde komt niet meer in staat is om zijn wil te bepalen. Een donorcodicil53 is een voorbeeld van een

schriftelijke wilsverklaring, net als de registratie van de keuze omtrent orgaandonatie in het donorregister.

50 Art. 7:465 lid 3 BW.

51 Kamerstukken II, 1991/92, 21561, 11, p. 38 (NMvA).

52 De literatuur is verdeeld over of dit terecht is. Zie ook Leenen e.a. 2017, p. 138 en Akerboom e.a.

2011, p. 63.

53 Het donorcodicil is de voorloper van landelijke registratie via het donorregister. Het is een pas

waarmee mensen kunnen aangeven of zij wel of geen toestemming geven voor postmortale donatie. Men moest de pas destijds altijd bij zich dragen, want keuzes werden niet landelijk geregistreerd. De invoering van de WOD maakte het op zak hebben van de pas onnodig, omdat de keuzes voortaan centraal werden vastgelegd in het register. Een arts controleert tegenwoordig dus de gegevens in het register en niet of de patiënt een pas bij zich draagt. Een donorcodicil heeft echter nog wel steeds rechtskracht.

(16)

Een schriftelijke wilsverklaring dient in beginsel te worden nageleefd, aangezien het een expliciete wens van de patiënt is.54 De hulpverlener kan slechts van

de schriftelijke verklaring afwijken indien hij daartoe gegronde redenen heeft. Een gegronde reden kan zijn dat hij concrete aanwijzingen heeft dat de wilsverklaring opgesteld is toen de betrokkene wilsonbekwaam was.

1.7 Deelconclusie

In grote lijnen staat bij de beoordeling van wilsbekwaamheid steeds centraal in hoeverre iemand het vermogen bezit om informatie over een bepaalde beslissing te begrijpen en te verwerken, of hij de gevolgen van zijn keuze kan overzien en of hij een gemaakte keuze aan een ander kan overbrengen.55 De wetgever heeft summier duidelijk gemaakt

wat onder het concept moet worden verstaan. De wetenschap wordt het niet eens over een heldere definitie van het begrip. Ondertussen doet de beroepsgroep haar best om het begrip praktisch hanteerbaar te maken door het uit te werken in richtlijnen. In de praktijk blijkt de waarde van die richtlijnen beperkt, aangezien hulpverleners vooral afgaan op hun klinische ervaring en instinct wanneer zij een oordeel over iemands wilsbekwaamheid moeten vellen. Een bepaalde mate van willekeur is bij de vaststelling van wilsonbekwaamheid lastig te vermijden, aangezien het een complex en sterk situationeel afhankelijk begrip is.

Tot slot hebben we in dit hoofdstuk gezien dat de wetgever niet altijd grenzen stelt aan het plaatsvervangend optreden van vertegenwoordigers. Dit biedt dan ook ruimte aan vertegenwoordigers om beslissingen namens anderen te nemen die vrij vergaand zijn.

54 Art. 7:450 lid 3 BW.

(17)

Hoofdstuk 2: Wilsonbekwaamheid in de Wet op de Orgaandonatie

2.1 Inleiding

Transplantatie is “het uitnemen (explantatie) van bestanddelen (weefsels en organen) uit een menselijk lichaam, die vervolgens ter genezing van ziekte worden ingebracht bij anderen” (Leenen e.a. 2017, p. 257). Het kan zowel plaatsvinden bij een levende als bij een overleden donor. Aangezien belangen van derden een rol spelen is extra zorgvuldigheid vereist. De WOD stelt daarom soms striktere eisen dan de WGBO.

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de positie van wilsonbekwamen in de wet. Eerst komt het juridisch kader aan bod: in welke wetten wordt dit onderwerp geregeld? Medische handelingen in het kader van transplantatie vallen zowel onder de reikwijdte van de WGBO als van de WOD. De verhouding tussen deze wetten zal nader worden toegelicht. Dan volgt een overzicht van wat er voor deze groep is geregeld in de huidige en in de nieuwe Donorwet. Er wordt in de komende twee hoofdstukken steeds ingegaan op de deelonderwerpen: wilsonbekwaamheid, de schriftelijke wilsverklaring en vertegenwoordiging. Verder wordt er onderscheid gemaakt tussen donatie bij leven (ex vivo) en na overlijden (post mortem).

2.2 Wettelijk kader: lex specialis vs. lex generalis

Voor een goed begrip van het wettelijk kader dat van toepassing is op orgaandonatie- en transplantatie is de WGBO het startpunt. Deze bepalingen vormen de basis voor iedere (be)handeling binnen de gezondheidszorg.

De eerste relevante vraag is of orgaandonatie onder de werkingssfeer van de WGBO valt. Uit art. 7:446 BW volgt dat deze wet van toepassing is op ‘handelingen op het gebied van de geneeskunst, rechtstreeks betrekking hebbend op de persoon van de opdrachtgever of van een bepaalde derde’ (lid 1). Hieronder vallen niet alleen geneeskundige handelingen die deel uitmaken van de reguliere diagnostiek en behandeling (lid 2 sub a), maar ook andere verrichtingen die rechtstreeks betrekking hebben op een persoon en die door een (tand)arts als zodanig zijn verricht (lid 2 sub b). De WGBO ziet dus ook toe op atypische situaties die niet onder de normale curatieve gezondheidszorg vallen, zoals orgaandonatie.56

(18)

Wel moet onderscheid worden gemaakt tussen orgaandonatie bij leven en na overlijden, omdat de WGBO in het laatste geval niet (rechtstreeks) van toepassing is.57

Orgaandonatie ex vivo valt in eerste instantie onder 7:446 lid 2 sub b BW, omdat er sprake is van een geneeskundige handeling verricht door een arts die betrekking heeft op een persoon. Wanneer explantatie plaatsvindt bij een overleden patiënt dan valt dit niet direct onder de reikwijdte van de WGBO, aangezien er dan geen sprake meer is van een ‘persoon op wie de handeling rechtstreeks betrekking heeft’.58 Die persoon is

immers overleden.

