• No results found

Meten is weten : kunnen ouders de beloningsgevoeligheid van hun kind met ADHD inschatten?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Meten is weten : kunnen ouders de beloningsgevoeligheid van hun kind met ADHD inschatten?"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Afdeling Psychologie

Meten is weten:

Kunnen ouders de beloningsgevoeligheid van hun kind met

ADHD inschatten?

Masterthese

Datum: 24 mei 2017 Christopher Rupp, BSc. Studentnummer 10647120

Begeleider: Dr. Sebastian Dovis, Dr. Elske Salemink, Drs. Annelieke Hagen Tweede beoordelaar: Dr. Helle Larsen

(2)

2

Abstract

Onderzoek suggereert dat ADHD samenhangt met tekorten in het werkgeheugen en/of de beloningsgevoeligheid. Tekorten in het werkgeheugen worden gemeten door ouderrapportage of prestatietaken. Bij deze metingen wordt in de klinische praktijk bij de diagnostiek echter geen rekening gehouden met de afwijking in beloningsgevoeligheid van het kind. Om te onderzoeken in hoeverre ouders in staat zijn om de beloningsgevoeligheid van hun kind te rapporteren werd bij 88 kinderen met ADHD en 74 kinderen zonder ADHD in de leeftijd van acht tot twaalf jaar een werkgeheugentaak (Chessboard-task) met/zonder beloning afgenomen. Daarnaast hebben ouders het gedrag van hun kind met/zonder beloning gerapporteerd (CHEXI). Het verband tussen deze meetinstrumenten is onderzocht, waarbij werd verwacht dat er een verband bestaat tussen ouderrapportage en kindprestatie. De resultaten lieten zien dat ouderrapportage niet correleert met de kindprestatie bij kinderen met ADHD, in tegenstelling tot een zwakke correlatie bij kinderen zonder ADHD. Geconcludeerd wordt dat ouders van kinderen met ADHD niet in staat zijn om de beloningsgevoeligheid van hun kind te rapporteren. Ouders van kinderen zonder ADHD lijken in geringe mate wel in staat om de beloningsgevoeligheid te rapporteren. Om passende voorlichting en behandeling mogelijk te maken is het belangrijk om bij de diagnostiek beide meetinstrumenten te betrekken.

Attention-deficit/hyperactivity Disorder (ADHD) is een van de meest voorkomende kinder-psychiatrische stoornissen (Castellanos & Tannock, 2002). Tussen 5.9 en 7.1% van alle schoolgaande kinderen zijn gediagnosticeerd met ADHD en ondervinden problemen op het gebied van aandachtstekort, hyperactiviteit en impulsiviteit (Willcutt et al., 2012). ADHD kan worden omschreven als een aanhoudend patroon van inattentie en/of hyperactiviteit-impulsiviteit, dat meer frequent en in ernstigere vorm op de voorgrond treedt dan doorgaans wordt geobserveerd bij personen met vergelijkbaar ontwikkelingsniveau (American Psychiatric Association, 2013). Bij kinderen met ADHD komen vaak problemen op verschillende levensgebieden voor, zoals het persoonlijke functioneren, de sociale omgang met anderen en het schoolse functioneren (Barkley, Fischer, Smallish, & Fletcher, 2006). Zo hebben kinderen met ADHD vaak moeite met onder andere het organiseren en afmaken van taken, raken dingen kwijt, zijn gemakkelijk afgeleid, praten aan een stuk door en vinden het moeilijk om op hun beurt te wachten (American Psychiatric Association, 2013).

Deze symptomen lijken te worden veroorzaakt door tekorten in onder andere executief functioneren en beloningsgevoeligheid (Dovis, Van Der Oord, Wiers, & Prins, 2015; Luman, Tripp, & Scheres, 2010). Executieve functies (EF) zijn essentieel voor het uitvoeren van

(3)

3

doelgericht en aangepast gedrag en maken zelfregulatie mogelijk. Onder EF vallen functies als gedragsinhibitie, zelfmonitoring, werkgeheugen, het stellen van doelen, het vermogen om af te wijken van een vast schema en de mogelijkheid tot strategisch handelen (Diamond, 2013; Ylvisaker, 1998). Uit onderzoek is gebleken dat in het bijzonder tekorten in het (visuële) werkgeheugen een belangrijke onderliggende oorzaak van ADHD-symptomen zijn (Dekker, Ziermans, Spruijt, & Swaab, 2017; Gladwin, Figner, Crone, & Wiers, 2011; Kasper, Alderson, & Hudec, 2012; Willcutt, Doyle, Nigg, Faraone, & Pennington, 2005). Door het werkgeheugen zijn we in staat te redeneren, te plannen en doelgericht gedrag uit te voeren (Baddeley, 2012). Naast tekorten in het werkgeheugen worden ook tekorten in de beloningsgevoeligheid als een theoretische verklaring voor de symptomen bij een deel van de kinderen met ADHD beschouwd (Volkow et al., 2011). Dopaminerge afwijkingen in de beloningscentra in het brein van kinderen met ADHD hebben als gevolg dat deze minder geactiveerd worden door bekrachtiging dan de beloningscentra van kinderen zonder deze diagnose. Het verschil in neurale activiteit zorgt ervoor dat dezelfde bekrachtiger minder effect heeft op het gedrag van kinderen met ADHD vergeleken met kinderen zonder ADHD (Scheres, Milham, Knutson, & Castellanos, 2007). Door deze afwijking in gevoeligheid voor bekrachtiging worden kinderen met ADHD mogelijk in het dagelijkse leven minder gemotiveerd om even goed te functioneren als kinderen zonder ADHD, waardoor zij onderpresteren (Volkow et al., 2011). Uit onderzoek van Dovis, Van der Oord, Huizenga, Wiers, & Prins (2015) blijkt dat kinderen met ADHD beter presteren op een werkgeheugentaak wanneer extra bekrachtiging wordt toegevoegd. Dit effect wordt niet gevonden in de groep zonder ADHD. Echter blijven de kinderen met ADHD ondanks extra beloning slechter presteren dan de kinderen zonder ADHD (Dovis, Van der Oord, Wiers, & Prins, 2012). De onderzoekers concluderen hieruit dat werkgeheugentekorten bij kinderen met ADHD deels, maar niet volledig, kunnen worden verklaard door afwijkingen in de beloningsgevoeligheid.

Tot op heden wordt ADHD gediagnosticeerd in beschrijvende termen op basis van gedragssymptomen. Omdat EF als een van de oorzaken van ADHD wordt beschouwd, worden deze doorgaans als onderdeel van ADHD diagnostiek gemeten. Hiervoor wordt in de klinische praktijk veelal gebruik gemaakt van vragenlijsten. Zelfrapportage van externaliserend gedrag door kinderen en jongeren in de leeftijd van zes tot twaalf jaar vindt met betrekking tot het diagnosticeren van ADHD weinig toepassing omdat kinderen in deze leeftijdscategorie de neiging hebben om vragen sociaal wenselijk te beantwoorden. Bovendien zijn zij zich vaak niet bewust van hun eigen onwenselijk gedrag en beschikken nog over onvoldoende zelfinzicht en reflectieve vaardigheden (Rommelse & Oosterlaan, 2009). Rapportage van ouders en

(4)

4

leerkrachten door middel van vragenlijsten wordt als waardevolle bron van informatie beschouwd omdat deze informanten het kind in natuurlijke en uiteenlopende omgevingen het beste kennen en hierdoor de symptomen en vaardigheden in verschillende omgevingen als thuis en school het beste kunnen beoordelen (Achenbach, 2011; De Los Reyes, 2011). In Nederland vaak gebruikte EF-vragenlijsten zijn de CHEXI- Inventaris voor het Executieve Functioneren van Kinderen en de BRIEF- executieve functies gedragsvragenlijst (Smidts & Huizinga, 2009). Van beide vragenlijsten is aangetoond dat zij zowel ADHD symptomen kunnen voorspellen (Toplak, Bucciarelli, Jain, & Tannock, 2008) als beperkingen in het dagelijkse functioneren kunnen identificeren (Barkley & Fischer, 2011). Een nadeel van deze vragenlijsten is echter dat zij geen rekening houden met de beloningsgevoeligheid van het kind gezien ze op de vooronderstelling baseren, dat symptomen en prestaties van kinderen met ADHD door tekorten in executieve functies worden veroorzaakt.

