• No results found

Verschillen in Behandeluitkomsten van de Behandeling Pas op de Grens Jeugd tussen Jeugdigen die Hands-off en Jeugdigen die Hands-on Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag plegen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verschillen in Behandeluitkomsten van de Behandeling Pas op de Grens Jeugd tussen Jeugdigen die Hands-off en Jeugdigen die Hands-on Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag plegen"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verschillen in Behandeluitkomsten van de Behandeling Pas op de Grens Jeugd tussen Jeugdigen die Hands-off en Jeugdigen die Hands-on Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag

plegen

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek

Graduate School of Child Development and Education Puck Boeijink | 12314773

Begeleider UvA | M. Hoeve Begeleider de Waag | J. Wilpert Tweede beoordelaar | X. Moonen Inleverdatum | 1 augustus 2020

(2)

2 Abstract

Previous research revealed that 12,8 percent of all Dutch registered sex crime offenders are adolescents. ‘Pas op de Grens Jeugd’ is a treatment for adolescents between 12 and 21 years old who have committed sexual offenses and have at least a low-moderate risk of sexual recidivism. The current study investigated the treatment outcomes sexual recidivism risk, quality of social network, and emotional functioning of ‘Pas op de Grens Jeugd’ for adolescents who have committed hands-off or hands-on sexual offenses. The RAF GGZ Jeugd was filled in for 34 adolescents, right after the start of the treatment and after one, one and half, and two years of treatment. Analyses of covariance and Reliable Change Indexes showed that on group and individual level, there are no indications for significant differences between adolescents who have committed hands-off and hands-on sexual offenses, in improvement in sexual recidivism risk, quality of social network, and emotional functioning. It can be concluded that adolescents who have committed hands-on sexual offenses probably do not improve more during treatment, than adolescents who have committed hands-off sexual offenses. However, the small sample size, the use of an instrument with static risk factors, and relying on only one informant likely have limited the interpretation of the results. Implications for future research and clinical practice are discussed.

Keywords: Adolescents, Juveniles, Sexual offending, Treatment, Sexual recidivism risk, Social network, Emotional functioning.

(3)

3 Verschillen in Behandeluitkomsten van de Behandeling Pas op de Grens Jeugd tussen Jeugdigen die Hands-off en Jeugdigen die Hands-on Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag

plegen

Seksueel grensoverschrijdend gedrag (SGG) komt veel voor onder jeugdigen. In Nederland heeft 54,4 procent van de vrouwen en 30,9 procent van de mannen tussen de 15 en 24 jaar minstens één keer hands-off SGG meegemaakt. Van de vrouwen tussen de 15 en 24 jaar heeft 31 procent minstens één keer hands-on SGG meegemaakt. Bij mannen in dezelfde leeftijdscategorie is dat 11 procent. SGG vindt vaak plaats tussen het 14e en 18e levensjaar. Bij 24 procent van de vrouwelijke slachtoffers en 26 procent van de mannelijke slachtoffers van SGG voor het 16e levensjaar was het leeftijdsverschil met de pleger kleiner dan of gelijk aan 5 jaar (De Haas, 2012). Dit betekent dat een aanzienlijk deel van de plegers van SGG jeugdigen zijn. Uit Nederlands onderzoek is gebleken dat 12,8 procent van de geregistreerde zedenverdachten minderjarig zijn (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2018).

SGG heeft negatieve gevolgen. Slachtoffers hebben vaak een slechtere psychische, fysieke en seksuele gezondheid (De Visser et al., 2007). Ook hebben slachtoffers een verhoogde kans op herhaald slachtofferschap of op daderschap (Höing & Van Berlo, 2006; Van Berlo & Mooren, 2009). Plegers krijgen vaak te maken met stigmatisering. Dit kan leiden tot een groter sociaal isolement en herhaling van SGG (Dagnan & Jahoda, 2006). Ook heeft SGG maatschappelijke gevolgen. Het kost veel geld om slachtoffers en plegers van SGG te behandelen. Een gemiddelde behandeling van een jeugdige SGG-pleger kost ongeveer 8.647 euro (Hoogsteder, 2019). Geconcludeerd kan worden dat SGG veel voorkomt onder jeugdigen en negatieve gevolgen heeft voor slachtoffers, plegers en de maatschappij. Deze significante implicaties zorgen voor behoefte aan onderzoek naar de doeltreffendheid van behandelingen voor SGG bij jeugdigen, om zodoende behandelingen te verbeteren en het seksuele recidiverisico te verlagen. Er zijn verschillende vormen van SGG, waardoor het van belang is

(4)

4 te onderzoeken in hoeverre behandelingen verschillen in doeltreffendheid voor de verschillende vormen. Tot op heden is er weinig onderzoek gedaan naar eventuele verschillen tussen jeugdigen die hands-off SGG plegen en jeugdigen die hands-on SGG plegen. Het huidige onderzoek heeft als doel het verkrijgen van kennis over de eventuele verschillen in behandeluitkomsten van de behandeling Pas op de Grens Jeugd tussen jeugdigen die hands-off SGG plegen en jeugdigen die hands-on SGG plegen.

Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag

SGG is gedrag dat seksueel van aard is en de grenzen van het slachtoffer overschrijdt (De Haas, 2012). Belangrijke criteria voor gezond seksueel gedrag zijn wederzijdse toestemming, vrijwilligheid, gelijkwaardigheid, passend voor de leeftijd of ontwikkeling, passend bij de context en zelfrespect (Frans & Franck, 2014). Bij het ontbreken van één of meer criteria is er sprake van SGG. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen hands-off en hands-on SGG. Bij hands-off SGG heeft de pleger geen fysiek contact met het slachtoffer. Een voorbeeld van hands-off SGG is het bezit van kinderporno. Bij hands-on SGG heeft de pleger wel fysiek contact met het slachtoffer. Een voorbeeld van hands-on SGG is verkrachting (Van den Bogaard et al., 2013).

De ontwikkeling van SGG kan verklaard worden vanuit het transactionele ontwikkelingsmodel (Sameroff & Fiese, 2000), de systeemtheorie en het Forward Focus Model (FF-model; Calleja, 2013). Het transactionele ontwikkelingsmodel gaat uit van een continue wisselwerking tussen beschermende en criminogene risicofactoren van het individu en de omgeving (Granic & Patterson, 2006). SGG is een product van deze continue wisselwerking. Beschermende factoren verkleinen de kans op het ontstaan van SGG. Criminogene factoren zijn (veranderbare) kenmerken en omstandigheden van mensen en hun omgeving die bijdragen aan het plegen van SGG. Hierdoor kunnen zij een voorspellende waarde hebben voor recidive. Hoe meer criminogene risicofactoren er bij een jeugdige

(5)

5 aanwezig zijn, des groter de kans is dat de jeugdige SGG pleegt (Murray & Farrington, 2010). Criminogene risicofactoren bij jeugdigen die SGG plegen, zijn onder andere problemen in het emotioneel en sociaal functioneren (Hoogsteder, 2019). De systeemtheorie stelt dat SGG verklaard kan worden door negatieve interacties binnen de familie en de omgeving. Dit kan leiden tot een vicieuze cirkel van negatieve interacties. Hierdoor ervaart de jeugdige mogelijk weinig momenten van affectie en bevestiging waardoor de jeugdige op zoek gaat naar een andere manier om deze bevestiging te krijgen. Hierdoor kan de jeugdige bijvoorbeeld een relatie krijgen met een jonger kind of vormt de jeugdige vriendschappen met antisociale jeugdigen (Klahr et al., 2011). Het FF-model stelt dat de kans op het plegen van SGG wordt vergroot tijdens de adolescentie. Tussen de 15 en 17 jaar zijn jeugdigen gevoeliger voor het plegen van SGG door verhoogde kwetsbaarheid voor groepsdruk, sociale isolatie, problematisch middelengebruik, hyperseksualiteit en onontwikkelde executieve functies (Ter Beek, 2018). Verhoogde kwetsbaarheid voor deze factoren komt voort uit veranderingen die de hersenen in de adolescentie doormaken (Calleja, 2013). Jeugdigen reageren veelal nog vanuit emotionele responsen en de hersenen zijn nog niet goed in staat deze responsen adequaat te onderdrukken. Impulsiviteit, waaruit SGG kan voortkomen, is gerelateerd aan de hersenontwikkeling bij jeugdigen (Steinberg, 2009). De drie genoemde verklaringsmodellen vormen vaak de basis voor behandeling bij jeugdigen met SGG (Hoogsteder, 2019).