De WGBO geeft dus een algemene regeling weer en is daarmee niet altijd een goede ‘fit’ voor het onderwerp orgaandonatie. De WGBO werkt op een bepaalde manier wel door in handelingen die worden verricht in het kader van orgaandonatie in de zin dat bepalingen een normerende functie kunnen hebben. Deze wet is hier echter niet primair voor geschreven. Om deze ‘pasproblemen’ op te lossen is er nadere wetgeving in het leven geroepen waarin zaken worden geregeld die in de WGBO niet aan de orde komen of waar bepaalde onderwerpen gedetailleerder geregeld worden. De WOD, die ten opzichte van het BW als lex specialis fungeert, is specifiek op deze materie toegespitst. Zo regelt een specifieke bepaling in de WOD wanneer orgaandonatie ex vivo precies is toegestaan. Die bepaling heeft dan ook voorrang op regels uit de WGBO.

2.3 Wet op de Orgaandonatie: algemeen

Dat er in de WOD een regeling is getroffen voor donorschap bij wilsonbekwamen was geen voor de hand liggende keuze. Uit de parlementaire stukken blijkt dat verschillende Kamerfracties kritiek hebben geuit op dit voorstel. Men vroeg zich af of er wel voldoende rechtvaardiging bestond voor het maken van een inbreuk op hun zelfbeschikkingsrecht.59 Ook werd ter discussie gesteld in hoeverre het nodig was om

wettelijk te voorzien in een situatie die in de praktijk maar weinig voor zou komen. De wettelijke regeling voor wilsonbekwamen kwam er uiteindelijk toch. De regering vond weliswaar dat bij dit onderwerp grote terughoudendheid geboden was, maar zag de regeling ook als een vorm van emancipatie. Het kabinet vond dat aan

57 Gevers, TvGR 1996, p. 9. 58 Art. 7:446 lid 2 BW.

(19)

wilsonbekwamen niet zomaar de mogelijkheid ontnomen mocht worden om ‘deel te nemen aan ervaringen die het ‘normale’ leven met zich meebrengt.’60

2.3.1 Huidige Wet op de Orgaandonatie

Onder de huidige wet geldt het toestemmingssysteem. In dit systeem moet er expliciet toestemming gegeven worden voor orgaandonatie. Wanneer men geen keuze maakt, wordt er niets in het donorregister vastgelegd en beslissen de nabestaanden uiteindelijk over de donatievraag. Voor wilsonbekwamen geldt eveneens het vereiste van toestemming. Die kan ofwel worden verkregen via een vertegenwoordiger, ofwel via een schriftelijke wilsverklaring. Alvorens afzonderlijk aan deze twee mogelijkheden aandacht te besteden gaan we eerst in op het wilsonbekwaamheidsbegrip in het algemeen.

2.3.1.1 Wilsonbekwaamheid

In de letterlijke tekst van de wet is de term wilsonbekwaam niet terug te vinden. De parlementaire stukken bieden ook geen nadere toelichting van het begrip. De Donorwet is driemaal geëvalueerd, maar daarbij is geen aandacht besteed aan wilsonbekwaamheid.61 Daar waar het begrip ter sprake komt, wordt geschreven over

een persoon die ‘niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake’.62 Zoals ook uit het vorige hoofdstuk bleek, blijft het verder onduidelijk op basis

waarvan wilsonbekwaamheid moet worden vastgesteld en wie dit oordeelt velt. De wetgever heeft in de huidige WOD in het algemeen beoogd te voorkomen dat wilsonbekwamen donor worden. Toch is er in specifieke situaties ruimte gelaten voor de mogelijkheid tot donatie.

2.3.1.2 Schriftelijke wilsverklaring Donatie bij leven

Blijkens de parlementaire geschiedenis kan een wilsonbekwame niet tijdens zijn leven doneren indien hij hier eerder schriftelijk toestemming voor heeft gegeven toen hij nog wilsbekwaam was.63 Deze verklaring heeft dan geen rechtskracht. Mocht deze situatie

zich voordoen, dan moet aan de hand van de criteria in art. 4 WOD worden bepaald of

60 Kamerstukken II, 1994/95, 22358, 13, p. 18-19 (NMvA). 61 Rozendal e.a. 2001; Friele e.a. 2004; Friele e.a. 2006. 62 Art. 3, 4, 5 en 9 WOD.

(20)

donatie bij leven plaats mag vinden. Dat brengt onder andere met zich mee dat zowel de vertegenwoordiger van betrokkene als de rechter toestemming moeten geven.