Naast het gebruik van vragenlijsten is het ook mogelijk om met behulp van cognitieve prestatietaken inzicht in tekorten in het executieve functioneren te krijgen. Onderzoek heeft herhaaldelijk uitgewezen dat cognitieve prestatietaken betrouwbaar kunnen onderscheiden tussen ADHD en controle groepen (Barkley et al., 2006; Scheres et al., 2007; Sergeant, Geurts, & Oosterlaan, 2002; Sonuga-Barke, Sergeant, Nigg, & Willcutt, 2008; Willcutt et al., 2012). Eén van deze cognitieve prestatietaken is de Chessboard-task welke werkgeheugen meet en is ontwikkeld door de Universiteit van Amsterdam (Dovis, Van der Oord, Wiers, & Prins, 2015). Deze prestatietaak meet niet alleen het werkgeheugen maar geeft daarnaast ook een maat van de beloningsgevoeligheid van kinderen en adolescenten. Vergeleken met EF-vragenlijsten, lijkt de mate van executief functioneren gemeten met een cognitieve prestatietaak echter een minder voorspellende waarde te hebben voor symptomen en gedrag in alledaagse situaties van patiënten met ADHD (Barkley & Fischer, 2011; Toplak, West, & Stanovich, 2013). Dit omdat cognitieve prestatietaken het functioneren in de optimale situatie meten, in tegenstelling tot de typische situatie in het dagelijks leven van de patiënt.

Gezien aan de symptomen van ADHD bij een deel van de populatie niet alleen een tekort in het werkgeheugen ten grondslag ligt maar ook een afwijking in de beloningsgevoeligheid, zou het van toegevoegde waarde zijn als een EF-vragenlijst ook onderscheid in de onderliggende oorzaken van de symptomen kan maken. Dit omdat dit verschil grote implicaties heeft voor de begeleiding en behandeling van ADHD. Om effectieve, op maat gemaakte voorlichting en behandeling mogelijk te kunnen maken is het belangrijk om de oorzaak van de ADHD problematiek van ieder kind individueel te bepalen. Dit om het risico op onderpresteren

(5)

5

in het dagelijkse leven te minimaliseren voor de kinderen die gebaat zijn van extra beloning in plaats van enkel ondersteuning van het werkgeheugen.

Naast de hoge voorspellende waarde van EF-vragenlijsten voor het functioneren van een kind met ADHD is het gebruik van vragenlijsten efficiënt en goedkoop, doordat deze binnen korte tijd een systematische inventarisatie van probleemgedrag mogelijk maken. Als een vragenlijst genormeerd is, zoals de CHEXI en BRIEF, is het mogelijk om de gedragsbeoordelingen van een kind te vergelijken met hoe de ouders en leerkrachten gemiddeld het gedrag van een kind van vergelijkbare leeftijd beoordelen (Rommelse & Oosterlaan, 2009). Om deze redenen tracht dit onderzoek in kaart te brengen of ouders in staat zijn om de beloningsgevoeligheid van hun kind via een vragenlijst in te schatten, vergeleken met de ouders van kinderen zonder ADHD als controlegroep. Hiervoor zal gebruik worden gemaakt van een aangepaste versie van de CHEXI waarbij rekening wordt gehouden met de beloningsgevoeligheid van het kind. Het wordt verwacht, dat de mate van beloningsgevoeligheid gemeten door ouderrapportage samenhangt met de beloningsgevoeligheid gemeten met twee cognitieve prestatietaken afgenomen bij het kind, zowel in de groep met als zonder ADHD. Daarnaast wordt op grond van de literatuur verwacht dat de kinderen met ADHD een hogere beloningsgevoeligheid laten zien ten opzichte van de kinderen zonder ADHD gemeten met zowel de cognitieve prestatietaken als ook de ouderrapportage. Een derde hypothese is dat, ondanks de verwachte hogere mate van beloningsgevoeligheid, de kinderen met ADHD een lagere werkgeheugenprestatie op de cognitieve prestatietaken laten zien dan de controlegroep en ouders dit ook rapporteren op de vragenlijsten.

Methode Deelnemers

In totaal werden 199 kinderen in de leeftijd van acht tot en met twaalf jaar gescreend voor deelname aan het onderzoek waarvan 24 niet aan de inclusiecriteria bleken te voldoen. Honderd tweeënzestig kinderen, waarvan 88 kinderen met de DSM-diagnose ADHD gecombineerde type, van Geestelijke gezondheidszorg (GGZ)-instellingen uit de regio Amsterdam, Zaandam, Haarlem en Hilversum en 74 kinderen zonder de DSM-diagnose ADHD gecombineerde type uit scholen in de regio Amsterdam namen deel aan het onderzoek. De ouders werden schriftelijk door ofwel de GGZ-instelling waar het kind gediagnosticeerd werd ofwel door de school die het kind bezocht voor deelname aan het onderzoek uitgenodigd. Vervolgens konden de ouders zich telefonisch of via e-mail aanmelden voor deelname aan het onderzoek.

(6)

6

Om deel te kunnen nemen aan het onderzoek moesten de respondenten in de ADHD groep (kinderen met de diagnose ADHD) voldoen aan de volgende criteria: (1) Leeftijd tussen de acht en twaalf jaar op moment van de testafspraak; (2) de DSM-IV of DSM-5 diagnose ADHD gecombineerde type, gesteld door een psychiater of psycholoog; (3) een score binnen het klinische gebied (95e -100e percentiel) op de sub-schaal ADHD van zowel de ouderversie als de leerkrachtversie van de Vragenlijst voor Gedragsproblemen bij Kinderen van 6-16 jaar (VvGK-6-16; Oosterlaan, Scheres, Antrop, & Roeyers, 2000); (4) de diagnose ADHD kon worden geverifieerd door de onderzoekers met behulp van het Diagnostic Interview Schedule for Children ouderversie (PDISC-IV; Shaffer, Fisher, Lucas, Dulcan, & Schwab-Stone, 2000); (5) geen comorbideAutisme Spectrum Stoornis (ASS) of Antisociale Gedragsstoornis (CD); (6) totaal IQ-score van minstens 80 punten; (7) 24 of 48 uur (afhankelijk van medicatietype) voorafgaand aan en tijdens het onderzoek geen medicatiegebruik; (8) geen neurologische aandoeningen, motorische of sensorische beperkingen (kleurenblindheid, visuele problemen). Inclusiecriteria voor de controle groep (zonder ADHD) waren: (1) Leeftijd tussen de acht en twaalf jaar op moment van de testafspraak; (2) geen psychiatrische aandoening gediagnosticeerd door een psychiater of psycholoog; (3) een score binnen het normale gebied (95e -100e percentiel) op de sub-schaal (ADHD) van zowel de ouderversie als de leerkracht versie van de VvGK-6-16; (4) totaal IQ-score van minstens 80 punten, gemeten met IQ score (Sattler-IQ) van twee subtests (Blokpatronen en Woordkennis) van de Wechsler Intelligence Test for Children (WISC-III-NL, Kort et al., 2005); (5) geen neurologische aandoeningen, motorische of sensorische beperkingen (kleurenblindheid, visuele problemen). Voor deelname aan het onderzoek ontvingen de deelnemers geen beloning.

