• No results found

De positie van de langstlevende echtgenoot na de hervorming van het erf- en huwelijksvermogensrecht en de erfbelasting

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De positie van de langstlevende echtgenoot na de hervorming van het erf- en huwelijksvermogensrecht en de erfbelasting"

Copied!
96
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE POSITIE VAN DE

LANGSTLEVENDE ECHTGENOOT

NA DE HERVORMING VAN HET ERF- EN

HUWELIJKSVERMOGENSRECHT EN DE ERFBELASTING

Aantal woorden: 38.060

Alicia Pypaert

Studentennummer: 01507921

Promotor: Prof. dr. Mark Delanote Commissaris: De heer Claude Chevalier

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2019 – 2020

(2)

1

DANKWOORD

Deze masterproef vormt het slotstuk van mijn opleiding Rechten. De afgelopen vijf jaar zijn enorm leerrijk geweest voor mij. Ik wens dan ook even stil te staan bij een aantal personen aan wie ik een welgemeende ‘merci’ wil zeggen voor hun steun.

Vooreerst wens ik mijn promotor prof. dr. Delanote te bedanken voor het geven van deze interessante topic, de nodige begeleiding en feedback.

Ook wens ik graag notaris Martine Vandemaele te bedanken. Ik heb bij haar reeds twee zomers vakantiejob mogen doen. Hierdoor leerde ik veel bij en kreeg ik heel wat interesse in het notariaat en bijgevolg ook in het onderwerp van deze thesis.

Mijn ouders mogen zeker ook niet ontbreken in dit lijstje. Zonder hun emotionele en financiële steun kon ik deze opleiding niet tot een goed einde brengen. Tijdens de blok en examenperiodes werd ik altijd verwend en ook tijdens het schrijven van deze thesis bezorgden ze me een duwtje in de rug waar nodig. Ook kreeg ik van hen de kans om in mijn laatste masterjaar 4 maanden Erasmus door te brengen in het wondermooie Zweden. Dit was een onvergetelijke en leerrijke ervaring.

Tot slot wens ik ook mijn vrienden en vriendinnen te bedanken. Door hen heb ik een fantastisch studentenleven vol plezier en vertier mogen beleven.

(3)

2

INHOUDSOPGAVE

I. ALGEMENE INLEIDING ... 4

II. HERVORMING VAN HET ERF- EN HUWELIJKSVERMOGENSRECHT ... 5

HOOFDSTUK I. INLEIDING ... 5

HOOFDSTUK II. ERFRECHTELIJKE AANSPRAKEN ... 8

§1. Wijziging in de tekst van de wet ... 8

§2. Samenloop met tweede of derde orde versus vierde orde ... 9

§3. Geen onderscheid meer tussen verschillende stelsels ... 12

HOOFDSTUK III. RESERVE ... 16

§1. Inleiding ... 16

§2. Dubbel geformuleerde reserve ... 18

§3. Ontnemen van de reserve ... 20

A. Onterving ... 21

B. Erfrechtelijk beding bij EOT ... 22

C. Voorhuwelijkse schenking van de gezinswoning ... 24

D. Valkeniersbeding ... 24

HOOFDSTUK IV. VRUCHTGEBRUIK ... 26

§1. Vruchtgebruik op “de gehele nalatenschap” ... 27

§2. Vruchtgebruik op eerder geschonken goederen? ... 28

§3. Vruchtgebruik op voorhuwelijkse schenkingen? ... 29

§4. Omzetting van het erfrechtelijk vruchtgebruik ... 30

§5. Het wettelijk toegekend opvolgend vruchtgebruik ... 34

A. Inleiding ... 34

B. Ratio ... 35

1. Levensstandaard behouden ... 35

2. Correctie op de afschaffing van de inbrengverplichting ... 35

3. Vermoedelijke wil van de erflater: redelijk en billijk ... 39

C. De term wettelijk opvolgend vruchtgebruik ... 39

1. Wettelijk ... 39

2. Voortgezet / Opvolgend vruchtgebruik ... 40

D. Voorwaarden ... 41

1. Vruchtgebruik voorbehouden ... 41

2. Reeds gehuwd... 42

3. Toekomen tot de nalatenschap ... 43

4. Geen verzaking door de langstlevende echtgenoot ... 43

5. De schenker blijft titularis van het vruchtgebruik tot bij zijn overlijden ... 45

6. De schenker heeft de toepassing niet uitgesloten ... 46

E. Welke schenkingen? ... 47

(4)

3

HOOFDSTUK V. EVENWICHT TUSSEN DE LANGSTLEVENDE ECHTGENOOT

EN DE KINDEREN ... 50

§1. Inleiding ... 50

§2. Aanrekenen op het beschikbaar deel ... 51

A. Vruchtgebruik op de gehele nalatenschap ... 53

B. Het vruchtgebruik op een breukdeel van de nalatenschap ... 54

C. Vruchtgebruik op de abstracte reserve ... 54

D. Vruchtgebruik op bepaalde goederen van de nalatenschap ... 56

§3. Valkeniersbeding ... 57

HOOFDSTUK VI. TUSSENTIJDSE CONCLUSIE ... 58

III. HERVORMING VAN DE ERFBELASTING ... 61

HOOFDSTUK I. INLEIDING ... 61

HOOFDSTUK II. PARTNERABATTEMENT VOOR DE ROERENDE GOEDEREN 66 HOOFDSTUK III. HET WETTELIJK TOEGEKEND OPVOLGEND VRUCHTGEBRUIK ... 70

§1. Inleiding ... 70

§2. Wettelijke terugval ... 71

A. Onderhevig aan erfbelasting ... 71

B. Toch geen erfbelasting ... 72

C. Ratio ... 75

§3. Conventionele terugval ... 76

§4. Beding van aanwas ... 80

§5. Vergelijking: schematische voorstelling ... 82

HOOFDSTUK IV. OMZETTING VAN HET VRUCHTGEBRUIK VAN DE LANGSTLEVENDE ECHTGENOOT ... 84

HOOFDSTUK V. VALKENIERSBEDING ... 85

IV. CONCLUSIE ... 86

(5)

4

I. Algemene inleiding

1. Zowel het erfrecht als het huwelijksvermogensrecht werden sterk hervormd. Ook de

erfbelasting onderging een hervorming, met als doel de wijzigingen op het federale niveau te ondersteunen. Zoals de titel van deze thesis bloot geeft, zal er gefocust worden op de positie van de langstlevende echtgenoot in heel deze hervorming. Hoewel de wet, net zoals in de titel, altijd spreekt in de mannelijke vorm gelden de regels uiteraard ook mutatis mutandis indien de vrouw langer leeft dan haar echtgenoot. Meer nog, omdat er statistisch gezien meer weduwen zijn dan weduwnaars1 (en ook om het vlot leesbaar te maken) is er in deze thesis voor gekozen om algemeen de term langstlevende echtgenoot te gebruiken, maar dit telkens te zien als de vrouw die haar man overleeft (de termen ‘zij’ en ‘haar’ zullen dus steeds gebruikt worden om naar haar positie te verwijzen).

2. Enkel de positie van de langstlevende echtgenoot zal bekeken worden. Er zal dus geen

melding gemaakt worden van de regels voor ongehuwd samenwonenden. Daar gelden in vele gevallen andere regels en deze vallen dus buiten het bestek van deze thesis. Er is gekozen voor de langstlevende echtgenoot omdat de wettelijke of feitelijk samenwonende partners niet veel aandacht hebben gekregen in het nieuwe recht. Er is bijvoorbeeld nauwelijks iets gewijzigd aan hun wettelijk erfrecht, zijnde het vruchtgebruik op de gezinswoning in het geval van een wettelijk samenwonende partner en helemaal niks in het geval van een feitelijk samenwonende partner. Wellicht zal hier aan gesleuteld worden in een volgend luik van de hervorming van het familiaal vermogensrecht.2

3. Er zal zowel belangstelling zijn voor de civiele aspecten als voor de fiscale aspecten. De

civiele aspecten hebben vooral betrekking op de hervorming van het erf- en huwelijksvermogensrecht (zie infra Titel II). Daarna komen de fiscale aspecten aan bod, die uiteraard betrekking hebben op de gevolgen van de hervorming op civiel vlak, maar dan ten aanzien van de fiscus (zie infra Titel III).3 Deze civielrechtelijke en fiscaalrechtelijke aspecten

1 In 75% van de gevallen leeft de vrouw het langste, aldus M. PUELINCKX-COENE, “De grote promotie van de

langstlevende echtgenote – Beschouwingen bij de integratie van de wet van 14 mei 1981 in het bestaande recht”,

TPR 1981, 593.

2 H. CASMAN, “Nieuwe erfwet. Een geactualiseerde kennismaking”, NJW 2018, afl. 391, 817.

3 M. DELANOTE, “De wisselwerking tussen de (ver)nieuw(de) erfbelasting en het nieuwe erf- en

huwelijksvermogensrecht” in G. VERSCHELDEN (ed), Rechtskroniek voor het notariaat deel 33, Brugge, Die Keure, 2018, 181.

