• No results found

De invloed van emotionele intensiteit op gegeven steun bij bezorgdheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van emotionele intensiteit op gegeven steun bij bezorgdheid"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van Emotionele Intensiteit op Gegeven Steun bij Bezorgdheid

Bachelor These Sociale Psychologie

Raven Barendregt Universiteit van Amsterdam

Studentnummer: 6046371 Opleiding: Psychologie Begeleider: Lisanne Pauw Aantal woorden abstract: 145

Aantal woorden literatuuronderzoek: 4996 Datum: 26 augustus 2017

(2)

Abstract

In 2011 hadden 1.068.700 Nederlanders een angststoornis. Bezorgdheid is een belangrijke cognitieve component van angst en het delen van bezorgdheid kan voorkomen dat gepieker ontaardt in een angststoornis. Steungevers kunnen met socio-affectieve steun (empathie) en/of cognitieve steun (situatie uiteenzetten) reageren op een bezorgd persoon. In deze studie werd de invloed van de intensiteit van de gedeelde bezorgdheid op de soort gegeven steun onderzocht door middel van quasi-natuurlijke conversaties tussen twee deelnemers. Deelnemers (tweeënvijftig studenten) werden willekeurig toegewezen als verteller of als steungever van een zorgwekkende gebeurtenis. Er werd een positief verband verwacht tussen de mate van emotionele intensiteit van bezorgdheid en gegeven socio-affectieve steun. Tevens werd een negatief verband verwacht tussen de mate van emotionele intensiteit van bezorgdheid en gegeven cognitieve steun. De resultaten toonden echter geen statistisch significante lineaire verbanden. Dit betekent dat de hypothesen niet werden ondersteund door de resultaten van dit onderzoek.

(3)

De Invloed van Emotionele Intensiteit op Gegeven Steun bij Bezorgdheid

Je zorgen maken is van alle tijden. Vandaag de dag is het echter nog makkelijker om voortdurend bezorgd te zijn. Als gevolg van de digitalisering bijvoorbeeld, is men niet alleen meer op de hoogte van rampen en persoonlijk leed over de hele wereld, maar kan ook een afname in echt contact met anderen ontstaan, waardoor men zich eenzaam kan voelen. In 2015 gaf vier procent van de Nederlandse bevolking (15 jaar en ouder) aan eenzaamheid te voelen (Centraal Bureau voor de Statistiek, opgehaald op 13 augustus 2017, van

www.cbs.nl). Mensen zijn echter sociale wezens en praten graag over hun emoties, ook als deze negatief zijn (Rimé, Mesquita, Philippot, & Boca, 1991). Het samenvallen van meer zorgen maken en minder steun ontvangen door onder andere de toegenomen digitalisering, maakt dat onderzoek naar de relatie tussen zorgen maken en gegeven steun een hoge maatschappelijke relevantie heeft.

Het verminderen van bezorgdheid kan mogelijk ook het ontwikkelen van negatieve consequenties voor de bezorgde persoon, zoals bijvoorbeeld een angststoornis, voorkomen. Bezorgdheid kan gedefinieerd worden als een keten van negatief beladen en relatief

oncontroleerbare gedachten en beelden (Borkovec, Robinson, Pruzinsky & DePree, 1983). In 2011 hadden naar schatting ruim een miljoen (1.068.700) Nederlanders tussen de 18 en 65 jaar een angststoornis (Volksgezondheid en zorg, opgehaald op 27 maart 2017, van

www.volksgezondheidenzorg.info). Zorgen maken hoeft niet alleen maar negatief te zijn. Zorgen kunnen mensen helpen bij het helder stellen en oplossen van problemen. Problemen worden in de gedachten herhaald waardoor de kwestie vanuit verschillende perspectieven belicht wordt (Borkovec, Ray & Stöber, 1998). Echter, wanneer er geen actie wordt

ondernomen om deze zorgen daadwerkelijk op te lossen en men blijft hangen in het zorgen maken, kan deze vaak constante bezorgdheid leiden tot negatieve consequenties, zoals slapeloosheid, depressieve gevoelens en angst (Szabó, 2011). De prevalentie van intense

(4)

bezorgdheid is lastig te duiden omdat hier geen specifieke cijfers van bekend zijn. De emotie bezorgdheid kan worden gezien als het onderliggende cognitieve proces van angst (Borkovec, Ray & Stöber, 1998). Bovendien is bezorgdheid een van de belangrijkste symptomen in gegeneraliseerde angststoornis (Barlow, Blanchard, Vermilyea, Vermilyea & DiNardo, 1986) en in bijna alle DSM V stoornissen aanwezig (Comer, 2013). Dit onderstreept nogmaals de relevantie van onderzoek naar bezorgdheid en gegeven steun die idealiter de bezorgdheid vermindert.

Bij onderzoek naar gegeven steun bij het delen van emoties, kunnen er twee typen worden onderscheiden, namelijk socio-affectieve steun en cognitieve steun. Socio-affectieve steun is gericht op het geven van sociale steun die een persoon helpen zich geliefd,

geaccepteerd en begrepen te voelen (Horowitz et al., 2001). Het richt zich op compassie om de persoon te helpen zijn of haar interne emotionele stress te reguleren. Voorbeelden zijn het uiten van empathie en begrip, bezorgdheid uitdrukken en het uiten van fysieke affectie (omhelzen). Cognitieve steun is gericht op het helpen van een persoon om zijn of haar gevoel van competentie of efficiëntie te verhogen (Horowitz et al., 2001). Voorbeelden zijn

informatie geven, advies geven en de situatie evalueren.

Voor dit onderzoek is het verschil tussen socio-affectieve steun en cognitieve steun van groot belang omdat deze twee typen steun een andere effectiviteit hebben. Er is tot nu toe voornamelijk gekeken wat deze verschillende vormen aan steun betekenen voor de ontvanger van deze steun. Onderzoek heeft uitgewezen dat juist cognitieve steun het meest waardevol kan zijn, omdat het mensen kan aansporen de problemen op te lossen. Socio-affectieve steun anderzijds brengt wel verlichting, maar neemt de oorspronkelijk bron van bezorgdheid niet weg. Pennebaker en Beall (1986) en Mendolia en Kleck (1993) lieten zien dat de inhoud van hetgeen dat gedeeld wordt doorslaggevend is voor emotioneel herstel. Ook Rimé, Finkenauer, Luminet, Zech & Philippot (1998) lieten zien dat emotioneel herstel eerder optreedt met

(5)

cognitieve steun dan met socio-affectieve steun. In deze onderzoeken is de focus gelegd op de ontvanger van de steun. De vraag die dan volgt is wanneer ‘steungevers’ welk type steun geven.

