• No results found

HOOFDSTUK IV. VRUCHTGEBRUIK

D. Vruchtgebruik op bepaalde goederen van de nalatenschap

93. De vierde hypothese gaat over de situatie waarbij het erfrechtelijk vruchtgebruik wordt

beperkt tot bepaalde goederen van de nalatenschap.207 Indien het vruchtgebruik wordt beperkt tot de concrete reserve zal dit dus ook onder deze hypothese vallen, want dan is het vruchtgebruik beperkt tot de gezinswoning en het daarin aanwezige huisraad. Het gevolg van deze situatie is dat, indien deze goederen werden toegewezen aan de kinderen, zij het vruchtgebruik zullen moeten dulden op deze goederen.

94. Men vond het te verregaand om te beslissen dat de bezwaarde goederen niet aan de

kinderen zouden mogen worden toegewezen opdat hun reserve toch zoveel mogelijk in volle eigendom wordt behouden. Dit zou vaak kunnen indruisen tegen de belangen van de kinderen zelf. Voor deze weg werd dus niet gekozen. Waar men wel heeft voor gekozen is om de kinderen de mogelijkheid te geven om een compensatie te vragen voor de bezwaring van hun reserve.208 Aangezien het doel van de wetgever is om zoveel mogelijk het saldo van het beschikbaar deel te gaan bezwaren met het vruchtgebruik, zal deze compensatie moeten worden gedragen door iedereen die een deel van het saldo van het beschikbaar deel heeft verkregen. Het kan dus zijn dat de kinderen zelf deels zullen instaan voor de compensatie aangezien ook zij vaak een deel van dat beschikbaar deel verkrijgen.

De compensatie zal bestaan uit de gekapitaliseerde waarde van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot.209 De waarde hiervan zal bepaald worden overeenkomstig artikel 745sexies, §3 BW (dus overeenkomstig de omzettingstabellen).210 De compensatie moet

207 Art. 914, §2, eerste lid, 3° BW.

208 Art. 54/3 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat het huwelijksvermogensrecht betreft en

tot wijziging van diverse andere bepalingen ter zake. Amendementen, Parl. St. Kamer 2018, nr. 54 2848/004, 21.

209 Art. 914, §2, vierde lid BW.

210 Er moet hier rekening worden gehouden met de werkelijke leeftijd van de langstlevende echtgenoot. Er zal bij

samenloop met niet-gemeenschappelijke kinderen dus geen rekening worden gehouden met de regel dat de langstlevende geacht wordt twintig jaar ouder te zijn dan de oudste niet-gemeenschappelijke afstammeling (J. BAEL, “Wijzigingen aan en reparaties van het erfrecht door de wet van 22 juli 2018 tot hervorming van het huwelijksvermogensrecht” in G. VERSCHELDEN (ed.), Rechtskroniek voor het Notariaat deel 33, Brugge, die Keure, 2018, 95).

57 proportioneel worden gedragen door de begunstigden van het beschikbaar deel, in verhouding tot wat zij hebben ontvangen.211

95. Voor het geval waar er geen legatarissen noch kinderen zijn aan wie een deel van het

beschikbare deel toekomt, voorziet de wet geen oplossing. Dan zullen de kinderen zonder compensatie toch het vruchtgebruik moeten dragen. De vierde hypothese is dus ongunstiger dan de derde hypothese.

§3. Valkeniersbeding

96. De uitbreiding van de valkeniersregel bracht een versterking mee voor de positie van de

kinderen uit een vorige relatie, daar men nu ook de concrete reserve kan ontnemen van de langstlevende echtgenoot, wat vaak het belangrijkste actief is in de nalatenschap. De echtgenoten die daarentegen niet onder dit toepassingsgebied vallen (de ‘klassieke’ gezinnen met gemeenschappelijke kinderen) hebben deze ruime mogelijkheid om conventioneel af te wijken van de wettelijke regels niet. Velen stelden zich dan ook de vraag of dit niet in strijd is met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel. Volgens de wetgever is dit niet het geval.

Vooreerst argumenteert hij dat een verplichting tot solidariteit zoals die bestaat voor de kinderen ten aanzien van hun ouders, niet geldt voor stiefkinderen ten opzichte van de stiefouder. Bovendien is de uitoefening van de reserve door de stiefouder veel indringender dan door de eigen ouder. In een nieuw samengesteld gezin moeten de stiefkinderen gedwongen blijven overeenkomen met de stiefouder omwille van het feit dat zij nog steeds het vruchtgebruik heeft op de nalatenschap, terwijl bij de ‘klassieke’ gezinnen dit vruchtgebruik gewoon kadert binnen een logische verderzetting van de gezinsentiteit.

Daarnaast wordt ook geargumenteerd dat de nalatenschap van de eerststervende vaak een weerspiegeling is van het leven dat de erflater samen met zijn kinderen heeft opgebouwd. De stiefouder doet vaak pas later in het leven van de kinderen haar intrede. De kinderen hebben vaak al een grotere band met de goederen en het is dus niet bizar dat men de erfrechten van de kinderen wenst voorrang te geven op deze van de langstlevende stiefouder. Ook hier is er dus weer een verschil met de ‘klassieke’ gezinnen waar de relatie tussen de ouders de relatie

58 ouder-kind voorafgaat. Omwille van deze verschillen tussen nieuw samengestelde gezinnen en klassieke gezinnen concludeert de wetgever dat er geen sprake is van discriminatie en de toepassing van het valkeniersbeding dus ook na de hervorming enkel geldt in de specifieke situatie waar er kinderen zijn uit een vorige relatie.

97. De Raad van State heeft hierop kritiek geuit. Zelfs indien er verschillen bestaan tussen een

eerste huwelijk en een tweede met kinderen uit een eerste huwelijk, moet de vraag worden gesteld of deze verschillen wel rechtvaardigen dat er wordt voorzien in twee verschillende erfrechtstelsels van de langstlevende echtgenoot. De Raad verduidelijkt ook dat tegen deze regeling een beroep kan worden ingesteld bij het Grondwettelijk Hof.212