In onderzoeken naar de effectiviteit van behandelingen bij jeugdigen met SGG worden tegenstrijdige resultaten gevonden. Enerzijds is uit een meta-analyse gebleken dat specifieke behandelingen voor SGG bij jeugdigen een klein tot middelgroot effect (d = .37) hebben op het verlagen van het seksuele recidiverisico, ten opzichte van algemene behandelingen (Treatment as usual; Ter Beek, 2018). Echter, deze bevinding wordt beïnvloed door publication bias. Hierdoor zijn de effecten van specifieke behandelingen voor SGG op het seksuele recidiverisico mogelijk niet significant en worden er dus geen betere effecten

(6)

6 behaald dan bij algemene behandelingen (Ter Beek, 2018). Ondanks niet-significante effecten van behandelingen op het seksuele recidiverisico, is seksuele recidive laag onder jeugdigen die zijn behandeld voor SGG. Op basis van officiële registraties en zelfrapportage recidiveert slechts 3 procent van de jeugdige zedendelinquenten (Boonmann et al., 2012). Het percentage jeugdigen die bij de Waag behandeld werden met een zorgprogramma voor SGG, zoals Pas op de Grens Jeugd, en dat seksueel recidiveert is zelfs 1 procent (Van Horn et al., 2015). Echter, het percentage jeugdigen dat seksueel recidiveert is afhankelijk van de gemiddelde follow-up periode, welke kan verschillen per onderzoek (Gerhold et al., 2007). Ook is er sprake van een dark number waardoor het percentage jeugdigen dat seksueel recidiveert waarschijnlijk hoger ligt. Om deze reden lijkt 10 procent een betere inschatting van het seksuele recidive (Boonmann et al., 2012). Het lage percentage jeugdigen dat seksueel recidiveert zorgt bij onderzoek naar de effecten van behandeling op het seksuele recidiverisico mogelijk voor plafondeffecten. Dit kan de kleine tot niet-significante effectgroottes verklaren. Anderzijds is uit een meta-analyse gebleken dat behandelingen voor SGG bij jeugdigen een middelgroot effect (d = .60) hebben op het psychosociaal functioneren (Ter Beek, 2018). Het effect van behandelingen op specifieke onderdelen van het psychosociaal functioneren zoals het emotioneel functioneren (d = .64) is middelgroot en voor de sociale vaardigheden (d = .87 ) is het effect groot (Ter Beek, 2018).

Een beperking van effectiviteitsonderzoek naar behandelingen voor jeugdigen met SGG is dat deze groep jeugdigen ten onrechte wordt beschouwd als homogene groep, terwijl zij verschillende behandelbehoeften hebben (Kaufman et al., 1996; Weinrott, 1996; Worling, 2001). Binnen de groep kan er bijvoorbeeld onderscheid worden gemaakt naar soloplegers of groepsplegers, misbruikers of kindmisbruikers en hands-off of hands-on SGG (Van Horn et al., 2006; Aebi et al., 2012). Wanneer er onderscheid wordt gemaakt tussen hands-off en hands-on SGG dan blijkt dat een klein modererend effect (d= .33) te hebben op de relatie

(7)

7 tussen de behandeling en het seksuele recidiverisico (Ter Beek, 2018). Dit betekent dat het seksuele recidiverisico na behandeling lager is bij jeugdigen die hands-on SGG hebben gepleegd, dan bij jeugdigen die hands-off SGG hebben gepleegd. Ook het effect van behandeling op het psychosociaal functioneren van de jeugdige wordt gemodereerd door het plegen van hands-off en hands-on SGG (d = .552; Ter Beek, 2018). Jeugdigen die hands-on SGG hebben gepleegd, laten door de behandeling meer vooruitgang zien in psychosociaal functioneren dan jeugdigen die hands-off SGG hebben gepleegd.

Jeugdigen die hands-off en hands-on SGG plegen hebben mogelijk verschillende criminogene risicofactoren en beschermende factoren (Howard et al., 2013). Plegers van hands-off SGG hebben mogelijk meer zelfcontrole en vertonen mogelijk minder impulsief gedrag dan plegers van hands-on SGG (Endrass et al., 2009; Babchishin et al., 2011). Plegers van hands-off SGG hebben mogelijk meer slachtofferempathie en minder cognitieve verstoringen dan plegers van hands-on SGG (Babchishin et al., 2011; Elliott et al., 2012). Plegers van hands-on SGG schenden mogelijk meer sociale regels en vertonen mogelijk meer antisociaal gedrag dan plegers van hands-off SGG (Webb et al., 2007; Long et al., 2013; Houtepen et al., 2014; Babchishin et al., 2015). Daarnaast zijn plegers van hands-on SGG mogelijk eenzamer en hebben zij een lager zelfbeeld dan plegers van hands-off SGG. Ook identificeren plegers van hands-on SGG zich emotioneel meer met kinderen (Bates & Metcalf, 2007; Coward et al., 2009; Wood et al., 2009).

Uit de literatuur blijkt dat de mate van effectiviteit van behandelingen kan verschillen wanneer er onderscheid wordt gemaakt naar hands-off en hands-on SGG. Doordat er onvoldoende wordt aangesloten bij de individuele kenmerken en criminogene risicofactoren van jeugdigen die hands-off en hands-on SGG plegen, is het mogelijk dat behandeling van SGG bij jeugdigen minder effectief is. Dit leidt mogelijk tot relatief kleine behandeleffecten en tegenstrijdige onderzoeksresultaten. Behandeling voor jeugdigen die SGG plegen, vraagt

(8)

8 om een op het individu en de daarbij horende soort SGG afgestemde behandeling, gericht op de specifieke criminogene risicofactoren van de jeugdige.

Behandeling Pas op de Grens Jeugd

Pas op de Grens Jeugd is een behandeling die afgestemd wordt op het individu, door middel van de Risk Need Responsivity-principes (RNR-principes; Andrews & Bonta, 2010). De behandeling is voor jongens tussen de 12 en 21 jaar die SGG plegen of hebben gepleegd (Hoogsteder, 2019). De behandeling richt zich op het versterken van beschermende factoren en het verminderen van criminogene risicofactoren van de jeugdige. Pas op de Grens Jeugd heeft als doel het stoppen van SGG in het heden en het verlagen van het seksuele recidiverisico (Hoogsteder et al., 2017). De behandeling maakt onderscheid tussen kindmisbruikers en misbruikers. Kindmisbruikers plegen SGG met een kind jonger dan tien jaar of minimaal vier jaar jonger dan de pleger, of met een persoon die fysiek en/of sociaal-emotioneel zwakker is. Misbruikers plegen SGG met een leeftijdgenoot of een persoon die ouder is (Hoogsteder, 2019). Beide groepen krijgen verschillende modules aangeboden die meer afgestemd zijn op de specifieke criminogene risicofactoren behorende bij die groep. Er wordt in de behandeling geen onderscheid gemaakt tussen hands-off en hands-on SGG. Criminogene risicofactoren zoals sociale isolatie en een tekort aan executieve functies worden in de behandeling Pas op de Grens Jeugd aangepakt om zodoende het seksuele recidiverisico te verlagen.

Behandeling van jeugdigen die SGG plegen, is doeltreffender wanneer er aan de RNR-principes wordt voldaan (Hanson et al., 2009). Deze RNR-principes bieden een breder perspectief van inhoudelijke elementen en bijbehorende richtlijnen. Het risicobeginsel stelt dat de intensiteit van de behandeling moet worden afgestemd op het recidiverisico. Bij een hoog recidiverisico is de behandeling intensiever dan bij een laag recidiverisico. Te intensieve behandeling kan negatieve invloed hebben op de ontwikkeling, het gedrag en de motivatie

(9)

9 van de jeugdige (Bonta et al., 2000; De Valk et al., 2006; Bonta & Andrews, 2007; Hendriks & Bijleveld, 2008; Cecile & Born, 2009). Het behoeftebeginsel stelt dat de behandeling zich moet richten op dynamische criminogene risicofactoren van de jongere. Dit zijn criminogene risicofactoren die veranderbaar zijn. Een voorbeeld is de kwaliteit van het sociaal netwerk. Het responsiviteitsbeginsel stelt dat een behandeling moet aansluiten bij de leerstijl, motivatie en mogelijkheden van de jeugdige.

Er is nog weinig bekend over de behandeluitkomsten van Pas op de Grens Jeugd. Onderzoek naar de behandeluitkomsten van Pas op de Grens Jeugd kan enkel worden gedaan op voorwaarde dat er voldoende mate van programma-integriteit is (Van Yperen & Veerman, 2008). De programma-integriteit is voldoende wanneer het behandelprogramma volgens de uitgangspunten en richtlijnen van de behandeling is uitgevoerd. In eerder onderzoek (Stuij, 2018; Baartman, 2019) werd gevonden dat er sprake is van voldoende programma-integriteit. Daarnaast is er onderzoek gedaan naar de doeltreffendheid van Pas op de Grens Jeugd op groepsniveau. Uit het onderzoek is gebleken dat al na 2 maanden behandeling met Pas op de Grens Jeugd een vooruitgang van algemene en seksuele zelfregulatie, sociale en relationele vaardigheden en seksuele recidiverisico werd gevonden (Stuij, 2018). Wel dient bij de interpretatie van de resultaten meegenomen te worden dat een controlegroep ontbrak en er sprake was van een kleine onderzoeksgroep. Ook is er onderzoek gedaan naar de doeltreffendheid van Pas op de Grens Jeugd bij jeugdigen met en zonder autismespectrumstoornissen (ASS; Baartman, 2019). Ook uit dit onderzoek is gebleken dat de jeugdigen na 2 maanden vooruitgingen in algemene en seksuele zelfregulatie, sociale en relationele vaardigheden en seksuele recidiverisico. Er bleek geen verschil te zijn in vooruitgang tussen jeugdigen met en zonder ASS. Er ontbreekt echter onderzoek naar de verschillen in behandeluitkomsten van Pas op de Grens Jeugd bij jeugdigen die hands-off SGG en hands-on SGG hebben gepleegd.