Donatie na overlijden

Uitgangspunt is dat wilsonbekwamen na hun overlijden geen orgaandonor kunnen worden. Dit staat niet letterlijk in de wet, maar het blijkt impliciet uit art. 9 WOD waar staat dat ‘meerderjarigen (…) die in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen ter zake’ toestemming kunnen geven voor postmortale orgaandonatie. Wilsbekwaamheid is dus een vereiste voor het verlenen van toestemming.

Toch is het onder omstandigheden mogelijk dat een wilsonbekwame patiënt in dit geval donor wordt. Hiervoor is vereist dat hij een schriftelijke wilsverklaring heeft opgesteld op een moment waarop hij nog wilsbekwaam was. Indien deze persoon op een later moment wilsonbekwaam wordt, blijft deze eerdere verklaring van kracht en kan worden overgegaan tot donatie. Voor personen die nooit wilsbekwaam zijn geweest geldt deze constructie niet, aangezien zij nooit in staat zijn geweest hun wil met betrekking tot dit onderwerp te bepalen.

2.3.1.3 Vertegenwoordiging Donatie bij leven

Zoals gezegd dient een vertegenwoordiger in te stemmen met donatie bij leven bij een wilsonbekwame. Het is een controversieel onderwerp waar bij de totstandkoming van de wet veelvuldig over is gediscussieerd.64 De regering heeft in casu een

uitzonderingsregeling verkozen boven een absoluut verbod. Ter rechtvaardiging van de inbreuk die wordt gemaakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam is een lijst met stringente voorwaarden in de wet opgenomen. Met deze criteria worden de eisen die in het algemeen gelden voor donatie bij leven65 aangescherpt. Donatie ex vivo

bij een wilsonbekwame is toegestaan wanneer aan de volgende cumulatieve eisen is voldaan: (1) het betreft een regenererend66 orgaan of weefsel, (2) van een meerderjarige

wilsonbekwame, (3) de explantatie heeft geen blijvende gevolgen voor de donor, (4) de ontvanger is een bloedverwant die (5) in levensgevaar verkeert, (6) dat niet op andere

64 Kamerstukken II, 1991/92, 22358, 3, p. 10-12 (MvT); Kamerstukken II, 1992/93, 22358, 5, p. 18-22

(MvA); Kamerstukken II, 1993/94, 22358, 13, p. 17-19; Kamerstukken II, 1994/95, 22358, 19, p. 10-13 (NEV).

65 Zie art. 3 WOD.

66 Regenererend wil zeggen dat het zichzelf na verwijdering weer herstelt. In de praktijk komt dit neer

(21)

wijze kan worden afgewend en, (7) de donor heeft een zwaarwegend belang bij het afwenden van dat levensgevaar.67 In de parlementaire toelichting wordt bij de eis van

‘zwaarwegend belang’ als voorbeeld aangehaald de situatie waar de wilsonbekwame afhankelijk is van de zorg van een ouder en hij in een inrichting terecht zou komen indien deze ouder komt te overlijden.68 Verder moet ook de houding van de

wilsonbekwame bij de besluitvorming worden betrokken. Van belang daarbij is of de wilsonbekwame zich op enige manier verzet tegen de behandeling.69 Mocht hier sprake

van zijn dan is het doorzetten van de behandeling uitgesloten.

Naast dat er aan bovenstaande criteria moet zijn voldaan, is voor deze verrichting toestemming vereist van een vertegenwoordiger. Op grond van lid 2 is dit de wettelijk vertegenwoordiger (curator of mentor), bij het ontbreken daarvan de echtgenoot, geregistreerd partner of andere levensgezel, en bij het ontbreken daarvan een ouder of meerderjarig kind (lid 2). Wat opvalt is dat dit artikel de ‘standaard’-kring van potentiële vertegenwoordigers wordt beperkt in vergelijking tot de algemene vertegenwoordigingsregel zoals die volgt uit de WGBO.70 Broer en zus, maar ook de

persoonlijk gemachtigde worden hier immers uitgesloten van het geven van vervangende toestemming. Wat de gedachte is achter het maken van deze keuze is onduidelijk. De regering vermeldt slechts dat omdat het hier draait om verrichtingen die primair het belang van een ander dienen en niet die van betrokkene, er gekozen is voor een restrictievere regeling.71

Tot slot dient ook de rechter toestemming te verlenen voor deze vorm van donatie.72 Daarbij moet de rechtbank nagaan of de belangen van de donor en van de

ontvanger op de juiste manier zijn afgewogen.73

Donatie na overlijden

De wet biedt op dit moment weinig ruimte voor vervangende toestemming bij postmortale orgaandonatie. Voor de groep mensen die nooit wilsbekwaam is geweest geldt dat het geven van vervangende toestemming uitgesloten is. De vertegenwoordiger mag dus niet namens een wilsonbekwame patiënt een keuze laten vastleggen in het

67 Art. 4 lid 1 WOD.

68 Kamerstukken II, 1992/93, 22358, 5, p. 19 (MvA). 69 Kamerstukken II, 1991/92, 22358, 3, p. 12 (MvT). 70 Art. 7:465 BW.

71 Kamerstukken II, 1992/93, 22538, 5, p. 65. 72 Art. 2 lid 2 WOD.

(22)

donorregister. Logischerwijs geldt hetzelfde voor het opmaken van een schriftelijke wilsverklaring (donorcodicil) als bedoeld in art. 9 lid 4 WOD.