Materialen

Vragenlijsten

De Inventaris voor het Executieve Functioneren van Kinderen (CHEXI; Thorell & Nyberg, 2008) is de Nederlandse vertaling van de The Childhood Executive Function Inventory, een meetinstrument dat is ontwikkeld om executive functies van kinderen en jongeren van vier tot vijftien jaar te bepalen. De vragenlijst bestaat uit 24 items (zoals bijvoorbeeld: Heeft gedurende een taak moeite om zich te herinneren waar hij/zij mee bezig is) verdeeld over vier schalen (Werkgeheugen, Plannen, Regulatie en Inhibitie) waar respondenten op een vijfpuntschaal van 1 (zeker niet waar) tot 5 (zeker waar) kunnen aangeven in hoeverre uitspraken van toepassing zijn op het kind in kwestie. In dit onderzoek is enkel de werkgeheugen-schaal gebruikt. Een hoge score op de werkgeheugen-schaal betekent een hoge mate van beperking van het

(7)

7

werkgeheugen. De vragenlijst kan worden ingevuld door ouders en leerkrachten en is zo geconstrueerd dat er geen items in staan die semantische overlap met de diagnostische criteria van ADHD hebben. Het meetinstrument kan worden gebruikt voor het meten van tekorten in executieve functies bij kinderen en jongeren waarbij de diagnose ADHD is gesteld. Zowel de interne consistentie als de test-hertest betrouwbaarheid (r = .89) van de CHEXI zijn als goed beoordeeld (Catale, Meulemans, & Thorell, 2015). Verder lijkt de CHEXI goed te discrimineren (hoge sensitiviteit en hoge specificiteit) tussen kinderen met en zonder de DSM-diagnose ADHD. Naast de CHEXI is er ook een experimentele versie van de CHEXI (CHEXI met beloning) gebruikt binnen dit onderzoek. De items van de vragenlijst zijn inhoudelijk identiek aan de CHEXI. Het verschil van de CHEXI met beloning is dat er aan de respondenten is gevraagd hoe het gedrag van het kind zou zijn als het gedrag sterk beloond zou worden. Aan het einde van de vragenlijst is tevens gecontroleerd of ouders het gedrag hebben beoordeeld wanneer het gedrag sterk beloond zou worden.

De Behavior Rating Inventory of Executive Function, Nederlandse vertaling (BRIEF; Smidts & Huizinga, 2009) is een vragenlijst voor ouders van kinderen van vijf tot en met zeventien jaar. De ouder dient bij elk item aan te geven hoe vaak bepaald gedrag bij het kind in kwestie voorkwam in de afgelopen zes maanden. De Oudervragenlijst (OV) en Leerkrachtvragenlijst (LV) bevatten 75 items, die verdeeld zijn over acht schalen (inhibitie, flexibiliteit, emotieregulatie, initiatief nemen, werkgeheugen, plannen en organiseren, ordelijkheid en netheid, gedragsevaluatie en taken afmaken). De items worden gescoord op een driepuntschaal: 1 (nooit), 2 (soms) en 3 (vaak). Een voorbeelditem is: “Blijft een probleem op dezelfde manier benaderen, zelfs als het niet werkt”. Het meetinstrument kan worden gebruikt om executieve functies op gedragsniveau in kaart te brengen. De betrouwbaarheid van de BRIEF wordt als goed beoordeeld, Cronbach’s alpha voor alle schalen >.81 (uitzondering schaal initiatief nemen.78), totale schaal .96. De validiteit van de BRIEF werd beoordeeld als voldoende. De construct-validiteit, convergente en divergente validiteit werden nagegaan (Smidts & Huizinga, 2009). In dit onderzoek zal alleen worden gekeken naar de sub-schaal werkgeheugen.

De Vragenlijst voor Gedragsproblemen bij Kinderen 6-16 jaar (VvGK; Oosterlaan, Scheres, Antrop, Roeyers, & Sergeant, 2000) is de Nederlandse vertaling van de Disruptive Behavior Disorder Rating Scale (DBDRS; Pelham, Gnagy, & Greenslade, 1992). De VvGK is

(8)

8

een meetinstrument dat geschikt is om symptomen van de gedragsstoornissen ADHD, Oppositioneel Opstandig Gedragsstoornis (ODD) en Antisociale Gedragsstoornis (CD) te meten bij kinderen en jongeren tussen de zes en zestien jaar. De vragenlijst bestaat uit 42 items verdeeld over vier schalen: Aandachtsproblemen, Hyperactiviteit/impulsiviteit, ODD en CD in zowel de thuissituatie als op school. Een voorbeelditem is ‘Ergert vaak met opzet anderen’. Op elke vraag kan worden geantwoord op een vierpuntschaal met ‘helemaal niet’ (score 0), ‘een beetje’ (score 1), ‘tamelijk veel’ (score 2) en ‘heel veel’ (score 3). Ruwe scores kunnen worden vergeleken met normgroepen. De test heeft een goede betrouwbaarheid en validiteit (Oosterlaan et al., 2000).

Diagnostisch Interview

De Nederlandse vertaling van de Diagnostic Interview Schedule for Children, ouderversie IV (PDISC-IV; Ferdinand, van der Ende, & Verhulst, 2007) is een gestructureerd diagnostisch meetinstrument. De module disruptive behavior wordt gebruikt om ADHD, ODD of CD vast te kunnen stellen. In het gestructureerde interview worden vragen gesteld die ouders kunnen beantwoorden met ja/nee. Wanneer positief geantwoord wordt, worden een aantal vervolgvragen gesteld om te bepalen of een bepaald kernsymptoom voldoet aan de frequentie-, duur- en intensiteitscriteria van de DSM. Voorbeelden van vragen zijn: “Het afgelopen jaar (dus sinds [NOEM HUIDIGE MAAND] vorig jaar), vergat … toen vaak wat [hij/zij] zou moeten doen of wat [hij/zij] van plan was? Zowel de betrouwbaarheid van de PDISC-IV als de validiteit worden als voldoende beoordeeld (Shaffer et al., 2000).

IQ-test

De Nederlandse versie van de Wechsler Intelligence Scale for Children III, (WISC-III -NL; Kort et al., 2005) is een prestatietest voor kinderen tussen de zes en zestien jaar om de intelligentiequotiënt (IQ) te meten. De WISC-III-NL bevat dertien subtesten verdeeld over twee schalen, de verbale- en de performale schaal. Binnen dit onderzoek is enkel gebruik gemaakt van de subtesten Woordkennis (verbaal) en Blokpatronen (performaal) om een totaal IQ-score, de Sattler IQ te berekenen. De Sattler IQ heeft een voldoende betrouwbaarheid en correleert hoog (r = 0.86) met het totaal IQ over de gehele WISC-III NL (Saklofske, Wishes, & Sattler, 2002).

(9)

9

De Chessboard-task (Dovis, Van der Oord, Huizenga, et al., 2015) is een prestatietaak welke is ontwikkeld om zowel het werkgeheugen als de beloningsgevoeligheid van kinderen met ADHD te meten. De taak is gebaseerd op de Corsi Block Tapping Task (CBTT; Corsi, 1972) en de subtest Letters en Cijfers nazeggen van de Wechsler Adult Intelligence Scale (WAIS-III; Wechsler, 1997) en doet een beroep op het kunnen onthouden, organiseren en reorganiseren van visuospatiële informatie (Dovis, Van der Oord, et al., 2012). Voor een uitgebreide beschrijving van de opbouw van de Chessboard-task zie bijlage 1. In de Chessboard-task is de volgorde van de stimuli willekeurig weergegeven zodat informatie altijd door de deelnemer gereorganiseerd moet worden. Er wordt geen feedback gegeven aan de deelnemers tijdens de taak. In elke sequentie wordt tenminste één blauwe stimulus voor een groene stimulus aangeboden. De Chessboard-task is een adaptieve taak, deelnemers starten met een sequentie van drie stimuli die in een oefenfase van de taak door de onderzoeker worden uitgelegd en geoefend. Als de deelnemer deze sequentie twee keer achter elkaar correct uitvoert komt er een stimulus bij. Als de deelnemer twee sequenties achter elkaar fout uitvoert, wordt er een stimulus minder gepresenteerd, met een minimum van drie (de start-sequentie). In totaal beslaat de taak 25 experimentele trials. Als maat voor het werkgeheugen is gekozen voor de gemiddelde sequentielengte van correct uitgevoerde trials over trial 10 t/m 25. De eerste negen sequenties wegen niet mee in de meting van het werkgeheugen om een optimale prestatie op de taak te waarborgen. Hoe langer de sequentielengte, hoe beter het werkgeheugen.