(6)

5 zouden in principe naadloos op elkaar moeten afgestemd zijn. Dit is echter niet altijd evident gezien beide regelgevingen op verschillende wetgevende niveaus tot stand zijn gekomen, te weten op federaal niveau voor wat betreft de hervorming van het erf- en huwelijksvermogensrecht en op regionaal niveau (in deze thesis zal het Vlaamse niveau onder de loep worden genomen) voor wat betreft de hervorming van de erfbelasting.4 Of er al dan niet voldoende coherentie is tussen beide hervormingen zal dus moeten blijken aan het einde van deze bijdrage.

4. Het doel is vooral om de regels vóór en na de hervorming met elkaar te vergelijken en te

bekijken waar de positie van de langstlevende echtgenoot verbeterd of verzwakt is en waar het eventueel nog beter kon. Telkenmale zal ook de ratio van de hervorming worden meegedeeld.

II. Hervorming van het erf- en huwelijksvermogensrecht

Hoofdstuk I. Inleiding

5. De doelstellingen met betrekking tot de hervorming van het erfrecht werden reeds

uitgedrukt in het Regeerakkoord van 2014. Daarin stond te lezen dat “De regering werk zal

maken van de modernisering van het familierecht (…). Het erfrecht zal worden hervormd rekening houdend met de maatschappelijke ontwikkelingen en nieuwe samenlevingsvormen. Er zal meer keuzevrijheid zijn om te bepalen aan wie zijn of haar erfenis toekomt, waarbij een evenwicht zal worden gevonden tussen respect voor de familiale solidariteit en de beschikkingsvrijheid van het individu. De mogelijkheid tot het verhogen van het beschikbaar deel van de nalatenschap zal onderzocht worden (…).”5 Minister van Justitie Koen GEENS had de hervorming van het erfrecht geplaatst binnen een globale hervorming van het familiaal vermogensrecht, maar besliste gaandeweg om de hervorming toch trapsgewijs aan te pakken. Zo kwam dus eerst het erfrecht aan bod, terwijl de hervorming van het huwelijksvermogensrecht nog besproken werd. Hij bevestigde wel dat beide hervormingen

4 N. LAUWERS en K. DESMET, “Het decreet van 6 juli 2018 als fiscaal antwoord op het nieuw erfrecht: dekt

de vlag de lading?”, TFR 2019, nr. 562, 505.

5 H. CASMAN, “Inleiding tot de nieuwe Erfwet 2017. Een overzicht van de krachtlijnen van deze wet” in J.

BAEL (ed.), Rechtskroniek voor het Notariaat deel 31, Brugge, die Keure, 2017, 4-5. Het regeerakkoord kan gelezen worden op: https://www.cdenv.be/storage/main/federaal-regeerakkoord-2014.pdf, 87 e.v.

(7)

6 een samenhangend geheel moesten vormen. Vandaar ook zijn doel om beiden te laten in werking treden op hetzelfde tijdstip.6

6. Vandaag de dag bestaat het vermogen van de meeste mensen uit aanwinsten die zij binnen

hun huwelijk hebben opgebouwd. Logischerwijze wenst men dus, naar de vermoedelijke wil van de erflater, de positie van de langstlevende echtgenoot te versterken.7 Men noemt dit ook wel eens de verzorgingsgedachte, zijnde dat echtgenoten voor mekaar wensen zorg te dragen en dit over de dood heen.8 Dit had de wetgever met de hervorming van het erf- en huwelijksvermogensrecht dan ook voor ogen.9

Het dateerde reeds van de wet van 14 mei 1981 dat er nog iets gewijzigd werd aan de positie van de langstlevende echtgenoot. Sinds dat moment werd er meer focus gelegd op het gezin eerder dan op de familie. De echtgenoot werd een wettig en reservatair erfgenaam.10 Na bijna veertig jaar vond de wetgever het dus tijd om het erfrecht en huwelijksvermogensrecht te moderniseren.11 De hervorming heeft voornamelijk tot doel om de wetgeving mee te laten evolueren met de ontwikkelingen van onze huidige maatschappij. We leven nu eenmaal in steeds complexere vormen samen. De norm van het ‘klassieke’ gezin (gehuwde ouders met kinderen) bestaat niet langer. Vooral in nieuw samengestelde gezinnen doken problemen op naarmate het ruimere erfrecht van de langstlevende echtgenoot het erfrecht van de afstammelingen ging beperken. Sinds de hervorming werden dus een aantal belangrijke wijzigingen aangebracht aan het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, in het bijzonder in nieuw samengestelde gezinnen.12

6 H. CASMAN, “Inleiding tot de nieuwe Erfwet 2017. Een overzicht van de krachtlijnen van deze wet” in J.

BAEL (ed.), Rechtskroniek voor het Notariaat deel 31, Brugge, die Keure, 2017, 7.

7 Dit werd mede gewijzigd door het rapport van de Koning Boudewijnstichting dat in zijn rapport “Perceptie en

verwachtingen over erven en nalaten in België” samenvat dat 86% van de Belgische bevolking meer vrijheid wil om zelf te bepalen wie van hen erft, hoeveel en waarom (https://www.kbs-frb.be/nl/Virtual-Library/2016/2016_MG_PUB_16022016).

8 C. DECLERCK, “De Erfwet 2017 in het licht van het na te streven evenwicht tussen de langstlevende

echtgenoot en de kinderen”, CDR 2017, afl. 3, 90.

9 R. BARBAIX, Het nieuwe erfrecht 2017, Mortsel, Intersentia, 2017, 70.

10 M. PUELINCKX-COENE, “De grote promotie van de langstlevende echtgenote. Beschouwingen bij de

integratie van de wet van 14 mei 1981 in het bestaande recht”, TPR 1981, 593.

11 De laatste grote hervorming van het huwelijksvermogensrecht dateert van de wet van 14 juli 1976.

12 R. BARBAIX, Het nieuwe erfrecht 2017, Mortsel, Intersentia, 2017, 109; N. LABEEUW en E. JANSSENS,

“De impact van het nieuwe erfrecht op de positie van de langstlevende echtgenoot” in H. CASMAN en M. VAN LOOCK (eds.), Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., TXXVI.-1.

(8)

7

7. De wet van 31 juli 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de

giften betreft en tot wijziging van diverse andere bepalingen ter zake (hierna: wet 31 juli 2017) werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 1 september 2017. De wet is in werking getreden sinds 1 september 2018.13 Deze hervorming van het erfrecht is opgebouwd rond enkele krachtlijnen.14 De voornaamste krachtlijnen die in deze thesis aan bod zullen komen zijn de volgende. Vooreerst is er een wijziging van de regels met betrekking tot de erfrechtelijke reserve waardoor de erflater nu meer beschikkingsvrijheid bekomt. Ten tweede werden een aantal regels met betrekking tot de inbreng van giften gewijzigd, waardoor onder andere een gift aan andere erfgenamen dan afstammelingen nu wordt vermoed met vrijstelling van inbreng te zijn. Ook werd de langstlevende echtgenoot vreemd aan de inbrengverplichting. Tot slot werd in deze wet ook gedacht aan een evenwichtige belangenafweging tussen de langstlevende echtgenoot en de kinderen.

8. Nog een belangrijke wet in deze hele hervorming is natuurlijk de wet van 22 juli 2018 tot

wijziging van het Burgerlijk Wetboek en diverse andere bepalingen wat het huwelijksvermogensrecht betreft en tot wijziging van de wet van 31 juli 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften betreft en tot wijziging van diverse bepalingen ter zake (hierna: wet 22 juli 2018). Deze wet werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 27 juli 2018 en bevat naast de hervorming van het huwelijksvermogensrecht ook een aantal wijzigingen die werden aangebracht aan de eerder vermelde wet van 31 juli 2017. De wijzigingen inzake traden eveneens in werking op 1 september 2018.15 Eén van de hoofddoelstellingen van deze wet is om, in het verlengde van de wet 31 juli 2017, te zoeken naar evenwichten inzake de positie van de langstlevende echtgenoot in het huwelijksvermogensrecht en het erfrecht.16

13 Wet 31 juli 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften betreft en tot

wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, BS 1 september 2017 (hierna: wet 31 juli 2017).

14 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften betreft en tot wijziging

van diverse andere bepalingen ter zake, Parl. St. Kamer 2017, nr. 54 2282/001.

15 Wet 22 juli 2018 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en diverse andere bepalingen wat het

huwelijksvermogensrecht betreft en tot wijziging van de wet van 31 juli 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften betreft en tot wijziging van diverse bepalingen ter zake, BS 27 juli 2018 (hierna: wet 22 juli 2018).

16 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat het huwelijksvermogensrecht betreft en tot

(9)

8

9. De hervorming van het erf- en huwelijksvermogensrecht trad zoals reeds gezegd niet

meteen in werking. Er werd een overgangsperiode voorzien van een jaar tussen de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad en de effectieve inwerkingtreding om de mensen de mogelijkheid te bieden om hun successieplanning uit het verleden te herbekijken in het licht van de nieuwe herzieningen en om eventueel bij de notaris een verklaring tot behoud af te leggen. Hiermee zorgt men er voor dat op schenkingen gedaan vóór 1 september 2018 de oude regels inzake inbreng en inkorting van schenkingen van toepassing zullen blijven. Oorspronkelijk kon men een dergelijke verklaring tot behoud afleggen tot 31 augustus 2018, maar men heeft dit verlengd tot 31 augustus 2019.17 Opgemerkt moet worden dat het een alles of niets systeem is. Indien men dus een verklaring tot behoud opmaakt zal dit gelden voor alle schenkingen uit het verleden.