(10)

10 Het huidige onderzoek

Samenvattend, uit eerder onderzoek is gebleken dat Pas op de Grens Jeugd programma-integer wordt uitgevoerd. Daarnaast is gebleken dat er sprake is van verbetering in algemene en seksuele zelfregulatie, sociale en relationele vaardigheden en afname van het seksuele recidiverisico. Er is geen verschil in vooruitgang tussen jeugdigen met en zonder ASS. Het huidige onderzoek richt zich op eventuele verschillen in behandeluitkomsten tussen jeugdigen die hands-off en hands-on SGG hebben gepleegd. In het huidige onderzoek zijn de behandeluitkomsten het seksuele recidiverisico, de kwaliteit van het sociaal netwerk en het emotioneel functioneren. De volgende hypothesen zijn op basis van de theorie en literatuur opgesteld. Pas op de Grens Jeugd richt zich ten eerste op de afname van het seksuele recidiverisico. Plegers van hands-on SGG hebben meer (criminogene) risicofactoren dan plegers van hands-off SGG (Babchishin et al., 2011; Babchishin et al., 2015). Hoe meer (criminogene) risicofactoren er aanwezig zijn, des te hoger de kans op het plegen van SGG (Murray & Farrington, 2010). Verwacht wordt dat door Pas op de Grens Jeugd het seksuele recidiverisico meer wordt verlaagd bij jeugdigen die hands-on SGG hebben gepleegd dan bij jeugdigen die hands-off SGG hebben gepleegd. Ten tweede is Pas op de Grens Jeugd gericht op de verbetering van de sociale vaardigheden en de kwaliteit van het sociaal netwerk. Verwacht wordt dat jeugdigen die hands-off SGG hebben gepleegd al over meer sociale vaardigheden beschikken dan jeugdigen die hands-on SGG hebben gepleegd, waardoor de kwaliteit van het sociaal netwerk van jeugdigen die hands-on SGG plegen minder goed is dan bij jeugdigen die hands-off SGG plegen (Webb et al., 2007; Coward et al., 2009; Babchishin et al., 2011; Houtepen et al., 2014; Babchishin et al., 2015). Hierdoor wordt verwacht dat jeugdigen die hands-on SGG plegen meer behandelvooruitgang laten zien in de kwaliteit van het sociaal netwerk dan jeugdigen die hands-off SGG plegen. Ten derde is Pas op de Grens Jeugd gericht op het verbeteren van het emotioneel functioneren. Verwacht wordt dat

(11)

11 jeugdigen die hands-on SGG hebben gepleegd emotioneel minder goed functioneren dan jeugdigen die hands-off SGG hebben gepleegd (Bates & Metcalf, 2007; Coward et al., 2007; Wood et al., 2009; Endrass et al., 2009; Babchishin et al., 2011). Hierdoor wordt verwacht dat jeugdigen die hands-on SGG hebben gepleegd meer behandelvooruitgang laten zien op het gebied van emotioneel functioneren van jeugdigen die hands-off SGG hebben gepleegd.

Methode

Het huidige onderzoek is opgedeeld in een systematische literatuur review en een pre-experimentele studie. Eerst zal over de methode van de systematische literatuur review worden gerapporteerd en vervolgens over de pre-experimentele studie.

Zoekstrategie systematische literatuur review

De onderzoeken die zijn geïncludeerd voor de systematische literatuur review moesten voldoen aan een aantal inclusiecriteria. Ten eerste moesten de onderzoeken zich richten op volwassenen of jeugdigen die hands-off of hands-on SGG hebben gepleegd. Ten tweede moesten de onderzoeken kijken naar een verschil tussen beide groepen in recidiverisico, sociaal functioneren of emotioneel functioneren.

Voor het uitvoeren van de systematische literatuur review is in de periode van 3 juni 2020 tot en met 12 juni 2020 gezocht in de databases ERIC en PsychInfo om verschillen tussen plegers van hands-off en hands-on SGG te onderzoeken. Om de systematische literatuur review qua omvang af te bakenen, is er voor gekozen om enkel zoektermen te gebruiken gericht op verschillen in recidive. Echter, met de zoektermen gericht op recidive werden er ook onderzoeken gevonden gericht op sociaal en emotioneel functioneren. Eerst zijn er verschillen bij jeugdige plegers onderzocht en is er gebruik gemaakt van de volgende combinatie van zoektermen: (Sex*) AND (offen* OR harmful OR transgressive) AND (adolescent OR juvenile) AND (hands* OR online OR offline OR contact OR noncontact OR voyeur* OR exhibition*) AND (recidivism OR reoffen*). Deze combinatie van zoektermen

(12)

12 leverde 35 zoekresultaten op. Op basis van screening van de titel en abstract, zijn er geen onderzoeken geselecteerd. Deze onderzoeken voldeden niet aan de inclusiecriteria of waren niet relevant voor het huidige onderzoek. Vervolgens is er voor gekozen om te de literatuur review te richten op volwassenen. Er is gebruik gemaakt van de volgende combinatie van zoektermen: (Sex*) AND (offen* OR harmful OR transgressive) AND (adult*) AND (hands* OR online OR offline OR contact OR noncontact OR voyeur* OR exhibition*) AND

(recidivism OR reoffen*). Deze combinatie van zoektermen leverde 50 zoekresultaten op waarvan enkele onderzoeken zijn geselecteerd die voldeden aan de inclusiecriteria. Daarnaast zijn aanvullend enkele onderzoeken opgenomen die zijn gebruikt in gevonden meta-analyses. Ook zijn enkele onderzoeken opgenomen die keken naar verschillen in sociaal en emotioneel functioneren. In Tabel 1 zijn de kenmerken van de geïncludeerde onderzoeken weergegeven. Tabel 1

Kenmerken van de geïncludeerde onderzoeken (N=6)

Onderzoek Publicatiejaar N Uitkomstmaat Verschil

Hands-on Hands-off 1 Bartosh, Garby, Lewis & Gray

2003 167 19 Recidive Hands-off groep hoger

percentage seksuele recidive Hands-on groep hoger

percentage algemeen recidive 2 Bates & Metcalf 2007 39 39 Emotionele identificatie met kinderen Zelfvertrouwen Eenzaamheid Slachtofferempathie Zelfregulatie

Voor behandeling: Hands-on groep identificeert zich emotioneel meer met kinderen

Hands-off groep meer zelfvertrouwen

Hands-off groep eenzamer Hands-off groep meer slachtofferempathie Hands-off groep meer zelfregulatie 3 Coward, Gabriel, Schuler & Prentky 2009 128 277 Eenzaamheid Zelfvertrouwen

Hands-off groep eenzamer Hands-off groep meer zelfvertrouwen 4 Howard,

Barnett & Mann

2013 10.976 2.925 Recidive Hands-off groep hoger percentage seksuele recidive

(13)

13 5 Neutze, Seto, Schaefer, Mundt & Beier 2009 108 33 Emotionele identificatie met kinderen Eenzaamheid Slachtofferempathie

Geen significante verschillen

Geen significante verschillen Geen significante verschillen 6 Wood, Seto, Flynn, Wilson- Cotton & Dedmon 2009 66 40 Emotionele identificatie met kinderen

Hands-on groep identificeert zich emotioneel meer met kinderen 7 Faust, Bickart, Renaud & Camp 2015 210 428 Seksueel recidiverisico

Hands-on groep hoger

Design Pre-Experimentele Studie

Er werd een voor-, tussen- en nameting (T1, T2, T3 en T4) gedaan zonder controlegroep. Echter, voor sommige jeugdigen was er alleen een voor- en nameting (T1 en T2) omdat zij minder lang in behandeling waren.

Participanten

Het onderzoek richtte zich op jeugdigen die bij De Waag de behandeling Pas op de Grens Jeugd kregen. De Waag is het grootste centrum voor ambulante forensische geestelijke gezondheidszorg in Nederland. De data werden verzameld op de locaties van de Waag in Amsterdam, Leiden, Amersfoort en Den Haag, waar de jeugdigen werden behandeld. De data was afkomstig uit de periode maart 2018 tot en met maart 2020. De steekproef bestond uit 34 jeugdigen. De jeugdigen werden in twee groepen verdeeld: jeugdigen die hands-off SGG hebben gepleegd en jeugdigen die hands-on SGG hebben gepleegd. Het aantal jeugdigen was niet gelijk verdeeld over de twee groepen. De hands-off groep bestond uit 13 jeugdigen en de hands-on groep uit 21 jeugdigen. De algemene steekproefkarakteristieken van de hands-off en hands-on groep zijn weergegeven in Tabel 2.