Waar eerder onderzoek zich vooral heeft gericht op de invloed van gegeven steun op het emotioneel herstel van iemand die een emotie deelt, kijkt dit onderzoek juist naar welk type steun wordt uitgelokt bij de ‘steungever’ als een ‘bezorgd persoon’ zijn of haar ervaring deelt. Specifiek zal gekeken worden naar de invloed van emotionele intensiteit bij het uiten van zorg (door ‘bezorgde persoon’ ofwel ‘verteller’) op gegeven socio-affectieve en

cognitieve steun van ‘ontvanger’ en potentiële ‘steungever’. Het is belangrijk om te weten wanneer ‘steungevers’ geneigd zijn om socio-affectieve en wanneer juist cognitieve steun te geven aan degene die zijn of haar bezorgdheid uit. Inzicht in de natuurlijke reacties van de ‘steungever’, kan therapeuten en coaches bijvoorbeeld helpen hun cliënten beter te

ondersteunen. Of, in andere context managers helpen hun werknemers beter te begeleiden bij zorgen.

Het type steun dat ‘steungevers’ geven lijkt beïnvloedt door de intensiteit van de emotie. Er is nog weinig bekend over de impact van de emotionele intensiteit van bezorgdheid op de steun van de ‘steungever’ (Neff & Karney, 2005; Rimé, Finkenauer, Luminet, Zech & Philippot, 1998). Echter, eerder onderzoek suggereert dat wanneer een emotie gedeeld wordt, dit inderdaad ook een emotionele impact op de ‘steungever’ heeft. Lazarus, Opton, Monikos en Rankin (1965) observeerden toegenomen spanning bij deelnemers die naar een gestrest persoon luisterden. Archer en Berg (1978) observeerden toegenomen angst bij deelnemers die luisterden naar anderen die intieme verhalen deelden. Strack en Coyne (1983) observeerden dat deelnemers die vijftien minuten blootgesteld waren aan een gesprek met een depressief persoon, zichzelf als meer angstig en depressief scoorden dan als ze een gesprek hadden met mensen die niet depressief waren. Deze onderzoeken laten

(6)

zien dat als er een verhaal gedeeld wordt door een gestrest of depressief persoon dit bij de ontvanger ook meer spanning, angst of depressie opwekt. Dit betekent dat het luisteren naar een emotie, op zichzelf emotie inducerend is en dat de soort emotie van de verteller van invloed is op de gevoelens van de ontvanger.

Een verklaring hiervoor is volgens Rimé (2009) dat situaties waarin een emotie wordt gedeeld, hechtingstijlreacties bevorderen in de ‘steungever’. Daarmee heeft het delen van emoties een functie in de samenleving. Volgens zijn theorie voorspelt het blootgesteld worden aan een emotie vijf interpersoonlijke gevolgen bij de ‘steungever’; (1)interesse, (2)emotionele besmetting, (3)empathie en sympathie, (4)hechtingsgedrag, (5)toenemende affectie voor de verteller van het emotionele verhaal. In een literatuuroverzicht van Reis en Patrick (1996) werden vergelijkbare gevolgen geschreven; het delen van emoties zorgt voor het toenemen van affectie en creëert intimiteit. Bovendien was het zo dat hoe hoger de emotionele intensiteit van de ‘verteller’, des te minder de ‘steungever’ verbale communicatie gebruikte en des te meer non-verbale communicatie gebruikt werd, zoals lichaamscontact.

Eveneens blijkt dat de intensiteit van de reacties die mensen geven varieert aan de hand van de intensiteit van de ervaring die gedeeld wordt. Uit onderzoek naar de intensiteit van emoties bleek dat hoe intenser de emotie, des te frequenter (Rime et al., 1998) en des te langer hier na afloop over gesproken werd (in minuten) met een vriend (Luminet, Bouts, Delie, Manstead, & Rimé, 2000). Daarnaast kwam uit onderzoek van Christophe en Rimé (1997) naar voren dat hoe intenser de gedeelde emotie, hoe minder cognitieve reacties van de ‘steungever’ en hoe meer socio-affectieve reacties van de ‘steungever’.

Het lijkt er op dat het gedrag en de intensiteit waarmee de bezorgde persoon zijn of haar zorgen uit, van directe invloed is op de steun die ontvangen wordt. In voorgaande onderzoeken is echter niet specifiek naar bezorgdheid gekeken. Ook in ander onderzoek worden negatieve emoties vaak op één hoop gegooid (Rimé, Mesquita, Philippot & Boca,

(7)

1991; Wetzer, Zeelenberg & Pieters, 2007). Omdat het mogelijk is dat niet alle negatieve emoties hetzelfde werken, is het van belang specifiek onderzoek te doen naar de emotie bezorgdheid.

Om de invloed van emotionele intensiteit op gegeven steun te onderzoeken is een experiment uitgevoerd waarbij steeds twee deelnemers quasi-natuurlijke conversaties voeren. Deelnemers werden de rol van ‘verteller’ of ‘steungever’ toegewezen, waarbij de ‘verteller’ van te voren werd geïnstrueerd zich een zorgwekkende gebeurtenis te herinneren. Hierbij wordt ten eerste verwacht dat wanneer de emotionele intensiteit van bezorgdheid hoog is, meer socio-affectieve steun zal worden geboden dan wanneer de emotionele intensiteit van bezorgdheid laag is (hypothese 1). Ten tweede wordt er een negatief verband verwacht tussen emotionele intensiteit en cognitieve steun, waarbij de verwachting is dat wanneer de

emotionele intensiteit van bezorgdheid hoog is, minder cognitieve steun zal worden geboden dan als de emotionele intensiteit van bezorgdheid laag is (hypothese 2).