Hoofdstuk II. Erfrechtelijke aanspraken

10. In dit onderdeel zullen de erfrechtelijke aanspraken worden besproken. Dit zijn eigenlijk

de rechten die een erfgenaam verkrijgt in de nalatenschap volgens de wet. Dit wil dus zeggen dat we in de hypothese zitten waarin de erflater niet aan successieplanning heeft gedaan. Er is met andere woorden geen testament opgemaakt, er werden geen schenkingen uitgevoerd en er is ook geen huwelijkscontract aanwezig. Als er dus niks bijzonders is vastgelegd, moet er gekeken worden naar de wet, vandaar ook de benaming ‘wettelijke devolutie’.

§1. Wijziging in de tekst van de wet

11. In principe wordt aan de algemene regels op zich niets gewijzigd. De wettelijke devolutie

blijft beheerst door de regels van de orde, de graad, de plaatsvervulling en de erfrechtelijke kloving.18 Wat daarentegen wel wordt gewijzigd is de wettelijke erfopvolging van de langstlevende echtgenoot wanneer zij in samenloop komt met enerzijds erfgenamen van de tweede en derde orde en anderzijds met erfgenamen uit de vierde orde. Voor de samenloop met de eerste orde (afstammelingen) verandert niks. De langstlevende echtgenoot verkrijgt in deze situatie nog steeds het vruchtgebruik op de gehele nalatenschap. Wat die gehele

17 Art. 66 wet 31 juli 2017 gewijzigd bij artikel 71 wet 22 juli 2018.

18 N. LABEEUW en E. JANSSENS, “De impact van het nieuwe erfrecht op de positie van de langstlevende

echtgenoot” in H. CASMAN en M. VAN LOOCK (eds.), Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., TXXVI.2-1.

(10)

9 nalatenschap precies inhoudt, werd door de wet van 22 juli 2018 verduidelijkt, in het bijzonder voor wat betreft het vruchtgebruik op geschonken goederen, maar daar wordt bij het onderdeel over het vruchtgebruik verder op ingegaan (zie infra Hoofdstuk IV. §1 Vruchtgebruik op “de gehele nalatenschap”).

12. Wat betreft de wijzigingen in de tekst van de wet moeten we dus kijken naar artikel

745bis BW, meer bepaald naar paragraaf één, tweede en derde lid. Artikel 4 van de wet van 22 juli 2018 wijzigt dit artikel op twee vlakken.

Enerzijds wordt paragraaf één, tweede lid vervangen als volgt:

“Wanneer de overledene bloedverwanten in de opgaande lijn of broeders, zusters of

afstammelingen van dezen achterlaat, verkrijgt de langstlevende echtgenoot: 1° de volle eigendom van het deel van de eerst stervende in het gemeenschappelijk vermogen en in het vermogen dat exclusief tussen de echtgenoten in onverdeeldheid is, en 2° het vruchtgebruik van de overige goederen van diens eigen vermogen.”

Daarnaast wordt paragraaf één, derde lid als volgt gewijzigd: “Wanneer de overledene andere

erfgerechtigden of geen erfgerechtigden achterlaat, verkrijgt de langstlevende echtgenoot de

volle eigendom van de gehele nalatenschap”.

De cursief gedrukte tekst vormt het onderwerp van de hervorming. Deze wijzigingen zullen hierna uitvoerig besproken worden.

§2. Samenloop met tweede of derde orde versus vierde orde

13. Zoals reeds vermeld, werd niks gewijzigd aan het wettelijk erfrecht van de langstlevende

echtgenoot wanneer zij in samenloop komt met afstammelingen (eerste orde). Zij heeft in die situatie nog steeds recht op het vruchtgebruik van de gehele nalatenschap.19

14. Sinds de hervorming is er wel wat gewijzigd voor de samenloop met andere orden. Vóór

de hervorming sprak de wet over ‘andere erfgenamen dan afstammelingen’. Hiermee werd

(11)

10 dus zowel de tweede (de bevoorrechte zijverwanten20), de derde (ascendenten) als de vierde orde (gewone of verdere zijverwanten) bedoeld. Het wettelijk erfrecht van de langstlevende echtgenoot was identiek, of zij nu met de tweede, derde of vierde orde in aanspraak kwam, namelijk: de volle eigendom op het deel van de erflater in het gemeenschappelijk vermogen en het vruchtgebruik op diens eigen vermogen.21 Sinds de hervorming maakt men nu een opsplitsing tussen enerzijds de samenloop met de bloedverwanten in de opgaande lijn of

broeders, zusters of afstammelingen van dezen (tweede en derde orde) en anderzijds de

samenloop met andere erfgerechtigden (vierde orde) of geen erfgerechtigden.22

Voortaan wordt dus de situatie waarin de echtgenoot in samenloop komt met de vierde orde gelijkgesteld met de situatie waarin de erflater géén erfgenamen nalaat. In deze beide gevallen verkrijgt de langstlevende echtgenoot sinds de hervorming dus de volle eigendom van de gehele nalatenschap.23 Met andere woorden: de erfgenamen van de vierde orde verwerven niks meer zodra zij in samenloop komen met de echtgenoot van de erflater.24 Dit wordt dan ook nog eens extra verduidelijkt in het nieuwe artikel 754/1, eerste lid BW: “Bloedverwanten

in de zijlijn, andere dan broers of zusters van de overledene of hun afstammelingen, erven niet wanneer de overledene een langstlevende echtgenoot nalaat”.25

15. De reden hiervoor is vrij simpel. Men wil nu eenmaal meer de focus leggen op het

kerngezin: de erflater, zijn echtgenoot en kinderen.26 De echtgenoot speelt vaak een veel belangrijkere rol in het leven van de erflater dan verre tantes en nonkels en dit strookt dus niet

20 Met bevoorrechte zijverwanten worden de broers en zussen en afstammelingen van deze bedoeld. Indien de

ouders ook nog in leven zijn, vallen zij ook onder de tweede orde. In dat geval worden de broers en zussen slechts tot de helft van de nalatenschap geroepen en verkrijgen de ouders elk een vast één vierde. Indien slechts 1 ouder nog leeft, verkrijgt ook deze ouder een vast één vierde en zullen de broers en zussen dus voor drie vierden tot de nalatenschap komen (art. 751 BW).

21 Oud art. 745bis, §1, tweede lid BW

22 R. BARBAIX, Handboek Familiaal Vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 503, nr. 869; J. BAEL,

“Wijzigingen aan en reparaties van het erfrecht door de wet van 22 juli 2018 tot hervorming van het huwelijksvermogensrecht” in G. VERSCHELDEN (ed.), Rechtskroniek voor het Notariaat deel 33, Brugge, die Keure, 2018, 71, nr. 3.

23 Nieuw art. 745bis, §1, derde lid BW ingevoegd bij art. 4, b Wet 22 juli 2018; R. BARBAIX, “Erfrecht in een

nieuw jasje – krachtlijnen van het hervormde erfrecht”, Actualia vermogensrecht 2018, Mortsel, Intersentia, 27.

24 C. DE WULF, “De reparatiewet van 22 juli 2018 met betrekking tot het erf- en giftenrecht. Aanvullingen bij

het handboek ‘De erfwet van 31 juli 2017 – Een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk’”, T. Not. 2018, afl. 12, 960 ; R. BARBAIX, Handboek familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 525.

25 Dit artikel werd ingevoegd bij art. 5 wet 22 juli 2018.

26 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat het huwelijksvermogensrecht betreft en tot

(12)

11 met het feit dat de langstlevende echtgenoot verregaande erfrechtelijke aanspraken moest dulden van bloedverwanten uit de vierde orde.

16. Samenhangend met de voormelde wijzigingen wijzigt de wet van 22 juli 2018 ook de

regel van de kloving in deze situatie. Vóór de hervorming moest een kloving gebeuren wanneer enkel erfgenamen uit de derde of vierde orde tot de nalatenschap kwamen.27 Dit betekent dat de nalatenschap moest worden verdeeld in twee gelijke delen: de helft naar de bloedverwanten van de moederlijke lijn en de helft naar de bloedverwanten van de vaderlijke lijn. De wet van 22 juli 2018 voegt daarom een zin toe aan artikel 733 BW, namelijk dat deze kloving niet zal plaatsvinden in het geval van artikel 754/1 BW, wat op zijn beurt verwijst naar de situatie waarin erfgenamen uit de vierde orde in samenloop komen met de langstlevende echtgenoot.28 In dat geval worden de erfgenamen uit de vierde orde immers uitgesloten uit de nalatenschap.