Tabel 2

(14)

14 Hands-off (N= 13) Hands-on (N= 21) Gemiddelde leeftijd op T1 15.46 (1.05) 14.86 (1.74)

Gemiddelde aantal maanden

in behandeling op T1 3.42 (4.81) 5.45 (7.49) Migratieachtergrond Geen Niet-westerse allochtoon 10 (76.9%) 3 (23.1%) 19 (90.5%) 2 (9.5%) Justitieel kader Vrijwillig Gedwongen 12 (92.3%) 1 (7.7%) 17 (80.9%) 4 (19.1%) Type misbruiker Kindmisbruiker

Misbruiker van leeftijdgenoten

3 (23.1%) 10 (76.9%) 15 (71.4%) 6 (28.6%) Pestverleden Ja Nee

Verleden van seksueel misbruik Ja Nee 1 (7.7%) 12 (92.3%) 2 (15.4%) 11 (84.6%) 6 (28.6%) 15 (71.4%) 3 (14.3%) 18 (85.7%) Diagnoses ADHD LVB ASS 4 (30.8%) 2 (15.4%) 6 (46.2%) 11 (52.4%) 3 (14.3%) 5 (23.8%)

(15)

15 Depressieve stoornis Parafiele stoornis Oppositionele Gedragsstoornis Normoverschrijdende Gedragsstoornis Traumatische Stressstoornis Impulsbeheersingsstoornis

Ander Gespecificeerde Disruptieve Impulsbeheersingsstoornis

Stoornis Impulsbeheersing NAO

- 3 (23.1%) 1 (7.7%) 4 (30.8%) - 4 (30.8%) - 1 (4.8%) 2 (9.5%) 2 (9.5%) 5 (23.8%) 1 (4.8%) 8 (38.1%) 1 (4.8%) Middelengebruik Ja Nee Opleidingsniveau Laag Gemiddeld Hoog 2 (15.4%) 11 (84.6%) 1 (7.7%) 7 (53.8%) 5 (38.5%) 2 (9.5%) 19 (90.5%) 8 (38.1%) 7 (33.3%) 6 (28.6%) Noot: N=Aantal deelnemers

Procedure

De programmaverantwoordelijken van Pas op de Grens Jeugd zijn benaderd om behandelaren in te lichten die Pas op de Grens Jeugd gaven aan jeugdigen met SGG. Met de jeugdige werd besproken dat deelname aan het onderzoek vrijwillig was, dat de gegevens geanonimiseerd werden gebruikt en dat de jeugdige te allen tijde mocht stoppen met deelname. Jeugdigen onder de 16 jaar hadden toestemming nodig van ouders/opvoeder om deel te mogen nemen. Jeugdigen die toestemming gaven om mee te doen, werden geïncludeerd in het onderzoek. Behandelaren namen na aanvang van de behandeling (T1)

(16)

16 samen met de jeugdige de RAF GGZ Jeugd af tijdens de behandeling op de polikliniek. De jeugdigen kregen vooraf uitleg van de behandelaar over het invullen van de vragenlijst. De tweede meting (T2) vond een jaar na T1 plaats. De derde meting (T3) vond een half jaar na T2 plaats. De vierde meting (T4) vond een half jaar na T3 plaats. Tussen de verschillende metingen werd dossierinformatie van de jeugdige opgezocht. Daarnaast is een aanvraag gedaan bij de Commissie Ethiek van de Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam (2020-CDE-12146), en is het onderzoek goedgekeurd. Interventie

Voor Pas op de Grens Jeugd zijn er meerdere inclusiecriteria die voor beide groepen gelden. Ten eerste moet de jeugdige de Nederlandse taal beheersen. Ten tweede moet de jeugdige tussen de 12 en 21 jaar oud zijn. Ten derde moet de jeugdige een IQ-score van 80 of hoger hebben. Ten vierde moet de jeugdige minstens één of meerdere seksuele delicten hebben gepleegd, of de kans hierop is groot. Ten vijfde scoort de jeugdige op de RAF GGZ Jeugd matig, matig-hoog of hoog op seksuele recidiverisico met minimaal een laag-matig score op seksuele recidiverisico. Ten zesde moet er sprake zijn van psychoseksuele problematiek. Ten zevende scoort de jeugdige op de RAF GGZ Jeugd een 1 of hoger op seksuele deviatie en/of seksuele preoccupatie. Ten achtste moet er sprake zijn van een Andere Gespecificeerde Disruptieve stoornis, Impulsbeheersingsstoornis of een gedragsstoornis (CD) en/of een Oppositionele-Opstandige Stoornis (ODD) en/of ASS en/of een parafile stoornis. Voor Pas op de Grens Jeugd zijn er ook exclusiecriteria. Ten eerste gebrek aan motivatie voor behandeling bij de jeugdige. Ten tweede wanneer de jeugdige een acute psychose heeft. Ten derde wanneer de jeugdige ernstig verslavingsproblematiek heeft die leren belemmert (Hoogsteder, 2019).

Pas op de Grens Jeugd bestaat uit een start-, kern- en gezinsmodule. Een nazorgprogramma volgt na de laatste module. De startmodule duurt maximaal drie maanden

(17)

17 en begint altijd individueel met de jeugdige. Hierin wordt een behandelrelatie opgebouwd en wordt verdere informatie uitgevraagd aan de jeugdige. Verder wordt de veiligheid in kaart gebracht en een veiligheidsplan opgesteld om directe risico’s te ondervangen. Door middel van een kosten-batenanalyse wordt aan de motivatie van de jeugdige gewerkt. Tot slot wordt in kaart gebracht in hoeverre het netwerk steunend is en wordt geïnvesteerd in het opbouwen of versterken van het netwerk (Hoogsteder & Schippers, 2017). De kernmodule richt zich op het verminderen van risicofactoren en het vergroten van responsiviteit. Voorbeelden zijn het vergroten van het zelfvertrouwen, grenzen leren herkennen, emoties leren uiten en het verminderen van denkfouten (Hoogsteder & Schippers, 2017). De gezinsmodule richt zich op het bieden van handvatten voor opvoeders. Ouders worden betrokken bij de behandeling door het aanbieden van psycho-educatie over (seksuele) opvoeding. Ook de impact van het SGG door de jeugdige op het gezin wordt behandeld (Hoogsteder & Schippers, 2017). Het nazorgprogramma richt zich op terugvalpreventie en nazorg. Nazorg is verplicht in strafrechtelijk kader. Wanneer de jeugdige in een vrijwillig kader komt, kan ook nazorg worden geboden indien daar behoefte aan is. De behandeling wordt afgebouwd in frequentie en intensiteit (Hoogsteder & Schippers, 2017).

Materialen

Om de behandeluitkomsten Seksueel recidiverisico, Kwaliteit van het sociaal netwerk en Emotioneel functioneren te onderzoeken, werd er gebruik gemaakt van het Risicotaxatie-instrument voor de Ambulante Forensische Geestelijke Gezondheidszorg Jeugd (RAF GGZ Jeugd; Van Horn et al., 2013). De RAF GGZ Jeugd bestaat uit een selectie van items van betrouwbare en valide risicotaxatie-instrumenten, zoals de SAVRY, J-SOAP, YSL/CM, SVR-20 en de Static-99 (Van Horn et al., SVR-2013; Van Horn et al., SVR-2016). De RAF GGZ Jeugd werd aan de hand van informatie uit het gesprek met de jeugdige door de behandelaar ingevuld en brengt de twaalf belangrijkste risicodomeinen in kaart voor de inschatting van het

(18)

18 recidiverisico. Uit onderzoek naar de psychometrische eigenschappen is gebleken dat de betrouwbaarheid van het sub-schaalniveau goed en de predictieve validiteit voldoende was (Van Horn et al., 2009). In het huidige onderzoek is het niet mogelijk geweest om de betrouwbaarheid van de subschalen te onderzoeken, aangezien de losse items behorende tot de domeinen Kwaliteit van het sociaal netwerk en Emotioneel functioneren niet beschikbaar waren in het databestand.

Seksueel recidiverisico

Om het seksuele recidiverisico te onderzoeken, werd het oordeel op het risicogebied Zeden van de RAF GGZ Jeugd gebruikt. Dit oordeel is een inschatting van het seksuele recidiverisico voor de komende zes maanden. Het oordeel op het risicogebied Zeden is geen optelsom van scores, maar een weging van (combinaties van) risicodomeinen die de kans op seksueel recidive vergroten. Het seksuele recidiverisico werd ingeschat op een 5-punt Likertschaal (0= Laag, 1= Laag-matig, 2= Matig, 3= Matig-Hoog, 4= Hoog).

Kwaliteit van het sociaal netwerk

Om de sociale vaardigheden te onderzoeken, werd het oordeel op het domein Sociaal netwerk gebruikt. Het domein bestaat uit 4 items die gaan over leeftijdsadequate contacten, afwijzing door leeftijdgenoten, omgang met delinquente leeftijdsgenoten en positieve steunnetwerken. Een voorbeelditem is: “Is er sprake van omgang met delinquente leeftijdgenoten?” Bij alle 4 items werd er gebruik gemaakt van een 3-punt Likertschaal (0= Het probleem is niet aanwezig, 1= Het probleem is in enige mate aanwezig, 2= Het probleem is duidelijk aanwezig). Nadat alle items van het domein waren gescoord, werd er een algemeen klinisch oordeel gegeven over het functioneren van de cliënt op het domein Sociaal netwerk. Dit algemeen gestructureerd klinisch oordeel kon gescoord worden op een 6-punt Likertschaal (0-1= Het sociale netwerk is in het heden en verleden goed tot zeer goed geweest, 2= Het sociale netwerk is in het heden en verleden redelijk geweest, 3= Het sociale

(19)

19 netwerk is in het verleden en/of heden matig geweest, 4-5= Het sociale netwerk is in het verleden en/of heden slecht tot zeer slecht geweest) om een inschatting te geven van het functioneren van de jeugdige op het gehele domein. Het algemeen gestructureerd klinisch oordeel werd gevormd op basis van (een weging van) de scores op de items en informatie van de cliënt op het domein die niet aan de orde is gekomen, maar wel relevant werd geacht. Emotioneel functioneren