Methode

Deelnemers

Tweeënvijftig volwassenen (zesentwintig koppels) die Nederlands spraken deden mee aan het onderzoek. Deelnemers waren voornamelijk studenten van de Universiteit van

Amsterdam (UvA) en kregen één participatiepunt of tien euro voor deelname aan het

onderzoek ter beloning. Ze konden zich aanmelden door te mailen. Via de labwebsite van de UvA werd het onderzoek gepubliceerd. Daarnaast werden via sociale media (Facebook) oproepen gedaan en bij eerste- en tweedejaars psychologie tentamens promotie gemaakt om meer deelnemers te trekken. Deelnemers werden willekeurig aan elkaar toegewezen op basis van dezelfde sekse. Hier is voor gekozen omdat verwacht wordt dat er bij cross-gender koppels mogelijke andere dynamieken, zoals aantrekkingskracht, de steun relatie kunnen

(8)

beïnvloeden. Tijdens het onderzoek werden de deelnemers willekeurig toegewezen aan rol A (‘verteller’ van de zorgwekkende gebeurtenis) of rol B (‘steungever’ van de zorgwekkende gebeurtenis). Voorwaarde voor deelname was het beheersen van de Nederlandse taal en dat gekoppelde deelnemers elkaar van tevoren niet kenden om eventuele ruis te voorkomen. Deelnemers konden in de beschrijving van het onderzoek, in de bevestigingsmail van de afspraak en in het informed consent tijdens het onderzoek onder andere lezen dat de

conversatie opgenomen zou worden. Dit om het eventuele terugtrekken van participatie door deelnemers die onaangenaam verrast zouden zijn door het camera-gebruik, te voorkomen.

Materiaal

De onafhankelijke variabele, emotionele intensiteit van bezorgdheid, is voorafgaand aan het gesprek gescoord: er werd gevraagd in hoeverre de ‘verteller’ van een zorgwekkende gebeurtenis zich bezorgd voelde op een schaal van nul tot honderd, met nul als laagste score (helemaal niet) en honderd als hoogste score (helemaal wel). De ‘vertellers’ werden

voorafgaand deze vraag geïnstrueerd twee minuten de tijd te nemen om de belangrijkste details van de zorgwekkende gebeurtenis terug te halen. Een begeleidende vraag was bijvoorbeeld: “Waarom maakt de gebeurtenis u bezorgd?”

Daarnaast is er een manipulatiecheck uitgevoerd om te controleren voor emotionele intensiteit van vijf andere emoties bij de ‘verteller’ voorafgaand het gesprek. Er werd, net als bij bezorgdheid, gevraagd in hoeverre de deelnemer zich boos, schuldig, angstig, beschaamd of verdrietig voelde op een schaal van nul (helemaal niet) tot honderd (helemaal wel).

Voor de afhankelijke variabelen, ‘gegeven socio-affectieve steun’ en ‘gegeven cognitieve steun’, is de ‘steungever’ verzocht post-conversatie een online vragenlijst in te vullen met daarin onder andere de volgende acht vragen: “Als u terugkijkt op het gesprek, in hoeverre heeft u… (1)medeleven getoond, (2)begrip getoond, (3)geholpen om anders naar de

(9)

situatie te kijken, (4)empathie getoond, (5)geholpen om betekenis te vinden in wat er is gebeurd, (6)een perspectief van buitenaf geboden, (7)steun geboden, (8)wat er gebeurd is in perspectief geplaatst.” Hierin representeren items één, twee, vier en zeven ‘gegeven socio-affectieve steun’ en drie, vijf, zes en acht ‘gegeven cognitieve steun’. Scores liepen van nul (absoluut niet) tot honderd (zeer sterk) en per type steun werd een gemiddelde berekend voor de dataverwerking. Hierbij gaven hoge scores een hoge en lage scores een lage

(socio-affectieve of cognitieve) steunbehoefte aan. In dit onderzoek is gekozen naar de scores op afhankelijke variabelen van ‘steungever’ te kijken in plaats van ‘verteller’ omdat verwacht wordt dat dit objectiever is. De bezorgde persoon heeft wellicht een bepaalde voorkeur voor het type steun dat geboden kan worden en zou de gegeven steun als minder of meer gewenst kunnen beoordelen dan zijn of haar oorspronkelijke verwachting.

Dilemma op dinsdag werd gebruikt als kennismakingsopdracht. Dit is een sociaal spel waar per beurt twee afwijkende dilemma’s worden gepresenteerd. Een persoon hoort dan te kiezen tussen twee uitersten en de keuze toe te lichten. Dit kennismakingsspel bestond uit tien dilemma’s waar deelnemers vijf minuten de tijd voor hadden. Het werd gebruikt om het ijs te breken tussen deelnemers en om aan elkaar en de setting te wennen voorafgaand de echte conversatie, aangezien het spel inzicht geeft in de persoonlijke voorkeuren van personen.

In het informed consent werden de instructies van het onderzoek toegelicht. Ook werd er opnieuw gemeld dat het gesprek opgenomen zou worden. De conversatie werd met

camerabeelden vastgelegd zodat de deelnemers na afloop van het gesprek de beelden terug konden kijken om vragen hierover te beantwoorden1. Er werd gecontroleerd op de echtheid van het gesprek door te vragen in hoeverre het storend werd gevonden dat er een camera aanwezig was tijdens het gesprek en hoe vergelijkbaar ze dit gesprek vonden met een gesprek

1Beantwoordde vragen op basis van deze beelden zijn echter niet relevant voor mijn onderzoeksvraag.

(10)

zoals ze dat in het dagelijks leven zouden hebben op een schaal van één (helemaal niet) tot zeven (helemaal wel).

Een gesprekskamer van het UvA lab werd gebruikt als locatie voor het houden van de conversatie tussen deelnemers. De setting was leeg en redelijk kaal maar oogde als een huiskamer met twee schuin tegenover elkaar geplaatste comfortabele stoelen en een lage tafel met tijdschriften tussen beiden geplaatst.