De gegamificeerde versie van de Chessboard-task; Chessboard-task Mama Mia De Chessboard-task Mama Mia is qua opbouw identiek aan de Chessboard-task. Echter zijn bij deze taak spelelementen toegevoegd zoals animatie, spel, en upgrade-mogelijkheden, zie Figuur 1 en Figuur 2 (Dovis, Van der Oord, Huizenga, et al., 2015). Het kind is in deze spelvariant manager van het pizzarestaurant Mama Mia. De groene en blauwe stimuli worden gerepresenteerd door restauranttafels. De respondent dient de groene tafels eerst in de goede volgorde te bedienen en daarna de blauwe tafels in de goede volgorde. Wanneer deelnemers dit goed doen, zien ze bovenin het scherm een groene balk verschijnen en wanneer de sequentie fout wordt uitgevoerd zien de deelnemers een rode balk verschijnen. Bij drie groene balken verdienen de deelnemers een ster, bij drie rode balken verliezen deelnemers de verzamelde groene balken. Met een verdiende ster kunnen deelnemers items kopen om het restaurant te upgraden, zoals een nieuwe oven of tafelkleden of een vernieuwde inrichting van het restaurant. De computertaak Mama Mia kenmerkt zich door de toevoeging van feedback (door de groene

(10)

10

balk bovenin het scherm) en beloningselementen (de verrijkte omgeving van het computerspel en de upgrademogelijkheden).

Figuur 1. Spelvariant van de Chessboard-task Mama Mia.

Figuur 2. Upgrademogelijkheden bij de spelvariant van de Chessboard-task Mama Mia.

Procedure

Voorafgaand aan het onderzoek vond er een telefonisch intakegesprek plaats waarin diagnoses, type medicatie en eventuele motorische of sensorische beperkingen werden geïnventariseerd en informatie werd gegeven. Ouders en leerkrachten van de deelnemer werden gevraagd om online de VvGK, de CHEXI, CHEXI met beloning en BRIEF in te vullen. Als de deelnemers ook volgens de vragenlijsten voldeden aan de inclusiecriteria werd een testafspraak ingepland, bij de ADHD-groep met ouders en het kind op de GGZ-instelling, bij ouders van kinderen zonder ADHD met het kind op school; de aanwezigheid van de ouders was hierbij niet noodzakelijk.

(11)

11

De ouders van kinderen met de diagnose ADHD werden voorgelicht over het belang van het uitstellen van medicatiegebruik 24 uur vooraf aan het onderzoek om een valide en betrouwbare meting binnen het onderzoek te waarborgen. Tijdens de testafspraak in de GGZ-instelling werden ouders en kinderen verwelkomd, werd uitleg gegeven over het verloop van de testafspraak en werd het informed consent formulier door de ouder getekend. Vervolgens werden er vragen gesteld over het computergebruik (aantal apparaten waarop spellen gespeeld worden, frequentie etc.) van het kind en werd gevraagd of medicatiegebruik uitgesteld werd tot na de testafspraak ten behoeve van het onderzoek. Hierna verbleef het kind in de testkamer met één onderzoeker en ging de ouder met de tweede onderzoeker naar een andere testkamer. De kamer waarin het kind aanwezig was, was dusdanig ingericht dat het kind zo weinig mogelijk afleiding ondervond. Kinderen werden gevraagd om achter een laptop te gaan zitten en een aantal cognitieve prestatietaken waaronder de Chessboard-task en Chessboard-task Mama Mia op de laptop uit te voeren met kleine pauzes tussendoor. De volgorde van de computertaken werd bepaald door een counterbalance schema. Na het uitvoeren van de taken op laptop werden de twee sub-tests van de WISC-III-NL (Kort et al., 2002) ‘Blokpatronen’ en ‘Woordkennis’ afgenomen. In de ADHD-groep werd bij de ouder(s) in een andere testkamer, terwijl het kind in kwestie bezig was met de computertaken en IQ-onderzoek, de PDISC-IV afgenomen om de DSM-diagnose ADHD gecombineerde type te verifiëren. Een testafspraak duurde ongeveer twee uur, voor de kinderen zonder ADHD één uur. Bij de groep zonder ADHD vond de testafspraak op de school plaats zonder het bijzijn van de ouders. Deze werden van tevoren telefonisch op de hoogte van het doel van het onderzoek gebracht en schriftelijk om toestemming voor deelname aan het onderzoek gevraagd. De kinderen werden op de dag van de testafspraak voorgelicht over de mogelijkheid tot stoppen op elk gewenst moment. Het verloop van de afname van de computertaken en de IQ-meting was identiek aan de procedure in de ADHD groep. Dit onderzoek maakt deel uit van een grotere studie welk ethisch is getoetst en goedgekeurd waarin meer dan de hier beschreven prestatietaken en vragenlijsten zijn afgenomen. Voor een gedetailleerde beschrijving van de stappen van de procedure zie de figuur in bijlage 2.

Analyse

Voor de berekening van de beloningsgevoeligheid van het kind is een Reinforcement Sensivity Index (RSI) per kind berekend. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de gemiddelde sequentielengte van trial 10 tot en met trial 25 van Chessboard-task en Chessboard-task Mama Mia. De eerste negen trials op beide computertaken zijn niet meegenomen in de analyses, trial

(12)

12

één tot en met negen lijken nodig te zijn voor het bereiken van het optimale prestatieniveau van het kind (Dovis, Van Der Oord, Wiers, & Prins, 2012). Voor de RSI van het kind (RSI-kind) werd de gemiddelde sequentielengte van het kind op de computertaak zonder beloning (Chessboard-task) afgetrokken van de gemiddelde sequentielengte van het kind op de computertaak met beloning (Chessboard-task Mama Mia). Als maat voor de beloningsgevoeligheid gerapporteerd door ouders (RSI-ouders) zijn de verschilscores berekend tussen de werkgeheugenschaal van de CHEXI met/zonder beloning. Hiervoor werden de scores van ouders op de CHEXI zonder beloning afgetrokken van de CHEXI met beloning. Er werd gecontroleerd voor uitschieters in de data. Met behulp van een onafhankelijke t-toets werd geanalyseerd of kinderen hoger presteren op Chessboard-task of Chessboard-task Mama Mia. Hierdoor kon worden gecontroleerd of de toevoeging van feedback effect had op de prestatie van de kinderen met en zonder ADHD. Om te onderzoeken of er een samenhang bestaat tussen RSI-kind en de RSI-ouder werd de Pearsons correlatiecoëfficiënt berekend. Om te toetsen of de sterkte van het verband tussen de RSI-ouders en de RSI-kind verschilde tussen de twee onderzoeksgroepen werd er een Fisher’s z-test worden uitgevoerd.

Resultaten Basiskarakteristieken

Op basis van de scores op de PDISC-IV kon de DSM-diagnose van dertien deelnemers door de onderzoekers niet worden geverifieerd waardoor deze deelnemers niet zijn meegenomen in de analyse van de data. De data van 88 deelnemers met (M=9.86, SD=1.18) en 74 deelnemers zonder ADHD (M=10.03, SD=1.20) werd geanalyseerd. De groepsverschillen zijn getoetst, waaruit bleek dat de groepen significant verschilden op geslacht. Verder verschilden de groepen zoals verwacht in VvGK-scores. Zowel leeftijd als Sattler-IQ bleken gelijk verdeeld tussen de groepen, zie tabel 1.