Om het emotioneel functioneren te onderzoeken werd het oordeel op het domein Emotioneel functioneren gebruikt. Het domein bestaat uit 14 items die gaan over slachtofferschap, persoonlijkheidskenmerken en (actueel) psychisch functioneren. Een voorbeelditem over slachtofferschap is: “Is er een geschiedenis van seksueel misbruik bij de jeugdige?” Een voorbeelditem over persoonlijkheidskenmerken is: “Is er sprake van impulsiviteit bij de jeugdige?” Een voorbeelditem over het (actueel) psychisch functioneren is: “Is er sprake van bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling?” Bij 11 items werd er gebruik gemaakt van een 3-punt Likertschaal (0= Het probleem is niet aanwezig, 1= Het probleem is in enige mate aanwezig, 2= Het probleem is duidelijk aanwezig). Bij 3 items kon er geantwoord worden met ‘ja’ of ‘nee’. Nadat alle items van het domein waren gescoord, werd er een algemeen klinisch oordeel gegeven over het functioneren van de cliënt op het domein Emotioneel functioneren. Dit algemeen gestructureerd klinisch oordeel werd gescoord op een 6-punt Likertschaal (0-1= De jeugdige heeft in het heden en verleden op emotioneel gebied goed tot zeer goed gefunctioneerd, 2= De jeugdige heeft in het heden en verleden op emotioneel gebied redelijk gefunctioneerd, 3= De jeugdige heeft in het heden en verleden op emotioneel gebied matig gefunctioneerd, 4-5= De jeugdige heeft in het heden en verleden op emotioneel gebied slecht tot zeer slecht gefunctioneerd) om een inschatting te geven van het functioneren van de jeugdige op het gehele domein. Het algemeen gestructureerd klinisch

(20)

20 oordeel werd gevormd op basis van (een weging van ) de scores op de items en informatie van de jeugdige op het domein die niet aan de orde is gekomen, maar wel relevant werd geacht. Data-analyse

Als eerste werd de data gecontroleerd op outliers. Dit werd gedaan met behulp van visuele inspectie van boxplots en z-scores. Indien een deelnemer als outlier werd aangemerkt, dan werd de z-score gecorrigeerd naar 3.29 (Tabachnick & Fidell, 2013). Vervolgens werden eerst onafhankelijke t-toetsen uitgevoerd om na te gaan of er verschillen in demografische variabelen waren tussen de hands-off en hands-on groep. Daarnaast werden standaardisatiechecks uitgevoerd om te bepalen of de gegevens van de groepen normaal verdeeld waren.

De hypotheses betreffende het seksuele recidiverisico, het sociaal netwerk en het emotioneel functioneren werden in twee stappen onderzocht. Verschillende ANCOVA’s voor de meetmomenten T1-T2, T1-T3 en T1-T4 werden uitgevoerd. Hiermee werd onderzocht of er verschillen waren tussen de hands-off en hands-on groep op verschillende meetmomenten. De onafhankelijke categorische variabele (factor) was het plegen van hands-off of hands-on SGG. De afhankelijke continue variabelen waren het seksuele recidiverisico, de kwaliteit van het sociaal netwerk en het emotioneel functioneren op T2, T3 en T4. De covariaten waren het seksuele recidiverisico, kwaliteit van het sociaal netwerk en het emotioneel functioneren op T1.

Ook werden de veranderingseffecten onderzocht met behulp van de Reliable Change Index (RCI; Jacobsen & Truax, 1991). Door middel van de RCI kon onderzocht worden of verandering in de behandeluitkomsten berustte op toeval of dat het gevonden verschil een werkelijke verandering betrof. Om dit vast te kunnen stellen, is er gecontroleerd voor de standaardmeetfout van het verschil tussen de scores op de afhankelijke variabelen bij de voor- en nameting. Om de RCI te bepalen is de betrouwbaarheidscoëfficiënt en de standaarddeviatie

(21)

21 voor elk domein berekend. De normaalverdeling van de RCI heeft een gemiddelde van nul en een standaarddeviatie van één. Een RCI van nul betekent geen verschil of verandering in behandeluitkomsten, in dit geval de domeinscores. Een RCI van één betekent dat het verschil of de verandering in domeinscore op toeval berust. Er is sprake van een significant verschil tussen de voor- en nameting indien de RCI groter is dan 1.96 (α ≤ .05) of kleiner dan -1.96 (α ≤ .05). Voor elke jeugdige kon de RCI worden berekend voor de domeinscores. Vervolgens werden de RCI’s van de jeugdigen met hands-off SGG vergeleken met de RCI’s van de jeugdigen met hands-on SGG.

Resultaten

Uit de boxplots en z-scores is gebleken dat er geen sprake was van outliers. In totaal zijn alle 34 jeugdigen geïncludeerd in de analyse. Echter, bij sommige jeugdigen ontbrak er data, zoals het seksuele recidiverisico of de score op de domeinen Kwaliteit van het sociaal netwerk en Emotioneel functioneren. Hierdoor verschilt het aantal jeugdigen dat is

meegenomen in de verschillende analyses.

Uit de onafhankelijke t-toetsen bleek dat er tussen de twee groepen geen significante verschillen bestonden in gemiddelde leeftijd (p = 0.125) en het aantal maanden in

behandeling (p = 0.382) op T1. Op basis van de resultaten kan geconcludeerd worden dat het volstaat om de variabelen leeftijd en aantal maanden in behandeling niet mee te nemen als extra covariaat in de ANCOVA’s.

Uit de analyses voor de controle of er aan de assumpties van ANCOVA is voldaan bleek dat er voor alle modellen is voldaan aan de assumpties gelijke scores, gelijke

regressiecoëfficiënten, normaalverdeeldheid en onafhankelijkheid. Zie Tabel 3 voor de gemiddelden, standaarddeviaties en aantallen voor het seksuele recidiverisico, kwaliteit van het sociaal netwerk en emotioneel functioneren voor beide groepen.

(22)

22 Tabel 3

Gemiddelden, Standaarddeviaties en Aantallen van het Seksuele recidiverisico, Sociaal netwerk en Emotioneel functioneren voor de Hands-off en Hands-on groep.

Seksueel recidiverisico Sociaal netwerk Emotioneel functioneren

Hands-on Hands-off Hands-on Hands-off Hands-on Hands-off

N M(SD) N M(SD) N M(SD) N M(SD) N M(SD) N M(SD) T1 21 2.65(.93) 13 2.77(.93) 21 2.10(1.67) 13 2.15(1.35) 21 3.95(1.77) 13 3.38(.96) T2 18 2.17(1.34) 8 1.13(.84) 19 1.79(1.44) 9 1.78(1.20) 19 2.79(1.23) 9 3.22(1.20) T3 10 2.50(.97) 7 1.71(1.11) 10 2.20(1.03) 7 1.71(1.11) 10 2.90(.57) 7 2.71(1.11) T4 8 2.13(.99) 7 1.86(1.35) 8 2.25(1.04) 7 2.14(1.68) 8 2.50(.76) 7 3.29(.76)

Noot: N=Aantal deelnemers, M=Gemiddelde, SD=Standaarddeviatie Behandeluitkomsten

Seksueel recidiverisico

Uit de resultaten van de eerste ANCOVA die het seksuele recidiverisico van de twee groepen op T2 vergeleek, bleek dat het seksuele recidiverisico op T1 het seksuele recidiverisico op T2 niet significant voorspelde, F(1,22) = 3.670, p = .068. Het seksuele recidiverisico op T2 verschilde niet significant voor de hands-off en hands-on groep, F(1,22) = .606, p = .445. Uit de resultaten van de tweede ANCOVA die het seksuele recidiverisico van de twee groepen op T3 vergeleek, bleek dat het seksuele recidiverisico op T1 het seksuele recidiverisico op T3 niet significant voorspelde, F(1,13) = .083, p = .778. Het seksuele recidiverisico op T3 verschilde niet significant voor de hands-off en hands-on groep, F(1,13) = .542, p = .474. Uit de resultaten van de derde ANCOVA die het seksuele recidiverisico van de twee groepen op T4 vergeleek, bleek dat het seksuele recidiverisico op T1 het seksuele recidiverisico op T4 niet significant voorspelde, F(1,11) = .151, p = .705. Het seksuele recidiverisico op T4 verschilde niet significant voor de hands-off en hands-on groep, F(1,11) =.020, p = .891.

(23)

23 Tabel 4

Reliable Change Index Seksuele recidiverisico voor de Hands-on en Hands-off groep op verschillende meetmomenten

Hands-on Hands-off

Vooruitgang Geen verandering

Achteruitgang Vooruitgang Geen verandering Achteruitgang N % N % N % N % N % N % T1 – T2 3 30 7 70 0 0 2 50 2 50 0 0 T1 – T3 0 0 2 100 0 0 - - - - T1 – T4 0 0 8 100 0 0 2 33.33 4 66.67 0 0

Noot: N=Aantal deelnemers

De tweede stap was het uitvoeren van een RCI op individueel niveau. In Tabel 4 is de RCI van het seksuele recidiverisico voor de hands-off en hands-on groep op de verschillende meetmomenten weergegeven. Uit de RCI van het seksuele recidiverisico is gebleken dat er over het algemeen weinig sprake is van betekenisvolle verandering in het seksuele

recidiverisico voor beide groepen op alle meetmomenten. Van alle meetmomenten werd er op T2 het vaakst een betekenisvolle vooruitgang gevonden, 30 procent bij de hands-on groep (N= 3) en 50 procent bij de hands-off groep (N =2). Op T3 was er geen sprake van vooruitgang en op T4 was er bij 33.33 procent van de hands-off groep (N = 2) sprake van een betekenisvolle vooruitgang.