Is een persoon tijdens zijn leven wel wilsbekwaam geweest, maar in de periode voorafgaand aan zijn dood wilsonbekwaam geworden, dan is het via art. 11 lid 2 WOD mogelijk dat bij afwezigheid van een wilsverklaring de vertegenwoordiger namens de overledene toestemming geeft.

2.3.2 Toekomstige Wet op de Orgaandonatie

In 2020 wordt de gewijzigde WOD van kracht en maakt Nederland de overstap naar een gematigde versie van het bezwaarsysteem, het zogenoemde ADR-systeem. Bij degenen die na ontvangst van het donorformulier en de daaropvolgende herinneringen niet reageren, wordt in het donorregister geregistreerd dat zij geen bezwaar hebben tegen orgaandonatie. De toestemming voor het donorschap wordt daarmee verondersteld. Wel hebben nabestaanden nog altijd invloed op de keuze. Aan hen wordt weliswaar niet meer expliciet om toestemming voor donatie gevraagd, maar zij kunnen donatie wel tegenhouden indien zij aannemelijk maken dat de informatie in het register (toestemming of geen bezwaar) niet strookt met de wens van de overledene.

Onder het ADR-systeem zullen ook wilsonbekwamen in het donorregister terecht komen met een geen bezwaar registratie, omdat zij zich niet bewust zijn van de gevolgen van het niet reageren op de oproep tot het laten vastleggen van een keuze. Met het oog op extra bescherming heeft de wetgever voor deze groep een aantal voorzieningen getroffen. Deze komen in de volgende paragrafen aan bod.

2.3.2.1 Wilsonbekwaamheid

In de gewijzigde wet wordt opnieuw naar het begrip wilsonbekwaamheid verwezen door middel van de woorden ‘niet in staat tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake’. Een wettelijke vastgelegde definitie ontbreekt nog altijd, maar in de parlementaire stukken wordt wel een aantal aanknopingspunten genoemd. Opgemerkt wordt dat wilsonbekwaamheid geen objectief criterium is en dat per persoon moet worden bepaald of iemand wilsonbekwaam is.74 Daarnaast wordt aangegeven dat

wilsonbekwaamheid per onderwerp kan verschillen. Bij orgaandonatie houdt het in ‘dat iemand niet in staat is te begrijpen wat donatie inhoudt, of de gevolgen ervan niet kan overzien.’75

74 Kamerstukken II, 2015/16, 33506, 8, p. 46 (NV); Kamerstukken I, 2016/17, 33506, G, p. 43 (MvA). 75 Kamerstukken I, 2017/18, L, p. 14 (NMvA).

(23)

Een fundamentele wijziging in de nieuwe Donorwet is dat wilsonbekwamen niet bij voorbaat uitgesloten zijn van het donorschap, zoals in het huidige systeem. De hoofdregel die volgt uit art. 9 lid 1 luidt nog steeds dat wilsbekwamen toestemming kunnen geven of bezwaar kunnen maken. Nieuw is echter dat een vertegenwoordiger in naam van de wilsonbekwame toestemming kan verlenen voor postmortale donatie.76

Een ander verschil met de vorige WOD is dat er een wettelijke vergewisplicht voor artsen wordt geïntroduceerd. In art. 21 lid 2 sub b staat dat de arts ‘zich ervan heeft vergewist dat de overledene ten tijde van het verlenen van toestemming dan wel van de registratie (…) wilsbekwaam was.’ Deze norm geldt in de beroepspraktijk weliswaar al, maar is nu ook als zodanig in de wet opgenomen waardoor, volgens de wetgever, alle zorgen en twijfels worden weggenomen rond de vraag of een arts wel echt goed onderzoekt of een potentiële donor wilsbekwaam was.77

2.3.2.2 Schriftelijke wilsverklaring Donatie bij leven

In de parlementaire stukken wordt deze vorm van donatie verder niet besproken. Aangenomen wordt dat de oude situatie blijft gelden. Dat betekent dat iemand niet schriftelijk kan laten vastleggen dat hij toestemming verleent voor verwijdering van organen bij leven wanneer hij wilsonbekwaam is geworden. Daarnaast blijft art. 4 WOD ongewijzigd en dus blijven de strikte eisen voor donatie bij leven onverminderd van kracht.

Donatie na overlijden

Mensen die tijdens hun leven nooit wilsbekwaam zijn geweest kunnen ook geen geldige schriftelijke wilsverklaring laten opstellen. Zij worden in beginsel geen donor (tenzij de vertegenwoordiger toestemming geeft78). Mensen die wel ooit wilsbekwaam waren

en toen hun keuze hebben vastgelegd, kunnen op basis daarvan donor worden. Uit de parlementaire stukken blijkt dat een eigen, expliciet vastgelegde wilsverklaring altijd leidend is, ongeacht of er een ‘geen bezwaar’ registratie is vastgelegd.79 Als die

76 Art. 9 lid 1 van de Wet van 27 maart 2018, houdende wijziging van de Wet op de orgaandonatie in

verband met het opnemen van een actief donorregistratiesysteem, Stb. 2018, 95.

77 Kamerstukken I, 2016/17, 33506, G, p. 44-45 (MvA); Kamerstukken I, 2017/18, 33506, L, p. 28

(NMvA).

78 Art. 9 lid 1 van de Wet van 27 maart 2018, houdende wijziging van de Wet op de orgaandonatie in

verband met het opnemen van een actief donorregistratiesysteem, Stb. 2018, 95.