17. Ook in het geval waarin de langstlevende echtgenoot in samenloop komt met

bloedverwanten uit de vierde orde én bloedverwanten uit de derde orde zal er sinds de hervorming geen kloving meer plaatsvinden.29 De bloedverwanten uit de derde orde zullen dan de blote eigendom verwerven van het eigen vermogen van de overledene en de langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik hierop en de volle eigendom op het deel van de erflater in het gemeenschappelijk vermogen en het deel dat exclusief tussen hen in onverdeeldheid is (zie infra Hoofdstuk II. §3 Geen onderscheid meer tussen verschillende stelsels). De achterliggende idee is dat het niet kon verantwoord worden dat de erfgenamen uit de vierde orde die alleen in samenloop kwamen met de langstlevende echtgenoot werden uitgesloten van de nalatenschap, terwijl diezelfde bloedverwanten toch zouden erven indien er daarnaast ook nog bloedverwanten uit de derde orde waren.30 Dit wilde men vermijden, vandaar is er dus ook geen kloving meer in deze situatie.

27 Art. 733 BW.

28 Art. 3 wet 22 juli 2018.

29 Art. 754/1, tweede lid BW verwijst naar art. 753 BW; J. BAEL, “Wijzigingen aan en reparaties van het

erfrecht door de wet van 22 juli 2018 tot hervorming van het huwelijksvermogensrecht” in G. VERSCHELDEN (ed.), Rechtskroniek voor het Notariaat deel 33, Brugge, die Keure, 2018, 74; R. BARBAIX, “Actuele ontwikkelingen familiaal vermogensrecht 2017”, Tendensen vermogensrecht 2018, Antwerpen, Intersentia, 2018, 11.

30 Art. 6 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat het huwelijksvermogensrecht betreft en tot

(13)

12 De vraag is echter of in dit laatste geval de wetgever de meest correcte weg heeft gevolgd. Het lijkt enigszins bizar dat de ascendenten (derde orde), als gevolg van de toevallige aanwezigheid van een langstlevende echtgenoot nu een verdubbeling ontvangen van hun erfrechtelijke roeping, namelijk de totaliteit in blote eigendom van de eigen goederen (doordat de vierde orde wordt uitgesloten). Was het niet logischer dat men de helft van deze blote eigendom, die eigenlijk toekwam aan de vierde orde, toekent aan de langstlevende echtgenoot in plaats van dit te geven aan de derde orde?31 De voorbereidende werken maken duidelijk dat de wetgever dit nu eenmaal zo heeft gewild.32

§3. Geen onderscheid meer tussen verschillende stelsels

18. In artikel 745bis, §1, tweede lid, 1° BW werden ook de volgende woorden toegevoegd: en

in het vermogen dat exclusief tussen de echtgenoten in onverdeeldheid is.

19. Vóór de hervorming werd een onderscheid gemaakt tussen de erfrechtelijke aanspraken

van de langstlevende echtgenoot gehuwd onder een gemeenschapsstelsel (synoniem: wettelijk stelsel), dan wel onder een ander huwelijksvermogensstelsel. In de eerste situatie verwierf de echtgenoot, indien zij in samenloop kwam met anderen dan afstammelingen, de volle eigendom van het deel van de erflater in het gemeenschappelijk vermogen en het vruchtgebruik op diens eigen vermogen. In de tweede situatie (waar men gehuwd was onder een stelsel van scheiding van goederen bijvoorbeeld) verwierf men enkel het vruchtgebruik van de gehele nalatenschap, aangezien dit stelsel het bestaan van een gemeenschappelijk vermogen uitsluit.33

20. Reeds in 2015 werd naar aanleiding van een vonnis van 23 oktober 2014 een prejudiciële

vraag gesteld aan het Grondwettelijk Hof: “Schendt artikel 745bis, §1, tweede lid, van het

Burgerlijk wetboek, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het deel van de van goederen gescheiden langstlevende echtgenoot beperkt tot rechten in vruchtgebruik?”. Het

Grondwettelijk Hof antwoordde negatief op deze vraag, met als motivering dat het

31 C. DE WULF, “De reparatiewet van 22 juli 2018 met betrekking tot het erf- en giftenrecht. Aanvullingen bij

het handboek ‘De erfwet van 31 juli 2017 – Een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk’”, T. Not. 2018, afl. 12, 961.

32 Art. 6 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat het huwelijksvermogensrecht betreft en tot

wijziging van diverse andere bepalingen ter zake. Amendementen, Parl. St. Kamer 2018, nr. 54 2848/004.

(14)

13 onderscheid berust op een objectief criterium, zijnde het verschillende huwelijksvermogensstelsel. Het Hof verduidelijkte dat echtgenoten het heft in eigen handen hebben. Indien zij dus zelf kiezen voor een stelsel van scheiding van goederen, kiezen zij ook voor een verminderde erfrechtelijke aanspraak. Zij kunnen er altijd voor kiezen om via een testament, een contractuele erfstelling of via een beding van aanwas de onverdeelde goederen na te laten aan de echtgenoot.34 Echter, dit werd bekritiseerd in de rechtsleer. Uiteraard bestaan er technische verschillen tussen gemeenschappelijke goederen enerzijds en onverdeelde goederen anderzijds, maar de idee achter de erfregel uit artikel 745bis, §1, tweede lid BW gaat er hem voornamelijk om dat de echtgenoten gedurende het huwelijk gezamenlijk een vermogen opbouwen. Dit gebeurt niet alleen in het wettelijk stelsel, maar ook in een stelsel van scheiding van goederen. Vandaar dat er gepleit werd om deze regel te herzien en de langstlevende echtgenoot eenzelfde erfrechtelijk aanspraak te geven, ongeacht het huwelijksvermogensstelsel dat werd gekozen. Meer bepaald zou de langstlevende echtgenoot dus de volle eigendom op het aanwinstenvermogen enerzijds en het vruchtgebruik op het niet-aanwinstenvermogen anderzijds moeten verkrijgen, ongeacht het stelsel.35

21. Met de hervorming werd aan deze kritiek gehoor gegeven. Het onderscheid werd

weggewerkt36, want het is moeilijk te begrijpen waarom de echtgenoot in de tweede situatie wel een sterke erfaanspraak moest dulden van de verdere verwanten, zelfs op het vermogen dat men samen heeft opgebouwd.37 Men heeft er in de hervorming dus voor gekozen om in beide gevallen de langstlevende echtgenoot nu ook de volle eigendom te laten erven van het

34 GwH 24 september 2015, nr. 130/2015.

35 R. BARBAIX, Het nieuwe erfrecht 2017, Mortsel, Intersentia, 2017, 134 ; R. BARBAIX, Handboek familiaal

vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 520-521.

36 Opgemerkt moet worden dat de discriminatie tussen beide stelsels toch niet geheel is weggewerkt. Indien men

gehuwd is onder het wettelijk stelsel verkrijgt de langstlevende echtgenoot de aanwinsten in volle eigendom, terwijl als men gehuwd is onder scheiding van goederen enkel de aanwinsten die de echtgenoten exclusief in onverdeeldheid hebben zullen toekomen in volle eigendom aan de langstlevende. Als er dus bijvoorbeeld een effectenportefeuille is die enkel op naam van de erflater staat, zullen deze aanwinsten niet toekomen aan de langstlevende in volle eigendom, hoewel deze portefeuille vaak bestaat uit aanwinsten die werden opgebouwd tijdens het huwelijk (J. BAEL, “Wijzigingen aan en reparaties van het erfrecht door de wet van 22 juli 2018 tot hervorming van het huwelijksvermogensrecht” in G. VERSCHELDEN (ed.), Rechtskroniek voor het Notariaat

deel 33, Brugge, die Keure, 2018, 73-74).

37 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.L. VERBEKE, E. ALOFS, Erfrecht & giften. De nieuwe Erfwetten 2017 en

(15)

14 vermogen dat men exclusief in onverdeeldheid heeft (naast de volle eigendom op het gemeenschappelijk vermogen en het vruchtgebruik op het eigen vermogen van de erflater).38

22. Een bedenking die men kan maken bij het wettelijk stelsel is dat het gemeenschappelijk

vermogen niet altijd hetzelfde is als het vermogen dat men samen heeft opgebouwd. Het kan namelijk zo zijn dat er ook eigen goederen werden ingebracht. Toch kan men deze erfrechtelijke aanspraak dan verantwoorden door aan te nemen dat de inbrengende echtgenoot uitdrukkelijk eigendomsrechten voor de andere echtgenoot heeft willen creëren door deze inbreng in het gemeenschappelijk vermogen te doen. 39

De nieuwe roeping op het vermogen dat exclusief in onverdeeldheid is tussen de echtgenoten kan ook van toepassing zijn bij een wettelijk stelsel. Men kan daarbij denken aan goederen die niet in de gemeenschap werden ingebracht, maar die vóór het huwelijk in onverdeeldheid werden aangekocht of werden verworven door het (weder)beleggen van eigen goederen.40 Ook op deze goederen zal de langstlevende echtgenoot dus de volle eigendom verwerven.