Geconcludeerd kan worden dat er op groepsniveau en over het algemeen ook op individueel niveau geen aanwijzingen zijn dat jeugdigen die hands-on SGG hebben gepleegd na 1 jaar, 1,5 jaar en 2 jaar behandeling een significant grotere afname in het seksuele

recidiverisico laten zien dan jeugdigen die hands-off SGG hebben gepleegd. Sociaal netwerk

Uit de resultaten van de eerste ANCOVA die de kwaliteit van het sociaal netwerk van de twee groepen op T2 vergeleek, bleek dat de kwaliteit van het sociaal netwerk op T1 de

(24)

24 kwaliteit van het sociaal netwerk op T2 niet significant voorspelde, F(1,24)= 4.024, p = .056. De kwaliteit van het sociaal netwerk op T2 verschilde niet significant voor de hands-off en hands-on groep, F(1,24) = 1.696, p = .205. Uit de resultaten van de tweede ANCOVA die de kwaliteit van het sociaal netwerk van de twee groepen op T3 vergeleek, bleek dat de kwaliteit van het sociaal netwerk op T1 de kwaliteit van het sociaal netwerk op T3 niet significant voorspelde, F(1,13) = .001, p = .970. De kwaliteit van het sociaal netwerk op T3 verschilde niet significant voor de hands-off en hands-on groep, F(1,13) = .43, p = .712. Uit de

resultaten van de derde ANCOVA die de kwaliteit van het sociaal netwerk van de twee groepen op T3 vergeleek, bleek dat de kwaliteit van het sociaal netwerk op T1 de kwaliteit van het sociaal netwerk op T4 niet significant voorspelde, F(1,11)= 2.116, p = .174. De kwaliteit van het sociaal netwerk op T4 verschilde niet significant voor de hands-off en hands-on groep, F(1,11) = .963, p = .348.

Tabel 5

Reliable Change Index Kwaliteit van het sociaal netwerk voor de Hands-on en Hands-off groep op verschillende meetmomenten

Hands-on Hands-off

Vooruitgang Geen verandering

Achteruitgang Voortuitgang Geen verandering Achteruitgang N % N % N % N % N % N % T1 – T2 1 10 9 90 0 0 2 50 2 50 0 0 T1 – T3 0 0 1 50 1 50 - - - - T1 – T4 0 0 8 100 0 0 0 0 6 100 0 0

Noot: N=Aantal deelnemers

In Tabel 5 is de RCI van de kwaliteit van het sociaal netwerk voor de hands-off en hands-on groep op verschillende meetmomenten weergegeven. Uit de RCI van de kwaliteit van het sociaal netwerk bleek dat er over het algemeen weinig sprake is van betekenisvolle verandering in de kwaliteit van het sociaal netwerk voor beide groepen op alle

(25)

25 meetmomenten. Van alle meetmomenten werd er op T2 de meeste betekenisvolle vooruitgang gevonden, 10 procent bij de hands-on groep (N= 1) en 50 procent bij de hands-off groep (N = 2). Op T3 en T4 was er geen sprake van betekenisvolle vooruitgang.

Geconcludeerd kan worden dat er op groepsniveau en over het algemeen ook op individueel niveau geen aanwijzingen zijn dat jeugdigen die hands-on SGG hebben gepleegd na 1 jaar, 1,5 jaar en 2 jaar behandeling een significant grotere verbetering laten zien in de kwaliteit van het sociaal netwerk dan jeugdigen die hands-off SGG hebben gepleegd. Emotioneel functioneren

Uit de resultaten van de eerste ANCOVA die het emotioneel functioneren van de twee groepen op T2 vergeleek, bleek dat het emotioneel functioneren op T1 het emotioneel

functioneren op T2 niet significant voorspelde, F(1,24)= 1.864, p = .185. Het emotioneel functioneren op T2 verschilde niet significant voor de hands-off en hands-on groep, F(1,24) = 2.451, p = .131. Uit de resultaten van de tweede ANCOVA die het emotioneel functioneren van de twee groepen op T3 vergeleek, bleek dat het emotioneel functioneren op T1 het emotioneel functioneren op T3 niet significant voorspelde, F(1,13) = .293, p = .598. Het emotioneel functioneren op T3 verschilde niet significant voor de hands-off en hands-on groep, F(1,13) = .181, p = .677. Uit de resultaten van de derde ANCOVA die het emotioneel functioneren van de twee groepen op T4 vergeleek, is gebleken dat het emotioneel

functioneren op T1 het emotioneel functioneren op T4 niet significant voorspelde, F(1,11)= 1.342, p = .271. Het emotioneel functioneren op T4 verschilde niet significant voor de hands-off en hands-on groep, F(1,11) = .406, p = .537.

Tabel 6

Reliable Change Index Emotioneel functioneren voor de Hands-on en Hands-off groep op verschillende meetmomenten

(26)

26 Vooruitgang Geen

verandering

Achteruitgang Voortuitgang Geen verandering Achteruitgang N % N % N % N % N % N % T1 – T2 3 38 5 62 0 0 2 50 1 25 1 25 T1 – T3 0 0 2 100 0 0 - - - - T1 – T4 3 38 5 62 0 0 0 0 6 100 0 0

Noot: N=Aantal deelnemers

In Tabel 6 is de RCI van het emotioneel functioneren voor de hands-off en hands-on groep op verschillende meetmomenten weergegeven. Uit de RCI van het emotioneel

functioneren is gebleken dat er over het algemeen weinig sprake is van betekenisvolle verbetering in het emotioneel functioneren van beide groepen op alle meetmomenten. Van alle meetmomenten werd er op T2 en T4 voor de hands-on groep de meeste betekenisvolle vooruitgang gevonden, namelijk 38 procent (N=3). Voor de hands-off groep was er alleen op T2 sprake van betekenisvolle vooruitgang, namelijk 50 procent (N=2).

Geconcludeerd kan worden dat er op groepsniveau en over het algemeen ook op individueel niveau geen aanwijzingen zijn dat jeugdigen die hands-on SGG hebben gepleegd na 1 jaar, na 1,5 jaar en na 2 jaar behandeling een significant grotere vooruitgang laten zien in het emotioneel functioneren dan jeugdigen die hands-off SGG hebben gepleegd.

Discussie

Het huidige onderzoek heeft de behandeluitkomsten van de behandeling Pas op de Grens Jeugd onderzocht bij jeugdigen die hands-off en hands-on SGG hebben gepleegd. Tegen de verwachting in bleken er geen verschillen op groepsniveau en individueel niveau in behandeluitkomsten tussen jeugdigen die hands-off en jeugdigen die hands-on SGG plegen. Geconcludeerd kan worden dat jeugdigen die hands-on SGG hebben gepleegd over het algemeen geen grotere verbetering laten zien in seksuele recidiverisico, kwaliteit van het

(27)

27 sociaal netwerk en emotioneel functioneren, dan jeugdigen die hands-off SGG hebben

gepleegd.

Het resultaat dat jeugdigen die hands-on SGG plegen en jeugdigen die hands-off SGG plegen niet van elkaar verschillen in seksueel recidive na behandeling, komt niet overeen met de verwachting op basis van eerder onderzoek. In eerder onderzoek is gevonden dat het seksuele recidiverisico van jeugdigen die hands-on SGG plegen laag is en na behandeling lager is dan bij jeugdigen hands-off SGG plegen (Bartosh et al., 2003; Babchishin et al., 2011; Babchishin et al., 2015; ’t Hart-Kerkhoffs et al., 2015; Ter Beek, 2018). Een eerste verklaring voor het gevonden resultaat is een mogelijke mismatch tussen het werkelijke seksuele recidiverisico en de intensiteit van de geboden behandeling. De aanwezigheid van meer criminogene risicofactoren bij jeugdigen die hands-on SGG plegen leidt tot een hoger seksueel recidiverisico (Murray & Farrington, 2010). Inschatting van het seksuele recidiverisico op basis van klinische instrumenten bij jeugdigen, zoals de RAF GGZ Jeugd, zorgt ervoor dat criminogene risicofactoren op een subjectieve manier worden gescoord. Daarnaast is de inschatting vaak zelfs niet beter dan ‘toeval’ (Van der Put & Assink, 2018). Hierdoor wordt het seksuele recidiverisico bij jeugdigen die hands-on SGG plegen, door de aanwezigheid van meer criminogene risicofactoren, mogelijk te hoog ingeschat, met als gevolg dat de intensiteit van de behandeling niet goed aansluit bij het werkelijke seksuele recidiverisico. Deze mismatch kan leiden tot problemen in motivatie voor behandeling en ontwikkeling tijdens de behandeling (Bonta et al., 2000; Bonta & Andrews, 2007; Hendriks & Bijleveld, 2008; Cecile & Born, 2009; De Valk et al., 2016). Dit sluit aan bij het gevonden resultaat waarin beide groepen weinig ontwikkeling laten zien in afname van het seksuele recidiverisico. Mogelijk heeft deze mismatch de ontwikkeling van met name jeugdigen die hands-on SGG hebben gepleegd afgeremd, waardoor het seksuele recidiverisico aan het einde van de behandeling in mindere mate is afgenomen dan dat werd verwacht.