(24)

verklaring afwijkt van wat in het register staat dan is de eigen wilsverklaring doorslaggevend.

2.3.2.3 Vertegenwoordiging

In de parlementaire stukken wordt veelvuldig aangehaald dat er bijzondere aandacht uit moet gaan naar goede voorlichting van vertegenwoordigers over het nieuwe wettelijke systeem.80 Begrijpelijk, want in het nieuwe systeem is het immers vooral de wettelijk

vertegenwoordiger die kan voorkomen dat een wilsonbekwame als potentiële donor wordt geregistreerd. Maar in de praktijk is dat problematisch, want er wordt niet bijgehouden wie wilsonbekwaam is, dus men kan zich in een informatiecampagne ook niet gericht wenden tot vertegenwoordigers van wilsonbekwamen door hen apart aan te schrijven. Het zal dus voorkomen dat de voorlichting de wettelijk vertegenwoordiger niet bereikt en dat hij niet afweet van de belangrijke rol die hij in dezen vervuld. Daarnaast heeft niet iedere wilsonbekwame een wettelijk vertegenwoordiger. In de praktijk zal dus niet kunnen worden verhinderd dat een wilsonbekwame toch als orgaandonor wordt geregistreerd.

Donatie bij leven

Zoals gezegd blijft de regeling voor wilsonbekwamen omtrent donatie bij leven ongewijzigd. Naast dat aan alle eisen van art. 4 WOD moet worden voldaan, is toestemming vereist van een vertegenwoordiger en van de rechter.

Donatie na overlijden

Er is een aantal voorzieningen in de wet opgenomen waarmee de situatie kan worden rechtgezet dat er bij een wilsonbekwame patiënt ‘geen bezwaar’ in het register staat. Art. 10a ziet op de situatie waarin de betrokkene in leven is. Het artikel regelt welke procedure geldt als er niet wordt gereageerd nadat er tweemaal een donorformulier wordt toegestuurd en er vervolgens ‘geen bezwaar’ in het register wordt opgenomen. In dit geval kan deze registratie worden vervangen door de keuze dat de beslissing over donatie aan een bepaald persoon (in de Memorie van Toelichting wordt enkel de wettelijk vertegenwoordiger als voorbeeld genoemd) wordt overgelaten.81 De wijziging

wordt doorgevoerd nadat de wettelijk vertegenwoordiger, een naaste of een

80 Kamerstukken II, 2013/14, 33506, 6, p. 16-20 (MvT).

81 Art. 10a lid 4 van de Wet van 27 maart 2018, houdende wijziging van de Wet op de orgaandonatie in

(25)

zorginstelling over de onbedoelde geen bezwaar registratie heeft bericht aan het donorregister.82

Art. 11 lid 2 bepaalt wat er moet gebeuren als na overlijden blijkt dat een meerderjarige wilsonbekwame, ondanks het bepaalde in art. 10a lid 4, toch nog geregistreerd staat als een persoon die toestemming verleent voor orgaandonatie. In dat geval moet de arts de donatievraag allereerst aan de wettelijk vertegenwoordiger voorleggen: die moet de toestemming ofwel bevestigen, ofwel bezwaar maken. Als er geen wettelijk vertegenwoordiger is dan komt deze bevoegdheid aan de nabestaanden toe. Als er geen nabestaanden zijn of de nabestaanden zijn niet bereikbaar, dan wordt de toestemming geacht niet te zijn verleend en vindt orgaanuitname niet plaats. Onder nabestaanden wordt verstaan de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel, meerderjarige bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad. De persoonlijk gemachtigde wordt hier opnieuw niet genoemd. Ook hier wordt de selectie aan vertegenwoordigers die mogen optreden dus beperkt in vergelijking tot de standaard WGBO-regeling.

Een derde manier waarop de wetgever tracht te voorkomen dat een wilsonbekwame automatisch donor wordt, is door middel van een uitbreiding van de wettelijke bevoegdheden van de vertegenwoordiger. In de gewijzigde wet kan de wettelijk vertegenwoordiger namens de meerderjarige wilsonbekwame een donorformulier invullen en kan hij toestemming geven of bezwaar maken tegen donatie.83 Dergelijk handelen is onder de huidige wet niet toegestaan. De wetgever ziet

dit echter niet als uitbreiding van het takenpakket van de vertegenwoordiger. Beredeneerd wordt dat het wijzigen van een donorregistratie handelen is dat betrekking heeft op aangelegenheden betreffende verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding. Wettelijk vertegenwoordigers mogen op dat gebied al allerlei ingrijpende beslissingen nemen en daarom zou de beslissing omtrent orgaandonatie daar ook onder moeten vallen. Vanuit die optiek worden er geen nieuwe mogelijkheden voor de vertegenwoordiger geschept.84 Deze zienswijze is niet onomstreden. Sommigen achten

de keuze voor het donorschap zo persoonlijk, aangezien het zo diep ingrijpt op de lichamelijke integriteit, dat vervangende toestemming van een vertegenwoordiger hier geen plaats zou mogen hebben.

82 Kamerstukken II, 2013/14, 33506, 6, p. 22-23 (MvT); Kamerstukken II, 2015/16, 33506, 8, p. 47

(NV).

83 Art. 9 lid 1 en art. 11 lid 2 van de Wet van 27 maart 2018, houdende wijziging van de Wet op de

orgaandonatie in verband met het opnemen van een actief donorregistratiesysteem, Stb. 2018, 95.