23. Voor wat betreft het stelsel van scheiding van goederen kunnen we bij een exclusieve

onverdeeldheid denken aan goederen die de echtgenoten samen hebben aangekocht of belegd. Het is niet vereist dat beide echtgenoten elk een gelijke helft van het goed bezitten. De aandelen in de onverdeeldheid zijn niet van belang.41 Het moet wel gaan om een ‘exclusieve’ onverdeeldheid. Er mogen dus geen derden betrokken zijn. Een goed dat bijvoorbeeld werd geërfd door de erflater samen met zijn broers en waarvan de langstlevende echtgenoot zichzelf heeft ingekocht, voldoet niet aan deze exclusiviteit. In dit geval moeten de andere deelgenoten ook hun waarborg kunnen behouden. Deze nieuwe roeping zal dus niet gelden

38 Art. 745bis, §1, tweede lid, 1° BW ; R. BARBAIX, “Erfrecht in een nieuw jasje – krachtlijnen van het

hervormde erfrecht”, Actualia vermogensrecht 2018, Mortsel, Intersentia, 27.

39 Art. 4 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat het huwelijksvermogensrecht betreft en tot

wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, Parl. St. Kamer 2017, nr. 54 2848/001, 33

40 Art. 4 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat het huwelijksvermogensrecht betreft en tot

wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, Parl. St. Kamer 2017, nr. 54 2848/001, 33; R. DEKKERS, H. CASMAN, A.L. VERBEKE, E. ALOFS, Erfrecht & giften. De nieuwe Erfwetten 2017 en 2018, Antwerpen, Intersentia, 2018, 48.

41 R. BARBAIX, Handboek familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 521; J. BAEL,

“Wijzigingen aan en reparaties van het erfrecht door de wet van 22 juli 2018 tot hervorming van het huwelijksvermogensrecht” in G. VERSCHELDEN (ed.), Rechtskroniek voor het Notariaat deel 33, Brugge, die Keure, 2018, 72.

(16)

15 voor de langstlevende echtgenoot. Zij zal bijgevolg enkel het vruchtgebruik erven.42 De reden hiervoor is dat de wetgever de idee heeft dat het niet naar de vermoedelijke wil van de erflater zou zijn indien men de totaliteit in volle eigendom aan de langstlevende echtgenoot zou nalaten. Toch is dit niet altijd zo overtuigend. Stel dat een echtpaar, gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen, een goed aankoopt elk voor 48% en de overige 4% aangekocht wordt door hun vennootschap, kan er getwijfeld worden over het feit of de erflater al dan niet zijn echtgenoot het volledige goed in volle eigendom wenste na te laten. Bovendien rijst ook de vraag of er geen schending is van het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel door exclusieve en niet-exclusieve onverdeeldheden ongelijk te behandelen.43

Met het feit dat er geen ‘derden’ in de onverdeeldheid betrokken mogen zijn, bedoelt men familieleden uit de tweede of derde orde. Verdere verwanten zoals neven, nichten, nonkels en tantes of nog verdere wanten zullen toch geen aanspraak kunnen maken op de goederen.44 De vierde orde wordt namelijk uitgesloten indien zij in samenloop komt met de langstlevende echtgenoot (zie supra nr. 14) In dit geval zal de langstlevende echtgenoot toch de volle eigendom verwerven van het aandeel van de erflater in deze nochtans niet-exclusieve onverdeeldheid.

24. Ook bij andere stelsels waar er een onverdeeldheid exclusief tussen de echtgenoten is, zal

deze nieuwe roeping gelden. De redenering blijft telkenmale hetzelfde: het gaat nu eenmaal om een vermogen dat samen door de echtgenoten is opgebouwd of bewust in onverdeeldheid is gebracht en de vermoede wil van de erflater is dus dat de echtgenoot dit moet verwerven in volle eigendom, des te meer omdat er in deze hypothese geen kinderen zijn.45

42 Art. 4 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat het huwelijksvermogensrecht betreft en tot

wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, Parl. St. Kamer 2017, nr. 54 2848/001, 32.

43 R. BARBAIX, Handboek familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 522.

44 H. CASMAN, A.L. VERBEKE, N. NIJBOER, S. SLAETS, B. VERDICKT, Vermogensplanning tussen

echtgenoten anno 2020, Mortsel, Intersentia, 2020, 12.

45 Art. 4 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat het huwelijksvermogensrecht betreft en tot

(17)

16

Hoofdstuk III. Reserve

§1. Inleiding

25. Iedereen heeft het recht op vrije beschikking over zijn eigen goederen.46 Een beperking hierop is slechts toegelaten voor zover er een wettelijke grondslag of doelstelling voorligt en de beperking proportioneel is.47 Ons Belgisch erfrecht is een reservatair erfrecht. Dit betekent dat sommige erfgenamen aanspraak kunnen maken op een bepaald deel van de nalatenschap, zijnde het reservatair deel.48 Het gaat over een soort minimumbescherming die zij genieten. Er moet dus worden afgevraagd of deze beperking wel voldoet aan de proportionaliteitstoets. Het voldoet alvast aan de voorwaarde dat er een wettelijke grondslag of doelstelling moet zijn, zijnde de afstamming voor wat betreft de afstammelingen (er is een nauwe bloedverwantschap) of het huwelijk voor wat betreft de echtgenoot (er is een bevoorrechte relationele band). De vraag stelt zich vooral omtrent de tweede voorwaarde: proportionaliteit. Hier is twijfel over aangezien men in geen geval nagaat of de begunstigde deze reserve wel effectief nodig heeft. Om deze reden kan de reserve enkel forfaitair zijn.49

26. Sinds de hervorming zijn er slechts twee soorten reservataire erfgenamen meer, namelijk

de afstammelingen van de erflater enerzijds en de langstlevende echtgenoot anderzijds.50 Vóór de hervorming waren de bloedverwanten in opgaande lijn ook reservataire erfgenamen, maar dit is niet langer zo.51 Indien de erflater dus noch afstammelingen noch een echtgenoot nalaat is zijn gehele nalatenschap vrij beschikbaar.52 Opgemerkt moet worden dat ook in de andere gevallen in principe de erflater vrij is om over zijn gans vermogen te beschikken, want 46 Dit is een grondrecht dat wordt beschermd door art. 1 Eerste Protocol EVRM.

47 A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW 2017-18, nr. 28, 1086.

48 R. BARBAIX, Handboek familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 663, nr. 1154. 49 A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW 2017-18, nr. 28, 1086.

50 Art. 913-915bis BW, C. AUGHUET, “Erfwet 31 juli 2017: eerste overzicht” in W. PINTENS en C.

DECLERCK (eds.), Patrimonium 2017, Brugge, die Keure, 2017, 124, nr. 20; J. BAEL, “Wijzigingen aan en reparaties van het erfrecht door de wet van 22 juli 2018 tot hervorming van het huwelijksvermogensrecht” in G. VERSCHELDEN (ed.), Rechtskroniek voor het Notariaat deel 33, Brugge, die Keure, 2018, 162.

51 Art. 915 BW werd opgeheven bij artikel 48 wet 31 juli 2017. Als tegemoetkoming voor de afschaffing van

hun reservataire aanspraken verkrijgen de ascendenten nu wel een onderhoudsvordering ten laste van de nalatenschap, indien de erflater geen afstammelingen nalaat (art. 205bis, §2 BW). Het valt immers niet te verantwoorden dat een ouder behoeftig zou zijn, terwijl zijn kind (de erflater) wel de middelen had om in de behoeftes te voorzien, maar desondanks er toch voor koos om deze middelen aan derden te begunstigen (art. 2 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften betreft en tot wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, Parl. St. Kamer 2017, nr. 54 2282/001).

(18)

17 de reservataire erfgenamen hebben slechts een betwistingsrecht. Zij kunnen zelf kiezen of zij, na het overlijden, beslissen om bepaalde rechtshandelingen aan te vechten al dan niet. Indien zij dit niet doen zijn de gedane rechtshandelingen geldig en krijgen zij volledige uitwerking.53

27. Sinds de wet 31 juli 2017 werd de reserve en dus ook het beschikbare gedeelte

gewijzigd.54 Vóór de hervorming varieerde de reserve van de afstammelingen naargelang het aantal kinderen dat de erflater naliet.55 De hervorming wijzigde dit naar een onveranderlijk beschikbaar gedeelte van de helft van de fictieve massa (dit is het vermogen van de erflater indien dit fictief wordt hersamengesteld alsof er nooit een schenking is gebeurd).56 Ongeacht het aantal kinderen dat de erflater nalaat zal het deel waar hij vrij over kan beschikken de helft van de fictieve massa uitmaken. Bijgevolg is de reserve herleidt tot de andere helft. Deze helft noemt men ook wel de globale reserve die moet worden verdeeld onder de kinderen. Als de kinderen in samenloop komen met een langstlevende echtgenoot zullen zij deze helft in blote eigendom bekomen. Zo niet, hebben zij hierop een recht in volle eigendom.57

28. Het beschikbare gedeelte is dus verruimd. De wetgever wilde de burgers meer vrijheid

geven zodat men zelf kan bepalen hoe men de overgang van hun vaak zelf opgebouwde vermogen voor ogen ziet. Velen wensen nu eenmaal niet alleen rekening te houden met hun kinderen, maar ook met hun stiefkinderen, zorgkinderen, kleinkinderen en pleegkinderen. Ook wenst men vaak een centje na te laten aan bepaalde goede doelen waar men zich jaren voor heeft ingezet.58 Vandaar dus de modernisering. Deze werd blijkbaar met open armen ontvangen door de Belgen, want van deze grotere beschikkingsvrijheid werd reeds volop

53 R. BARBAIX, Handboek familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 671, nr. 1169. 54 Art. 913, §1 BW gewijzigd bij art. 46 wet 31 juli 2017.