De rol van proefleider werd afgewisseld door vijf derdejaars Sociale Psychologie studenten van de UvA. Zij hielden zich aan een uniform script tijdens het geven van instructies aan de deelnemers.

Procedure2

Voorafgaand aan het onderzoek werd deelnemers gevraagd hun leeftijd, sekse en beschikbaarheid op te geven via e-mail. Deelnemers werden willekeurig gekoppeld aan elkaar op basis van sekse beschikbaarheid. Bij aanvang van het onderzoek werden deelnemers door de proefleider aan elkaar voorgesteld in de wachtruimte. Voordat ze willekeurig een rol toegewezen werden, werd verteld dat ze samen een conversatie gingen voeren. Hierna werden ze om beurten meegenomen naar een aparte kamer voor instructies, lezen van het informed consent en invullen van pre-conversatie vragenlijsten. Ook werd

2

De huidige studie (N=52) is deel van een groter onderzoek (N=104) waar ook constructen werden gemeten die niet van niet belang zijn voor het beantwoorden van deze onderzoeksvraag. In het originele onderzoek is zowel naar de emotie bezorgdheid als boosheid gekeken. Verdere gemeten constructen waren: in hoeverre de deelnemer de emotie al gedeeld had, stemming werd pre- en post conversatie gecontroleerd, steundoelen werden door de verteller pre- en post conversatie gescoord, de steungever scoorde zijn of haar emotionele intensiteit van bezorgdheid of boosheid post conversatie, de verbondenheid tussen de gesprekspartner werd gevraagd, 10 items over zelfvertrouwen

(Rosenberg’s self-esteem scale). Tot slot werden beelden van het gesprek opnieuw teruggekeken in fragmenten van 20 seconden, waarna telkens dezelfde drie vragen werden gesteld. Voor de verteller was dit: (1) Hoe bezorgd voelde u zich in het afgelopen fragment? (2) In hoeverre wilde u graag dat de ander met u mee zou leven tijdens dit fragment? (3) In hoeverre wilde u graag dat de ander u zou helpen om anders naar de situatie te kijken tijdens dit fragment? Op een schaal van nul tot honderd. Voor de steungever was dit: (1) Hoe bezorgd leek de ander in het afgelopen fragment? (2) In hoeverre toonde u medeleven voor de ander tijdens dit fragment? (3) In hoeverre probeerde u de ander op een andere manier naar.

(11)

opnieuw vermeld dat de conversatie opgenomen zou worden. De ‘verteller’ kreeg de

instructie om zich een zorgwekkende gebeurtenis van de afgelopen vijf jaar te herinneren. Er werd geïnformeerd dat het een gebeurtenis moest zijn waar de persoon zich nog steeds zorgen over maakte en makkelijk over kon praten. De ‘vertellers’ werden geïnstrueerd twee minuten de tijd te nemen om de belangrijkste details van het onderwerp terug te halen. Daarna vulde deelnemers de manipulatiecheck in. Daaropvolgend werden ze bij elkaar in de gesprekskamer geplaatst voor de kennismakingsopdracht. Na instructies verliet de proefleider de kamer en kwam pas na de opdracht weer terug. Aansluitend werden de instructies voor de echte conversatie van acht minuten gegeven waar de proefleider de ‘steungever’ benadrukt zo natuurlijk mogelijk te reageren. Hierna verliet de proefleider opnieuw de kamer. De deelnemers kregen na het signaal bij acht minuten, nog één minuut om het gesprek afteronden. Deelnemers werden om beurten terug meegenomen naar aparte kamers om verschillende post-conversatie vragenlijsten in te vullen en het gesprek terug te kijken3. De ‘steungever’ beantwoordde acht vragen over gegeven steun. Het onderzoek eindigde met de vraag hoe de deelnemers het ervaren hadden. Vervolgens werden ze tien euro of één

participatiepunt toegekend voor deelname. Ten slotte werd nog een optie gegeven om na het onderzoek in contact te komen met gesprekspartner door de mogelijkheid een e-mailadres op te geven. Wanneer er sprake was van een match, bracht de hoofdonderzoeker de participanten met elkaar in contact. Het gehele onderzoek duurde ongeveer één uur.

Resultaten

Van de 52 deelnemers 4(26 koppels) in dit onderzoek zijn alle gegevens meegenomen in de dataverwerking. Dit waren 20 mannen (38,5%) en 32 vrouwen (61,5%). De gemiddelde

3 Deze data is echter niet relevant voor deze studie en zal daarom niet verder belicht worden.

4Van de 104 deelnemers van het originele onderzoek zijn voor de analyses de data van 52 deelnemers (26 koppels) meegenomen voor deze studie omdat alleen naar de personen is gekeken die meededen

(12)

leeftijd van deelnemers was 22,6 jaar (SD=3,2) en varieerde van 19 tot 34 jaar. Daarnaast bleek dat alle deelnemers nog studeerden en 11 deelnemers (42,3%) de opleiding psychologie volgden. Deelnemers gaven aan de aanwezige camera niet heel storend te vinden (M=3,04, SD=1,73).

Uit de beschrijvende statistieken bleek dat deelnemers daadwerkelijk bezorgd waren (M=61,46, SD=26,32) op een schaal van nul tot honderd. In Tabel 1 is af te lezen dat

deelnemers gemiddeld het hoogst scoorden op emotionele intensiteit van bezorgdheid en relatief laag gemiddeld scoorden op emotionele intensiteit van boosheid, schuld, verdriet, angst en schaamte.

aan de conditie van de bezorgde emotie. Daarvan is de data gekoppeld (N=26) voor de analyses, omdat de onafhankelijke variabele door de verteller gescoord werd en de afhankelijke variabele door de steungever.

(13)

Tabel 1

Gemiddelde Scores en Standaarddeviaties van de Gevoelde Intensiteit van de Emoties Bezorgdheid, Boosheid, Schuld, Verdriet, Angst en Schaamte van de Deelnemer die een Bezorgde Emotie gaat Vertellen voorafgaand het Gesprek.