(26)

2.4 Deelconclusie

Opvallend is dat in de nieuwe wet veel verantwoordelijkheid wordt neergelegd bij de wettelijk vertegenwoordiger, maar dat tegelijkertijd weinig helderheid wordt geboden als het gaat om de afbakening van zijn taak en bevoegdheden. De WGBO geeft slechts in algemene zin richting aan zijn handelen met de norm dat hij ‘de zorg van een goed vertegenwoordiger’ moet betrachten.

Verder is er een praktisch probleem aan de orde, namelijk dat wilsonbekwamen in de praktijk meestal geen wettelijk vertegenwoordiger hebben. Zij laten zich vaker vertegenwoordigen door een persoonlijk gemachtigde of een onbenoemd vertegenwoordiger. Dit krijgt in het wettelijk systeem onvoldoende aandacht. De wet regelt namelijk niet expliciet wat er moet gebeuren als er geen wettelijk vertegenwoordiger is. Er moet worden aangenomen dat orgaandonatie in een dergelijk geval niet kan plaatsvinden, aangezien de vereiste (vervangende) toestemming dan ontbreekt.

(27)

Hoofdstuk 3: Rechtsvergelijking

3.1 Inleiding

In het voorgaande hoofdstuk is duidelijk geworden hoe de regeling voor orgaandonatie bij wilsonbekwamen in de Nederlandse wet vorm heeft gekregen. Om tot een gedegen beoordeling van de nieuwe Donorwet te komen is het noodzakelijk om ook over de landsgrenzen heen te kijken. Nederland is met zijn wetgeving op het gebied van orgaandonatie immers niet uniek. Alle Europese landen hebben het onderwerp wettelijk geregeld, waarbij een meerderheid een geen-bezwaarsysteem hanteert.85

In dit hoofdstuk wordt nagegaan of er in omringende landen, te weten België Wales, alternatieve of vergelijkbare regels gelden voor orgaandonatie bij wilsonbekwame patiënten. De keuze voor deze landen is gebaseerd op het feit dat beiden een bezwaarsysteem hebben geïmplementeerd en dat de zorgcultuur raakvlakken kent met de Nederlandse. Daarnaast hebben ook de afwezigheid van een taalbarrière en de toegankelijkheid van (rechts)bronnen een rol gespeeld. Doel van deze rechtsvergelijking is om te bezien of de regelingen die elders tot stand zijn gekomen als inspiratiebron kunnen dienen voor het wettelijk systeem in Nederland.

3.2 België

Orgaandonatie- en transplantatie is in België geregeld in de Wet betreffende het wegnemen en transplanteren van organen86 (hierna: Wet Orgaantransplantatie) die op

24 februari 1987 in werking trad. Sinds de Wet Orgaantransplantatie geldt er een geen-bezwaarsysteem waarbij toestemming voor orgaandonatie in beginsel wordt verondersteld, tenzij hiertegen verzet is aangetekend door de donor.87

3.2.1 Wilsonbekwaamheid

De Wet Orgaantransplantatie geeft geen definitie van wilsonbekwaamheid en verwijst waar het de wilsonbekwame patiënt betreft slechts naar ‘een persoon die niet in staat is zijn wil te uiten’.

85 Ploeg e.a. 2017, p. 5.

86 Wet betreffende het wegnemen en transplanteren van organen (1986), beschikbaar via

http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&table_name=wet&cn=1986 061337

(28)

In de Belgische wetgeving wordt onderscheid gemaakt tussen feitelijke en juridische onbekwaamheid.88 Juridisch onbekwaam is de persoon die onderworpen is

aan een beschermingsstatuut zoals die door een rechter wordt opgelegd. Een rechter kan een beschermingsmaatregel bevelen waarbij iemand tot ‘beschermd persoon’ wordt verklaard. Deze maatregel is bedoeld voor de ‘meerderjarige die wegens zijn fysieke of geestelijke gezondheidstoestand niet in staat is zijn belangen van vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen’ (art. 488/1 lid 1 BW89). Wanneer een rechter deze maatregel oplegt, is hij eveneens verplicht om te

oordelen of deze persoon bekwaam is om toestemming te geven voor orgaandonatie ex vivo en post mortem90, zelfs als deze kwesties op dat moment niet feitelijk aan de orde

zijn.91 De rechter zal voor het maken van deze beslissing informatie inwinnen bij een

arts en bij andere betrokkenen. De maatregel dient iedere twee jaar te worden geëvalueerd. Als de rechter beslist dat een beschermd persoon onbekwaam is ten aanzien van orgaandonatie, dan kan er geen rechtsgeldige toestemming worden verleend en mag orgaanuitname niet plaatsvinden.