55 Indien de erflater twee kinderen naliet, was de globale reserve 2/3 en het beschikbaar deel 1/3; indien hij drie

kinderen naliet was de globale reserve 3/4 en het beschikbaar deel 1/4 enz.. Hoe meer kinderen de erflater dus naliet, hoe kleiner het beschikbaar gedeelte werd (R. BARBAIX, Handboek familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 678, nr. 1184 ; G. VERSCHELDEN, Handboek Belgisch Personen- en

familierecht, Brugge, die Keure, 2016, 205, nr. 465 C. AUGHUET, “Erfwet 31 juli 2017: eerste overzicht” in W.

PINTENS en C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2017, Brugge, die Keure, 2017, 124).

56 Art. 913, §1 BW.

57 R. BARBAIX, “Erfrecht in een nieuw jasje – krachtlijnen van het hervormde erfrecht”, Actualia

vermogensrecht 2018, Mortsel, Intersentia, 65.

58 Art. 47 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften betreft en tot

(19)

18 gebruik gemaakt. Uit cijfers van de Federatie van het Notariaat blijkt dat er nooit eerder zoveel testamenten werden opgesteld dan in 2019.59

29. Dit gezegd zijnde wordt nu terug gefocust op de reserve van de langstlevende echtgenoot.

Zoals reeds vermeld in de algemene inleiding werd zij sinds de wet 14 mei 1981 naast een wettelijk erfgenaam ook een reservatair erfgenaam. Sinds die wet verkreeg zij een dubbel geformuleerde reserve. Dit is met de hervorming niet gewijzigd, maar op bepaalde punten is er wat meer duidelijkheid gebracht. Pro memorie moet nog worden opgemerkt dat de echtgenoot haar reserve natuurlijk pas kan doen laten gelden indien zij tot de nalatenschap komt. Ze mag bijgevolg niet erfonwaardig zijn, niet gescheiden zijn en geen afstand gedaan hebben van haar reservataire aanspraken.60

§2. Dubbel geformuleerde reserve

30. De reserve van de langstlevende echtgenoot is tweeledig. Enerzijds is er de abstracte

reserve61. Dit slaat op een abstract breukdeel van de nalatenschap, zijnde het vruchtgebruik op ‘de helft van de goederen van de nalatenschap’. Deze bewoording werd door de wet 31 juli 2017 vervangen door de woorden “de helft van de massa bedoeld in artikel 922 BW”.62 Men doelt hiermee dus op de zogenaamde fictieve massa. Anderzijds is er ook een concrete reserve63. Hiermee bedoelt men dat de langstlevende zeker haar vruchtgebruik moet kunnen uitoefenen op bepaalde, concreet aangeduide goederen (ook wel preferentiële goederen genoemd), zijnde het onroerend goed dat bij het openvallen van de nalatenschap het gezin tot voornaamste woning diende en het daarin aanwezige huisraad. Ook hier voegt de wet 31 juli 2017 een aantal woorden toe, namelijk de bewoording “of het recht op huur”. De langstlevende echtgenoot had reeds dit recht op voortzetting van de huur wanneer de wettelijke devolutie speelde, maar er werd nergens gepreciseerd dat dit ook een voorbehouden

59 In 2019 werden 66.521 testamenten geregistreerd. Dit is ruim 7 procent meer dan in 2018. (Fednot, “Nooit

eerder stelden zoveel Belgen een testament op”, 10 januari 2020, https://www.notaris.be/nieuws-pers/detail/nooit-eerder-stelden-zoveel-belgen-een-testament-op).

60 R. BARBAIX, “Erfrecht in een nieuw jasje – krachtlijnen van het hervormde erfrecht”, Actualia

vermogensrecht 2018, Mortsel, Intersentia, 66.

61 Art. 915bis, §1 BW.

62 Art. 49, eerste lid, 1° wet 31 juli 2017. 63 Art. 915bis, §2, eerste lid BW.

(20)

19 aanspraak was.64 Met de hervorming heeft men deze twijfel dus weggewerkt en verduidelijkt dat de concrete reserve ook omvat dat de langstlevende echtgenoot het recht op huur kan verderzetten indien de gezinswoning niet tot de eigendom van het gezin behoorde, maar zij deze op het moment van overlijden huurden.65 Het onroerend goed moet wel nog effectief dienst doen als voornaamste gezinswoning bij het openvallen van de nalatenschap. Het voortdurend gebruik is daarentegen niet nodig. Het is niet vereist dat op het moment van de opeising van haar reserve de langstlevende echtgenoot nog steeds in het onroerend goed woont. Zij behoudt het vruchtgebruik hierop ook al heeft het onroerend goed niet meer de functie van voornaamste woning.66 Zij mag dus meteen na het overlijden zich elders vestigen en de huisraad met zich meenemen, zonder dat ze het vruchtgebruik verliest. Ze kan dan de gezinswoning verhuren en als vruchtgebruikster de huurinkomsten innen.67

31. De reserve wordt altijd in vruchtgebruik toegekend. Dit is zo ongeacht onder welk

huwelijksstelsel de langstlevende en de erflater gehuwd waren en ongeacht met wie de langstlevende in samenloop komt tot de nalatenschap, dus ook wanneer haar wettelijk erfrecht er een is in volle eigendom.68

32. De reserve is dubbel geformuleerd. Dit betekent echter niet dat ze kan worden

gecumuleerd. Combineren kan wel.69 Dit impliceert dat de echtgenoot het keuzerecht heeft. Deze keuze kan in de regel enkel gebeuren na het overlijden van de erflater, want ervoor zou een, in beginsel verboden, erfovereenkomst uitmaken.70 De echtgenoot kan dus kiezen voor het recht op het vruchtgebruik van de preferentiële goederen indien de waarde van deze goederen de helft van de fictieve massa overschrijdt. Indien daarentegen de waarde van deze 64 N. LABEEUW en E. JANSSENS, “De impact van het nieuwe erfrecht op de positie van de langstlevende

echtgenoot” in H. CASMAN en M. VAN LOOCK (eds.), Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., TXVVI.3-1.

65 Art. 50 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften betreft en tot

wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, Parl. St. Kamer 2017, nr. 54 2282/001.

66 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht,

Antwerpen, Intersentia, 2010, 989 ; R. BARBAIX, Het nieuwe erfrecht 2017, Mortsel, Intersentia, 2017, 296.

67 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.L. VERBEKE, E. ALOFS, Erfrecht & giften. De nieuwe Erfwetten 2017 en

2018, Antwerpen, Intersentia, 2018, 346.

68 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.L. VERBEKE, E. ALOFS, Erfrecht & giften. De nieuwe Erfwetten 2017 en

2018, Antwerpen, Intersentia, 2018, 342.

69 R. BARBAIX, Handboek familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 689, nr. 1191 ; C.

AUGHUET, “Erfwet 31 juli 2017: eerste overzicht” in W. PINTENS en C. DECLERCK (eds.), Patrimonium

2017, Brugge, die Keure, 2017, 126; H. CASMAN en B. VERDICKT, “De erfwetten 2017 en 2018: civiele en

Vlaamse fiscale aspecten in 8 casussen”, TFR 2018, nr. 548, 854.

(21)

20 goederen minder zou zijn dan de helft van de massa, heeft de echtgenoot recht op de preferentiële goederen aangevuld met wat nodig is om tot aan die helft van de massa in vruchtgebruik te komen.

33. Tot slot moet nog worden opgemerkt dat de reservataire aanspraak enkel kan worden

uitgeoefend op goederen die nog deel uitmaken van de nalatenschap of op goederen die tijdens het huwelijk van de erflater en de langstlevende het vermogen hebben verlaten als gevolg van een gift met voorbehoud van vruchtgebruik. Concreet betekent dit dus dat de reserve niet kan slaan op de gezinswoning die aan een derde toebehoort (denk bijvoorbeeld aan de vennootschap waar de erflater en zijn echtgenote aandeelhouder van zijn), op de gezinswoning waarop de erflater slechts vruchtgebruik had (want dan dooft dit vruchtgebruik uit bij zijn overlijden) en op de gezinswoning die de erflater heeft geschonken met voorbehoud van vruchtgebruik vóóraleer hij gehuwd was (indien hij daarentegen dit goed had geschonken met voorbehoud van vruchtgebruik tijdens het huwelijk kan de reserve daarop wel gelden, want dan zitten we in een nieuwe roeping, zie infra Hoofdstuk IV. §5 Het wettelijk toegekend opvolgend vruchtgebruik). De reserve kan daarentegen wél worden uitgeoefend op de gezinswoning die de erflater huurde (want daarop verkrijgt de langstlevende als enige het recht op de huur) en op de gezinswoning die de erflater slechts gedeeltelijk toebehoort (bijvoorbeeld omdat dit in het gemeenschappelijk vermogen met zijn echtgenote zit).71

§3. Ontnemen van de reserve

34. De reserve van de langstlevende echtgenoot is niet absoluut. Ze kan immers worden

ontnomen, hetzij eenzijdig, hetzij als gevolg van een overeenkomst.72 We bekijken nu de omstandigheden die de wet nader bepaalt om deze reserve te ontnemen.