Emotie M SD p Bezorgdheid 61,46 26,32 Boosheid 44,12 35,64 .109 Schuld 27,00 30,84 .001 Verdriet 45,19 29,77 .073 Angst 33,54 28,94 .001 Schaamte 24,08 31,39 .000

Noot. Scores zijn op een schaal van nul tot honderd. P-waardes zijn de significantie niveaus waar de betreffende emotie wordt afgezet tegen de emotie ‘bezorgdheid’.

Daarnaast is er een Repeated Measures ANOVA uitgevoerd om te controleren of de emoties onderling verschillen in intensiteit. Aan de assumpties van de ANOVA is voldaan. Uit de analyse bleek enerzijds dat bezorgdheid verschilt in intensiteit met schuld, verdriet, angst en schaamte; F(5, 125)=5.720, p<.001. Anderzijds bleek dat er geen significant verschil was tussen bezorgdheid en boosheid F(1)=2.760, p=.109. Zie de correlatiematrix in Bijlage 1, waar een negatieve relatie te zien is in zowel Figuur 3 als 4. Deze negatieve correlatie

(14)

intensiteit van boosheid minder wordt. Hieruit kan worden gesteld dat de manipulatie geslaagd is.Verdere uiteenzetting van wat dit betekent wordt in de discussie besproken.

Op de data is een Principale Componenten Analyse (PCA) uitgevoerd met acht items om de correlatie tussen de items en de componenten ‘gegeven socio-affectieve steun’ en ‘gegeven cognitieve steun’ te meten. Voor factor rotatie is gekozen voor een oblique rotatie methode (direct oblimin) omdat verwacht werd dat de items onderling correleren. In de PCA is naar de component correlatiematrix gekeken om te controleren of een oblique rotatie methode geschikt is. Dit bleek inderdaad het geval met een relevante correlatie van .500 voor de componenten ‘gegeven socio-affectieve steun’ en ‘gegeven cognitieve steun’. Aan de assumpties van de Kaiser-Meyer-Olkin test en Bartlett’s test van sfericiteit was voldaan. Twee componenten hadden eigenwaarden boven de één en verklaarden gezamenlijk 74,9% van de variantie. Deze twee componenten zijn geselecteerd en Tabel 2 laat de factorladingen na rotatie zien. De factorladingen op de componenten suggereren dat de eerste component wordt gerepresenteerd door ‘gegeven socio-affectieve steun’ en het tweede component door ‘gegeven cognitieve steun’.

De sub-schalen van de afhankelijke variabele ‘geboden steundoelen’ hadden een hoge betrouwbaarheid; het component ‘geboden socio-affectieve steun’ had een betrouwbaarheid van .95 na het verwijderen van één item. Dit item, ‘steun geboden’, liet zowel een hoge lading op het eerste als het tweede component zien. Daarom is er na het afnemen van een betrouwbaarheidsanalyse, Cronbach’s Alpha, voor gekozen dit item niet mee te nemen in de dataverwerking. De betrouwbaarheid ging hierdoor omhoog van .91 met vier items, naar .95 met drie items.

De component ‘gegeven cognitieve steun’ had een betrouwbaarheid van .79. Het bleek dat de betrouwbaarheid omhoog zou gaan door het item “geholpen om betekenis te vinden in wat er is gebeurd” eruit te halen. De betrouwbaarheid zou dan stijgen naar .81.

(15)

Echter is ervoor gekozen dit item te behouden omdat het over een relatief kleine stijging van de betrouwbaarheid gaat. Daarnaast is de kans groter dat vier items ‘geboden cognitieve steun’ representeren dan drie items.

Tabel 2

Samenvatting van Principale Componenten Analyse Resultaten van Geboden Steun (N=52) Ladingen Factor Rotatie

Item Geboden

Socio-affectieve Steun Geboden Cognitieve Steun Medeleven getoond .99 Empathie getoond .95 Begrip getoond .92 Steun geboden .45 .51

Wat er gebeurd is in perspectief geplaatst .94

Een perspectief van buitenaf geboden .90

Geholpen om betekenis te vinden in wat er is gebeurd

.63

Geholpen om anders naar de situatie te kijken

.62

Eigenwaarde 4,68 1,32

% variantie 58,44 16,46

Cronbach’s alpha .95 .79

Noot. Factor rotaties met een score onder de .4 zijn niet opgenomen in de tabel.

Vervolgens zijn voor de hoofd-analyses (lineaire regressieanalyses) de

(16)

de betreffende items. Deze variabelen worden in de regressieanalyses gebruikt als afhankelijke variabelen.

Het eerste lineaire regressiemodel onderzocht of de hoeveelheid ‘gegeven socio-affectieve steun’ (afhankelijke variabele) voorspeld kan worden op basis van de mate van emotionele intensiteit bij bezorgdheid (onafhankelijke variabele). Aan de aanname van normaliteit, lineariteit en homoscedasticiteit is voldaan. Naar outliers is gezocht via boxplots, maar deze bleken niet in de data aanwezig te zijn.

Er werd verwacht dat een hoge score op emotionele intensiteit van de verteller vooraf aan het gesprek zou samenhangen met een hoge score op ‘gegeven socio-affectieve steun’ van de steungever na afloop van het gesprek. Uit de analyse bleek geen statistisch significant effect; R² =.011; F(1,24)=.26, p=.616. (Model; ß =.10, t=.51, p=.616). Dit betekent dat er geen lineair verband is gevonden tussen de mate van emotionele intensiteit van bezorgdheid op de hoeveelheid ‘gegeven socio-affectieve steun’ van de participant van de zorgwekkende gebeurtenis. Dit is geplot in Figuur 1. De verwachtingen worden dus niet ondersteund door de data.

(17)

Figuur 1. Correlatie tussen emotionele intensiteit van bezorgdheid (continue) op ‘gegeven socio-affectieve steun’ (continue). Scores van nul tot honderd.