Tabel 1

Verdeling basiskarakteristieken tussen de groep met en zonder ADHD

Metingen Groepen Kinderen met

ADHD Kinderen zonder ADHD (n=88) (n=74) M SD M SD F/x2 p Geslacht (J:M) 69:19 38:36 13.12 .000

(13)

13 Leeftijd (jaren) 9.9 1.2 10.1 1.2 2.40 .712 Sattler IQ 104 13.9 113 12.4 44.31 .392 VvGK ouder Aandacht 18.9 4.4 2.82 2.8 156.09 .000 Hyperactiviteit/Impulsiviteit 17.8 4.4 2.36 2.4 157.29 .000 ODD 10.7 5.7 2.14 2.3 94.03 .000 CD 2.8 3.1 0.31 0.7 50.70 .000 VvGK leerkracht Aandacht 14.9 6.1 2.47 2.5 128.52 .000 Hyperactiviteit/Impulsiviteit 13.9 6.3 1.42 1.8 127.59 .000 ODD 7.5 5.7 0.66 1.5 88.56 .000 CD 1.5 2.4 0.08 0.3 42.86 .000 Controle analyses

De data van de computertaken en ouderrapportage was normaal verdeeld, er was geen sprake van multicollineariteit. Er werd voldaan aan de assumpties voor het berekenen van de Pearson correlatiecoëfficiënt. Middels counterbalancing werd binnen dit onderzoek gecontroleerd voor volgorde effecten van de werkgeheugentaken. Door middel van een chi-kwadraat toets werden volgorde effecten geanalyseerd. Er werd geen significant verschil gevonden tussen de kinderen zonder ADHD en kinderen met ADHD en de volgorde waarin de taken zijn aangeboden X2(21) = 9.579, p = 0.984.

De constructvaliditeit van werkgeheugen werd onderzocht met behulp van de Pearson correlatiecoëfficiënt van de scores van de ouderrapportage op de werkgeheugenschaal van de BRIEF en de CHEXI-standard. De resultaten lieten een significant positief verband zien tussen de gemiddelden van de BRIEF en de CHEXI-standard, r(161)= .913, p > .05. De score van ouders op beide meetinstrumenten lieten een hoge mate van overeenstemming zien, de constructvaliditeit was hiermee voldoende gewaarborgd.

Verband ouderrapportage / kindprestatie

Om de hoofdhypothese te toetsen, of de mate van beloningsgevoeligheid gemeten door ouderrapportage samenhangt met de beloningsgevoeligheid gemeten met een cognitieve prestatietaak afgenomen bij het kind is voor zowel de kinderen met als zonder ADHD

(14)

14

gezamenlijk, de Pearson correlatiecoëfficiënt berekend tussen de RSI-ouders en RSI-kind. Er is geen significant verband gevonden tussen de RSI-ouders en RSI-kind, r(160)= -.056, p > .05. De mate van beloningsgevoeligheid gerapporteerd door ouders komt niet overeen met de mate van beloningsgevoeligheid die kinderen op de prestatietaak laten zien; de nulhypothese moet worden behouden.

Verband ouderrapportage / kindprestatie per onderzoeksgroep

Vervolgens werd er per onderzoeksgroep gekeken of er sprake is van een verband tussen de RSI-ouders en RSI-kind. De resultaten laten een significante, negatieve correlatie zien tussen de RSI-ouders en RSI-kind voor de kinderen zonder de diagnose ADHD, r(72)= -.246, p = .035. Dit betekent dat ouders van kinderen zonder ADHD de beloningsgevoeligheid kunnen in zeer beperkte mate kunnen inschatten omdat de effect grootte van .246 wordt gezien als zwak (Cohen, 1992). Voor de kinderen met ADHD laten de resultaten geen significant verband zien tussen de RSI-ouders en RSI-kind, r(86)= .094, p > .05. Ouders van kinderen met ADHD lijken de beloningsgevoeligheid van hun kind niet in te kunnen schatten. De nulhypothese moet worden behouden omdat werd verwacht dat er zowel bij ouders van kinderen met als zonder ADHD een verband bestaat tussen de RSI-ouders en RSI-kind.

Vergelijking verband tussen onderzoeksgroepen

Om de sterkte van het verband tussen de ouderrapportage en kind-prestatie tussen de groep van kinderen zonder ADHD en de kinderen met ADHD te vergelijken, is een Fisher´s Z-toets gedaan. Hiervoor zijn de correlatiecoëfficiënten getransformeerd in Z-scores zodat deze met elkaar kunnen worden vergeleken en op statistische significantie kunnen worden getoetst. Het verschil tussen de twee verbanden was significant, r(86)= .094, p = > .05, r(72)= -.246, p = .035, Z = 2.275. Het verband tussen het verschil in de ouderrapportage en de prestatiescores van het kind op de taak zonder/met beloning verschilt voor kinderen met en kinderen zonder ADHD. Ouders van kinderen zonder ADHD lijken wel in staat om de beloningsgevoeligheid van hun kind te kunnen rapporteren, hoe meer verschil in de RSI-ouder, hoe meer verschil in de RSI-kind. Echter is de sterkte van dit samenhang zwak waardoor de mate waarin ouders de beloningsgevoeligheid van hun kind kunnen rapporteren als zeer beperkt wordt gezien. Deze bevinding is niet in lijn der verwachting dat de mate van beloningsgevoeligheid gemeten door ouderrapportage samenhangt met de beloningsgevoeligheid gemeten met twee cognitieve prestatietaken afgenomen bij het kind, zowel in de groep met als zonder ADHD.

(15)

15 Verschillen in beloningsgevoeligheid

Om de tweede hypothese te toetsen, dat kinderen met ADHD een hogere beloningsgevoeligheid laten zien ten opzichte van de kinderen zonder ADHD, zijn zowel RSI (gemeten met de cognitieve prestatietaken en de ouderrapportage), sequentielengte als CHEXI-score vergeleken tussen en binnen de groepen. Op de RSI-kind lieten kinderen met ADHD op beide taken gemiddeld een hogere mate aan beloningsgevoeligheid zien (M=0.79, SD=0.92) vergeleken met de controlegroep (M=0.27, SD=0.80); dit verschil was volgens de onafhankelijke t-toets significant (t(160)=3.763, p = .000), zie tabel 2. Op de RSI-ouders berekend met de CHEXI rapporteerden de ouders van kinderen met de diagnose ADHD een significant lagere score en dus hogere mate van beloningsgevoeligheid (M=-3.17, SD=4.14) vergeleken met ouders van kinderen zonder ADHD (M=-1.82, SD=2.22, t(160)= -2.512, p = .013), zie tabel 2. De nulhypothese kan worden verworpen; dit verschil in RSI tussen beide onderzoeksgroepen betekent dat kinderen met ADHD in lijn met de verwachting zowel een hogere beloningsgevoeligheid laten zien als ook dat ouders van kinderen met ADHD een hogere beloningsgevoeligheid rapporteren dan de ouders van/en kinderen zonder ADHD.

Tabel 2

Gemiddelden(M), standaarddeviaties (SD) en p-waarden van beloningsgevoeligheid op de ouderrapportage (RSI ouders) en de prestatietaak (RSI kind) tussen en binnen de onderzoeksgroepen.