35. Pro memorie. Vóór de hervorming was er reeds de mogelijkheid om de concrete reserve

van de echtgenoot te ontnemen indien er een feitelijke scheiding was tussen de echtgenoten.73

71 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.L. VERBEKE, E. ALOFS, Erfrecht & giften. De nieuwe Erfwetten 2017 en

2018, Antwerpen, Intersentia, 2018, 343-344

72 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.L. VERBEKE, E. ALOFS, Erfrecht & giften. De nieuwe Erfwetten 2017 en

2018, Antwerpen, Intersentia, 2018, 342.

73 Art. 915bis, §2, tweede lid BW. Men vereist hiervoor wel dat de langstlevende echtgenoot niet is blijven

(22)

21 De abstracte reserve kon dan weer ontnomen worden in geval van een vaststelling van een kind dat in overspel werd verwerkt.74 Deze beide mogelijkheden werden ook behouden na de hervorming.75 Aangezien hierop geen wijzigingen werden aangebracht, wordt dit verder niet besproken.

A. Onterving

36. De grondslag van de reserve van de langstlevende echtgenoot is een liefdevolle relatie met

de erflater, de ‘affectio maritalis’.76 Indien deze grondslag ontbreekt, vindt de wetgever het niet kunnen dat de langstlevende nog recht zou hebben op haar voorbehouden erfdeel. Vandaar dat men via een testamentaire clausule de langstlevende echtgenoot volledig kan gaan onterven. De concrete en de abstracte reserve kunnen beiden ontnomen worden. Men kan dit zowel doen door een expliciete ontervingsclausule als via een impliciete ontervingsclausule.77 Sinds de wet 31 juli 2017 volstaat het ook dat de erflater een algemene legataris aanduidt. Hieruit ontstaat het weerlegbaar vermoeden dat hij zijn echtgenoot maximaal wenst te onterven.78 Opdat deze clausule uitwerking zou krijgen moeten hierbij wel nog twee andere voorwaarden cumulatief voldaan zijn. Vooreerst moeten de echtgenoten ook gedurende meer dan zes maanden gescheiden wonen en mogen ze ook niet opnieuw gaan samenwonen. Indien de echtgenoten zich verzoenen, opnieuw gaan samenwonen en achteraf toch terug uit elkaar gaan, is er een nieuwe termijn van zes maanden feitelijke scheiding vereist.79 Daarnaast moet er ook een gerechtelijke akte zijn waaruit blijkt dat de

de toewijzing van dit concrete reserve voldoet aan de eis van billijkheid, zal zij wél nog recht hebben op deze concrete reserve. Een voorbeeld van ‘tegen haar wil verhinderd zijn’ die in de rechtspraak wordt aanvaard, is als men kan aantonen dat de samenleving tussen hen onhoudbaar was geworden (Gent 20 december 2018, TEP 2019, afl. 1, 124-127.)

74 Art. 334ter, derde lid BW. In dit geval mag de erflater haar van zijn nalatenschap uitsluiten, behalve voor wat

betreft de concrete reserve, deze mag haar niet ontnomen worden.

75 R. BARBAIX, “Actuele ontwikkelingen familiaal vermogensrecht 2017”, Tendensen vermogensrecht 2018,

Antwerpen, Intersentia, 2018, 64.

76 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.L. VERBEKE, E. ALOFS, Erfrecht & giften. De nieuwe Erfwetten 2017 en

2018, Antwerpen, Intersentia, 2018, 359.

77 Voorbeelden van een expliciete ontervingclausule zijn: ‘ik sluit mijn echtgenote uit mijn nalatenschap uit’,

‘niets voor mijn echtgenote’, ‘ik onterf mijn echtgenote’. Voorbeelden van een impliciete ontervingsclausule zijn: ‘alles zonder enige uitzondering en zonder mogelijke inkorting laat ik na aan X in volle eigendom’. (H. CASMAN, “Nieuwe erfwet. Een geactualiseerde kennismaking”, NJW 2018, afl. 391, 819.

78 Art. 915bis, §3, tweede lid BW vervangen bij art. 49, 5° wet 31 juli 2017 ; R. BARBAIX, “Erfrecht in een

nieuw jasje – krachtlijnen van het hervormde erfrecht”, Actualia vermogensrecht 2018, Mortsel, Intersentia, 79.

79 M. COENE, “Art. 915bis BW” in M. COENE, J. DU MONGH en R. BARBAIX (eds.), Erfenissen,

schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer,

(23)

22 verstandhouding tussen de echtgenoten verstoord is. Vóór de hervorming moest dit gebeuren door de echtgenoot die de onterving wenste en dit door een afzonderlijk verblijf aan te vragen. Deze voorwaarde is echter versoepeld.80 Voortaan kunnen zowel de erflater als de langstlevende echtgenoot een verzoek tot afzonderlijk verblijf vorderen. Wat ook volstaat is dat één van hen een echtscheiding wegens onherstelbare ontwrichting inleidt.

B. Erfrechtelijk beding bij EOT

37. Zolang de echtgenoten gehuwd zijn en er geen in van kracht gewijsde uitspraak is omtrent

een echtscheiding, blijft de langstlevende echtgenoot haar erfrechtelijke en reservataire aanspraken behouden. Indien de erflater sterft vóór de uitspraak is het huwelijk immers ontbonden door overlijden en niet door de echtscheiding.81 Als er een haar in de boter zit en de echtgenoten op punt staan te scheiden wensen zij vaak maatregelen te treffen om de erfrechtelijke aanspraken te reduceren voor het geval één van hen sterft nog voor de echtscheiding is afgerond.

Voor wat betreft echtgenoten die wensen te scheiden met onderlinge toestemming is er daarom de mogelijkheid om via een erfrechtelijk beding zowel de abstracte reserve als de concrete reserve te gaan ontnemen.82 Er gelden hier, in tegenstelling tot bij de testamentaire onterving, geen extra voorwaarden zoals een verplichte periode van feitelijke scheiding bijvoorbeeld. De echtgenoten moet gewoon in hun voorafgaandelijke overeenkomst, waarin zij hun wederzijdse rechten regelen, een erfbeding opnemen voor het geval één van hen komt

80 Art. 915bis, §3 vervangen bij art. 49, 5° BW; C. AUGHUET, “Erfwet 31 juli 2017: eerste overzicht” in W.

PINTENS en C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2017, Brugge, die Keure, 2017, 127-128; A.-L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW 2017-18, nr. 28, 1096; C. DECLERCK, A. CASSIERS en K. DEBROUX, “Familierechtelijke aspecten van het hervormde erfrecht”, T. Fam. 2018, 267.

81 R. BARBAIX, Handboek Familiaal Vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 499, nr. 860; R.

BARBAIX, “Actuele ontwikkelingen familiaal vermogensrecht 2017”, Tendensen vermogensrecht 2018, Antwerpen, Intersentia, 2018, 65.

82 Echtgenoten die een procedure echtscheiding wegens onherstelbare ontwrichting inleiden hebben deze

mogelijkheid daarentegen niet. De langstlevende behoudt haar hoedanigheid van echtgenote en dus van wettelijk en voorbehouden erfgenaam totdat het vonnis of arrest is uitgesproken. De enige manier om de langstlevende haar reserve te ontnemen in dit geval is dus via een geldige testamentaire onterving. Het is echter de vraag of dit wel strookt met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel (R. BARBAIX, Handboek Familiaal Vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 500, nr. 866 ; R. DEKKERS, H. CASMAN, A.L. VERBEKE, E. ALOFS,

(24)

23 te overlijden nog vóór het arrest van de echtscheiding definitief werd uitgesproken.83 Men moet in dit erfbeding dus kiezen om ofwel de erfrechtelijke aanspraken te behouden ofwel deze te ontnemen.84 Indien men kiest om de aanspraken te behouden, kan dit niet meer worden ontnomen bij testamentaire beschikking. Voor het geval men kiest voor de opheffing van iedere erfrechtelijke aanspraak wordt de onterving bij testamentaire beschikking overbodig.85

38. Het was echter niet duidelijk vanaf wanneer dit erfbeding uitwerking kon krijgen. Het Hof

van Cassatie besliste dat dit vanaf de neerlegging van het verzoekschrift was.86 De reden hiervoor was dat deze regelingsakte op zichzelf niet bestaat, maar zijn bestaansreden vindt in de rechtspleging tot echtscheiding met onderlinge toestemming. Daarenboven is het ook zo dat de bindende kracht van deze regelingsakte vervalt zodra men afstand doet van de procedure. Er is dus met andere woorden een soort opschortende voorwaarde van het opstarten van de procedure echtscheiding met onderlinge toestemming aan verbonden. De vraag stelde zich dan natuurlijk wat er moest gebeuren om te anticiperen op een overlijden van één van hen tussen het tijdstip van de ondertekening van de voorafgaandelijke overeenkomst en het neerleggen van het verzoekschrift. Het antwoord was dat men opnieuw via testament een onterving moest doen en men dus opnieuw moest voldoen aan alle voorwaarden die hierboven werden vermeld. In de voorbereidende werken van de hervorming zien we dat de wetgever hier komaf mee wilde maken. Hij schoof het cassatiearrest aan de kant door de zin “De overeenkomst heeft uitwerking zodra ze ondertekend is” toe te voegen aan artikel 915bis, §3, derde lid BW. Echter, dit werd in de amendementen op het wetsvoorstel gewijzigd aangezien dit ongewenste gevolgen kon hebben. Het kon namelijk zo zijn dat de echtgenoten mekaar hebben onterfd in de voorafgaandelijke overeenkomst, maar dan toch beslissen om zich te verzoenen en dus de procedure tot echtscheiding door onderlinge toestemming niet meer wensen in te leiden. De langstlevende echtgenoot zou dan 83 Men wordt hiertoe verplicht door artikel 1287 Ger.W. Zonder deze regeling kan de echtscheiding niet worden

uitgesproken. Louter ter informatie: men dient sinds de wet 22 juli 2018 in deze overeenkomst ook te vermelden wat ze zijn overeengekomen voor wat betreft het wettelijk toegekend opvolgend vruchtgebruik.