(28)

28 Een tweede verklaring kan mogelijk gevonden worden in het seksuele recidiverisico van beide groepen op T1 en het gemiddelde aantal maanden dat de jeugdigen al in behandeling waren op T1, de baseline meting. De hoogte van het seksuele recidiverisico op T1 was nagenoeg gelijk voor beide groepen. Echter, jeugdigen die hands-on SGG plegen waren gemiddeld al 2 maanden langer in behandeling op T1 dan jeugdigen die hands-off SGG plegen. De behandeling Pas op de Grens Jeugd zet aan het begin van de behandeling veel in op het bevorderen van de veiligheid en afname van het seksuele recidiverisico (Hoogsteder et al., 2017). Dit heeft mogelijk als gevolg dat het seksuele recidiverisico van de hands-on groep in de maanden voor T1 al dermate is afgenomen, waardoor het seksuele recidiverisico op T1 nagenoeg gelijk is aan dat van de hands-off groep. Mogelijk heeft de hands-on groep meer vooruitgang laten zien in het seksuele recidiverisico, maar is dit met name in de eerste maanden van de behandeling geweest, waardoor dit in het huidige onderzoek niet is aangetoond. Bij deze verklaring moet als kanttekening geplaatst worden dat het gemiddelde aantal maanden dat jeugdigen al in behandeling waren op T1, niet significant verschilt tussen de hands-off en hands-on groep (i.e., 2 maanden is geen significant verschil). In de literatuur is geen duidelijk beeld van de hoogte van het seksuele recidiverisico bij aanvang van behandeling voor beide groepen, aangezien de meeste onderzoeken zich baseren op recidive en niet op recidiverisico. Vanuit het huidige onderzoek en vanuit de literatuur is er onvoldoende bekend over verschillen in de hoogte van het seksuele recidiverisico bij aanvang van de behandeling, voor beide groepen. Op basis daarvan kan het moeilijk onderbouwd of uitgesloten worden dat het verschil in aantal maanden in behandeling een mogelijke verklaring is voor het gevonden resultaat.

Het resultaat dat jeugdigen die hands-on SGG plegen en jeugdigen die hands-off SGG plegen niet van elkaar verschillen in vooruitgang van kwaliteit van het sociaal netwerk, komt niet overeen met de verwachting op basis van eerder onderzoek waarin is gevonden dat

(29)

29 jeugdigen die hands-on SGG plegen minder sociale vaardigheden hebben dan jeugdigen die hands-off SGG plegen en dat jeugdigen die hands-on SGG plegen na behandeling meer vooruitgang laten zien in psychosociaal functioneren dan jeugdigen die hands-off SGG hebben gepleegd (Webb et al., 2007; Coward et al., 2009; Houtepen et al., 2014; Babchishin et al., 2015; Ter Beek, 2018). Een mogelijke verklaring hiervoor is het gemiddelde aantal maanden dat de jeugdigen al in behandeling waren op T1 en de fasering van de behandeling. Zoals eerder besproken waren jeugdigen die hands-on SGG hebben gepleegd gemiddeld al 2 maanden langer in behandeling dan jeugdigen die hands-off SGG hebben gepleegd. Tijdens de startmodule (eerste drie maanden) wordt er aan de veiligheid gewerkt, samen met betrokken systeemleden. Daarnaast is er aandacht voor het uitbreiden en/of het verkrijgen van meer (emotionele) steun vanuit het netwerk. Als er geen of te weinig steun vanuit het eigen netwerk wordt geboden, dan worden hiervoor professionele ketenpartners ingezet (Hoogsteder & Schippers, 2017). Mogelijk hebben jeugdigen in de hands-on groep bij aanvang van de behandeling een minder kwalitatief sociaal netwerk dan jeugdigen in de hands-off groep. Door de intensieve focus op het verbeteren van het sociaal netwerk in de eerste drie maanden, is het mogelijk dat de inschatting van het sociaal netwerk bij de hands-on groep op T1 nagenoeg gelijk is geworden aan die van de hands-off groep, doordat de hands-on groep meer vooruitgang heeft laten zien in kwaliteit van het sociaal netwerk in de eerste maanden van de behandeling.

Ook het resultaat dat jeugdigen die hands-off SGG en hands-on SGG plegen niet van elkaar verschillen in vooruitgang in emotioneel functioneren komt niet overeen met de verwachting op basis van eerder onderzoek waarin is gevonden dat jeugdigen die hands-on SGG plegen emotioneel slechter functioneren dan jeugdigen die hands-off SGG hebben gepleegd (Bates & Metcalf, 2007; Coward et al., 2007; Wood et al., 2009). Ook komt het resultaat niet overeen met de verwachting op basis van eerder onderzoek waarin is gevonden

(30)

30 dat jeugdigen die hands-on SGG plegen na behandeling meer vooruitgang hebben laten zien in psychosociaal functioneren dan jeugdigen die hands-off SGG hebben gepleegd (Ter Beek, 2018). Echter, het gevonden resultaat sluit wel aan bij eerder onderzoek waarin ook geen significante verschillen werden gevonden tussen plegers van hands-off en hands-on SGG in emotioneel functioneren (Neutze, Seto, Schaefer, Mundt, & Beier, 2011). Een mogelijke verklaring voor het gevonden resultaat in het huidige onderzoek is het percentage jeugdigen in de hands-on groep met ADHD. Het domein “Emotioneel functioneren” bevat historische en dynamische items, veelal met betrekking tot impulsiviteit, problemen met aandachttekort en hyperactiviteit. Doordat de helft van de jeugdigen in de hands-on groep een ADHD diagnose had (tegenover ongeveer 30% van de jeugdigen in de hands-off groep), ervoeren zij mogelijk meer problemen in emotioneel functioneren dan de jeugdigen in de hands-off groep. Dit komt overeen met het resultaat waaruit blijkt dat op T1 de hands-on groep slechter scoort op het domein “Emotioneel functioneren” dan de hands-off groep. Problemen in emotioneel functioneren die samenhangen met ADHD, zoals impulsiviteit, zijn moeilijk te veranderen. Hierdoor scoort de hands-on groep mogelijk op alle meetmomenten relatief laag op emotioneel functioneren. Mogelijk verbeteren jeugdigen in de hands-on groep wel meer dan jeugdigen in de hands-off groep met betrekking tot andere indicatoren van emotioneel functioneren, zoals copingvaardigheden en zelfwaardering, maar is deze verandering moeilijk aantoonbaar doordat kenmerken zoals impulsiviteit er blijvend voor zorgen dat jeugdigen in de hands-on groep relatief laag scoren op emotioneel functioneren. Eveneens moet bij deze verklaring als kanttekening geplaatst worden dat het gevonden verschil dat jeugdigen die hands-on SGG plegen gemiddeld 2 maanden langer in behandeling waren op T1, geen significant verschil is. In tegenstelling tot het seksuele recidiverisico, bestaat over het emotioneel functioneren wel een duidelijker beeld. Jeugdigen die hands-on SGG plegen blijken namelijk bij aanvang van de behandeling emotioneel slechter te functioneren (Bates &

(31)

31 Metcalf, 2007; Endrass et al., 2009; Wood et al., 2009; Babchishin et al., 2011). Ondanks dat in het huidige onderzoek er mogelijk door methodologische beperkingen geen verschil in emotioneel functioneren bij aanvang van de behandeling is aangetoond, wordt op basis van de literatuur verwacht dat het verschil in aantal maanden behandeling mogelijk een passende verklaring is voor het gevonden resultaat.

Bij de bespreking van de bevindingen in dit onderzoek zijn een aantal beperkingen van belang die mogelijk een rol kunnen spelen bij het interpreteren van de resultaten. Een eerste beperking is de kleine steekproef. Hierdoor is de power van het onderzoek lager waardoor de kans op het vinden van significante verschillen in de steekproef klein is (Van Peet et al., 2011). Er zijn geen significante verschillen in behandeluitkomsten bij jeugdigen die hands-off en jeugdigen die hands-on SGG hebben gepleegd, terwijl deze mogelijk wel aanwezig zijn en gevonden kunnen worden in een grotere steekproef. Dit heeft als gevolg dat er in het huidige onderzoek mogelijk geen betrouwbaar beeld is van de vooruitgang in behandeluitkomsten. Vervolgonderzoek met een grotere steekproef dient te worden uitgevoerd om de verschillen in behandeluitkomsten tussen jeugdigen die hands-off en jeugdigen die hands-on SGG plegen betrouwbaarder te onderzoeken.

Een tweede beperking betreft het verschil in het eerste meetmoment (T1) waarop bij de jeugdigen de RAF GGZ Jeugd is afgenomen. Sommige jeugdigen waren al enkele

maanden in behandeling op het moment dat er data werd verzameld. Voor deze jeugdigen was T1 niet direct na de start van de behandeling, waardoor zij mogelijk al meer vooruitgang hebben laten zien en de data hebben vertekend. Er is voor gekozen om de gegevens van deze jeugdigen mee te nemen in de analyse omdat de steekproef anders te klein werd.

Vervolgonderzoek dient naast een grotere steekproef, ook enkel jeugdigen te includeren waarbij de T1 meting direct na aanvang van de behandeling is gedaan. Hierdoor kan er duidelijkheid worden gegeven over mogelijke verschillen in seksuele recidiverisico, kwaliteit

(32)

32 van het sociaal netwerk en emotioneel functioneren tussen jeugdigen die hands-off SGG en jeugdigen die hands-on SGG plegen, bij aanvang van de behandeling.

Een derde beperking betreft het gebruik van enkel de inschatting van de kwaliteit van het sociaal netwerk en het emotioneel functioneren door de behandelaar op basis van

informatie van de jeugdige, door middel van de RAF GGZ Jeugd. Mogelijk is de data

vertekend door sociale wenselijkheid van de jeugdige of beperkt zelfinzicht, wat heeft geleid tot lagere eindoordelen op de domeinen door de behandelaar (Barendse et al., 2009). Hierdoor is de betrouwbaarheid van de resultaten mogelijk lager. Daarnaast werd enkel een inschatting gemaakt door de behandelaar in samenwerking met de jeugdige, terwijl de problematiek zich in meerdere contexten kan afspelen en kan verschillen per context. Om dit probleem in vervolgonderzoek te ondervangen, kan er gebruik worden gemaakt van triangulatie.