Met feitelijke onbekwaamheid wordt bedoeld de mate waarin een persoon in staat is om effectief een afgewogen en doordachte beslissing te maken. Dit is dus geen juridische kwalificatie, maar een oordeel over de beslisvaardigheid de facto. Een feitelijk onbekwame persoon is dus vanuit juridisch oogpunt bekwaam, maar feitelijk gezien onbekwaam. Of iemand feitelijk onbekwaam is en daarmee niet in staat is tot het uitoefenen van zijn patiëntenrechten wordt in de praktijk beoordeeld door de arts. In de wet zijn geen criteria opgenomen ter beoordeling daarvan.92

Voor de beoordeling of een persoon in staat is een keuze te maken over orgaandonatie is de feitelijke wilsbekwaamheid leidraad. Ook al is iemand juridisch onbekwaam bestempeld, dan nog dient per persoon en in de specifieke omstandigheden te worden bekeken of hij deze keuze zelfstandig kan maken. De verantwoordelijkheid om te controleren of een patiënt bekwaam is om toestemming te verlenen ligt bij de arts die de transplantatie zal gaat uitvoeren.93 Hij dient zich er voorafgaand aan de

88 Advies nr. 50 2011, p. 34

89 Burgerlijk Wetboek I (1804), beschikbaar via

http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&table_name=wet&cn=1804 032130

90 Art. 5 Wet Orgaantransplantatie (ex vivo), art. 10 Wet Orgaantransplantatie (post mortem). 91 Zie art. 492/1, § 1, lid 3, 17° BW.

92 Advies nr. 50, 2011, p. 39. 93 Art. 9 Wet Orgaantransplantatie.

(29)

behandeling van te vergewissen dat de gegeven toestemming van patiënt een wilsbekwaam en geïnformeerd karakter heeft.94

3.2.2 Schriftelijke wilsverklaring Donatie bij leven

De Belgische wetgever hanteerde aanvankelijk een zeer restrictief uitgangspunt wat betreft orgaanwegneming bij levenden. Bij de totstandkoming van de eerste Wet Orgaantransplantatie in 1986 werd zelfs overwogen dit type donatie in zijn geheel niet toe te staan.95 De Wet Orgaantransplantatie maakt orgaandonatie voor levenden echter

uitdrukkelijk mogelijk, maar niet voor iedereen. Alleen wilsbekwamen kunnen onder omstandigheden een orgaan doneren.96

Met een wetswijziging van 25 februari 2007 werd de raadpleging van een zelfstandig adviesorgaan geïntroduceerd. Voor orgaanwegneming bij een levende donor is de betrokken arts sindsdien verplicht om een multidisciplinair overleg te raadplegen.97 Dit overleg bestaat uit een team van deskundigen op verschillende

terreinen (zoals transplantatiecoördinatoren, psychologen, verpleegkundigen, sociaalmaatschappelijk werkers). Zij brengen samen een (niet-bindend) advies uit over de vraag of aan de voorwaarden voor donatie bij leven is voldaan.98 Speciale aandacht

gaat daarbij uit naar het vereiste van wilsbekwaamheid van de donor.99

Wanneer de betrokken arts uiteindelijk tot de conclusie komt dat de betreffende patiënt niet wilsbekwaam is, dan wordt de procedure gestaakt. Er geldt onder het huidige recht namelijk een absoluut verbod op orgaandonatie bij levende wilsonbekwame patiënten.100

94 Broeckx 2016, p. 337.

95 Boone, TvP 1996, p. 118; Van Assche e.a., EJHL 2012, p. 442. 96 Art. 6 Wet Orgaantransplantatie.

97 Art. 8bis Wet Orgaantransplantatie. 98 Broeckx 2016, p. 343.

99 Art. 5 lid 2 Wet Orgaantransplantatie.

100 Orgaandonatie ex vivo bij wilsonbekwame meerderjarigen was in België enige tijd toegestaan door

de invoering van het, inmiddels afgeschafte, artikel 6 §2 Orgaantransplantatiewet in de wetswijziging van 25 februari 2007. De invoering van dit nieuwe artikel kon rekenen op scherpe kritiek, onder andere van het Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-ethiek in advies nr. 50 van 9 mei 2011. Het Comité was het er unaniem over eens dat het artikel geschrapt zou moeten worden, omdat het niet voldoende bescherming zou bieden voor de wilsonbekwame donor. Hoewel een aantal leden van het Comité pleitte voor een regeling waarbij orgaanwegneming bij wilsonbekwamen wel mogelijk is, maar onder striktere voorwaarden, schrapte de wetgever het hele artikel bij een wetswijziging van 3 juli 2012. Sindsdien is deze vorm van donatie (weer) verboden.

(30)

Donatie na overlijden

Om rechtsgeldig toestemming te kunnen geven voor donatie is vereist dat een persoon wilsbekwaam is. Een wilsonbekwame patiënt kan derhalve geen (schriftelijke) toestemming verlenen voor orgaandonatie.

Wel kan worden aangenomen dat een persoon die vóór het intreden van de wilsonbekwaamheid al toestemming voor orgaandonatie had verleend, na zijn overlijden zonder problemen orgaandonor kan worden (aangezien de bekwaamheid ten tijde van de registratie van belang is).

3.2.3 Vertegenwoordiging

Wanneer een arts de feitelijke onbekwaamheid van een patiënt vaststelt, dan kan de patiënt daarna niet meer zelfstandig zijn patiëntenrechten uitoefenen. Hetzelfde geldt als de rechter een beschermingsstatuut over iemand uitspreekt. Deze bevoegdheid gaat dan over op een vertegenwoordiger die deze rechten in plaats van de patiënt uitoefent.

Donatie bij leven

Aangezien de Belgische wet orgaandonatie bij een levende wilsonbekwame donor in zijn geheel verbiedt, is het tevens onmogelijk dat een vertegenwoordiger daar in zijn plaats toestemming voor geeft.