RSI ouders RSI kind

N M SD M SD p

ADHD 88 -3.17 4.14 0.79 0.92 .000

Controle 74 -1.82 2.22 0,27 0.80 .000

P .013 .000

Verschillen tussen de prestaties op de computertaken tussen de onderzoeksgroepen werden getest met een onafhankelijke t-toets. De resultaten lieten zien dat eveneens in lijn met de tweede hypothese zowel de kinderen met ADHD als zonder ADHD gemiddeld significant hoger scoorden op de Chessboard-task Mama Mia dan op de Chessboard-task (ADHD: M=4.55, SD=1.22 vs. M=5.34, SD=0.96, t(87) = -7.97, p = .000 en Controle: M=5.77, SD=1.21 vs. M=6.03, SD=1.11, t(73) = -2.92, p = .005). De gemiddelde sequentielengte op de

(16)

Chessboard-16

task verschilde significant tussen de kinderen met ADHD (M=4.55, SD=1.22) en zonder ADHD (M=5.77, SD=1.21); t(160) = 6.34, p = .000. Ook op de Chessboadtask Mama Mia verschilde de sequentielengte van de kinderen met ADHD (M=5.34, SD=0.96) significant van de controlegroep. In lijn met de derde hypothese dat kinderen met ADHD een lagere werkgeheugenprestatie op de cognitieve prestatietaken laten zien dan de controlegroep, scoorde de ADHD groep op beide taken gemiddeld lager dan de controlegroep (M=6.03, SD=1.11), t(160) = 4.30, p = .000, zie tabel 3. Verschillen tussen de ouderrapportage werden tevens getoetst met een onafhankelijke t-toets. Hierbij werd een significant verschil gevonden tussen de kinderen met ADHD en de controlegroep voor zowel de CHEXI met als zonder beloning, waarbij de scores voor kinderen met ADHD gemiddeld hoger zijn dan voor de controlegroep, zie tabel 4. Ook dit resultaat is in lijn met de derde hypothese, dat kinderen met ADHD niet alleen een lagere werkgeheugenprestatie op de cognitieve prestatietaken laten zien dan de controlegroep maar ouders dit ook rapporteren op de vragenlijsten.

Tabel 3

Gemiddelden(M), standaarddeviaties (SD) en p-waarden van de sequentielengte op de computertaak tussen en binnen de onderzoeksgroepen.

Chessboard-task Chessboard-task Mama Mia

N M SD M SD p

ADHD 88 4.55 1.22 5.34 0.96 .000

Controle 74 5.77 1.21 6.03 1.11 .000

P .000 .000

Tabel 4

Gemiddelden(M), standaarddeviaties (SD) en p-waarden op de ouderrapportage tussen en binnen de onderzoeksgroepen.

CHEXI standaard CHEXI met beloning

N M SD M SD p

ADHD 88 31.67 5.68 28.50 5.96 .000

Controle 74 15.57 4.97 13.74 4.53 .000

(17)

17

Discussie

Het doel van dit onderzoek was om in kaart te brengen of ouders in staat zijn om naast executieve functies de beloningsgevoeligheid van hun kind adequaat te kunnen rapporteren. Als ouders hiertoe in staat zouden zijn, zou dat betekenen dat door middel van ouderrapportage een valide en compleet assessment van de cognitieve capaciteiten van een kind met ADHD mogelijk is. Door te focussen op het gebruik van ouderrapportage zou tijd en kosten kunnen worden bespaard en zodoende de diagnostiek van ADHD worden verbeterd. Hiervoor is de samenhang onderzocht tussen een aangepaste versie van de CHEXI welke rekening houdt met de beloningsgevoeligheid van het kind en de beloningsgevoeligheid gemeten met twee cognitieve prestatietaken afgenomen bij het kind. Met betrekking tot de vraagstelling werd verwacht, dat de mate van beloningsgevoeligheid gemeten door ouderrapportage samenhangt met de beloningsgevoeligheid gemeten door een cognitieve prestatietaak bij zowel kinderen met als zonder ADHD. De resultaten lagen echter niet geheel in de lijn der verwachting. Er werd zowel op de prestatietaak als in de ouderrapportage voor kinderen met ADHD een hogere beloningsgevoeligheid gevonden vergeleken met de controlegroep, echter lieten deze maten geen verband zien. Ouders van kinderen met ADHD leken tegen de verwachting in niet in staat de beloningsgevoeligheid van hun kind in te kunnen schatten. Ouders van kinderen zonder ADHD leken hiertoe wel in staat te zijn, weliswaar in geringe mate. De bevinding dat kinderen met ADHD een hogere beloningsgevoeligheid lieten zien en dat hun ouders ook meer beloningsgevoeligheid rapporteerden dan de ouders en kinderen zonder ADHD was in lijn met de verwachting en biedt empirische evidentie voor de theorie van Dovis et al. (2012) over de motivationele tekorten bij kinderen met ADHD. Volgens eerder onderzoek lijken kinderen met ADHD in het dagelijkse leven niet optimaal te kunnen presteren als hun gedrag op een gangbare manier wordt bekrachtigd en kan extra sterke bekrachtiging een positieve invloed hebben op zowel verbeteringen in werkgeheugenprestaties als het functioneren van kinderen met ADHD (Dovis, Van Der Oord, et al., 2012; Strand et al., 2012). Eveneens in lijn met deze onderzoeken en de verwachting werd in deze studie gevonden dat ondanks dat de kinderen met ADHD op de cognitieve prestatietaak met beloning duidelijk beter presteerden dan zonder beloning, zij ook mét beloning nog steeds slechtere werkgeheugenprestaties vertoonden dan de kinderen zonder ADHD.

Een alternatieve verklaring voor de hoofdbevinding dat de mate van beloningsgevoeligheid gerapporteerd van kinderen met ADHD niet overeenkwam met de in de

(18)

18

prestatietaak gemeten beloningsgevoeligheid zou kunnen zijn dat in het dagelijks leven de bekrachtiging niet sterk genoeg is om tot betere werkgeheugenprestaties te leiden. Hierdoor zien de ouders wellicht in het dagelijks leven geen of maar een gering verschil wanneer hun kind wel wordt beloond, omdat deze bekrachtiging doorgaans niet sterk genoeg is, en rapporteren hierom ook weinig verschil in gedrag op de twee versies van de vragenlijsten. Ouders zijn in hun rol als opvoeder vooral betrokken bij dagelijkse gedragingen van hun kind waardoor zij haar of zijn functioneren onder optimale omstandigheden mogelijk niet voldoende kunnen beoordelen. Bovendien kunnen de tekorten die kinderen met ADHD op het gebied van executieve functies hebben als externaliserend worden beschreven omdat zij zich vooral op gedragsniveau manifesteren. Daarentegen lijkt de beloningsgevoeligheid van kinderen met ADHD eerder internaliserend en daardoor wellicht minder zichtbaar voor ouders. Volgens de literatuur is de mate van overeenstemming tussen twee beoordelaars significant hoger wanneer het gaat om de beoordeling van externaliserend gedrag ten opzichte van internaliserend gedrag (Stratis & Lecavalier, 2015).

Een tweede mogelijke alternatieve verklaring kan zijn dat de rapportage door ouders mogelijk niet hetzelfde meet als een prestatietaak afgenomen bij het kind. Evenals bij het meten van executieve functies is het denkbaar dat vragenlijsten bijvoorbeeld meer informatie bevatten over het gedrag van het kind in het dagelijkse leven, terwijl de prestatietaak meer informatie geeft over de maximale vermogens van het kind onder optimale omstandigheden. Gezien deze twee meetinstrumenten verschillen in de kwaliteit van informatie en hiermee in construct, zijn deze mogelijk niet te vergelijken, wat de matige samenhang tussen ouderrapportage en kindprestatie zou kunnen verklaren. De bevindingen zijn in lijn met een eerder onderzoek van Biederman et al. (2008), waarin werd aangetoond dat beperkingen op cognitieve prestatietaken van EF niet overeenkomen met gedragsbeoordelingen of andersom.