Triangulatie houdt in dat er verschillende informanten worden gebruikt om de problematiek in te schatten (Oates, 2005). Wanneer er sprake is van verandering in de problematiek van de jeugdige volgens verschillende informanten, vergroot dit de bewijskracht voor de

werkzaamheid van de interventie (Van Yperen & Veerman, 2008).

Een vierde beperking betreft het gebruik van de domeinen Emotioneel functioneren en Sociaal netwerk. Het domein Emotioneel functioneren bestaat voor een deel uit statische risicofactoren. Doordat deze statische risicofactoren wel worden meegenomen in het klinisch eindoordeel, wordt er mogelijk een vertekend beeld geschetst van het emotioneel functioneren op de verschillende meetmomenten. Hierdoor is het moeilijker om een verbetering in het emotioneel functioneren aan te tonen, omdat statische risicofactoren niet veranderen door behandeling. Deze beperking verklaart mogelijk waarom er geen verschillen zijn gevonden in het emotioneel functioneren bij de hands-off en hands-on groep. Daarnaast meet het domein Emotioneel functioneren in verhouding veel kenmerken van ADHD, terwijl uit onderzoek blijkt dat kenmerken van ADHD redelijk stabiel zijn (Polanczyk & Rohde, 2007; Cormier,

(33)

33 2008). Bovendien brengt het gebruik van het domein Sociaal netwerk enkel de kwaliteit van het sociaal netwerk in beeld. De behandeling Pas op de Grens Jeugd richt zich naast het verbeteren van het sociaal netwerk ook op het bredere algemeen sociaal functioneren. Hierdoor is slechts een klein deel van de behandeluitkomsten gericht op het sociaal functioneren onderzocht. Daardoor kunnen de uitkomsten van het huidige onderzoek

moeilijker vergeleken worden met onderzoek naar sociaal functioneren. Om beide problemen in vervolgonderzoek te ondervangen, kan er gebruik gemaakt worden van een diagnostisch instrument dat specifiek is ontwikkeld om het sociaal-emotioneel functioneren in kaart te brengen. Een voorbeeld van een instrument is de Sociaal-Emotionele Vragenlijst (SEV; Scholte & Van der Ploeg, 2013). De SEV brengt het sociaal-emotioneel functioneren op een meer uitgebreide manier in kaart dan de RAF GGZ Jeugd en bevat tevens geen statische items. De SEV kan gebruikt worden om een RCI te berekenen zodat voor een jeugdige in kaart kan worden gebracht wat het effect is van de behandeling Pas op de Grens Jeugd op het sociaal-emotioneel functioneren.

Vervolgonderzoek is noodzakelijk om de verschillen tussen beide groepen verder uit te diepen en om de behandeling Pas op de Grens Jeugd beter te laten aansluiten bij de RNR-principes. Ten eerste dient in vervolgonderzoek onderzocht te worden of er sprake is van subgroepen binnen de hands-off en hands-on groep. Enkele jeugdigen binnen beide groepen lijken meer te profiteren van de behandeling dan andere jeugdigen. Door te onderzoeken welke factoren maken dat de behandeling beter aansluit bij deze jeugdigen dan bij de andere jeugdigen, kan de behandeling beter voldoen aan het responsiviteitsprincipe. Ten tweede dient in vervolgonderzoek onderzocht te worden of een ADHD diagnose mogelijk de relatie tussen hands-on en hands-off SGG en de behandeluitkomsten medieert. Ten derde dient in

vervolgonderzoek onderzocht te worden in hoeverre er verschillen zijn in algemeen

(34)

34 is namelijk gebleken dat plegers van hands-on SGG een laag seksuele recidiverisico hebben en een hoog algemeen recidiverisico. Voor plegers van hands-off SGG is dit andersom (Bartosh et al., 2003). Deze mogelijke verschillen impliceren dat de behandeling van

jeugdigen die hands-on SGG plegen zich beter kan richten op het verlagen van het algemeen recidiverisico dan op het seksuele recidiverisico.

Naar aanleiding van het relatief hoge percentage jeugdigen dat SGG pleegt was het noodzakelijk om onderzoek te doen naar de doeltreffendheid van behandelingen van SGG bij jeugdigen. Het huidige onderzoek was een aanzet om de bestaande literatuur op het gebied van verschillen in behandeluitkomsten tussen jeugdigen die hands-off en hands-on SGG plegen aan te vullen en om een bijdrage te leveren aan onderzoek naar de doeltreffendheid van de behandeling Pas op de Grens Jeugd. Uit het huidige onderzoek is gebleken dat er geen verschillen waren in vooruitgang in seksuele recidiverisico, kwaliteit van het sociaal netwerk en emotioneel functioneren tussen jeugdigen die hands-off en jeugdigen die hands-on SGG hebben gepleegd. Desondanks blijft het noodzakelijk om vervolgonderzoek te doen naar dit onderwerp om behandelingen voor SGG verder te ontwikkelen en om zodoende de negatieve gevolgen van SGG en de kans op herhaling te verkleinen.

(35)

35 Referenties

Aebi, M., Vogt, G., Plattner, B., Steinhausen, H., & Bessler, C. (2012). Offender Types and Criminality Dimensions in Male Juveniles Convicted of Sexual Offenses. Sexual abuse: a journal of research and treatment, 24(3), 265-288.

Andrews, D.A., & Bonta, J. (2010). Rehabilitating criminal justice policy and practice. Psychology, Public Policy and Law, 16, 39-55.

Baartman, L. (2019). Een evaluatieonderzoek naar de doeltreffendheid van ‘Pas op de

Grens’: Een verschil tussen jongeren met en zonder een Autisme Spectrum Stoornis. https://scripties.uba.uva.nl/search?id=710334.

Babchishin, K.M., Hanson, R.K., & VanZuylen, H. (2015). Online Child Pornography

Offenders Are Different: A Meta-Analysis of the Characteristics of Online and Offline Sex Offenders Against Children. Archives of sexual behavior, 44(1), 45-66.

Babchishin, K.M., Hanson, R.K., & Hermann, C.A. (2011). The Characteristics of Online Sex Offenders: A Meta-Analysis, Sexual Abuse A Journal of Research and Treatment, 23(1), 92-123.

Barendse, H.P.J., Oei, T.I., & Van Alphen, S.P.J. (2009). Meer aandacht voor

informantenvragenlijsten in de forensische psychiatrie. Tijdschrift voor Psychiatrie, 51(1), 247.

*Bates, A., & Metcalf, C. (2007). A psychometric comparison of Internet and non-Internet sex offenders from a community treatment sample. Journal of Sexual Aggression, 13, 11-20.

*Bartosh, D.L., Garby, T., Lewis, D., & Gray, S. (2003). Differences in the Predictive

Validity of Actuarial Risk Assessments in Relation to Sex Offender Type. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 47(4), 422-438.

(36)

36 Boonmann, C., Nauta-Jansen, L.M.C., ’t Hart-Kerkhoffs, L.A., Doreleijers, T.A.H., &

Vermeiren, R.R.J.M. (2012). Een onderzoek bij jeugdige zedendelinquenten naar de voorspellende waarde van psychiatrische stoornissen en psychosociale problemen voor (zeden)recidive. Politiewetenschap, 62.

Bonta, J., & Andrews, D.A. (2007). Risk-Need-Responsivity model for offender assessment and rehabilitation. Public Safety Canada.

Bonta, J., Wallace-Capretta, S., & Rooney, R. (2000). A quasi experimental evaluation of an intensive rehabilitation supervision program. Criminal Justice and Behavior, 27, 312-329.

Calleja, N.G. (2013). Integrating research into practice: The Forward-Focused Model of adolescent sexual behavior treatment. Aggression and Violent Behavior, 18(6), 686-694.

Cecile, M., & Born, M. (2009). Intervention in juvenile delinquency, possible iatrogenic effects? Children and Youth Services Review, 31, 1217-1221.

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2018). Verdachten; delictgroep, geslacht, leeftijd en migratieachtergrond.

www.opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/81947NED/table?fromstatweb Cormier, E. (2008). Attention deficit/hyperactivity disorder: a review and update. Journal

Pediatric Nursery, 23, 345-357.

*Coward, A.I., Gabriel, A.M., Schuler, A., & Prentky, R.A. (2009). Child Internet Victimization: Project development and preliminary results. San Antonia. Dagnan, D., & Jahoda, A. (2006). Cognitive-Behavioural Intervention for People with

Intellectual Disability and Anxiety Disorders. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 19(1), 91-97.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hierbij wordt gekeken naar de verschillen tussen een principle-based variant van corporate governance, de Nederlandse Corporate Governance Code, en een rules-based

Cohen stelde in 1962 voor de effectgrootte bij een vergelijking van twee groepen als volgt te berekenen: neem het verschil tussen de gemiddeldes en deel dat door de

Older political actors, connected to political parties or civil society, who seem to have a definition of secularism that is less connected to the notion of “freedom” and more

To test the isolated moderating effects of hypothesis H2b the moderating effect of job crafting on the relationship between passive leadership and job satisfaction were

We believe that our proposed method offers an easy-to-use graphical implementation tool to help designers by integrating different sources of information required for a robust

Er worden alleen positieve (compliment) of negatieve (klacht) berichten behandeld, als een bericht neutraal is wordt er gestopt met coderen en telt deze niet mee voor de N=400

Moreover, all granger causality tests indicate that lagged values of remaining grants, total loans and debt relief do not contribute in predicting tax revenues.. When model A

The main aim of the study was to design an approach for implementing Technology Education in schools in the North West Province.. In this study the qualitative and