Het tweede lineaire regressiemodel onderzocht of de hoeveelheid ‘gegeven cognitieve steun’ (afhankelijke variabele) voorspeld kan worden op basis van de mate van emotionele intensiteit bij bezorgdheid (onafhankelijke variabele). Er werd verwacht dat een hoge score op bezorgdheid vooraf aan het gesprek zou samenhangen met een lage score op ‘gegeven cognitieve steun’ van de steungever. De assumptie van normaliteit bleek geschonden. Er is sprake van enige afwijking van de normaalverdeling, zie Bijlage 2 voor het histogram en p-plot. Er is echter voor gekozen door te gaan met de analyse na het bekijken van de waarde (-.506) van de kurtosis. Een waarde van kurtosis tussen de -.5 en .5 is volgens Field (2009) binnen de richtlijnen voor een analyse. Uit de analyse bleek echter geen significant effect; R² = .002; F(1,24)=.04, p=.835. (Model; ß =.04, t=.21, p=.835). Dit betekent dat, in

tegenstelling tot de verwachting, geen lineair verband is gevonden tussen de mate van emotionele intensiteit van bezorgdheid en de hoeveelheid ‘gegeven cognitieve steun’ van de

(18)

‘steungever’. Dit is geplot in Figuur 2. De verwachtingen worden dus niet ondersteund door de data.

Figuur 2. Correlatie tussen emotionele intensiteit van bezorgdheid (continue) op ‘gegeven cognitieve steun’ (continue). Scores van nul tot honderd.

Discussie

In deze studie werd de invloed van emotionele intensiteit op gegeven steun bij bezorgdheid onderzocht. Tegen verwachting in bleek ten eerste dat er geen statistisch significant positief verband was tussen de emotionele intensiteit van de ‘bezorgde persoon’ en de ‘gegeven socio-affectieve steun’ (hypothese 1). Ten tweede bleek ook geen statistisch significant negatief verband tussen de emotionele intensiteit van de ‘bezorgde persoon’ en de ‘gegeven cognitieve steun’ (hypothese 2). Dit betekent dat de hypothesen niet worden

ondersteund door de resultaten van dit onderzoek, in tegenstelling tot wat aannemelijk was op basis van de theorie van Rimé (2009), namelijk dat als mensen worden blootgesteld aan een emotie dit een reactie uitlokt.

(19)

Een onverwacht resultaat in dit onderzoek was dat de emotionele intensiteit van bezorgdheid niet significant verschilde met die van boosheid, zoals bleek uit de

manipulatiecheck. Na verdere analyse bleek dat deze relatie negatief was. Dit betekent dat hoe hoger de mate van bezorgdheid, des te minder boos deze persoon werd. Gezien het voor dit onderzoek van noodzaak was dat deelnemers zich bezorgd voelden, leek dit geen

probleem voor het interpreteren van de data. Ook op basis van eerder onderzoek klinkt het aannemelijk dat er een distinctief verschil is tussen deze twee emoties. Volgens Frijda, Kuipers en Ter Schure (1989) zijn mensen namelijk na het ervaren van één bepaalde emotie, gereed voor één bepaalde actie. Volgens Roseman, Wiest en Swartz (1994) hebben de emoties ‘angst’ en ‘boosheid’ tevens een andere actie tendentie; angst is gerelateerd aan vluchten en boosheid aan vechten. Omdat bezorgdheid als het onderliggende cognitieve proces van angst kan worden gezien (Borkovec, Ray & Stöber, 1998), is de gevonden negatieve relatie tussen bezorgdheid en boosheid niet verrassend.

Een eerste mogelijke verklaring, voor het feit dat de hypothesen niet ondersteund worden in dit onderzoek, is dat mensen wellicht eerder empathie en begrip geven aan bekenden dan aan onbekenden. In dit onderzoek kenden de deelnemers elkaar niet. Uit

onderzoek van Christophe en Rimé (1997) bleek dat wanneer personen emotionele informatie delen dit in 85% van de tijd met een vertrouwd persoon wordt gedaan. De consequentie hiervan zou kunnen zijn dat in deze studie de ‘verteller’ van de zorgwekkende gebeurtenis zijn of haar zorgen met minder emotionele intensiteit uit dan zou gebeuren bij een vertrouwd persoon. Dit kan betekenen dat de emotionele intensiteit van bezorgdheid wel juist gemeten is vooraf aan het gesprek, echter dat de emotie niet daadwerkelijk in die mate werd geuit tijdens het experiment. Om dit te belichten zouden er in vervolgonderzoek zowel bekenden als onbekenden ‘steungevers’ meegenomen kunnen worden.

(20)

Een andere verklaring voor de weerlegde hypothesen is dat de mate van emotionele intensiteit in werkelijkheid geen invloed heeft op ‘gegeven socio-affectieve en cognitieve steun’. Dit is echter niet waarschijnlijk, gezien eerder onderzoek al heeft laten zien dat hoe intenser de gedeelde emotie, hoe minder cognitieve reacties en hoe meer socio-affectieve reacties van de steungever (Christophe & Rimé, 1997). Ook ander onderzoek van Rimé (2007) liet zien dat wanneer je mensen expliciet vraagt waarom zij een bepaalde negatieve emotie delen, zij aangeven dat ze met name op zoek zijn naar socio-affectieve steun. Anderzijds is in beide onderzoeken niet expliciet naar de emotie bezorgdheid gekeken. Dit kan invloed op de resultaten hebben als bijvoorbeeld de emotie bezorgdheid zich onverwacht anders gedraagt dan de andere negatieve emoties. Echter, een meer waarschijnlijke verklaring voor het feit dat er geen effect is gevonden is dat dit komt door verschillende

methodologische aspecten van deze studie.

Behalve de alternatieve verklaringen zijn er vijf verschillende methodologische aspecten die ter discussie staan in deze studie. Een eerste aspect is de operationalisering van de onafhankelijke variabele; emotionele intensiteit van bezorgdheid. Hoewel een

manipulatiecheck liet zien dat deelnemers die geïnstrueerd werden zich een zorgwekkende gebeurtenis te herinneren ook daadwerkelijk hoog op het item emotionele intensiteit van bezorgdheid scoorden, kan de ervaring van deze intensiteit anders zijn dan hoe de ‘verteller’ deze ervaring uit of hoe de ‘steungever’ deze ervaring waarneemt. Dit zou vervolgens weer invloed kunnen hebben op het type steun dat de ‘steungever’ geeft. De ‘verteller’ van de zorgwekkende gebeurtenis werd in dit onderzoek gevraagd de mate van bezorgdheid te scoren op een schaal van nul tot honderd, nadat er een paar minuten waren genomen om de gebeurtenis voorafgaand aan de conversatie te herleven. Om objectieve conclusies te kunnen trekken over in hoeverre de bezorgde persoon deze emotie ook uitte, zou in vervolgonderzoek een onafhankelijke proefleider de emotionele intensiteit van geuite bezorgdheid kunnen

(21)

scoren tijdens het experiment. Hiermee zou met meer zekerheid kunnen worden gesteld of de gevoelde bezorgdheid overeenkomt met de geuite bezorgdheid van de verteller.