Aansluitend op deze alternatieve verklaring moet een kanttekening worden geplaatst bij de operationalisatie van het construct beloningsgevoeligheid. In deze studie werd aan de ouders gevraagd om zich voor te stellen hoe het gedrag zou zijn als het gedrag sterk beloond zal worden. Hiervoor is gekozen uit gebrek aan gestandaardiseerde EF-meetinstrumenten die rekening houden met de beloningsgevoeligheid van kinderen. Het voorstellen van het gedrag van het kind als het gedrag sterk beloond zou worden is anders dan het ophalen van informatie uit het geheugen van ouders over specifieke gedragingen van het kind in uiteenlopende situaties. Mogelijk beïnvloedt dit verschil de rapportage van ouders met betrekking tot de beloningsgevoeligheid van hun kind. Vervolgonderzoek zou moeten uitwijzen of ouderrapportage meer overeenkomt met een prestatietaak afgenomen bij het kind, als een

(19)

EF-19

vragenlijst is ontwikkeld waarbij het construct beloningsgevoeligheid geoperationaliseerd door middel van items wordt gemeten.

Een tweede kanttekening is dat binnen deze studie geen rekening werd gehouden met het onderscheid van het type ADHD. De data is geanalyseerd op basis van kinderen en jongeren met zowel ADHD als attention deficit disorder (ADD). De beperkingen met betrekking tot het executief functioneren en met name het werkgeheugen verschillen tussen deze populaties. In tegenstelling tot kinderen met ADHD laten kinderen met ADD geen beperkingen zien op het gebied van het visuospatiële kortetermijngeheugen (Dovis, Van Der Oord, et al., 2015). Hierdoor zijn vertekeningen in de groepsvergelijking mogelijk. Vervolgonderzoek zou uit kunnen wijzen of de verbanden in ouderrapportage van beloningsgevoeligheid en taakprestatie kunnen worden geobserveerd binnen deze subtypen van ADHD.

Gezien ouders van kinderen met ADHD de beloningsgevoeligheid van hun kind niet adequaat lijken in te kunnen schatten, is er geen sprake van een valide assessment van de cognitieve capaciteiten van een kind bij enkel het gebruik van vragenlijsten in de klinische praktijk. Het blijft voor de diagnostiek van ADHD onvermijdelijk om aanvullend aan ouderrapportage ook cognitieve maten op kindniveau erbij te betrekken. Een centraal principe van diagnostiek is om informatie uit meerdere bronnen te betrekken om tot een volledig diagnostisch beeld te komen, het gebruik van oudervragenlijsten en kind-prestatietaken dient als complementair te worden beschouwd (Stratis & Lecavalier, 2015). Op deze manier kan het meest compleet beeld worden verkregen over de afwijkingen die ten grondslag liggen aan het ADHD gerelateerd gedrag. Zodoende kan worden ingespeeld op de individuele ondersteuningsbehoeften van een kind met ADHD in begeleiding en behandeling, zodat elk kind optimaal gebruik kan maken van de eigen mogelijkheden.

Literatuur

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). Washington, DC: American Psychiatric Association.

Baddeley, A. (2012). Working Memory: Theories, Models, and Controversies. Annual Review of Psychology, 63(1), 1–29. https://doi.org/10.1146/annurev-psych-120710-100422 Barkley, R. A., & Fischer, M. (2011). Predicting Impairment in Major Life Activities and

(20)

20

Function (EF) Deficits Versus EF Tests. Developmental Neuropsychology, 36(2), 137– 161. https://doi.org/10.1080/87565641.2010.549877

Barkley, R. A., Fischer, M., Smallish, L., & Fletcher, K. (2006). Young Adult Outcome of Hyperactive Children: Adaptive Functioning in Major Life Activities. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 45(2), 192–202.

https://doi.org/10.1097/01.chi.0000189134.97436.e2

Biederman, J., Petty, C. R., Fried, R., Black, S., Faneuil, A., Doyle, A. E., … Faraone, S. V. (2008). Discordance Between Psychometric Testing and Questionnaire-Based

Definitions of Executive Function Deficits in Individuals With ADHD. Journal of Attention Disorders, 12(1), 92–102. https://doi.org/10.1177/1087054707305111 Castellanos, F. X., & Tannock, R. (2002). Neuroscience of attention-deficit/hyperactivity

disorder: the search for endophenotypes. Nature Reviews Neuroscience, 3(8), 617–628. https://doi.org/10.1038/nrn896

Catale, C., Meulemans, T., & Thorell, L. B. (2015). The Childhood Executive Function Inventory: Confirmatory Factor Analyses and Cross-Cultural Clinical Validity in a Sample of 8- to 11-Year-Old Children. Journal of Attention Disorders, 19(6), 489–495. https://doi.org/10.1177/1087054712470971

Dekker, M. C., Ziermans, T. B., Spruijt, A. M., & Swaab, H. (2017). Cognitive, parent and teacher rating measures of executive functioning: Shared and unique influences on school achievement. Frontiers in Psychology, 8(JAN), 1–13.

https://doi.org/10.3389/fpsyg.2017.00048

Diamond, A. (2013). Executive Functions. Annual Review of Psychology, 64(1), 135–168. https://doi.org/10.1146/annurev-psych-113011-143750

Dovis, S., Van der Oord, S., Huizenga, H. M., Wiers, R. W., & Prins, P. J. M. (2015). Prevalence and diagnostic validity of motivational impairments and deficits in

(21)

21

visuospatial short-term memory and working memory in ADHD subtypes. European Child & Adolescent Psychiatry, 24(5), 575–590. https://doi.org/10.1007/s00787-014-0612-1

Dovis, S., Van der Oord, S., Wiers, R. W., & Prins, P. J. M. (2012). Can Motivation Normalize Working Memory and Task Persistence in Children with

Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder? The Effects of Money and Computer-Gaming. Journal of Abnormal Child Psychology, 40(5), 669–681. https://doi.org/10.1007/s10802-011-9601-8

Dovis, S., Van der Oord, S., Wiers, R. W., & Prins, P. J. M. (2015). Improving Executive Functioning in Children with ADHD: Training Multiple Executive Functions within the Context of a Computer Game. A Randomized Double-Blind Placebo Controlled Trial. PLOS ONE, 10(4), e0121651. https://doi.org/10.1371/journal.pone.0121651

Dovis, S., Van Der Oord, S., Wiers, R. W., & Prins, P. J. M. (2012). Can motivation normalize working memory and task persistence in children with

attention-deficit/hyperactivity disorder? the effects of money and computer-gaming. Journal of Abnormal Child Psychology, 40(5), 669–681. https://doi.org/10.1007/s10802-011-9601-8

Dovis, S., Van Der Oord, S., Wiers, R. W., & Prins, P. J. M. (2015). Improving executive functioning in children with ADHD: Training multiple executive functions within the context of a computer game. A randomized double-blind placebo controlled trial. PLoS ONE, 10(4), 1–30. https://doi.org/10.1371/journal.pone.0121651

Ferdinand, R. F., van der Ende, J., & Verhulst, F. C. (2007). Parent-teacher disagreement regarding psychopathology in children: a risk factor for adverse outcome? Acta Psychiatrica Scandinavica, 115(1), 48–55. https://doi.org/10.1111/j.1600-0447.2006.00843.x

(22)

22

Gladwin, T. E., Figner, B., Crone, E. A., & Wiers, R. W. (2011). Addiction, adolescence, and the integration of control and motivation. Developmental Cognitive Neuroscience, 1(4), 364–376. https://doi.org/10.1016/j.dcn.2011.06.008

Kasper, L. J., Alderson, R. M., & Hudec, K. L. (2012). Moderators of working memory deficits in children with attention-deficit/hyperactivity disorder (ADHD): A meta-analytic review. Clinical Psychology Review, 32(7), 605–617.

https://doi.org/10.1016/j.cpr.2012.07.001

Kort, W., Schittekatte, M., Dekker, P. H., Verhaeghe, P., Compaan, E. L., Bosmans, M., & Vermeir, G. (2005). WISC-III NL. Handleiding en Verantwoording. London: The Psychological Corporation.