Donatie na overlijden

De vertegenwoordigingsregels voor toestemming en verzet zijn verschillend en daarom moet er een onderscheid tussen de twee worden gemaakt.

Uit art. 497/2, 20° BW volgt dat een vertegenwoordiger niet bevoegd is om namens betrokkene toestemming te geven voor handelingen die de fysieke integriteit of de intieme levenssfeer van de beschermde persoon raken. De beslissing met betrekking tot het doneren van organen wordt hier niet expliciet genoemd, maar er kan worden beargumenteerd dat dit een handeling is die onder het bereik van deze bepaling valt.101 Zeker aangezien de Orgaantransplantatiewet verder geen

vertegenwoordigingsregel bevat waarin vervangende toestemming mogelijk wordt gemaakt. De wetgever vindt een dergelijke beslissing blijkbaar te gewichtig en te persoonlijk om aan een ander over te laten.102

101 Broeckx 2016, p. 596.

(31)

Verzet tegen orgaandonatie post mortem kan daarentegen wel via een vertegenwoordiger kenbaar worden gemaakt. De betrokkene, die op dat moment overigens nog wel in leven dient te zijn, kan worden vertegenwoordigd door zijn wettelijk vertegenwoordiger, bewindvoerder of bij het ontbreken daarvan door zijn naaste verwant.103 De Wet Orgaantransplantatie vermeldt niet expliciet wie precies als

vertegenwoordiger kan worden aangemerkt en in welke rangorde zij mogen optreden. In de literatuur wordt daarom gepleit voor precisering van de wet.104

3.3 Wales

De vier deelstaten van het Verenigd Koninkrijk zijn bevoegd om zelf regelgeving te maken inzake wilsonbekwaamheid, vertegenwoordiging en orgaandonatie.105 De

Welshe transplantatiewetgeving heeft recentelijk een grote wijziging ondergaan. Vanaf 1 december 2015 is men namelijk geswitcht van een toestemmings- naar een bezwaarsysteem waarbij toestemming voor orgaandonatie wordt verondersteld in de situatie waarin iemand geen expliciete keuze heeft gemaakt.106 In Wales zijn twee

wetten van belang: De Mental Capacity Act 2005 107 (hierna: MCA), waarin regels over

bekwaamheid en vertegenwoordiging zijn neergelegd, en de Human Transplantation (Wales) Act 2013108 (hierna: HTA) die regels bevat omtrent orgaandonatie. Voor de

wijze waarop de beroepsgroep in de praktijk met deze regelgeving moet omgaan, verwijzen de wetten naar meerdere Codes of Practice.109 Deze Codes bevatten

praktische regels en aanwijzingen en vormen een leidraad voor iedereen die beroepsmatig te maken heeft met deze wetten.

3.3.1 Wilsonbekwaamheid

In de MCA is geen definitie opgenomen van wils(on)bekwaamheid, maar er is wel een aantal basisprincipes wettelijk vastgelegd. Zo is een belangrijk uitgangspunt van deze

103 Art. 10, § 2, lid 4 Wet Orgaantransplantatie. 104 Broeckx 2016, p. 598.

105 Akerboom e.a. 2011, p. 202.

106 In Engeland, Schotland en Noord-Ierland geldt vooralsnog een toestemmingssysteem. Wel zijn er

ten tijde van het schrijven van deze scriptie wetsvoorstellen aanhangig waarin wordt voorgesteld om over te stappen op een bezwaarsysteem. Zie voor resp. Engeland en Schotland: The Organ Donation Bill (Deemed Consent) en The Human Tissue (Authorisation) (Scotland) Bill. In Noord-Ierland werd een dergelijke overstap ook overwogen, maar dit plan werd naar aanleiding van een negatief oordeel van een adviescommissie in 2015 afgedaan.

107 Mental Capacity Act 2005, beschikbaar via: https://www.legislation.gov.uk/ukpga/2005/9/contents. 108 Human Transplantation (Wales) Act 2013, beschikbaar via

http://www.legislation.gov.uk/anaw/2013/5/contents.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Indien de patiënt eerder iemand via een schriftelijke wilsverkla- ring heeft aangewezen als zijn vertegenwoordiger, dan zult u als arts met deze persoon het behandelbeleid van

Voor wilsonbekwame kinderen tussen de leeftijd van 12 en 18 jaar kunnen de ouders met gezag of de voogd toestemming geven voor orgaandonatie na overlijden, als het kind geen (of

Wanneer er wordt gekeken naar het verschil tussen mannen blijkt dat ook Nederlandse mannen gemiddeld minder verdienen dan mannen met een niet-westerse

Toch zijn de weigeringen tot orgaandonatie door moslims en joden – die niet alleen artsen, maar ook mensen uit de gemeenschappen zelf vaststellen – volgens Azzouz, Rosenberg en

Naar een informatiesessie die vorige maand werd georganiseerd door professor emeritus Marc De Broe (UIA), in naam van de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België, en

9-3-2018 Registreren voor orgaandonatie wordt eenvoudiger (Brussel) - De Standaard..

‘Reguliere’ psychiaters vinden het vaak moeilijk om zijn of haar patiënt op te geven en dus toestemming te geven voor euthanasie.. Zodoende komen veel van die patiënten terecht bij

De overheid moet van mijn lichaam blijven, tenzij ik daar toestemming voor geef.. Het wetsvoorstel dat het links-liberale D66 indiende, wil wettelijk