Daarnaast is de constructvaliditeit mogelijk in gevaar omdat de onafhankelijke variabele slechts af hing van één item. Dit zou kunnen betekenen dat de gescoorde mate van bezorgdheid van de ‘verteller’ in dit onderzoek lager of hoger uitvalt dan als bezorgdheid gemeten was met een gemiddelde van meer items. In vervolgonderzoek zou emotionele intensiteit van bezorgdheid moeten worden gemeten met een betrouwbare vragenlijst met voldoende items. Hiermee zou met meer zekerheid gesteld kunnen worden dat ook daadwerkelijk emotionele intensiteit van bezorgdheid geuit is.

Een derde aspect ter discussie is dat de afhankelijke variabele, gegeven steun, mogelijk niet goed geoperationaliseerd is in dit onderzoek. Deze werd namelijk subjectief gescoord door de ‘steungever’. Ook hier zou in vervolgonderzoek een onafhankelijke proefleider kunnen scoren om de objectiviteit te doen toenemen. Daarnaast zou de gegeven steun ook gescoord kunnen worden door de ontvanger (‘verteller van de bezorgde emotie’) van de steun. Hier is in dit onderzoek opzettelijk niet voor gekozen omdat het waarschijnlijk werd geacht dat de ontvanger een verwachting van de gegeven steun zou kunnen hebben en hierdoor met partijdige blik zou oordelen over de gegeven steun: de ‘gegeven

socio-affectieve steun’ bijvoorbeeld als minder scoren als het niet conform de verwachting was. Een vierde aspect ter discussie is dat in dit onderzoek geen rekening is gehouden met een eventuele zelfde-seks seksuele oriëntatie. Dit kan mogelijk de afhankelijke variabele (gegeven steun) beïnvloeden. In dit onderzoek zijn alleen deelnemers van hetzelfde geslacht aan elkaar gekoppeld omdat er vanuit werd gegaan dat het merendeel een cross-gender seksuele oriëntatie had en dit de minste ruis zou veroorzaken. Ruis zou bijvoorbeeld kunnen betekenen dat deelnemers een ander doel hadden tijdens de conversatie; zoals versieren in plaats van steun geven. In vervolgonderzoek zou er van tevoren naar seksuele oriëntatie

(22)

gevraagd kunnen worden om mogelijke fysieke aantrekkingskracht met betrekking tot de gesprekspartner zoveel mogelijk te voorkomen.

Het laatste punt ter discussie is de representativiteit van de deelnemers meegenomen in de analyses van deze studie. Dit onderzoek had namelijk een laag aantal deelnemers (N=52) en het merendeel vrouw (61,5%). Dit kan de externe validiteit in gevaar brengen; het is de vraag in hoeverre de gevonden resultaten ook voor een grotere groep buiten het lab van toepassing zijn. Bij een laag aantal deelnemers is de kans ten eerste hoger dat het niet

gevonden effect in dit onderzoek toevallig is. Ten tweede kan een hoog aantal deelnemers die vrouw zijn de resultaten beïnvloeden omdat vrouwen mogelijk van nature meer

socio-affectieve dan cognitieve steun bieden. Uit onderzoek van Tannen (1990) blijkt dat vrouwen eerder dan mannen met begrip en acceptatie reageren op iemands negatieve emoties. Mannen daarentegen geven eerder advies om het probleem op te lossen. Om deze reden zou in

vervolgonderzoek een grotere steekproef moeten worden getrokken waar evenveel mannen als vrouwen in voorkomen om de juiste conclusies te kunnen ondersteunen met voldoende statistische zekerheid. Daarnaast zou het interessant zijn mannen en vrouwen te scheiden om eventuele verschillen tussen deze twee groepen te elimineren.

Samenvattend is in deze studie gekeken naar het effect van emotionele intensiteit van bezorgdheid op ‘gegeven socio-affectieve’ en ‘cognitieve steun’ om meer inzicht te krijgen in de natuurlijke reacties van mensen. Voorlopig is de conclusie dat de emotionele intensiteit van een ‘bezorgd persoon’ geen invloed heeft op het type gegeven steun. Omdat in eerder onderzoek wel een relatie gevonden werd tussen de intensiteit van de emotie en de (soort) gegeven steun (Rimé et al., 1998; Luminet et al., 2000; Christophe & Rimé, 1997) zal meer onderzoek verricht moeten worden, zoals hierboven genoemd, om meer inzicht te krijgen in de complexe dynamiek tussen de ‘bezorgde persoon’ en ‘steungever’. Hierdoor zal niet alleen meer inzicht in de natuurlijke reacties van mensen komen, maar ook meer zicht op het effect

(23)

van emotioneel herstel, waar op basis van eerder onderzoek (Pennebaker & Beall, 1986; Mendolia & Kleck, 1993; Rimé, Finkenauer, Luminet, Zech & Philippot, 1998) al over bekend is dat cognitieve steun eerder voor emotioneel herstel zorgt dan socio-affectieve steun. Dit inzicht zou belangrijk voor therapeuten kunnen zijn en gebruikt kunnen worden in technieken om zorgen te laten afnemen of te voorkomen bij mensen. Deze technieken zouden daarmee bijvoorbeeld betere hulp kunnen bieden bij angststoornissen of zelfs preventief ingezet kunnen worden om (angst)stoornissen te voorkomen.

(24)

Literatuurlijst

Archer, R. L., & Berg, J. H. (1978). Disclosure reciprocity and its limits: A reactance analysis. Journal of Experimental Social Psychology, 14(6), 527-540.