84 Art. 915bis, §3, derde lid BW ; G. VERSCHELDEN, Handboek Belgisch Personen- en familierecht, Brugge,

die Keure, 2016, 870, nr. 1970); C. AUGHUET, “Erfwet 31 juli 2017: eerste overzicht” in W. PINTENS en C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2017, Brugge, die Keure, 2017, 128.

85 N. LABEEUW en E. JANSSENS, “De impact van het nieuwe erfrecht op de positie van de langstlevende

echtgenoot” in H. CASMAN en M. VAN LOOCK (eds.), Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., TXXVI.4.-2.

(25)

24 toch onterfd zijn desondanks de verzoening. Vandaar werd dit opnieuw gewijzigd. De regel is nu dat de overeenkomst pas uitwerking krijgt vanaf het neerleggen van het verzoekschrift (zoals Cassatie dus had beslist), tenzij de echtgenoten ervoor kiezen om in de regelingsakte te bepalen dat de uitwerking reeds zal geschieden vanaf de ondertekening van deze overeenkomst.87

C. Voorhuwelijkse schenking van de gezinswoning

39. Sinds de hervorming is er nog een situatie waarbij de concrete reserve kan worden

ontnomen, namelijk wanneer de gezinswoning reeds vóór het huwelijk werd geschonken. Sinds de wet 31 juli 2017 kan de langstlevende echtgenoot niet meer de inkorting vorderen van voorhuwelijkse schenkingen (zie infra nr. 47). Door het feit dat deze regel werd ingevoegd in een paragraaf die net na de uitleg over de reserve van de langstlevende echtgenoot komt en door de bewoording ‘in elk geval’ besluiten de voorbereidende werken dat dit ook geldt voor de gezinswoning.88 Indien de gezinswoning dus reeds vóór het huwelijk werd geschonken, maar de erflater er toch met zijn echtgenoot in gaat wonen doordat hij deze woning gaat huren of hij zich het vruchtgebruik heeft voorbehouden, zou de langstlevende echtgenoot in principe haar concrete reserve hierop kunnen laten gelden daar dit als voornaamste gezinswoning dient. Echter, door de invoeging van deze regel is dit niet meer mogelijk aangezien het hier gaat om een voorhuwelijkse schenking en de langstlevende hier niet de inkorting van kan vragen. Op deze manier wordt zij dus van haar concrete reserve ontnomen.

D. Valkeniersbeding

40. Sinds de wet 22 april 200389 kunnen echtgenoten via een zogenaamd Valkeniersbeding een regeling treffen met betrekking tot de rechten die zij in de nalatenschap van de langstlevende kunnen uitoefenen, indien één van de echtgenoten één of meer afstammelingen 87 Art. 915bis, §3, derde lid, tweede zin BW ; Art. 50 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat

de erfenissen en de giften betreft en tot wijziging van diverse andere bepalingen ter zake. Amendementen, Parl.

St. Kamer 2017, nr. 54 2282/003, 46.

88 Art. 915bis, §2/1 ingevoegd bij artikel 49, 4° wet 31 juli 2017 ; Art. 50 Wetsvoorstel tot wijziging van het

Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften betreft en tot wijziging van diverse andere bepalingen ter zake. Amendementen, Parl. St. Kamer 2017, nr. 54 2282/003, 45.

89 Wet 22 april 2003 tot wijziging van enkele bepalingen van het Burgerlijk Wetboek in verband met het erfrecht

(26)

25 heeft die voortkomen uit een andere relatie van vóór hun huwelijk. Hetzelfde geldt wanneer één van de echtgenoten één of meer geadopteerde kinderen heeft die geadopteerd werden vóór hun huwelijk of wanneer er afstammelingen van dergelijke geadopteerden zijn.90 In deze situatie is het dus mogelijk om af te wijken van artikel 915bis BW (dat verwijst naar de reserve van de langstlevende). Op deze manier werd er een nieuwe mogelijkheid gecreëerd om de reserve te ontnemen.

Er was wel een beperking: in geen geval kon de concrete reserve worden ontnomen. Dit stootte echter op kritiek. Men wilde met het valkeniersbeding een bescherming creëren voor de kinderen tegen te verregaande erfrechten van de langstlevende echtgenoot. Aangezien bij de meeste gezinnen het belangrijkste actief de gezinswoning was en men dit niet kon ontnemen, had deze regel enkel nut voor de rijkere gezinnen waarin er ook andere belangrijke activa waren.91 Bovendien zou door de onaantastbaarheid van de concrete reserve het doel van de wet voorbijgestreefd worden aangezien er nog steeds een grote kans is op familieruzies en er nog steeds een rem is om een nieuw huwelijk aan te gaan.92

De wetgever heeft hier gehoor aan gegeven en schafte dit met de hervorming af.93 Op heden mogen echtgenoten in deze situatie beschikken over hun volledig erfrecht. Men mag dus ook gaan verzaken aan de concrete reserve. De enige dwingende bescherming die de langstlevende nog geniet is een overgangsperiode, zijnde het recht van bewoning in de gezinswoning en het gebruik van de daarin voorziene huisraad. Dit recht geldt slechts gedurende een periode van zes maanden vanaf het openvallen van de nalatenschap van de eerst stervende.94 Volgens sommigen is deze periode onmenselijk kort.95 De belangrijkste 90 J. BAEL, “Wijzigingen aan en reparaties van het erfrecht door de wet van 22 juli 2018 tot hervorming van het

huwelijksvermogensrecht” in G. VERSCHELDEN (ed.), Rechtskroniek voor het Notariaat deel 33, Brugge, die Keure, 2018,

91 A.L. VERBEKE, “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW 2017-18, 1082-1103.

92 B. VANDEN HOUTE, “De mogelijkheden van de wet Valkeniers in het vernieuwde familiaal

vermogensrecht” in N. CARETTE en R. BARBAIX (eds.), Tendensen Vermogensrecht 2019, Mortsel, Intersentia, 2019, 204 ; M. PUELINCKX-COENE, “De Wet Valkeniers, een gemiste kans?” in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 14-15; N. LABEEUW en E. JANSSENS, “De Valkeniersclausule anno 2018”, Nieuwsbrief Notariaat 2018, afl. 19, 4-5.

93 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat het huwelijksvermogensrecht betreft en tot

wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, Parl. St. Kamer 2017-18, nr. 54 2848/001, 36.

94 Art. 1388, tweede lid BW gewijzigd door art. 7 wet 22 juli 2018.

95 Mevrouw Laurette Onkelinx (PS) argumenteert dat gedurende deze termijn men de weduwe niet zou mogen

lastig vallen met het zoeken naar een nieuwe woning, maar dat men haar de tijd moet geven gedurende deze periode om een rouwproces te doorlopen. De termijn is aldus volgens haar te kort. Mevrouw Sonja Becq (CD&V) argumenteert daarentegen dat dit geen lukraak gekozen termijn is, maar dat men deze inspireert op de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

vertoont tegenwoordig te veel anarchistische, anti-parlementaire en irreëel-pacifistischo strevingen Democratisch Socialisten 70 acht in een sterk geschakeerde bevolking de

Hoewel de toedeling van latent aanwezig vruchtgebruik niet op één lijn gesteld kan worden met het legaat van een latent vruchtgebruik, maakt het vorenstaande duidelijk dat de vraag

• De invoering van een minimum maatstaf van  heffing zou erop neerkomen dat belasting wordt 

[r]

In navolging van Osinga vindt Herben dat daarom meer belang- rijke feiten, al dan niet uitgedrukt in ge- tallen (zoals de duizenden keren per jaar dat de krijgsmacht

Bij een verwerving door één van de partijen in onderling overleg die gezamenlijk nog geen 50 % van de eff ecten met stemrecht van de houdsteronderneming houden.. Bij verwerving

Velsen – Per 1 januari wordt het vervoer voor het schoolzwem- men niet meer door de gemeen- te betaald.. Dat betekent dat het doek valt voor de oude manier van schoolzwemmen

Velsen – Per 1 januari wordt het vervoer voor het schoolzwem- men niet meer door de gemeen- te betaald.. Dat betekent dat het doek valt voor de oude manier van schoolzwemmen