Luman, M., Tripp, G., & Scheres, A. (2010). Identifying the neurobiology of altered reinforcement sensitivity in ADHD: A review and research agenda. Neuroscience & Biobehavioral Reviews, 34(5), 744–754. https://doi.org/10.1016/j.neubiorev.2009.11.021 Oosterlaan, J., Scheres, A., Antrop, I., Roeyers, H., & Sergeant, J. A. (2000). Vragenlijst voor

Gedragsproblemen bij Kinderen (VvGK). Nederlandse bewerking van de Disruptive Behavior Disorders Rating Scale [Dutch translation of the Disruptive Behavior Disorders Rating Scale]. Lisse: Swets & Zeitlinger.

Pelham, W., Gnagy, E., & Greenslade, K. (1992). Teacher ratings of DSM-III-R symptoms for the disruptive behavior disorders. Journal of the American. Retrieved from

http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0890856709644427

Rommelse, N. J., & Oosterlaan, dr. J. (2009). Diagnostiek. In Het ADHD bij kinderen Formularium (pp. 30–38). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

https://doi.org/10.1007/978-90-313-6572-2_4

Saklofske, D. H., wishes, B., & Sattler, J. (2002). Corrections to: Assessment of Children: Cognitive Applications (4TH Edition) Jerome M. Sattler. Canadian Journal of School

(23)

23

Psychology, 17(1), 115–116. https://doi.org/10.1177/082957350201700110 Scheres, A., Milham, M. P., Knutson, B., & Castellanos, F. X. (2007). Ventral Striatal

Hyporesponsiveness During Reward Anticipation in Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder. Biological Psychiatry, 61(5), 720–724.

https://doi.org/10.1016/j.biopsych.2006.04.042

Sergeant, J. A., Geurts, H., & Oosterlaan, J. (2002). How specific is a deficit of executive functioning for Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder? Behavioural Brain Research, 130(1–2), 3–28. https://doi.org/10.1016/S0166-4328(01)00430-2

Shaffer, D., Fisher, P., Lucas, C. P., Dulcan, M. K., & Schwab-Stone, M. E. (2000). NIMH Diagnostic Interview Schedule for Children Version IV (NIMH DISC-IV): Description, Differences From Previous Versions, and Reliability of Some Common Diagnoses. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 39(1), 28–38. https://doi.org/10.1097/00004583-200001000-00014

Smidts, D., & Huizinga, M. (2009). BRIEF executieve functies gedragsvragenlijst: Handleiding. Amsterdam: Hogrefe Uitgevers.

Sonuga-Barke, E. J. S., Sergeant, J. A., Nigg, J., & Willcutt, E. (2008). Executive Dysfunction and Delay Aversion in Attention Deficit Hyperactivity Disorder: Nosologic and

Diagnostic Implications. Child and Adolescent Psychiatric Clinics of North America, 17(2), 367–384. https://doi.org/10.1016/j.chc.2007.11.008

Strand, M. T., Hawk, L. W., Bubnik, M., Shiels, K., Pelham, W. E., & Waxmonsky, J. G. (2012). Improving Working Memory in Children with Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder: The Separate and Combined Effects of Incentives and Stimulant Medication. Journal of Abnormal Child Psychology, 40(7), 1193–1207.

https://doi.org/10.1007/s10802-012-9627-6

(24)

24

Spectrum Disorder or Intellectual Disability: A Meta-analysis. Journal of Autism and Developmental Disorders, 45(4), 1026–1041. https://doi.org/10.1007/s10803-014-2258-8

Thorell, L. B., & Nyberg, L. (2008). The Childhood Executive Functioning Inventory (CHEXI): A New Rating Instrument for Parents and Teachers. Developmental Neuropsychology, 33(4), 536–552. https://doi.org/10.1080/87565640802101516 Toplak, M. E., Bucciarelli, S. M., Jain, U., & Tannock, R. (2008). Executive Functions:

Performance-Based Measures and the Behavior Rating Inventory of Executive Function (BRIEF) in Adolescents with Attention Deficit/Hyperactivity Disorder (ADHD). Child Neuropsychology, 15(1), 53–72. https://doi.org/10.1080/09297040802070929

Toplak, M. E., West, R. F., & Stanovich, K. E. (2013). Practitioner Review: Do performance-based measures and ratings of executive function assess the same construct? Journal of Child Psychology and Psychiatry, 54(2), 131–143. https://doi.org/10.1111/jcpp.12001 Volkow, N. D., Wang, G.-J., Newcorn, J. H., Kollins, S. H., Wigal, T. L., Telang, F., …

Swanson, J. M. (2011). Motivation deficit in ADHD is associated with dysfunction of the dopamine reward pathway. Molecular Psychiatry, 16(11), 1147–1154.

https://doi.org/10.1038/mp.2010.97

Willcutt, E., Doyle, A. E., Nigg, J. T., Faraone, S. V., & Pennington, B. F. (2005). Validity of the Executive Function Theory of Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder: A Meta-Analytic Review. Biological Psychiatry, 57(11), 1336–1346.

https://doi.org/10.1016/j.biopsych.2005.02.006

Willcutt, E., Nigg, J., Pennington, B., Solanto, M., Rohde, L., Tannock, R., … Lahey, B. (2012). Validity of DSM-IV attention deficit/hyperactivity disorder symptom dimensions and subtypes. Journal of Abnormal Psychology, 121(4), 991–1010.

(25)

25

Ylvisaker, M. (1998). Traumatic brain injury rehabilitation : children and adolescents. Woburn: Butterworth-Heinemann.

Bijlagen

Bijlage 1. Een figuur van een experimentele trial van de Chessboard-task.

(a) Om de trial te beginnen moet de respondent op de pijl rechts onderin te klikken. (b) Vervolgens wordt in het midden van het scherm een focuskruis getoond. (c) Daarna worden zestien groene en blauwe stimuli getoond waarvan een sequentie kort oplicht. Elke stimulus licht voor 900 ms op en wordt gevolgd door een interval van 500 ms tot de volgende stimulus. (d) Nadat de sequentie getoond is, dient de respondent op een gereorganiseerde manier eerst de groene stimuli en daarna de blauwe stimuli, allebei in de goede volgorde na te klikken met de muis (In dit voorbeeld is een juist responsie getoond). (e) Na de respons is er geen feedback. (f) De deelnemer kan de volgende trial starten door op de pijl rechts onder aan te klikken.

(26)

26

Bijlage 2. Grafische weergrave van de procedure van het onderzoek voor beide onderzoeksgroepen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

There were two qualitative instruments in the form of semi-structured interview schedules for collection of data from community trust leaders, former hunting

Door middel van interviews en open vragen wil ik onderzoeken of de huidige planning en control cyclus binnen de Isala klinieken voldoet aan die gestelde voorwaarden en eisen: hoe

De intentie om te liegen werd gemeten door een intentieconditie in het experiment waarbij de proefpersoon in een serie van 6 vragen alleen moest te liegen op

Onderzoek uitgevoerd door Roelofs Advies

Maar omdat tijdens de adolescentie sprake is van een verhoogde beloningsgevoeligheid in het brein, die bovendien nog versterkt wordt onder invloed van leeftijdsgenoten (Foulkes

Omdat workaho- lisme door ons is gedefinieerd als de combinatie van excessief en compulsief wer- ken willen we aantonen dat diegenen die een hoge score hebben op beide schalen van

Uit een aantal interviews die zijn gehouden met werknemers die hoog scoorden opde UBES kwam naar voren dat bevlogen werknemers ze¨lf het initiatief nemen en actief richting geven

Pagina | 20 zijn ontstaan omdat beide effecten elkaar niet meer tegenwerken: de temperatuur van de fotoversterkerbuis is nog hoog, maar de temperatuur van de atmosfeer is