Barlow, D, H., Blanchard, E. B., Vermilyea, J. A., Vermilyea, D. B. & DiNardo, P. A. (1986). Generalized anxiety and generalized anxiety disorder: Description and reconceptualization. American Journal of Psychiatry, 143, 40-44.

Borkovec, T. D., Ray, W. J., & Stöber, J. (1998). Worry: A cognitive phenomenon intimately linked to affective, physiological, and interpersonal behavioral processes. Cognitive Therapy and Research, 22(6), 561-576.

Borkovec, T. D., Robinson, E., Pruzinsky, T., & DePree, J. A. (1983). Preliminary

exploration of worry: Some characteristics and processes. Behaviour research and therapy, 21(1), 9-16.

Centraal bureau voor de statistiek, opgehaald op 13 augustus 2017, van www.cbs.nl. Christophe, V., & Rimé, B. (1997). Exposure to the social sharing of emotion: Emotional

impact, listener responses and secondary social sharing. European Journal of Social Psychology, 27, 37–54.

Comer, R. J. (2013). Fundamentals of abnormal psychology. Worth Publishers. Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS. Sage publications.

Frijda, N. H., Kuipers, P., & Ter Schure, E. (1989). Relations among emotions, appraisal, and emotional action readiness. Journal of Personality and Social Psychology, 57, 212-228.

Horowitz, L. M., Krasnoperova, E. N., Tatar, D. G., Hansen, M. B., Person, E. A., Galvin, K. L., & Nelson, K. L. (2001). The way to console may depend on the goal:

Experimental studies of social support. Journal of Experimental Social Psychology, 37(1), 49-61.

(25)

Lazarus, R. S., Opton, E. M., Nomikos, M. S., & Rankin, N. O. (1965). The principle of short‐ circuiting of threat: further evidence. Journal of Personality, 33(4), 622-635.

Luminet IV, O., Bouts, P., Delie, F., Manstead, A. S., & Rimé, B. (2000). Social sharing of emotion following exposure to a negatively valenced situation. Cognition & Emotion, 14(5), 661-688.

Mendolia, M., & Kleck, R. E. (1993). Effects of talking about a stressful event on arousal: does what we talk about make a difference?. Journal of Personality and Social Psychology, 64(2), 283.

Neff, L. A., & Karney, B. R. (2005). Gender differences in social support: a question of skill or responsiveness?. Journal of Personality and Social Psychology, 88(1), 79.

Pennebaker, J. W., & Beall, S. K. (1986). Confronting a traumatic event: toward an understanding of inhibition and disease. Journal of Abnormal Psychology, 95(3), 274.

Reis, H. T., & Patrick, B. C. (1996). Attachment and intimacy: Component processes. Rimé, B. (2007). Interpersonal emotion regulation. Handbook of emotion regulation, 1,

466-468.

Rimé, B. (2009). Emotion elicits the social sharing of emotion: Theory and empirical review. Emotion Review, 1(1), 60-85.

Rimé, B., Finkenauer, C., Luminet, O., Zech, E., & Philippot, P. (1998). Social sharing of emotion: New evidence and new questions. European Review of Social

Psychology, 9(1), 145-189.

Rimé, B., Mesquita, B., Boca, S., & Philippot, P. (1991). Beyond the emotional event: Six studies on the social sharing of emotion. Cognition & Emotion, 5(5-6), 435-465.

(26)

Roseman, I. J., Wiest, C., & Swartz, T. S. (1994). Phenomenology, behaviors, and goals differentiate discrete emotions. Journal of Personality and Social Psychology, 67, 106-221.

Strack, S., & Coyne, J. C. (1983). Social confirmation of dysphoria: Shared and private reactions to depression. Journal of Personality and Social Psychology, 44(4), 798. Szabó, M (2011) The emotional experience associated with worrying: anxiety, depression, or

stress? Anxiety Stress Coping. 24(1): 91-105.

Tannen, D. (1990). You just don’t understand. New York: Ballantine. Volksgezondheid en Zorg, opgehaald op 27 maart 2017, van

www.volksgezondheidenzorg.info.

Wetzer, I. M., Zeelenberg, M., & Pieters, R. (2007). Consequences of socially sharing emotions: Testing the emotion-response congruency hypothesis. European Journal of Social Psychology, 37(6), 1310.

(27)

Bijlage 1

Correlaties Tussen Vijf Emoties (‘Boosheid’, ‘Schuld’, ‘Verdriet’, ‘Angst’ en ‘Schaamte’) en ‘Bezorgdheid’. Item 1 2 3 4 5 6 1. Bezorgdheid --- 2. Boosheid -.464* --- 3. Schuld -3.22 .448* --- 4. Verdriet -.250 .438* .222 --- 5. Angst .149 -.376 .129 -.071 --- 6. Schaamte .294 .324 .460* .288 .016 ---

Noot. *Correlatie is significant op level 0,05 (tweezijdig). **Correlatie is significant op level 0,01 (tweezijdig).

(28)

Bijlage 2

Figuur 3. Histogram van cognitieve steun om de assumptie van normaliteit te bekijken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Firstly, the similarities between both directions in Case A are apparent: wait time adjustment when more than ∼ 25 seconds early; weather is negligible; positive influence from

De overtuiging dat zonder moord geen liefde bestaat, sluit aan bij Hofmeester die de dood inzet als middel van liefde voor zijn dochter, en Beck die zijn vrouw met zijn liefde

b) een kader vast te stellen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen. Deze overeenkomst

Omdat niet vereist is dat deze fout voor de inspecteur een 'nieuw feit' is, mag de inspecteur ook op deze grond navorderen indien deze redelijkerwijs bekend had kunnen zijn met

Three sets of imagery from WorldView2, Landsat and MODIS, and three VIs including the Normalized Difference Vegetation Index (NDVI), Enhanced Vegetation Index (EVI) and

Despite the need of knowledge on precipitation dis- crepancy between urban and nonurban areas, efforts to investigate the extreme precipitation variations and its relationship

As Teff is the equivalent soil temperature and the soil moisture retrieved from the zeroth-order incoherent model representing the effective emissivity in Equation 6.1, one may use